Een man zat 's avonds laat samen met een vriend in een geparkeerde auto. De politie sprak de man aan. Volgens de man had hij niet in de auto gereden en was hij dat ook niet van plan. De autosleutel zat niet in het contact van de auto. Hij wilde gewoon "chillen". Tijdens de controle rookte zijn vriend een jointje. De politie vroeg de man naar zijn ID-kaart. Ook legde de politie de man een rijverbod op van 24 uur.
De man vond de controle niet terecht. Volgens de man was er geen reden om naar zijn ID-kaart te vragen of een rijverbod op te leggen. Ook zei hij dat hij nooit een schriftelijke bevestiging had ontvangen van het rijverbod. Hij vond bovendien dat het gedrag van de politie tijdens de controle intimiderend was.
De politie vond de klacht van de man niet gegrond. Volgens de politie zagen politieagenten laat in de avond een auto met lampen aan staan op een bekende overlastplek. De politie vond het daarom te begrijpen dat de politieagenten de man wilden spreken en naar zijn ID-kaart vroegen.
Ook de klacht over het rijverbod vond de politie niet gegrond. Volgens de politie was de man een jointje aan het roken. Het was volgens de politie aannemelijk dat de man weer auto zou gaan rijden. Het rijverbod mocht daarom als preventieve maatregel worden opgelegd, aldus de politie. Volgens de politie was van intimiderend gedrag door de politieagenten geen sprake.
De man was het niet eens met de reactie van de politie en legde de klacht aan de ombudsman voor. De man klaagde bij de ombudsman ook dat de politie te lang had gedaan over de behandeling van zijn klacht.
De ombudsman stelde vast dat de verklaringen van de man en de verklaringen van de politieagenten over de controle op verschillende punten niet met elkaar overeenkwamen. De ombudsman zag ook dat de politie op een aantal momenten tegenstrijdig had verklaard over het optreden. Op hetzelfde moment zag de ombudsman dat de politie over het optreden en de controle nauwelijks iets had vastgelegd. De ombudsman had daarom onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen hoe een en ander precies is gegaan. Goed onderzoek doen naar de klacht was maar beperkt mogelijk.
Dat nam niet weg dat de ombudsman wel tot het oordeel kwam dat de politie onvoldoende duidelijk maakte waarom het vragen van de ID-kaart van de man in dit geval mocht.
Ook had de politie het rijverbod niet vastgelegd in de politiesystemen. Hierdoor had de man geen inzicht in de procedure over het (opleggen van het) rijverbod. En kon het handelen van de politie op dit punt niet getoetst worden. De ombudsman vond dat de politie daarmee in strijd handelde met het vereiste van transparantie.
Daarnaast vond de ombudsman de klacht over de overschrijding van de termijnen van klachtbehandeling gegrond.