1998/304

Rapport
Op 29 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 10 januari 1998, van mevrouw D. te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van een examinator van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, regio West-Noord te Amsterdam. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt er over dat een examinator van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, regio West-Noord te Amsterdam, het door haar op 24 november 1997 afgelegde praktijkexamen, categorie B, als onvoldoende heeft beoordeeld. Verzoekster wijst er in dit verband op dat ook haar instructeur die bij het examen aanwezig was, het niet eens was met de onvoldoende beoordeling van dit examen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Telefonisch werd de betrokken examinator en de rij-instructeur van verzoekster verzocht een verklaring over het gebeurde tijdens het rijexamen af te leggen. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De betrokken examinator en stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen berichtte dat het verslag geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoekster deed op 24 november 1997 bij een examinator van regio West-Noord van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) in Alkmaar praktijkexamen voor het besturen van een motorrijtuig in categorie B. De desbetreffende examinator beoordeelde na afloop van het examen het resultaat hiervan als onvoldoende.1.2. Bij brief van 24 november 1997 deelde verzoekster aan regio West-Noord van het CBR het volgende mee:"...Vandaag deed ik mijn rijexamen om 11.40 bij het CBR te Alkmaar. Tot mijn verbazing, alsook die van mijn instrukteur was ik niet geslaagd. Ik teken protest aan omdat er alle reden voor was om te slagen. De examinator zei me dat ik te haastig was bij kruisingen en bij het verwisselen van rijstrook. Hier ben ik absoluut niet mee eens, ik rijd vaardig en kijk goed (zei de examinator zelf ook), daarnaast heb ik overzicht, anticipeer ik, twijfel ik niet. Al mijn rijvaardige beslissingen zijn overwogen genomen, fouten heb ik niet gemaakt. Ik ben mij er bewust van dat ik gelijk had kunnen protesteren maar ik heb geen woord kunnen uitbrengen omdat ik geschokt en verbaasd was. Ik verwacht van het CBR binnen 2 weken, liefst per ommegaande bericht op mijn protest. Tevens verwacht ik van het CBR minstens een redelijke oplossing voor deze voor mij ontluisterende ervaring..."1.3. Bij brief van 28 november 1997 deelde verzoeksters instructeur het volgende aan regio West-Noord van het CBR mee:"...Hierbij verklaar ik, (...), dat ik het bezwaar van (verzoekster; N.o.) tegen de negatieve uitslag van het door haar ten overstaan van (de examinator; N.o.) afgelegde praktijkexamen categorie B, volledig ondersteun. Omtrent de redenen welke mij tot het opstellen van deze schriftelijke steun aanleiding hebben gegeven, ben ik ten zeerste bereid een uitvoerig mondelinge toelichting te verstrekken..."1.4. Het hoofd van de regio West-Noord van het CBR deelde verzoekster op 6 januari 1998 schriftelijk het volgende mee:"...Naar aanleiding van uw brief d.d. 24 november 1997, waarin u ingaat op het door u op die dag afgelegde praktijkexamen, delen wij u mede dat terzake een onderzoek is ingesteld. (...) Bij ons onderzoek is gebleken dat u naar de mening van de examinator twee onderdelen nog onvoldoende beheerste, te weten:-        het gedrag nabij en op kruispunten waarbij u niet op de juiste wijze voorrang verleende, -        het rijstrook wisselen en/of zijdelings verplaatsen waarbij u een ander voertuig niet liet voorgaan. Bij beide onderdelen hebt u bovendien uw snelheid niet voldoende aangepast aan de omstandigheden en reed u niet op de juiste plaats op de weg. Hoewel de examinator zich niet meer in detail weet te herinneren wat er tijdens het examen is voorgevallen, verklaart hij aan de hand van de op het uitslagformulier genoteerde fouten dat u de kruispunten met een te hoge snelheid naderde waardoor u tijd tekort kwam om uw snelheid aan te passen aan de omstandigheden. Hierdoor overzag u de situaties onvoldoende. Ten aanzien van uw gedrag bij het rijstrook wisselen geeft de examinator aan dat dit te gehaast en niet vloeiend gebeurde. U verzuimde daarbij het overige verkeer voor te laten gaan. Gezien de structurele aard van de door u gemaakte fouten moest het examenresultaat