1998/157

Rapport
Op 11 juni 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw P. en de heer S. te Oss, ingediend door de heer mr. M. Tjebbes, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, en een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van 'sHertogenbosch). De gedraging van de IND wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie. Op grond van de namens verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen erover dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant-Noord hun advocaat niet heeft ingelicht over de negatieve beslissing van 2 december 1996 op verzoeksters aanvraag om een verblijfsvergunning, ondanks diens brieven aan de vreemdelingendienst van 28 januari 1997 en 18 maart 1997, terwijl de vreemdelingendienst de beslissing die aan verzoekster was verzonden als onbestelbaar retour had ontvangen. Verzoekers klagen er voorts over dat de IND, district Zuid-Oost, hun advocaat pas op 8 april 1997 op de hoogte heeft gesteld van de negatieve beslissing, ondanks een door hem op 26 november 1996 bij de IND ingediend beroep tegen de weigering tot teruggave van verzoeksters ingenomen paspoort.

Achtergrond

Ten tijde van de onderzochte gedraging diende een vreemdelingenrechtelijke beschikking op grond van het destijds bepaalde onder A4/10.1 van de vreemdelingencirculaire zo mogelijk aan de betrokkene in persoon te worden uitgereikt; wanneer dit niet mogelijk was, diende de beschikking per aangetekende brief te worden gezonden aan het laatst bekende adres. Onder 4A.10.1.1 van het destijds bepaalde in de vreemdelingencirculaire is vermeld dat van de beschikking schriftelijk kennis wordt gedaan aan de belanghebbenden. Daarbij is aangegeven dat onder de belanghebbenden moet worden begrepen onder anderen de raadsman van de betrokken vreemdeling.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord en de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:Feiten1.1. Op 8 oktober 1996 diende verzoekster via haar intermediair een aanvraag om een vergunning tot verblijf in bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant-Noord.1.2. Op 22 november 1996 verzocht verzoekers' intermediair de vreemdelingendienst telefonisch om teruggave van het paspoort van verzoekster, dat was ingenomen in het kader van de behandeling van de aanvraag. Het verzoek werd afgewezen.1.3. Op 26 november 1996 stelde verzoekers' intermediair beroep in bij de Staatssecretaris van Justitie tegen de weigering van de korpschef van het regionale politiekorps Brabant-Noord tot teruggave van het paspoort van verzoekster.1.4. Bij beschikking van 2 december 1996 besliste de korpschef afwijzend op de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning.1.5. Nadat verzoekster niet was verschenen op de oproep de beschikking af te halen op 9 december 1996, zond de korpschef de beschikking bij aangetekende brief van 11 december 1996 naar het door verzoekster opgegeven postadres te Oss. De brief werd echter als onbestelbaar retour ontvangen.

1.6. Op 11 december 1996 zond de IND verzoekers' intermediair een bevestiging van de ontvangst van het beroepschrift. In de ontvangstbevestiging deelde de IND mee dat de beslissing op het beroepschrift zou worden aangehouden in verband met het grote aantal te behandelen zaken.1.7. Op 12 december 1996 ontving het district Zuid-Oost van de IND een afschrift van de beschikking van de korpschef op de aanvraag van verzoekster.1.8. Bij faxbericht van 28 januari 1997 deelde verzoekers' intermediair de korpschef mee dat nog geen acceptgirokaart was ontvangen voor de betaling van de leges die waren verschuldigd voor de behandeling van de aanvraag.1.9. Bij brief van 18 maart 1997 en bij faxbericht van gelijke datum en inhoud bracht verzoekers' intermediair nogmaals onder de aandacht van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant-Noord dat verzoeksters paspoort was ingenomen in het kader van de behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning, en dat zij dit terugverlangde.1.10. Op 18 maart 1997 informeerde verzoekers' intermediair het hoofd van het district Zuid-Oost van de IND per faxbericht over de weigering tot teruggave van het paspoort. Hij gaf aan dat op het terzake ingediende beroepschrift nog geen inhoudelijke reactie was gevolgd, en hij verzocht het districtshoofd de korpschef te instrueren het paspoort terug te geven.1.11. Naar aanleiding van die brief deelde de IND verzoekers' intermediair per faxbericht van 2 april 1997 mee dat op korte termijn nadere inlichtingen over de zaak zouden worden verstrekt.1.12. Op 8 april 1997 berichtte de IND verzoekers' intermediair telefonisch dat de korpschef al op 2 december 1996 had beslist op de aanvraag, en dat de beschikking op 11 december was gezonden naar het door verzoekster opgegeven postadres. De IND zond de intermediair op diens verzoek per faxbericht een afschrift van de beschikking.2. Standpunt van verzoekers2.1. Het standpunt van verzoekers is weergegeven onder KLACHT.2.2. In het verzoekschrift gaf verzoekers' intermediair onder meer als zijn mening te kennen dat verzoekster weliswaar zelf verantwoordelijk was geweest voor haar bereikbaarheid, maar dat hij, als

