1998/290

Rapport
Op 20 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Gorredijk, met een klacht over een gedraging van de Dienst Omroepbijdragen te Den Haag. Nadat verzoeker op 29 oktober 1997 nadere informatie had verschaft werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de inhoud en toonzetting van de brief van 23 juli 1997 die hij van de Dienst Omroepbijdragen heeft ontvangen. Hij klaagt er met name over dat:1.       de daarin aangegeven informatie over zijn betalingsachterstand onjuist is, nu hij de omroepbijdrage over de eerste helft van 1997 al heeft voldaan en had verzocht om een factuur voor de tweede helft van 1997; 2.       hij kennelijk (nog steeds) de status "aangewezen voor afsluiting" heeft; 3.       hem niet is meegedeeld hoe het verschuldigde bedrag van f 113 is opgebouwd. Voorts klaagt verzoeker erover dat de Dienst Omroepbijdragen niet heeft gereageerd op zijn brief van 25 juli 1997.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Dienst Omroepbijdragen (hierna: de DOB) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de DOB een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De DOB deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. De Incassodienst van de Dienst Omroepbijdragen stuurde verzoeker op 23 juli 1997 een brief met de volgende inhoud:

"... STATUS:AANGEWEZEN VOOR AFSLUITING (...) Ondanks verschillende betalingsverzoeken van de Dienst Omroepbijdragen en in weerwil van de nadrukkelijke aanmaning door onze incassodienst, heeft u nog altijd uw omroepbijdrage niet betaald. Dat dwingt ons tot scherpe maatregelen. Nog nmaal stel ik u in staat om aan deze ingrijpende maatregelen te ontkomen door het bedrag op bijgaande acceptgirokaart zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen na datering van deze brief, te voldoen. Het bedrag op deze acceptgirokaart wordt gevormd door de verschuldigde omroepbijdrage, vermeerderd met f 5,- aanmaningskosten. Naast de vorige termijn bent u inmiddels tevens de huidige termijn verschuldigd. Ook deze nieuwe termijn is in het totaalbedrag opgenomen. Totaal verschuldigd: f 113,- Wanneer het verschuldigde bedrag niet bijtijds in zijn geheel wordt voldaan, zult u worden bezocht door een controleur, die de nodige invorderingsmaatregelen zal treffen. Deze functionaris is gerechtigd om u een fikse boete op te leggen. Ook kunnen alle bij u aanwezige radio- en tv-toestellen door middel van verzegeling buiten gebruik worden gesteld. Dit kost u f 50,- per toestel. In het uiterste geval kunnen de toestellen zelfs in beslag worden genomen!..." Op de linkerstrook van de bijgevoegde acceptgirokaart stond vermeld dat de betalingen verwerkt waren tot en met 17 juli 1997 en dat het bedrag van f 113 was verschuldigd tot en met januari 1998.1.2. Verzoeker stuurde in reactie op de brief van 23 juli 1997 op 25 juli 1997 een brief naar de DOB, waarin hij onder meer het volgende schreef:"Op 20 juli jl. heb ik u verzocht de omroepbijdrage voor het tweede half jaar van het boekjaar 1997 te factureren, maar blijkens mijn administratie is dat nog niet gebeurd. Wie schetst derhalve mijn verbazing, toen ik vanmorgen bij de post een aanmaning aantrof inzake een factuur, die niet is verstuurd en dus voor mij niet bestaat. Deze aanmaning is op hoge toon gesteld.