volgens de examinator nog onvoldoende zijn. Na afloop van het examen heeft hij dit aan u toegelicht. In het kader van ons onderzoek heeft (de chef-examinator; N.o.) ook telefonisch gesproken met uw instructeur, (...). Hij bevestigde dat hij verbaasd was geweest over de negatieve uitslag. Vlak bij het examencentrum had een auto die van rechts kwam wel iets voor u moeten afremmen maar volgens uw instructeur kwam dat mede doordat deze auto te hard reed. Overigens moest deze auto pas remmen nadat u de bocht naar links al had genomen en de plaats op de ingeslagen weg reeds geruime tijd was ingenomen. De situatie waarbij u van rijstrook wisselde, had plaatsgevonden op de randweg. Hierbij reed er veel verkeer op de linkerrijstrook waardoor u de richtingaanwijzer moest gebruiken om ruimte te krijgen. Uw instructeur vond dat u de mogelijkheid die er was om van rijstrook te wisselen hebt benut en daarbij goed keek. Volgens de examinator zou dit echter te krap zijn geweest maar uw instructeur vond dat dit gegeven de situatie niet anders mogelijk was. Na afloop van het examen heeft hij hierover met de examinator gesproken maar deze bleef bij zijn standpunt. Onze chef-examinator, (...), heeft hierover telefonisch met u gesproken. In dat gesprek heeft hij u op de hoogte gebracht van de toelichting van de examinator. U zei (de chef-examinator; N.o.) het oneens te blijven met de genoteerde fouten en ontkende deze fouten gemaakt te hebben. Zoals u reeds in uw brief schreef, bent u van mening dat u veilig gereden hebt. Bij het afslaan hebt u goed gekeken en ook het moment waarop u van rijstrook wisselde, was naar uw overtuiging het juiste moment. (De chef-examinator; N.o.) heeft u verduidelijkt dat onze examinatoren hun beoordeling baseren op hetgeen in de verkeerswetgeving is vastgeld en in de zogenaamde "Rijprocedure B" nader is uitgewerkt. In deze rijprocedure, die door opleiders en examinatoren wordt gehanteerd, staat gedetailleerd omschreven aan welke eisen de uitvoering van diverse examenonderdelen moet voldoen en op welke wijze deze moeten worden uitgevoerd. Tevens is u uitgelegd dat het de taak van de examinator is om op grond van zijn specifieke deskundigheid het examen te beoordelen en te normeren. Hierbij is geen rol weggelegd voor de kandidaat zelf of de opleider. Van (de chef-examinator; N.o.) hebben wij begrepen dat u het ook na de door hem gegeven toelichting oneens blijft met de uitslag van uw examen. Wij vinden het jammer dit te moeten constateren. Op basis van de feiten die uit het onderzoek zijn gebleken, komen wij evenwel tot de conclusie dat de examinator op grond van de door hem geconstateerde en daarom op het uitslagformulier genoteerde fouten, uw examen terecht als onvoldoende heeft beoordeeld. Er bestaat bij ons geen enkele twijfel aan de juistheid van deze beoordeling. Derhalve zijn wij van mening dat uw klacht als onterecht moet worden beschouwd..."1.5. Verzoekster verstuurde op 10 januari 1998 aan regio West-Noord van het CBR een afschrift van haar verzoekschrift, dat zij bij de Nationale ombudsman had ingediend. Naar aanleiding van dit afschrift van het verzoekschrift deelde het hoofd van de regio West-Noord van het CBR verzoekster op 20 februari 1998 schriftelijk het volgende mee:"...Op 6 januari 1998 hebben wij u een brief gezonden waarin wij uw klacht van 24 november 1997 hebben afgehandeld. Op deze brief hebt u middels uw brief van 10 januari 1998 gereageerd. Onze regiomanager rijvaardigheid, (...), heeft u naar aanleiding van deze brief uitgenodigd voor een gesprek op 3 februari jl. Bij dit gesprek waren ook uw vader en uw instructeur, (...), aanwezig. Eerst tijdens dit gesprek werd duidelijk dat u uw brief van 10 januari naar de Nationale ombudsman te 's-Gravenhage hebt gezonden en dat het exemplaar dat wij daarvan hebben ontvangen een afschrift was ter kennisneming. In het gesprek heeft (de regiomanager; N.o.) alsnog getracht u een verdere toelichting te geven op de onvoldoende uitslag van het examen. Deze toelichting heeft er helaas niet toe geleid dat er bij u meer begrip is ontstaan voor deze uitslag. Wel werd duidelijk dat in onze brief van 6 januari jl. ten onrechte bij het examenonderdeel "het rijstrook wisselen en/of zijdelings verplaatsingen" is vermeld dat u uw snelheid niet voldoende zou hebben aangepast aan de omstandigheden. Uit de examenuitslag blijkt