Verzoeker klaagt erover dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief van 5 juni 2002 zijn verzoek om een in de nabijheid van zijn woning geplaatste sirene van het waarschuwingsstelsel te verplaatsen, niet heeft ingewilligd.
Beoordeling
1. In het najaar van 2001 werd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een sirene van het waarschuwingsstelsel geplaatst aan de L. in Zevenbergen. De locatie van de desbetreffende alarmeringsmast van achttien meter hoog bevond zich aan de achterkant van verzoekers woning; vanuit zijn huis had hij uitzicht op de alarmeringsmast. Verzoeker maakte bij brief van 5 juni 2002 bezwaar bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk tegen de plaatsbepaling en verzocht de mast elders te plaatsen.
De projectleider Verdichting Waarschuwingsstelsel van het Ministerie van BZK wees verzoekers verzoek bij brief van 5 juni 2002 af.
2. Verspreid over Nederland bevinden zich ongeveer vierduizend sirenes van het waarschuwingsstelsel (WAS), waarmee de bevolking kan worden gewaarschuwd in geval van calamiteiten. Het WAS is eigendom van het Ministerie van BZK en is in gebruik bij de regionale brandweerkorpsen. De locatiekeuze voor een sirene vindt als volgt plaats. In een groot aantal gevallen legt het betreffende regionale brandweerkorps in samenwerking met de betreffende gemeente een plaatsingsadvies voor aan het Ministerie van BZK. Een consulent van het projectbureau van dit Ministerie en een technicus van de betrokken fabrikant betrekken dit advies in hun onderzoek naar de definitieve locatie van de sirene. In andere gevallen vindt de plaatsbepaling direct, zonder advies van de gemeente en brandweer, door het Ministerie van BZK plaats.
Indien na onderzoek van het advies wordt afgeweken, worden de brandweer en de gemeente hiervan in beginsel op de hoogte gesteld. De uiteindelijke beslissing tot het plaatsen van een sirene en de plek waar de sirene komt, behoort tot de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK.
3. Verzoeker klaagt over de afwijzende reactie van het Ministerie van BZK van 5 juni 2002. Hij voert als argumenten voor de verplaatsing aan dat de huidige locatie van de mast horizonvervuiling voor hem tot gevolg heeft. Verzoeker kijkt tegen de mast aan, terwijl op het industrieterrein achter verzoekers woning alwaar de mast is geplaatst, veel gunstigere locaties zijn te vinden, omdat daar geen woonhuizen zijn gelegen.
Verder voert verzoeker aan dat de plaatsbepaling van de mast niet rechtsgeldig is, omdat in tegenstelling tot hetgeen de overeenkomst stelt, geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente en het Ministerie van BZK over de uiteindelijke locatie van de mast.
4. De minister van BZK acht de klacht niet gegrond. Hij deelde tijdens het onderzoek mee dat de sirene op de huidige locatie was geplaatst vanwege technische en budgettaire redenen. In de directe nabijheid van de sirene bevindt zich een aansluiting op de openbare verlichting; dit heeft installatietechnisch de voorkeur en heeft een positief effect op de installatiekosten.
De minister van BZK stelde zich aanvankelijk verder op het standpunt dat de afstand tussen de sirene en verzoekers woning circa tachtig meter bedroeg, en dat er een spoorlijn, bomen en bosschages tussen lagen waardoor slechts een klein deel van de mast en de schotels zichtbaar waren. Indien de mast verderop zou worden geplaatst, zou verzoeker wellicht geen last meer hebben van horizonvervuiling, maar zou de mast in het zicht van andere woningen staan.
Ten aanzien van de vraag of de plaatsing rechtsgeldig is nu niet is teruggekoppeld aan de brandweer en de gemeente, hoewel is afgeweken van hun advies, is het standpunt van de minister van BZK als volgt. De sirene is honderd meter verderop geplaatst, maar valt nog binnen de kadastrale sectie waarop het advies ziet en past voorts binnen het dekkingsplan van de regionale brandweer van Breda. De minister betreurt de omissie. Het feit dat de brandweer van Breda en de gemeente Moerdijk niet zijn geïnformeerd doet echter niet af aan de rechtmatigheid van de gekozen locatie.
De minister liet verder weten dat plaatsing op de geadviseerde locatie of op de gekozen locatie het meest optimale gebruik van de sirene oplevert: op deze locaties vallen zoveel mogelijk mensen binnen het bereik van de sirene. Dat betekent dat een andere locatie zou leiden tot het niet optimaal aanwenden van overheidsgeld.
