2000/377

Rapport

Op 20 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer mr. drs. K. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Amsterdam.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Particulieren Amsterdam (hierna: de Belastingdienst) tot op 20 juli 2000 de in een brief van de Belastingdienst van 17 juni 1997 toegezegde verzending van drie verminderingsbeschikkingen inzake aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over de jaren 1991, 1992 en 1993 niet is nagekomen, ondanks (onder meer) een telefonisch rappel van verzoeker op 25 mei 2000.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren Amsterdam verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Belastingdienst/Particulieren Amsterdam deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

1. Verzoeker diende namens zijn ex-echtgenote bij de Belastingdienst/Particulieren Amsterdam (hierna: de Belastingdienst) bezwaarschriften in tegen (onder meer) de haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1991, 1992 en 1993.

2. De Belastingdienst, dependance Heerlen, liet verzoeker bij brief van 17 juni 1997 onder meer het volgende weten:

"Met betrekking tot de bezwaarschriften gericht tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 1991 t/m 1993 en de vermogensbelasting 1994 van (verzoekers ex-echtgenote; N.o.), (…), deel ik u het volgende mee.

Ingevolge het besluit van 20 oktober 1995, nr. DB95/3809 M van de Staatssecretaris van Financiën, hoeft de particuliere certificaathouder (…) voor de jaren 1987 t/m 1995 het fictief rendement niet tot zijn of haar onzuivere inkomen te rekenen.

Voor het belastingjaar 1987 heeft, voor zover ik kan beoordelen geen bijtelling van fictief rendement plaatsgevonden. Bijtelling over de jaren 1988 t/m 1993:

1988 f 285

1989 - 3614

1990 - 3351

1991 - 3650

1992 - 3938

1993 - 4189

Het belastbare inkomen over de jaren 1988 t/m 1990 zal ik, ambtshalve, met bovengenoemde bedragen verminderen. Over de jaren 1991 t/m 1993 zal ik uitspraak doen op de ingediende bezwaarschriften. Ook hier wordt het belastbare inkomen met genoemde bedragen verminderd.

Het belastbare inkomen 1989 werd na bezwaar (zie brief van (een medewerker van de Belastingdienst/Particulieren Gouda; N.o.) van 23 december 1993) vastgesteld op f 7088. Het fictief rendement ad f 3614 wordt hierop in mindering gebracht. Het belastbare inkomen wordt dan vastgesteld op f 3474.

Aangezien de aanslag over dat jaar reeds op nihil is vastgesteld heeft dit echter geen vermindering tot gevolg.

De heffingsrente, begrepen in de aanslag vermogensbelasting 1994, komt te vervallen.

De verminderingsbeschikkingen zullen u over 6 à 8 weken na dagtekening van deze brief worden toegezonden.

De regeling die de staatssecretaris heeft getroffen was al geruime tijd bekend. Op 5 oktober 1995 heeft (de bovengenoemde medewerker van de Belastingdienst/Particulieren Gouda; N.o.) de aangiftebiljetten van (de ex-echtgenote van verzoeker; N.o.) over de jaren 1988 en 1989 opgevraagd. Zeer waarschijnlijk stond dit in verband met de hele (…)-affaire en de te nemen beleidsbeslissingen, doch dit is helaas niet meer te achterhalen. In afwachting van nader bericht heeft (een medewerker van de Belastingdienst; N.o.) (hij had de bezwaarschriften in behandeling genomen) de zaak aangehouden. Blijkbaar is de regeling van de staatssecretaris aan zijn aandacht ontsnapt. Desondanks ben ik van mening dat deze vertraging voor een belangrijk deel had kunnen worden voorkomen, waarvoor mijn excuses. Alhoewel heffingsrente wordt vergoed, kan dit de zaak niet maskeren."

3. Onder meer op 25 mei 2000 rappelleerde verzoeker telefonisch bij de Belastingdienst over het uitblijven van het toezenden van de verminderingsbeschikkingen.

4. Bij brief van 20 juli 2000 liet verzoeker aan de Nationale ombudsman weten nog geen verminderingsbeschikkingen van de Belastingdienst te hebben ontvangen.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder KLACHT

C. Standpunt Belastingdienst/Particulieren Amsterdam

1. In het kader van het onderzoek werden aan de Belastingdienst de volgende vragen gesteld:

"- Is het juist dat de Belastingdienst verzoeker geen verminderingsbeschikkingen heeft gezonden?

- Zo ja, wat is hiervan de oorzaak en wanneer kan verzoeker de verminderingsbeschikkingen (en verzoekers ex-echtgenote eventueel de bijbehorende betalingen) tegemoet zien?

- Zo nee, wanneer zijn de verminderingsbeschikkingen verstuurd en naar welk adres?"

De Belastingdienst reageerde op 1 september 2000 als volgt op de bovengenoemde vragen:

"De klacht betreft belastingjaren van voor 1995, toen ons huidige automatiseringssysteem in gebruik werd genomen. Dat maakt het zeer moeilijk om nu nog stukken terug te vinden. Voorts is er nog een probleem dat sinds 1995 (de ex-echtgenote van verzoeker; N.o.) valt onder de Belastingdienst/Ondernemingen Apeldoorn, terwijl blijkens de brief van 17 juni 1997 over een aantal van de oude jaren de Belastingdienst/Particulieren Gouda competent is geweest.

