2007/003

Rapport

Verzoeker vroeg kort na zijn verhuizing in oktober 2002 huursubsidie aan bij de minister van VROM. De minister vroeg op haar beurt de Huurcommissie om een “Verklaring huurgegevens huursubsidie”. Eind januari 2005 gaf de voorzitter van de Huurcommissie de gevraagde verklaring af. De voorzitter sprak onder meer uit dat hij de kale huurprijs van verzoeker te hoog vond; de kale huurprijs lag ruim €145 per maand hoger dan volgens het woningpuntenstelsel maximaal mocht worden gevraagd. Hierop stuurde de secretaris van de huurcommissies verzoeker een brief met de mededeling dat het mogelijk was dat de minister van VROM de verklaring zou gebruiken om te bepalen of verzoeker recht had op huursubsidie, en zo ja, hoeveel. Tevens berichtte de secretaris dat met de afgifte van de Verklaring huurgegevens huursubsidie de zogeheten “Toetsingsprocedure huurprijs” was gestart. Deze procedure kon tot verlaging van de overeengekomen huurprijs leiden, met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de huurovereenkomst. Per 1 februari 2005 verhuisde verzoeker, zonder zijn adreswijziging door te geven aan de Huurcommissie. Vervolgens deelde het secretariaat van de huurcommissies verzoeker en zijn voormalige verhuurder schriftelijk mee dat het een onderzoek aan de woning wilde verrichten. De verhuurder reageerde met de mededeling dat dit niet mogelijk was omdat verzoeker was verhuisd en de woning inmiddels aan anderen was verhuurd. Na een hoorzitting deed de Huurcommissie eind juni 2005 uitspraak in de “Toetsingsprocedure huurprijs” en zond ook deze uitspraak naar het oude adres van verzoeker. De Huurcommissie overwoog onder meer dat onderzoek aan de woning niet mogelijk was gebleken en dat verzoeker niet op de hoorzitting was verschenen; de uitspraak luidde dat de tussen verzoeker en zijn voormalige verhuurder overeengekomen huurprijs bleef gelden.

Verzoeker klaagt erover dat het secretariaat van de huurcommissies en/of de Huurcommissie geen moeite heeft/hebben gedaan om zijn nieuwe adres te achterhalen, ondanks dat het secretariaat en/of de Huurcommissie kon(den) vermoeden dat hij niet meer op het bekende adres woonde.

De Nationale ombudsman overwoog dat, gelet op het belang dat verzoeker bij de “Toetsingsprocedure huurprijs” had, van het Secretariaat van de huurcommissies had mogen worden verwacht dat het een kleine inspanning zou verrichten om zekerheid te krijgen over het woonadres van verzoeker nadat was gebleken dat onderzoek aan de woning niet mogelijk was.

Door geen enkele inspanning daartoe te verrichten oordeelde de Nationale ombudsman dat het secretariaat van de huurcommissies en de Huurcommissie gezamenlijk in strijd hadden gehandeld het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving en achtte de klacht gegrond.

De Nationale ombudsman gaf de minister van VROM en de Huurcommissie in overweging om met verzoeker in overleg te treden over de vraag of hij door de handelwijze van het Secretariaat en de Huurcommissie financieel nadeel had geleden, en zo ja, hem hiervoor te compenseren.

Instantie: Huurcommissie Maastricht

Klacht:

Nagelaten om nieuw adres van verzoeker te achterhalen en daardoor uitnodiging voor hoorzitting en uitspraak verzonden naar het adres waarvan het, wegens melding van voormalig verhuurder, diende te vermoeden dat verzoeker daar niet meer woonde.

Oordeel:

Gegrond