Ik stel u nog tot aanstaande woensdag 10.00 uur in de gelegenheid de opgemelde post ordentelijk te factureren en zich voor opgemeld optreden te verontschuldigen, bij gebreke waarvan zal worden overgegaan tot een klacht bij de Nationale ombudsman. Ik ben niet van zins deze gang van zaken te nemen voor wat hij is."1.3. Bij brief van 16 oktober 1997 wendde verzoeker zich met een klacht tot de Nationale ombudsman. 2. Standpunt van verzoeker Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

.3. Standpunt van de Dienst Omroepbijdragen 3.1. In reactie op de klacht bracht de DOB het volgende naar voren:"...1. Voor wat betreft het financi le aspect is gebleken dat hem begin januari 1997 een nota is toegezonden voor het bedrag van f 98,-, daarna eind maart een herinnering van f 78,- en op 23 juli 1997 vervolgens een aanmaning. Aangezien de omroepbijdrage door hem niet volledig was betaald volgde een laatste waarschuwing voordat met gebruikmaking van art. 145 f lid 1 Mediawet de aanwezige toestellen zouden worden verzegeld. Brieven met een dergelijke toonzetting worden verzonden aan hen die al vaker door mijn dienst op de hoogte zijn gesteld van de achterstand in de betaling en zijn daarom naar mijn mening qua woordkeus niet onredelijk te noemen. Ik wil u in dit verband wijzen op een eerder door u gedane uitspraak, over een brief die voor wat betreft de redactie een parallel vertoont met deze klacht. Ook toen ging het om de toonzetting van een standaard brief, met dit verschil dat die werd gestuurd aan het bedrijfsleven om hen tot het doen van aangifte of tot het geven van informatie te bewegen. (Rapport van de Nationale ombudsman van 14 juni 1994, nr. 94/349; N.o.).2. Het tweede klachtonderdeel betreft de constatering dat (verzoeker; N.o.) nog steeds in aanmerking komt voor afsluiting. Hierbij merk ik op dat zo lang betrokkene in gebreke blijft de verschuldigde omroepbijdrage te betalen, hij terecht in aanmerking komt voor de volgende stap in de incassoprocedure. De status "aangewezen voor afsluiting" komt te vervallen indien het verschuldigde bedrag volledig wordt voldaan. Op woensdag 26 november 1997 heeft een controlefunctionaris van mijn dienst met (verzoeker; N.o.) een afspraak gemaakt voor het

betalen van de achterstallige omroepbijdrage. Op 10 december 1997 heeft de controlefunctionaris (verzoeker; N.o.), zoals afgesproken, bezocht op zijn woonadres en zonder problemen de vordering ge nd. (...) Eind januari/begin februari 1998 zal betrokkene een nieuwe nota worden toegezonden voor de periode februari tot en met juli 1998. De status "aangewezen voor aansluiting" is voor hem daarmee komen te vervallen.3. Het bedrag van f 113,- betreft de omroepbijdrage over het tijdvak augustus 1997 tot en met februari 1998 en een restant van f 5,- uit het tijdvak januari tot en met augustus 1997 (moet zijn: februari tot en met juli 1997; N.o.). Op de hem toegezonden nota, herinnering en aanmaning (brief d.d. 23 juli 1997 "aangewezen voor afsluiting") staat steeds vermeld waarop het notabedrag betrekking heeft. Naderhand is betrokkene ook mondeling ingelicht over de hoogte en samenstelling van de vordering. Volgens de verklaring van de controleur, die naar aanleiding van deze klacht is gehoord, heeft hij in elk geval tijdens het laatste controlebezoek aan klager duidelijk gemaakt hoe de vordering is samengesteld.4. Ten slotte is door mij nagegaan of er al dan niet is gereageerd op de brief van 27 juli 1997 (bedoeld is de brief van 25 juli 1997; N.o.). Op de genoemde brief is schriftelijk geantwoord op 15-8-1997. Het betreft een brief met een standaardtekst..."3.2. Bij zijn reactie voegde de DOB een voorbeeld van een standaardbrief, zoals die op 15 augustus 1997 aan verzoeker was gestuurd. In deze brief stond het volgende vermeld:"...Naar aanleiding van uw brief van delen wij u nogmaals mee dat de omroepbijdrage A wettelijk per halfjaar v ruitbetaald moet worden. Omdat u de omroepbijdrage telkens gedeeltelijk betaalt, blijft er voortdurend een bedrag openstaan. Op dit moment moet u daardoor voor de periode tot en met nog f betalen. Hiervoor ontvangt u omstreeks een acceptgiro van onze dienst. Wij verzoeken u dringend om in de toekomst de omroepbijdrage uitsluitend te betalen via acceptgiro's die wij u toesturen. Ten slotte delen wij u mee dat verdere correspondentie over dit onderwerp niet meer in behandeling zal worden genomen..."

