2005/153

Rapport

Verzoeksters partner diende een verzoek in omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan verzoekster. Zij verbleef ten tijde van dat verzoek in Nederland, maar haar partner had in anticipatie op een eventueel nieuw in te dienen aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij partner”, waarbij in beginsel het vereiste geldt dat men in het bezit is van een mvv, alvast een verzoek om een advies ingediend. De behandeling van zo'n in het land van herkomst in te dienen mvv-aanvraag, die ook aldaar moet worden afgewacht, verloopt sneller als eenmaal een positief advies is uitgebracht, zo redeneerden verzoekers, en daarmee zou de scheiding tussen verzoekster en haar kinderen zo kort mogelijk zijn.

Verzoekster klaagde erover dat minister van Buitenlandse Zaken en negatief advies had uitgebracht, omdat zij op het moment van de adviesaanvraag in Nederland had verbleven, en niet in het land van herkomst of bestendig verblijf, alwaar de uitkomst van het verzoek om een advies diende te worden afgewacht.

De Nationale ombudsman kon zich zijn algemeenheid wel vinden in het standpunt van de minister dat de eis dat een vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van een verzoek om advies omtrent de afgifte van een mvv moet bevinden in het land van herkomst voortvloeit uit de ratio van het mvv-vereiste. Een dergelijke eis, hoezeer die ook voor de hand moge liggen, dient echter wel kenbaar te zijn voor betrokkenen, aldus de Nationale ombudsman. Dit was in de zaak van verzoekers echter niet het geval geweest, nu het betreffende beleid pas was gewijzigd, nadat verzoeker een verzoek om advies had ingediend.

Daar kwam nog bij dat verzoekster ten tijde van het verzoek om advies rechtmatig in Nederland verbleef, in afwachting van een beslissing op haar bezwaarschrift. Dit is wezenlijk anders dan een verblijf op grond van een (reeds verlopen) toeristenvisum. Deze omstandigheid had de minister ertoe moeten brengen in verzoeksters geval van het - nog niet kenbaar gemaakte - beleid af te wijken. De minister kon dan ook niet in redelijkheid op grond van dat beleid tot een negatief advies komen.

Nationale ombudsman achtte de gedraging niet behoorlijk, en de klacht gegrond wegens schending van het redelijkheidsbeginsel.

Instantie: Visadienst

Klacht:

Negatief advies uitgebracht ten behoeve van verzoek om verlenging machtiging tot voorlopig verblijf omdat verzoekster ten tijde van de behandeling van het verzoek in Nederland verbleef en niet in het land van herkomst, waar het verzoek diende te worden afgewacht.

Oordeel:

Gegrond