dat deze fout alleen van toepassing is op het onderdeel "gedrag nabij en op kruispunten", en derhalve ook alleen een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van dit onderdeel. Voor deze administratieve omissie bieden wij u onze verontschuldigingen aan. De uitkomsten van het gesprek met (de regiomanager; N.o.) geven ons evenwel geen aanleiding onze mening dat uw klacht niet terecht is, te herzien. Indien de Nationale ombudsman ons verzoekt om een nadere toelichting en informatie, zullen wij vanzelfsprekend aan dit verzoek gehoor geven en onze motivatie, zoals wij die ook aan u hebben verstrekt, geven..."2. Standpunt van verzoeksterVerzoeksters standpunt staat verwoord in de klachtformulering onder

Klacht

. Met betrekking tot hetgeen het CBR, regio noord-west in zijn brief van 6 januari 1998 naar voren had gebracht over het rijexamen, merkte verzoekster in haar verzoekschrift het volgende op:"...3e alinea – het gedrag etc. Dit handelt om een weg leidend naar een voorrangsweg (Vondelstraat) met specifiek slecht overzicht v.w. bosschages in het midden, een lichte bocht in de weg en komen vanaf een plek (+/- 200 m.) waar men soms Alkmaar hard binnen blijft rijden via de rotonde. Dit is ook een plek die door de politie gecontroleerd wordt op snelheid. Niet deze dag. Rechts vanaf de voorrangsweg kwam een automobilist met grote snelheid mijn kant op en sorteerde achter de bosschages naar links voor. Vanwege het slechte overzicht had ik al reeds met grotere behoedzaamheid gekeken, stond ook stil voor het optrekken. De situatie heb ik zelf op een adequate manier opgelost. Het behoeft geen uitleg dat er geen ingreep was omdat dit een situatie is die voor een ieder akuut ontstaat en daarmee akuut moet worden opgelost. 3e alinea –het rijstrook verwisselen. De examinator gaf opdracht tot het wisselen van de rijstrook op een misschien vanwege de drukte wat laat moment, dit maakte het verwisselen van rijstrook wat geforceerder, maar niet minder uitvoerbaar. Na goed uitgekeken te hebben en richting te hebben aangegeven op het meest gunstige moment kon ik invoegen. Degene die links achter mij reed hield daarbij ook in, gaf mij in wezen voorrang. Het argument dat ik een ander voertuig niet voor liet gaan is korrekt omdat de automobilist al inhield alvorens ik van rijstrook verwisselde. 4e alinea. De enige manier om in te voegen naar links als het druk is, is een gelijke snelheid dewelke ik had op dat moment, daar is technisch geen speld tussen te krijgen. De snelheid bij het kruispunt (bij de Vondelstraat) deed voor het ontstaan van de situatie niet ter zake, was op enig moment zelfs 0. De juiste plaats op de weg is in bijzondere gevallen, zoals hierboven beschreven (automobilist van rechts onder bijzondere omstandigheden), de plek die geen gevaar oplevert of de minste risico's meebrengt en daarmee het verkeer niet of zo min mogelijk hindert, gezien in het licht van de mogelijkheden. Ieder andere keuze zou verkeerd zijn. 5e alinea. Hoewel etc.; de examinator verklaart zich e.e.a. niet meer in detail te herinneren. Ik doe dat nl wel. Tevens is met hoge snelheid naderen een formulering die uitleg van de examinator behoeft, ik heb een redelijke snelheid in verhouding met het overige verkeer aangehouden en heb op de juiste wijze vaart geminderd voor kruisingen. Op het 2e blad alinea 2 beschrijft u de juiste situatie met de woorden "overigens moest deze auto pas remmen...etc." Dit geeft de snelheid aan die door de automobiliste niet is aangepast, daar geldt n.l. 50 km. Ook u kunt inschatten of iemand zich wel of niet aan de ter plaatse veranderde snelheidslimiet houdt en aanpast (hoogte Alkmaarse ijsbaan). Dit is voor de examinator een bekende plek vanwaaruit degene die examen doet de route aanvangt. Een en ander moet hem bekend zijn..."3. Standpunt van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Naar aanleiding van de klacht deelde de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) het volgende mee:"...De primaire klacht van (verzoekster; N.o.) is door CBR afgehandeld met een brief dd. 6 januari 1998. (Verzoekster; N.o.) schreef in reactie daarop op 10 januari 1998 een brief die op ons regiokantoor in Amsterdam op 12 januari 1998 binnenkwam. Uit de brief werd niet zonder meer duidelijk wat de bedoeling ervan was; men heeft de brief in behandeling genomen als ware het een bezwaarschrift