3.3. Bij zijn reactie voegde de DOB een overzicht ten name van verzoeker waarop de volgende betaalgegevens stonden vermeld:

"VORDERINGSGEGEVENS periode                    bedrag FEB 1997 t/m JUL 1997             FL       98,00 AUG 1997 t/m JAN 1998             FL 108.00 Diversen         FL 5,00 Totaalvordering  FL 211,00 BETAALGEGEVENS datum bet.       Bedrag 14 FEB 1997                                 FL       20,00 17 MRT 1997                                 FL       20,00 17 APR 1997                                 FL       20,00 16 MEI 1997                                 FL       20,00 18 JUN 1997                                 FL       18,00 Totaal betalingen                                            FL       98,00 NOG TE VOLDOEN                                       FL 113,00"3.4. In antwoord op nadere vragen deelde de DOB nog het volgende mee:"...In onze brief van 23 juli 1997 aan (verzoeker; N.o.) wordt gesproken van een eerdere aanmaning. Deze eerdere aanmaning betreft de reguliere stap in de incassoprocedure indien de nota niet of niet volledig is voldaan. Indien de betaling uitblijft, en dat was hier het geval, worden de geregistreerden tussentijds nogmaals, hetzij telefonisch hetzij schriftelijk, benaderd voordat tot meer ingrijpende maatregelen wordt overgegaan. De brief van 23 juli is dus verzonden als extra aanmaning. Daarvoor zijn overigens niet nogmaals aanmaningskosten in rekening gebracht. Het bedrag van f 5,- dat nog niet betaald was, betreft een restant van omroepbijdrage over het tijdvak februari 1997 tot en met juli 1997. De toerekening van de betaling van het notabedrag geschiedt analoog aan art. 7 van de Invorderingswet 1990. In dit artikel wordt bij de toerekening van de betaling prioriteit toegekend aan de kosten. (...)

Betrokkene is van deze vordering op de hoogte gesteld door de aanmaning die hem in mei 1997 is toegezonden..."3.5. De DOB voegde bij zijn antwoord een voorbeeld van een aanmaningsbrief, zoals die in mei 1997 aan verzoeker was gestuurd. In deze brief stond onder meer het volgende vermeld:"...De door u verschuldigde omroepbijdrage hebben wij inmiddels vermeerderd met de genoemde aanmaningskosten van f 5 ..."4. Reactie van verzoekerIn reactie op het standpunt van de DOB deelde verzoeker mee dat hij inderdaad in mei 1997 een aanmaning van de DOB had ontvangen, maar dat het bedrag dat daarop stond volgens hem te hoog was, omdat niet alle betalingen die hij had verricht daarin waren verwerkt. Ook erkende verzoeker dat hij een brief van de DOB had ontvangen in reactie op zijn brief van 25 juli 1997, maar hij achtte deze standaardbrief niet adequaat.5. Reactie van de Dienst Omroepbijdragen5.1. In reactie op nadere vragen van de Nationale ombudsman gaf de DOB nog de volgende informatie:"... 1.       De vervaldatum van de nota voor verzoeker voor het tijdvak februari tot en met juli 1997 was 8 februari 1997. 2.       Het overzicht (zie onder punt 3.3. van Feiten; N.o.) dat wij u hebben verstrekt bevat de data waarop de betalingen door de Postbank op onze rekening zijn bijgeschreven. Het verschil van de data waarop (verzoeker; N.o.) de opdracht heeft gegeven met de data waarop deze volledig zijn uitgevoerd is de verwerkingstijd van de financi le instantie. Belangrijker acht ik dat uit het overzicht kan worden geconstateerd dat verzoeker alle betalingen voor dat tijdvak te laat heeft verricht en daarmee de omroepbijdrage niet bij vooruitbetalingen heeft voldaan, zoals artikel 118 van de Mediawet eist. Aan hem is geen toestemming gegeven in termijnen te mogen betalen. 3.       Op elke nota staat aangegeven tot en met wanneer de betalingen zijn verwerkt. Wanneer echter betrokkene uit eigen beweging een deel van de omroepbijdrage betaalt krijgt hij geen nieuwe nota toegezonden. Het resterende deel diende hij dus te voldoen door betaalopdracht met behulp van eigen overschrijvingskaart of ander medium.

