Verzoekster komt uit Nigeria. Zij heeft in 2002 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een verzoek ingediend om toelating als asielgerechtigde. Dit verzoek werd afgewezen en ze werd uitgezet. Zij keert terug naar Nederland en krijgt hier een dochtertje. Zij dient om geheel andere redenen in april 2013 een nieuw asielverzoek in. Dit verzoek wordt op 22 april 2013 ook afgewezen. Verzoeksters advocaat gaat van deze beschikking tijdig in beroep en vraag de rechtbank een voorlopige voorziening te treffen inhoudende een verbod aan DT&V tot uitzetting zolang niet op het beroep is beslist. De IND had verzoekster al laten weten dat in dit geval het instellen van beroep de uitzetting niet kon opschorten omdat het een herhaald asiel verzoek betrof. De rechtbank verklaart het beroep op 7 juni 2013 gegrond en de IND moet opnieuw een beslissing nemen. Op 7 september wijst de IND het asielverzoek van verzoekster weer af. Verzoeksters advocaat gaat ook daarvan in beroep.
Omdat verzoekster geen Nigeriaans paspoort bezit heeft de DT&V haar intussen zowel op 23 april 2013 als op 8 oktober 2013 gepresenteerd bij de Nigeriaanse ambassade om daar reisdocumenten voor haar te krijgen.
Verzoekster klaagt er bij de Nationale ombudsman over dat zij al is gepresenteerd bij de autoriteiten van haar land terwijl zij nog de mogelijkheid had beroep in te stellen. Ook klaagt de advocaat erover dat ze niet is geïnformeerd hierover en dat DT&V een brief hierover niet heeft beantwoord.
De ombudsman is van oordeel dat beide presentaties niet behoorlijk waren. Bij de presentatie op 23 mei 2013 had de DT&V naar het oordeel van de Nationale ombudsman door zonder meer te presenteren zonder een afweging te maken op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval (kwetsbare moeder, minderjarig kind en andere geheel nieuwe asielmotieven) in strijd gehandeld met het vereiste van maatwerk. De presentatie op 8 oktober 2013 was in strijd met het beginsel van betrouwbaarheid, zoals DT&V in de klachtbehandeling ook had geconstateerd. Volgens de wettelijke regeling had niet gepresenteerd mogen worden in deze fase.
Het niet verstrekken van informatie aan de advocaat achtte de ombudsman behoorlijk, verzoekster zelf was immers geïnformeerd en de advocaat kon op de hoogte zijn van de stappen in de procedure. Dat de DT&V niet had gereageerd op een brief achtte de ombudsman in strijd met het vereiste van goed informatieverstrekking.