na de klachtafhandeling. (De regiomanager; N.o.) heeft daartoe telefonisch contact met klaagster opgenomen en een afspraak gemaakt voor een gesprek op 3 februari 1998. Het gesprek werd bijgewoond door de vader van klaagster en de instructeur, (...). Toen werd duidelijk dat de brief een afschrift was van het aan de Nationale ombudsman gerichte bezwaarschrift. Daarvan is door (de regiomanager; N.o.) gezegd dat de zaak in handen van de NOM lag en dat wij het onderzoek en de uitspraak zouden afwachten. Het gesprek is verder benut om een toelichting te geven op de klachtafhandeling tot dan toe. De toelichting zal in het onderstaande – gedeeltelijk – herhaald worden. Per brief van 20 februari 1998 tenslotte is het gesprek en de conclusie uit het gesprek bevestigd. (...) De brief van klaagster dd. 10 januari 1998 wordt onderstaand alinea-gewijs behandeld. 3e – alinea het gedrag etc: De informatie dat op deze plek frequent door de politie op snelheid wordt gecontroleerd is in het kader van het examen en de beoordeling, niet relevant. (Verzoekster; N.o.) merkt op dat de bestuurder op de voorrangsweg met grote snelheid reed. Wellicht is dit waar maar met zekerheid is dit niet vast te stellen. Een eventuele snelheidsovertreding van deze automobilist heft de voorrangsverplichting van (verzoekster; N.o.) niet op. Wij hebben haar erop gewezen dat in het Reglement Verkeersregels staat omschreven dat andere bestuurders in zo'n situatie in staat gesteld moeten worden ongehinderd hun weg te vervolgen en dat dit impliceert dat bij de andere bestuurder ook de indruk gewekt moet worden dat er voorrang verleend wordt. Gezien het feit dat de instructeur bij zijn eerste reactie heeft gezegd dat de andere bestuurder wel voor haar had moeten afremmen toen zij kort na het afslaan op de voorrangsweg reed, zijn wij het met de examinator eens dat niet op de juiste wijze aan de voorrangsverplichting is voldaan. 3e alinea – het rijstrook wisselen: De opmerking dat de examinator zijn opdracht wat laat gaf, is in oorspronkelijke klacht van (verzoekster; N.o.) en de gesprekken die hierover zijn gevoerd, niet genoemd. Daarom is dit aspect ook niet onderzocht. (Verzoekster; N.o.) geeft zelf aan dat de andere bestuurder voor haar inhield en haar voorrang gaf. Het bezwaar van de examinator was dat zij in deze situatie van de andere bestuurder afdwong dat hij haar voor liet gaan. Dat deze bestuurder dit deed, wil nog niet zeggen dat haar gedrag juist was. Volgens het RVV is het rijstrook wisselen een bijzondere manoeuvre waarbij men het overige verkeer voor moet laten gaan. Aan deze verplichting heeft zij niet voldaan. 4e alinea:Tijdens het gesprek op 3 februari bleek dat de snelheid bij het rijstrook wisselen ten onrechte door ons in onze afhandelingsbrief van 6 januari 1998 is genoemd. Voor deze administratieve vergissing zijn onze verontschuldigingen aangeboden. (...) Voor de volledigheid zij nogmaals opgemerkt dat dit aspect door de examinator bij zijn beoordeling niet is aangegeven en dus ook bij het examen geen rol heeft gespeeld. Met betrekking tot de onjuiste plaats op de weg is uit het onderzoek niet gebleken wat hiermee precies bedoeld is door de examinator. Aan (verzoekster; N.o.) is uitgelegd dat dit te maken gehad kan hebben met verschillende aspecten zoals bijvoorbeeld het al te vroeg naar links gaan rijden bij het zijdelings verplaatsen waardoor de andere bestuurder zich, in combinatie met het richting aangeven, wel gedwongen voelde voor haar in te houden. In het gesprek met de rij-opleider dd. 29 december 1997 gaf deze aan dat er in de concrete situatie veel verkeer op de linkerstrook was, waardoor kandidate de richtingaanwijzer moest gebruiken om ruimte te krijgen. Dit maakt het oordeel van de examinator op dit punt aannemelijk. 