gemachtigde van zijn cli nte, hoe dan ook had moeten worden ge nformeerd over de afwijzende beslissing op de aanvraag, zeker nu de korpschef uit het feit dat de brief van 11 december 1996 als onbestelbaar retour was ontvangen, had kunnen opmaken dat de beslissing verzoekster niet had bereikt.2.3. Voorts gaf hij aan dat zijns inziens ook de IND hem, naar aanleiding van het beroepschrift van 26 november 1996 met betrekking tot verzoeksters paspoort, had behoren te informeren over de afwijzende beschikking, nadat de IND daarvan op 12 december 1996 in kennis was gesteld.3. Standpunt van de korpsbeheerder3.1. In zijn reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord onder meer mee dat de kennisgeving van de beschikking had plaatsgevonden conform de destijds toepasselijke regeling in de Vreemdelingencirculaire (zie

Achtergrond

), aangezien de beschikking aangetekend was gezonden aan het laatst bekende adres van verzoekster, nadat zij niet was verschenen op een oproep de beschikking af te halen op 9 december 1996.3.2. De korpsbeheerder gaf als zijn mening te kennen dat van verzoekster mocht worden verwacht dat zij bereikbaar was voor de vreemdelingendienst. Nu dit niet het geval was geweest, en de voorgeschreven procedure voor het in kennis stellen was gevolgd, achtte de korpsbeheerder de klacht in zoverre niet gegrond.3.3. De korpsbeheerder deelde mee dat de vreemdelingendienst in latere contacten met verzoekers' intermediair geen melding had gemaakt van het feit dat al was beslist op de aanvraag. Hij gaf aan dat hij de klacht in zoverre wel gegrond achtte.4. Standpunt van de Staatssecretaris van Justitie4.1. In haar reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie onder meer mee dat er voor de IND geen aanleiding was geweest om verzoekers' intermediair te informeren over de beschikking van 2 december 1996. De bekendmaking van de beslissing door de korpschef had plaatsgevonden conform hetgeen destijds terzake, onder A4/10.1 (zie

Achtergrond

), was bepaald in de Vreemdelingencirculaire. Naar aanleiding van het beroepschrift tegen de weigering tot teruggave van verzoeksters paspoort was verzoekers' intermediair op 11 december 1996 een ontvangstbericht gestuurd, waarin was meegedeeld dat de behandeling van het beroepschrift werd ver-

daagd. Vervolgens had de IND op 12 december 1996 een afschrift ontvangen van de afwijzende beschikking. Er was op dat moment geen aanleiding geweest te veronderstellen dat verzoekers' intermediair niet door de korpschef over de beschikking was ge nformeerd, aldus de Staatssecretaris.4.2. De Staatssecretaris merkte voorts op dat de IND, toen naar aanleiding van de brief van verzoekers' intermediair van 18 maart 1997 duidelijk was geworden dat deze niet op de hoogte was van de beschikking, het nodige had gedaan om de betrokkenen alsnog te informeren. Zij deelde mee dat zij de klacht niet gegrond achtte.5. Reactie van verzoekers Verzoekers maakten geen gebruik van de gelegenheid te reageren op de informatie die de korpsbeheerder en de Staatssecretaris van Justitie hadden verstrekt.