4.       a. Mogelijkerwijs is door de formulering dat er sprake is van een extra aanmaning een misverstand ontstaan over de wettelijke status van de brief aan betrokkene d.d. 23 juli 1997. Die brief is geen aanmaning in de zin van artikel 121 Mediawet, maar een aankondiging "tot scherpe maatregelen". De opmerking in de laatste volzin (in de brief van de DOB van 23 juli 1997; N.o.), dat het bedrag van de acceptgirokaart wordt gevormd door de verschuldigde omroepbijdrage is correct, maar dat het bedrag vermeerderd is met aanmaningskosten is onjuist. Dat moet zijn omroepbijdrage uit een vorig tijdvak. De reguliere aanmaning is hem namelijk in mei toegezonden. Het bedrag van f 113,-, vermeld in onze brief van 23 juli 1998 (bedoeld is 1997; N.o.) bestaat dus uit f 108,- voor het tijdvak augustus 1997 tot en met februari 1998 en f 5,- omroepbijdrage uit het daarvoor liggende tijdvak. Normaal gesproken zou er een tussentijdse kennisgeving zijn verzonden. Bij wijze van tussentijdse actie hebben wij een aantal personen in plaats daarvan telefonisch benaderd, daarmee een gelegenheid scheppend gegevens te verzamelen naar de oorzaak van afwijkend betalingsgedrag. Het is zeer waarschijnlijk dat ook (verzoeker; N.o.) telefonisch is benaderd. Van die gesprekken zijn geen gegevens op individueel niveau bewaard. (...) c. Aan betrokkene is nog geen nota toegezonden over het tijdvak februari tot en met augustus 1998. Dit is het gevolg van een bewuste beslissing om indien in correspondentie (tevens) de hoogte van het te betalen bedrag ter discussie staat de incassoprocedure tijdelijk op te schorten. Anders zou de klant immers, terwijl zijn vragen nog niet zijn beantwoord, worden geconfronteerd met een aanmaning of bezoek van een controleur. Ook in dit geval is de incassoprocedure tijdelijk opgeschort. Aan betrokkene is eind april een nota voor het lopende tijdvak toegezonden, die voor 8 juni 1998 moet worden voldaan. Daarna wordt de incassoprocedure voortgezet. 5.       Op het moment dat de aanmaning, waarbij de wettelijke aanmaningskosten in rekening zijn gebracht aan betrokkene is toegezonden, bedroeg de vordering f 43,- bestaande uit een restant aan te vorderen omroepbijdrage en 5,- aanmaningskosten. Na de ontvangst van het bedrag, zoals omschreven in punt 2 wordt het toegeschreven aan de geregistreerde. Ook dit neemt enige tijd in beslag. Hieruit kan worden verklaard dat de betaling van 16 mei 1997 niet is verwerkt voordat de aanmaning werd verzonden. Dit heeft elkaar dus gekruist. Bij iets