5e alinea:Aan (verzoekster; N.o.) is uitgelegd dat het op zich best begrijpelijk is dat een examinator zich in detail het examen niet meer kan herinneren. In het nagesprek heeft zij op geen enkele manier aangegeven het oneens te zijn met de examinator. De instructeur heeft in zijn gesprek met klachtbehandelaar (...) aangegeven dat hij na afloop van het examen aan de examinator te kennen heeft gegeven dat hij het niet met de uitslag eens was. In het gesprek op 3 februari gaf de instructeur aan dat hij daarover niet echt een gesprek had gehad met de examinator maar dat hij, op het moment dat hij hoorde dat de uitslag onvoldoende was, slechts heel kort heeft opgemerkt dat hij het daarmee niet eens was. Met betrekking tot de op kruispunten gereden snelheid, zei de instructeur letterlijk: "(Verzoekster; N.o.) reed best wel fors". Toen (de regiomanager; N.o.) aan de hand van deze opmerking zei dat hij zich daarom best kon voorstellen dat de examinator vond dat de snelheid niet voldoende werd aangepast, werd deze opmerking ineens afgezwakt. De vader van (verzoekster; N.o.), die zelf niet bij het examen aanwezig is geweest, zei dat deze opmerking uitgelegd moest worden in de zin dat zijn dochter zeker en met overtuiging had gereden. Volstaan wordt met de mening dat voorstelbaar is dat de examinator de snelheid niet voldoende aangepast vond. Op het tweede blad alinea 2 etc: Dit heeft eveneens betrekking op de al onder 3e alinea – het gedrag etc. genoemde situatie. Dat de examinator bekend is met deze plek is eveneens niet relevant. Van een examenkandidaat wordt verwacht dat op een juiste wijze wordt geanticipeerd op het gedrag van andere weggebruikers. Of dit nu een correct weggedrag is of niet is, zoals al eerder gesteld, niet van belang. (Verzoekster; N.o.) geeft aan dat naar haar waarneming de andere bestuurder te hard reed. Juist om die reden had zij dan ook anders kunnen en moeten reageren. Uit het door (de chef-examinator; N.o.) op 29 december 1997 gevoerde gesprek en het later door (de regiomanager; N.o.) gevoerde gesprek, komt naar voren dat de door de examinator als onvoldoende aangemerkte onderdelen, zijn gebaseerd op situaties die ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van het oordeel van de examinator te twijfelen..." Het CBR legde in kopie de verklaring over die de examinator had afgelegd in het kader van de behandeling van de klachtbrief van verzoekster van 24 november 1997. In deze verklaring bracht de examinator het volgende naar voren:"...Van het betreffende examen weet ik me niet meer in detail te herinneren wat er is voorgevallen. Zoals (verzoekster; N.o.) zelf al in haar brief schrijft, heeft ze na afloop op geen enkele manier laten blijken dat het oneens was met de uitslag. Mede op grond van de door mij genoteerde fouten, staat mij nog voor de geest dat (verzoekster; N.o.) kruispunten met een te hoge snelheid naderde. Hierdoor was ze niet in staat haar snelheid aan te passen aan de omstandigheden en kon ze de situaties niet goed en tijdig overzien. Dit resulteerde in een voorrangsfout. Dit gehaaste gedrag bleek ook bij het rijstrook wisselen. Dit gebeurde niet vloeiend en (verzoekster; N.o.) verzuimde het verkeer links achter haar voor te laten gaan. Mijn beoordeling is niet gebaseerd geweest op incidenten maar op structureel onjuist gedrag. Na afloop van het examen heb ik dit ook aan (verzoekster; N.o.) toegelicht. De uitslag heb ik naar eer en geweten vastgesteld op grond van de richtlijnen zoals ze door het CBR zijn bepaald..."4. Verklaring van de rij-instructeur van verzoeksterTegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman verklaarde de rij-instructeur van verzoekster omtrent het rijexamen van 24 november 1997 telefonisch het volgende:"...Ik ben met het examen van verzoekster meegereden. Na het examen heb ik nog in de auto nagepraat met de examinator, terwijl verzoekster al naar binnen was gegaan. Ik heb toen mijn verbazing uitgesproken tegenover de examinator dat verzoekster niet geslaagd was. Ik heb niet gezegd dat ik het per s niet met de examenuitslag eens was. Daarom staat dit ook niet op het examenformulier aangetekend. Dit was voor mij de eerste keer dat ik het met een examen niet eens was. Verzoekster reed vlot, ze nam op tijd gas terug, keek en trok dan vlot weer op. Ze reed vlot en veilig. Ik kan mij niet meer herinneren of ik tegen de regiomanager in de bespreking van 3 februari 1998 zou hebben gezegd dat verzoekster fors had gereden. Wanneer ik dat zou hebben gezegd, heb ik daarmee bedoeld dat zij gewoon vlot doorreed, op tijd keek en dan goed weer optrok. Verzoekster reed zeker niet in race-stijl maar wel zelfbewust. De eerste opdracht was om vanaf de Hoeverweg de Martin Luther Kingweg (de ringweg) op te rijden. Rijdend op de Martin Luther Kingweg geeft het volgende verkeerslicht dan rood aan, wanneer je rechtdoor wilt gaan. Op het moment dat dit groen aangeeft, is achteropkomend een hele golf