Beoordeling

. Ten aanzien van de vreemdelingendienst1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant-Noord hun advocaat niet heeft ingelicht over de afwijzende beslissing van 2 december 1996 van de korpschef op verzoeksters aanvraag om een verblijfsvergunning.2. De desbetreffende beschikking is op 11 december 1996 per aangetekende brief gezonden aan het door verzoekster opgegeven postadres, nadat verzoekster niet had voldaan aan een oproep de beschikking af te halen op 9 december 1996. In zoverre is in overeenstemming gehandeld met het destijds, onder A4/10.1, bepaalde in de vreemdelingencirculaire (zie

Achtergrond

).3. In de genoemde paragraaf A4/10.1 was daarnaast echter aangegeven dat de belanghebbenden schriftelijk in kennis werden gesteld van de beschikking. Aangegeven was voorts dat onder de belanghebbenden onder anderen ook de raadsman van de betrokken vreemdeling moest worden begrepen. Verzoekers' intermediair, optredend als hun raadsman, is echter niet van de beschikking in kennis gesteld. In zoverre is niet gehandeld conform de destijds vigerende vreemdelingencirculaire.4. Afgezien van het bepaalde in de vreemdelingencirculaire, was er aanleiding om verzoekers' intermediair te informeren over de

beschikking, aangezien de aangetekende brief van 11 december 1996 met de beschikking als onbestelbaar retour was ontvangen, waarmee vaststond dat verzoekster zelf niet was ge nformeerd.5. Daarnaast was het, zoals ook de korpsbeheerder al aangaf, niet juist dat de vreemdelingendienst verzoekers' intermediair ook niet informeerde naar aanleiding van diens brieven aan de vreemdelingendienst van 28 januari 1997 en 18 maart 1997 met betrekking tot de behandeling van de aanvraag.6. De onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Brabant-Noord is derhalve niet behoorlijk. II. Ten aanzien van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie 1. Verzoekers klagen er voorts over dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), district Zuid-Oost, hun intermediair pas op 8 april 1997 op de hoogte heeft gesteld van de beschikking van 2 december 1996 op verzoeksters aanvraag. Zij zijn van mening dat de IND hun intermediair had behoren te informeren toen de IND op 12 december 1996 een afschrift van de beschikking ontving van de korpschef. De IND was op de hoogte van het belang van kennisneming, aangezien verzoekers' intermediair op 26 november 1996 bij de IND een beroepschrift had ingediend tegen de weigering van de korpschef tot teruggave van het paspoort van verzoekster, dat was ingenomen in het kader van de behandeling van verzoeksters aanvraag om een verblijfsvergunning.2. Zoals ook de Staatssecretaris van Justitie al opmerkte, vormde de ontvangst op 12 december 1996 van een afschrift van de beschikking voor de IND op zichzelf echter geen aanleiding om verzoekers' intermediair te informeren, omdat er geen reden was te veronderstellen dat de intermediair niet, conform hetgeen destijds terzake, onder A4/10.1, was bepaald in de Vreemdelingencirculaire (zie

Achtergrond

), door de korpschef was ge nformeerd.3. Wel had de ontvangst van de beschikking de IND aanleiding kunnen geven om de behandeling van het beroepschrift, over welke behandeling de IND verzoekers' intermediair op 11 december 1996 had bericht dat die was verdaagd vanwege het grote aantal te behandelen zaken, weer te hervatten. In dat kader zou verzoekers' intermediair dan zijn ge nformeerd over de negatieve beschikking. Dat dit niet is gebeurd, houdt echter niet in dat de onderzochte gedraging op dit punt moet worden aangemerkt als niet behoorlijk.

4. Toen uit de brief van verzoekers' intermediair aan de IND van 18 maart 1997 bleek dat deze intermediair niet op de hoogte was van de beschikking, heeft de IND hem daarvan, op 8 april 1997, in kennis gesteld.5. De onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 'sHertogenbosch), is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Advocaat verzoekers pas laat ingelicht over afwijzing.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Brabant-Noord/vreemdelingendienst

Klacht:

Advocaat verzoekers niet ingelicht over afwijzing verzoek om verblijfsvergunning.

Oordeel:

Gegrond