         eerdere betaling en verwerking zou hij op de lijst van openstaande vorderingen tot f 25,- terecht gekomen zijn. De werkwijze om bij kleine restantvorderingen contact op te nemen met de geregistreerde is overigens een door ons in het leven geroepen werkwijze waar, naar mijn mening, een burger geen aanspraak op kan doen gelden. Niettemin is de aanmaning nog wel terecht verzonden omdat na de betaling van f 20,- nog altijd f 18,- niet was voldaan. 6.       (...) 7.       Verzoeker is door middel van een bijsluiter (...) op de hoogte gebracht van de verhoging van de omroepbijdrage van f 10,- 8.       a. Het incassosysteem gaat uit van situatie dat een geregistreerde geen achterstand in de betaling heeft op het moment dat een eerste nota voor het nieuwe tijdvak wordt verzonden. Op die nota staat naast de vermelding van het verschuldigde bedrag ook het tijdvak aangegeven waarover het bedrag verschuldigd is. Het geautomatiseerde incassosysteem geeft alleen een specificatie indien er sprake is van een wijziging van het heffingsbedrag.          b. Volgens planning worden begin juli 1998 diverse aanpassingen in het geautomatiseerde incassosysteem operationeel. Wat onder meer gaat veranderen is de specificatie van de nota aan omroepbijdrage, nu deze uit steeds meer componenten is gaan bestaan. De vermelding van het tijdvak zal worden aangepast in die zin dat ook een "vanaf datum" wordt vermeld..."5.2. In de als bijlage meegestuurde bijsluiter stond onder meer het volgende vermeld:"...In de Mediawet is bepaald dat provincies per 1 januari 1997 aan hun inwoners een opslag mogen berekenen voor uitzendingen van regionale televisie. De jaarlijkse opslag voor regionale televisie bedraagt ten hoogste f 10,-. Op bijgaande acceptgiro of vooraankondiging kunt u zien of uw provincie de Provinciale Televisie-opslag (PTO) aan u in rekening brengt. (...) Eveneens mogen gemeente aan hun inwoners een opslag berekenen voor de mogelijkheid om uitzendingen van lokale radio te ontvangen. Deze opslag bedraagt per jaar maximaal f 2,-. Op bijgaande acceptgiro of vooraankondiging kunt u zien of uw gemeente de Lokale Radio-opslag (LRO) aan u in rekening brengt..."

6. Reactie van verzoeker op het verslag van bevindingen In reactie op het verslag van bevindingen bracht verzoeker onder meer nog naar voren dat hij niet telefonisch is benaderd door de DOB over zijn betalingsachterstand. Bovendien had hij naar zijn zeggen rond juli 1997 geen bijsluiter ontvangen over de verhoging van de omroepbijdrage. Samenvattend stelde verzoeker dat het de DOB vooral aan informatie en communicatie heeft ontbroken. BEOORDELINGI. . Ten aanzien van de inhoud van de brief van 23 juli 19971. Verzoeker klaagt over de inhoud en toonzetting van de brief van 23 juli 1997 die hij van de Dienst Omroepbijdragen te Den Haag (hierna: de DOB) heeft ontvangen. In deze brief - voorzien van het opschrift "Status: aangewezen voor afsluiting" - stelde de DOB dat verzoeker, ondanks onder meer een aanmaning, nog steeds zijn omroepbijdrage over het tijdvak februari tot en met juli 1997 (hierna te noemen: eerste tijdvak 1997) niet had betaald. Om aan verdere invorderingsmaatregelen te ontkomen diende verzoeker binnen veertien dagen een bedrag van f 113 te voldoen. Dit bedrag bestond volgens de DOB uit de verschuldigde omroepbijdrage, vermeerderd met f 5 aanmaningskosten, en de verschuldigde omroepbijdrage voor het tijdvak augustus 1997 tot en met januari 1998 (hierna te noemen: tweede tijdvak 1997).2. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de in de brief van 23 juli 1997 aangegeven informatie over zijn betalingsachterstand onjuist is, nu hij de omroepbijdrage over het eerste tijdvak 1997 op dat moment al had voldaan en had verzocht om een factuur voor het tweede tijdvak 1997. In reactie op de klacht deelde de DOB mee dat verzoeker volgens de DOB op 23 juli 1997 nog een betalingsachterstand van f 5 had over het eerste tijdvak 1997. De DOB erkende dat in de brief ten onrechte werd gesteld dat het bedrag van f 113 bestond uit de verschuldigde omroepbijdrage (over het tweede tijdvak 1997) vermeerderd met een bedrag aan aanmaningskosten. Er had moeten staan dat het bedrag vermeerderd was met omroepbijdrage uit het tijdvak daarvoor. In dat opzicht was de informatie onjuist. In de betreffende brief stelt de DOB dat verzoeker een bedrag van f 113 zou moeten betalen om aan invorderingsmaatregelen te ontkomen. Verzoeker was echter nog niet eerder in de gelegenheid gesteld de omroepbijdrage voor het tweede tijdvak 1997 te betalen, laat staan dat hij in dat verband een aanmaning had ontvangen. Op grond van artikel 121 van de Mediawet (zie