van andere automobilisten al bij je in de buurt gekomen en zij passeren je dan tijdens het moment dat jij optrekt en op snelheid aan het komen bent. Daardoor is het altijd moeilijk om naar de linkerrijstrook te gaan om zodoende voor het juist nemen van de rotonde van de Kooimeer links voor te sorteren. De opdracht om naar de Kooimeer te gaan, had de examinator gegeven nadat het treinviaduct van de lijn Alkmaar-Haarlem reeds was gepasseerd. Dit is volgens mij aan de late kant. In de meeste gevallen wordt tijdens de lessen en de examens deze opdracht eerder gegeven. Verzoekster heeft om op de Martin Luther Kingweg naar links voor te sorteren, eerst richting aangegeven om zodoende aan andere verkeersdeelnemers haar voornemen mee te delen. Een achterop komende automobilist heeft haar naar aanleiding daarvan ruimte gegeven door snelheid in te houden. Verzoekster heeft van deze geboden gelegenheid op een normale wijze gebruik gemaakt. Op het volgende punt naderde verzoekster, komende van de Heiloo rdijk, de kruising van de Vondelstraat. De opdracht was om linksaf de Vondelstraat op te rijden. Deze kruising kent naar rechts een moeilijk zicht doordat in de middenberm hoge bosschages staan die het zicht beperken tezamen met een ter plekke lichte bocht in de Vondelstraat. Verzoekster is deze kruising met ingehouden snelheid genaderd; ze heeft daarbij niet geheel stilgestaan, maar het betreft ook geen stopkruising. Dat een voorrangskruising wordt genaderd is op de Heiloo rdijk aangegeven met haaientanden en het bekende driehoeksbord. Verzoekster heeft naar beide richtingen goed gekeken. Eerst naar links, toen naar rechts en daarna naar links. Toen zij wilde optrekken, bleek er een auto te zijn die van rechts kwam en had voorgesorteerd om de Heiloo rdijk op te rijden. Verzoekster heeft direct haar optrekbeweging afgebroken door stevig te remmen. De auto stond daarbij ongeveer een meter op de fietsstrook, die op de Vondelstraat is aangebracht. Ik moet wel zeggen dat ik mij een en ander niet meer heel exact kan herinneren, want ik dacht namelijk dat het een bromfiets was die van rechts kwam. Op een ander punt in het rijexamen was het volgende gebeurd. Dit was vrij aan het begin van het examen geweest. Verzoekster reed van het kantoor van het CBR weg op de Olympiaweg in de richting van de Hoeverweg. De opdracht was om links af te slaan en deze weg op te rijden. De Hoeverweg is een voorrangsweg, die op 200 meter voor de kruising met de Olympiaweg nog een maximumsnelheid kent van 70 km per uur, maar na een bord waarmee de bebouwde kom wordt aangegeven een maximumsnelheid kent van 50 km per uur. De meeste weggebruikers minderen echter geen vaart en doen dit pas bij de verkeerslichten bij de kruising met de Martin Luther Kingweg. Toen verzoekster al links was afgeslagen en al 50 meter op de Hoeverweg reed, was een witte VW-golf met een hogere snelheid dan 50 km per uur haar gepasseerd door eerst naar de linkerrijstrook te gaan en vervolgens direct voor de examenauto naar rechts te gaan om zo voor te sorteren voor het naar rechts afslaan naar de Martin Luther Kingweg. De examinator zag hierin reeds aangetoond dat aan de bestuurder van de witte VW-golf geen voorrang was verleend. Ten aanzien van deze punten handhaaf ik uitdrukkelijk mijn standpunt dat de uitslag van het examen van verzoekster van 24 november 1997 niet terecht was..." 5. Verklaring van de examinator Tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman verklaarde de examinator met betrekking tot het examen van verzoekster op 24 november 1997 telefonisch het volgende:"..Ik ben sinds 1 april 1997 examinator bij het CBR. Daarvoor reed ik als vertegenwoordiger veel in Noord-Holland rond. Ik ben dus zeer goed bekend met de situatie in Alkmaar, niet alleen door mijn huidige werkkring. Van het examen van 24 november 1997 van verzoekster kan ik mij niet veel meer herinneren omdat ik per week ongeveer 40 examens doe. Ik heb de gewoonte om wanneer er direct na afloop van het examen bezwaren tegen de uitslag ervan worden geuit, een aantal aantekeningen voor mezelf te maken over het verloop van het examen. In dit geval heb ik dit niet gedaan, omdat noch verzoekster noch de instructeur aan mij duidelijk hebben gemaakt dat zij bezwaren hadden. Wel kan ik mij herinneren dat ik aan verzoekster, direct na het wegrijden bij het examencentrum, de opdracht