Ik zal desondanks zo goed mogelijk antwoord proberen te geven op uw vragen.

Uit gegevens die ik van de afdeling Invordering heb gehad blijkt het volgende: op 21 juli 1997 is er een teruggave geboekt van f 655 over 1990. Op 1 oktober 1997 is er een teruggave van f 576 geboekt over 1988. Omdat beide boekingen hebben plaatsgevonden na de brief van 17 juni 1997 ga ik er vanuit dat dit de bedragen zijn die (de ex-echtgenote van verzoeker; N.o.) te goed had over die jaren. Overigens zijn de twee bedragen blijkens de stukken overgeboekt naar de Belastingdienst/Ondernemingen Apeldoorn, die de terug te geven bedragen hoogstwaarschijnlijk heeft verrekend met nog openstaande aanslagen. Nu over 1989 blijkens de brief van 17 juni 1997 geen teruggave zou worden verleend, ga ik er vanuit dat tot en met 1990 alles goed gegaan is. Dit geldt niet voor de jaren 1991 tot en met 1993. Ik kan hier niets over vinden, ook niet in de systemen van de invordering. Dat betekent dat ik er vanuit moet gaan dat de verminderingen nooit zijn opgemaakt en ook niet verwerkt zijn.

Indien de verminderingen over 1991 tot en met 1993 niet zijn opgemaakt, dan dient dat uiteraard alsnog te gebeuren. Een termijn daarvoor kan ik helaas niet geven. Dit hangt samen met een aantal omstandigheden. Allereerst zal een andere eenheid (de Belastingdienst/Ondernemingen Apeldoorn) de verminderingen moeten opleggen. Voorts is er nog een belastingtechnisch probleem. De brief van 17 juni 1997 vermeldt alleen het inkomensbestanddeel, dat verminderd moet worden. Echter staat niet in die brief wat het uiteindelijke inkomen over 1991 (en 1992 en 1993) moet worden. Tenslotte moeten de verminderingen ook nog met de hand opgemaakt worden, omdat de jaren van voor 1995 niet in het systeem zitten. Ik zal de opdracht om verminderingsbeschikkingen op te maken zo spoedig mogelijk naar Apeldoorn versturen. Daarna ben ik echter afhankelijk van de medewerking en bezetting daar.

Met betrekking tot de verminderingen over 1988 en 1990 geldt het volgende: op het moment dat deze opgemaakt zijn stond (de ex-echtgenote van verzoeker; N.o.) volgens de bevolkingsadministratie ingeschreven op het adres (…) Amsterdam. Daar stond zij van 26 april 1996 tot en met 1 maart 1998 ingeschreven. Er was in onze administratie in die periode geen postadres of verplicht toezendadres geregistreerd. Dat betekent dat de verminderingen naar (het laatstgenoemde adres; N.o.) moeten zijn gestuurd."

2. Daarnaar gevraagd werd door de Belastingdienst in aanvulling op de al verstrekte informatie aangegeven dat verzoeker bij brief van 12 september 2000 is meegedeeld dat de Belastingdienst tot de conclusie is gekomen dat (onder meer) de nader te noemen aanslagen (nog) niet zijn verminderd:

- 1114.42.576.H16 (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1991);

- 1114.42.576.H26 (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1992);

- 1114.42.576.H36 (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993).

In de bovengenoemde brief liet de Belastingdienst voorts aan verzoeker weten dat hij niet heeft kunnen achterhalen waar de fout ligt. Eveneens werden excuses aangeboden voor de ontstane vertraging.

3. De Belastingdienst liet bij brief van 4 oktober 2000 weten dat de teruggave over 1988 van f 576 op 15 oktober 1997 is overgemaakt naar verzoekers ex-echtgenote.

4. Op 18 september 2000 liet de Belastingdienst/Ondernemingen Apeldoorn telefonisch weten dat de teruggave over 1990 van f 655 op of omstreeks 26 augustus 1997 eveneens is overgemaakt naar verzoekers ex-echtgenote.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Particulieren Amsterdam (hierna: de Belastingdienst) zijn toezegging in een brief van 17 juni 1997 niet is nagekomen. In deze brief zegde de Belastingdienst onder meer toe dat aan verzoeker binnen zes à acht weken na dagtekening van de brief verminderingsbeschikkingen voor de aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (ib/pvv) over de jaren 1991, 1992 en 1993 zouden worden toegezonden.

2. In reactie op de klacht liet de Belastingdienst weten dat hij niets kon vinden over de door hem aan verzoeker toegezegde verminderingsbeschikkingen. Volgens de Belastingdienst betekent dit dat hij ervan moet uitgaan dat de verminderingen nooit zijn opgemaakt en ook niet zijn verwerkt.

3. Uit het vorenstaande blijkt dat de Belastingdienst zijn ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, dat aan verzoeker binnen de hiervoor onder 1. genoemde termijn verminderingsbeschikkingen ib/pvv over de jaren 1991 tot en met 1993 zouden worden gestuurd, niet is nagekomen. Dit is niet juist.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is gegrond.

Instantie: Belastingdienst/Particulieren Amsterdam

Klacht:

Toegezegde verzending van drie in 1997 toegekende verminderingsbeschikkingen ondanks rappel uitgebleven.

Oordeel:

Gegrond