Achtergrond

) kunnen er pas na een schriftelijke aanmaning verdere invorderingsmaatregelen worden genomen. Wat betreft het bedrag van f 108, over het tweede tijdvak 1997, kon er dus nog geen sprake zijn van invorderingsmaatregelen.

De brief van de DOB wekte dus ten onrechte de indruk dat verzoeker een betalingsachterstand van f 113 had, waarvoor hij al was aangemaand te betalen. Ook in dit opzicht was de verstrekte informatie onjuist. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.3. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat hij blijkens de brief van 23 juli 1997 op dat moment voor de DOB kennelijk (nog steeds) de status "aangewezen voor afsluiting" had. Vast staat dat verzoeker op dat moment nog een schuld had van f 5 terzake van de omroepbijdrage over het eerste tijdvak 1997. Door de aanmaning die verzoeker in mei 1997 ontving, was verzoekers schuld immers vermeerderd met f 5 aan aanmaningskosten. Gelet op deze achterstand, hoe gering ook, mocht de DOB verzoeker in de betreffende brief aanmerken als "aangewezen voor afsluiting". Deze status verdwijnt zodra het achterstallige bedrag is voldaan en is, gelet op verzoekers betaling van 10 december 1997, inmiddels ook verdwenen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4. Verzoeker klaagt er in de derde plaats over dat de DOB hem in de brief van 23 juli 1997 niet heeft meegedeeld hoe het verschuldigde bedrag van f 113 is opgebouwd. Ook is hij volgens hem niet op de hoogte gesteld van de kennelijke verhoging van de omroepbijdrage met f 10 met ingang van het tweede tijdvak 1997. Uit de bewuste brief blijkt niet voldoende duidelijk in hoeverre het bedrag van f 113 betrekking had op het eerste tijdvak 1997 en in hoeverre op het tweede tijdvak 1997. Dat is niet juist. Dit klemt te meer nu, zoals onder 2. al is vastgesteld, alleen wat betreft het bedrag over het eerste tijdvak 1997 (f 5) met invorderingsmaatregelen kon worden gedreigd. Overigens deelde de DOB mee dat vanaf juli 1998 de nota's gespecificeerd zullen worden, ook wat betreft het tijdvak waarop de vordering betrekking heeft. In reactie op de klacht deelde de DOB verder nog mee dat verzoeker via een algemene bijsluiter, waarin werd verwezen naar de op de acceptgiro vermelde bedragen van opslagen, op de hoogte was gebracht van de verhoging van de omroepbijdrage met f 10. Nu echter op de betreffende acceptgiro van verzoeker niets over de genoemde opslagen was vermeld, is aannemelijk dat verzoeker geen informatie heeft ontvangen over het daadwerkelijk in rekening brengen van f 10 terzake van Provinciale Televisie-opslag. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.II. . Ten aanzien van de beantwoording van verzoekers brief van 25 juli 1997Tenslotte klaagt verzoeker erover dat de Dienst Omroepbijdragen niet heeft gereageerd op zijn brief van 25 juli 1997. Hij klaagde er in deze brief over dat hij werd aangemaand de omroepbijdrage over het tweede tijdvak 1997 te betalen, terwijl hij voor die omroepbijdrage niet eerder een rekening had ontvangen. In reactie op de klacht deelde de DOB mee dat er wel gereageerd is op bovengenoemde brief, namelijk bij brief van 15 augustus 1997. Dit betrof een brief met een standaardtekst. Verzoeker erkende dat hij deze brief had ontvangen, maar achtte deze reactie niet adequaat. Nu verzoeker heeft erkend een reactie te hebben ontvangen, mist zijn klacht feitelijke grondslag. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. Overigens kan verzoeker worden gevolgd in zijn standpunt dat de brief van 15 augustus 1997 geen adequate reactie is op zijn brief van 25 juli 1997. In de betreffende brief wordt immers in het geheel niet ingegaan op verzoekers klacht dat hij een aanmaning had gekregen, zonder ooit een rekening te hebben ontvangen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Omroepbijdragen te Den Haag is gegrond, behalve ten aanzien van de klacht over het aanmerken van verzoeker als "aangewezen voor afsluiting" in de brief van 23 juli 1997 en de klacht over het niet reageren op verzoekers brief van 25 juli 1997. Op deze punten is de klacht niet gegrond.                            BIJLAGE