heb gegeven om naar de Ringweg (Martin Luther Kingweg) te rijden. Daarvoor heb ik verzoekster de opdracht gegeven om linksaf te slaan en de weg van Egmond naar Alkmaar op te rijden. Dit is een vrij drukke weg, waar voorrang dient te worden verleend. Op dit punt moeten drie punten goed in de gaten worden gehouden. Het tegemoetkomende verkeer van de andere zijde van de weg van Egmond naar Alkmaar en het verkeer van links en rechts komend op deze weg. Ik kan mij thans niet meer de gebeurtenis herinneren die hier volgens de instructeur tijdens het examen plaats vond. Aan de hand van de door de instructeur verstrekte informatie over deze gebeurtenis merk ik op dat er sprake is van hinderen van het overige verkeer, wanneer blijkt dat direct na het afronden van de manoeuvre van het links afslaan, een weggebruiker wordt gedwongen een inhaalmanoeuvre te doen om verderop rechts voor te kunnen sorteren om de ringweg op te kunnen rijden. Met betrekking tot de tweede gebeurtenis deel ik mee dat na het rechts afslaan de Martin Luther Kingweg op, ik in de regel de opdracht om naar de rotonde Kooimeer te gaan, geef bij het eerste verkeerslicht nadat de ringweg is opgereden. Dit is de afslag naar de wijk Hoefplan. In de meeste gevallen dien je, omdat je geen groene golf hebt, voor dit verkeerslicht te stoppen. Ook tijdens het examen van verzoekster heb ik hier de opdracht, gegeven om naar de rotonde Kooimeer te gaan. Dus voordat men het treinviaduct onder door rijdt. Bij de kruising met de Kennemerstraatweg moet je dan links hebben voorgesorteerd, want anders kom je door de drukte in de problemen. In reactie op hetgeen de instructeur naar voren heeft gebracht, merk ik op dat niet eerder richting dient te worden aangegeven dan nadat men door goed te kijken in de spiegels weet dat men de mogelijkheid heeft om naar linkerrijbaan te gaan. Van de mogelijkheid cre ren door richting aan te geven kan geen sprake zijn. Over het van de Heiloo rdijk links af de Vondelstraat oprijden merk ik aan de hand van wat de instructeur daarover heeft meegedeeld op dat het wat het slechte zicht betreft, het op dit punt best meevalt. Wanneer dit wel zo wordt beleefd, is dit een reden te meer om rustig aan te doen en goed te kijken. Het betreft hier een gewone voorrangskruising met gescheiden rijbanen, waar geen plaats is om eerst een rijbaan te kruisen en de auto tussen de rijbanen op te stellen. Wanneer je optrekt en je moet daarna remmen voor een andere weggebruiker, heb je die bewuste weggebruiker, aan wie je voorrang dient te verlenen, niet tijdig opgemerkt. Het gaat tijdens het examen er niet om dat er geen ingreep heeft plaats gevonden. Wel van belang is dat wanneer blijkt dat iemand structureel iets nog niet goed doet, de uitslag van het examen uit oogpunt van verkeersveiligheid niet anders dan negatief kan zijn. Op een incident vindt een dergelijke beoordeling niet plaats..."6. Reactie van verzoeksterNaar aanleiding van het verslag van bevindingen deelde verzoekster met betrekking tot het gebeurde op de Hoeverweg mee dat de bewuste auto-bestuurder onverantwoord hard reed, haar links inhaalde op ongeveer een afstand van 50 meter v r de kruising om daarna rechts voor te sorteren. Verzoekster stelde daarbij dat zij al enige tijd op de Hoeverweg reed. Terzake van het voorrang verlenen aan de bestuurder op de Vondelweg merkte verzoekster op dat zij op de enige manier die op dat moment verantwoord was aan deze bestuurder voorrang had verleend. Wat betreft het van rijstrook wisselen op onder meer de Martin Luther Kingweg bracht verzoekster naar voren dat het CBR omtrent de juistheid van de beoordeling van dit punt door de examinator in de reactie op de klacht uitging van vooronderstellingen. Daardoor was dit discutabel gebleven. Over het opdracht geven door de examinator om voor te sorteren op de Martin Luther Kingweg bleef verzoekster bij haar standpunt dat dit te laat zou zijn gebeurd. Zij merkte daarbij op dat het verkeer op dat moment zeer druk was en dat het van rijstrook wisselen inderdaad niet werkelijk vloeiend had plaatsgevonden. Zij gaf bovendien aan dat de opdracht om links voor te sorteren niet werd gegeven om naar de rotonde Kooimeer te gaan maar om een kruising eerder de Kennemerstraatweg linksaf in te slaan. Deze kruising ligt ongeveer 400 meter eerder. Daarna was zij rechtsaf de Heiloo rdijk ingereden.

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt erover dat een examinator van de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, regio Noord-West te Amsterdam (verder: het CBR), het door haar op 24 november 1997 afgelegde praktijkexamen, categorie B als onvoldoende heeft beoordeeld.2. Vooropgesteld moet worden dat het aan de examinator is om te beoordelen of de kandidaat bij het praktijkexamen heeft voldaan aan de eisen. Bij verschil van mening over de beoordeling van het examen zoals dat door de kandidaat is afgelegd, dient daarom te worden uitgegaan van het oordeel van de examinator. De juistheid van dat oordeel kan de Nationale ombudsman alleen marginaal toetsen. Dat betekent dat het oordeel van de examinator slechts met succes kan worden bestreden indien feiten en omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die tot de conclusie leiden dat de examinator niet in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen.3. In haar brief aan het CBR, regio Noord-West van 24 november 1997 voerde verzoekster aan dat zij verkeersveilig had gereden en andere weggebruikers niet had gehinderd. Zij had geen fouten gemaakt en zij had al haar rijvaardige beslissingen overwogen genomen. Zij achtte het dan ook niet juist dat de examinator het examen als onvoldoende had beoordeeld, omdat haar rijgedrag niet juist zou zijn geweest bij het naderen van kruispunten en het wisselen van rijstrook. Ook in haar verzoekschrift aan de Nationale ombudsman heeft verzoekster aangegeven dat zij met een juiste snelheid kruisingen is genaderd en dat zij steeds goed had gekeken bij het oprijden van deze kruisingen. Dit was eveneens het geval geweest bij het wisselen van rijstrook, dat weliswaar niet vloeiend had plaatsgevonden maar wel met een juist aangehouden snelheid. De achteropkomende automobilist had haar voor laten gaan.4. In reactie op de klacht van verzoekster heeft het CBR met betrekking tot het naderen door verzoekster van kruispunten naar voren gebracht dat de instructeur van verzoekster tijdens het onderzoek, dat naar aanleiding van verzoeksters brief van 24 november 1997 was ingesteld, had aangegeven dat, op het moment dat verzoekster kort na het afslaan de voorrangsweg was opgereden, een bestuurder van een andere auto voor haar had moeten afremmen. Eveneens had de instructeur aangegeven dat verzoekster "best wel fors had gereden". Met betrekking tot het wisselen van rijstrook deelde het CBR mee dat de opmerking van verzoekster in haar verzoekschrift aan de Nationale ombudsman dat de examinator zijn opdracht om van rijstrook te wisselen, wat laat zou hebben gegeven, niet eerder tijdens het onderzoek naar aanleiding van de brief van verzoekster van 24 november 1997 aan de orde was gekomen. Het CBR wees er voorts op dat verzoekster zelf aangaf dat de andere bestuurder tijdens het van rijstrook wisselen voor haar had ingehouden en haar voorrang had gegeven. De examinator had als bezwaar dat verzoekster in die situatie van de andere bestuurder had afgedwongen dat hij haar voor liet gaan. Het feit dat deze bestuurder dit laatste had gedaan, betekende naar de mening van het CBR nog niet dat verzoeksters gedrag juist was geweest. De instructeur van verzoekster had tijdens het onderzoek van de primaire klacht omtrent dit punt naar voren gebracht dat verzoekster de richtingaanwijzer had moeten gebruiken om ruimte te krijgen. Het CBR achtte uit dit gegeven aannemelijk dat verzoekster door onder andere al te vroeg naar links te gaan rijden het voorrang geven van de andere bestuurder had afgedwongen.5. Noch uit hetgeen verzoekster in haar brief van 24 november 1997 en in haar verzoekschrift van 10 januari 1998 aan de Nationale ombudsman over het verloop van het examen op 24 november 1997 naar voren heeft gebracht, noch uit hetgeen door het CBR naar aanleiding van verzoeksters klacht is meegedeeld en evenmin uit de beide telefonisch afgelegde verklaringen van de examinator en de rij-instructeur van verzoekster, komen feiten en omstandigheden naar voren die er op zouden kunnen wijzen dat de desbetreffende examinator niet in redelijkheid tot zijn beoordeling heeft kunnen komen dat het resultaat van het door verzoekster afgelegde examen onvoldoende was. De lezing van de rij-instructeur geeft immers voldoende aanwijzingen die het aannemelijk maken dat verzoekster tijdens het van rijstrook wisselen en het oprijden van de kruisingen ten dele het ontstaan van de desbetreffende situatie zelf in de hand heeft gehad. Verzoekster en het CBR zijn daarnaast het beide erover eens dat tijdens het examen twee bestuurders aan verzoekster voorrang hebben verleend in situaties waarin aan deze bestuurders voorrang had moeten worden verleend. Het feit dat verzoekster deze situaties anders heeft ingeschat, doet daaraan niet af. Mede in aanmerking genomen hetgeen onder 2. is opgemerkt, is de onderzochte gedraging dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een examinator van stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, regio Noord-West te Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van het

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk, is niet gegrond.

Instantie: Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Amsterdam

Klacht:

Wijze van beoordeling praktijkexamen door examinator.

Oordeel:

Niet gegrond