Achtergrond

1. Mediawet (Wet van 21 april 1987, Stb. 249; zoals de tekst luidde tot 1 juli 1997) Artikel 120:"Tenminste een maand voor de aanvang van het tijdvak waarover de omroepbijdrage is verschuldigd wordt de geregistreerde houder door de directeur een schriftelijke kennisgeving gezonden waarin het bedrag van de door hem voor dat tijdvak verschuldigde omroepbijdrage is vermeld." Artikel 121, eerste en tweede lid:"1. Indien de omroepbijdrage niet tijdig is voldaan, wordt door de directeur de houder schriftelijk aangemaand alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De kosten van de aanmaning worden de houder in rekening gebracht.2. Door de directeur kan de verzegeling worden gelast van ontvanginrichtingen, en de houder dan wel een ander tot bewaarder van de verzegelde ontvanginrichtingen worden aangesteld, indien de houder in gebreke blijft de achterstallige omroepbijdrage en de kosten van aanmaning te voldoen. De kosten van de verzegeling worden de houder in rekening gebracht."2. Mediawet, zoals de tekst luidt vanaf 1 juli 1997 Artikel 120:"Tenminste twee weken voor de aanvang van het tijdvak waarover de omroepbijdrage is verschuldigd wordt de geregistreerde houder door de Dienst omroepbijdragen een schriftelijke kennisgeving gezonden waarin het bedrag van de door hem voor dat tijdvak verschuldigde omroepbijdrage is vermeld." Artikel 121, eerste lid:"Indien de omroepbijdrage, onderscheidenlijk een termijnbetaling van de omroepbijdrage A, niet tijdig is voldaan, wordt de houder door de Dienst omroepbijdragen schriftelijk aangemaand alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De kosten van de aanmaning worden door de houder in rekening gebracht."

Artikel 145f, eerste lid:"Indien een houder na aanmaning in gebreke blijft de achterstallige omroepbijdrage en de kosten van de aanmaning te voldoen, kan de directeur van de Dienst omroepbijdragen de ontvanginrichtingen die de houder aanwezig heeft, doen verzegelen, onderscheidenlijk doen meevoeren en opslaan."

Instantie: Dienst Omroepbijdragen

Klacht:

Inhoud en toonzetting brief (onjuiste en onvolledige informatie betalingsachterstand; status "aangewezen voor afsluiting"); geen reactie op brief.

Oordeel:

Niet gegrond