5. De overheid heeft een verantwoordelijkheid voor de waarborging van de veiligheid van de in Nederland levende bevolking. Teneinde de bevolking te kunnen waarschuwen bij rampen zijn verspreid over Nederland ongeveer vierduizend alarmeringsmasten geplaatst. Het nut en de noodzaak van deze masten zijn binnen het kader van het onderhavige onderzoek een gegeven. Het is onvermijdelijk dat een groot gedeelte van deze masten in een land met een in verhouding klein grondgebied en een grote bevolkingsdichtheid zoals Nederland, in de directe omgeving van particuliere woonhuizen wordt geplaatst. Overlast in de vorm van uitzicht op een dergelijke mast is dan ook onvermijdelijk. Van de overheid mag worden verwacht dat zij zorgt voor een verantwoorde spreiding van die overlast. Onderkend moet overigens worden dat de hier bedoelde hinder niet alleen een verschijnsel is dat in objectieve normen kan worden gevat. De bedoelde hinder heeft ook van doen met beleving door mensen, en is in zoverre een subjectieve aangelegenheid. Dit betekent onder meer dat er grote verschillen kunnen bestaan in vermogen en bereidheid tot het aanvaarden van bepaalde vormen van overlast.
6. Om te komen tot een verantwoorde spreiding van de overlast dient de betreffende overheidsinstantie een zorgvuldige belangenafweging te maken. In het onderhavige geval betekent dit dat de minister van BZK op basis van de relevante feiten en omstandigheden op inzichtelijke wijze een gemotiveerde beslissing dient te nemen over de plaatsbepaling van een alarmeringsmast. Factoren als omgeving, nabijheid van particuliere woningen, kosten, technische mogelijkheden en een optimale dekking dienen te zijn afgewogen alvorens tot een besluit te komen.
7. Uit een door twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman afgelegd ingesteld onderzoek ter plaatse (zie Bevindingen, onder E., en BIJLAGE; N.o.) is gebleken dat de afstand tussen de sirene en verzoekers tuin ongeveer veertig meter bedraagt, en niet tachtig meter zoals de minister stelde. Voorts hebben de medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman geconstateerd dat het zicht op de sirene niet wordt weggenomen door bomen. Achter in verzoekers tuin staat een aantal struiken en bomen. Deze ontnemen echter niet het zicht op de mast, aangezien de struiken en bomen respectievelijk ongeveer drie meter hoog zijn en aan weerszijden van de mast staan. Verder bevinden zich buiten verzoekers tuin tussen die tuin en de mast enkel lage struiken. De hieromtrent aangevoerde argumenten door de minister mogen derhalve niet bepalend zijn geweest voor de definitieve plaatsbepaling.
8. Naar aanleiding van het onderzoek ter plaatse vroeg de Nationale ombudsman de minister om welke reden de mast niet op het achter de mast gelegen industrieterrein is geplaatst dan wel elders in de omgeving. Voor de beantwoording van deze vraag is namens de staatssecretaris van BZK navraag gedaan bij de toenmalige BZK-consulent en heeft een BZK-medewerker een onderzoek ter plaatse ingesteld. Hieruit concludeerde de staatssecretaris dat op de locatie van het eerste plaatsingsvoorstel bomen moesten worden weggehaald. Dit is voor zowel de begroeiing als kostentechnisch niet wenselijk. Wellicht was dit eveneens een reden geweest om van die plek af te zien en de sirene verderop te plaatsen, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris merkte verder op dat de regionale brandweren in 1997 het regionale waarschuwingsstelsel in gebruik hebben genomen en in een periode van zes maanden de sirenes hebben beproefd om na te gaan of de beschikbaarheid en de dekking voldoende was. Wat betreft het gebied van de Regionale Brandweer Breda bleek dat er sirenes moesten worden bijgeplaatst, onder meer op het desbetreffende industrieterrein van Zevenbergen. Daar was immers sprake van een zogenoemde “witte vlek”, een gebied dat niet wordt gedekt door een sirene en/of waar de sirene niet is te horen.
De kadastrale sectie waarbinnen de sirene thans is geplaatst bestrijkt deze witte vlek. Het bijplaatsen van de sirene op een andere plek - buiten de kadastrale sectie - zou leiden tot overlapping van het geluid van twee sirenes en/of tot gedeeltelijk onbedekt blijven. Blijkens een reactie van 28 augustus 2003 van de minister van BZK besloeg de “witte plek” het gehele industrieterrein plus een stuk bebouwing aan de andere kant van de spoorlijn (daar waar verzoeker woont) waar de dekking van reeds twee aanwezige sirenes onvoldoende was. De reden dat voor plaatsing van een derde sirene aan de L. was gekozen, lag in het feit dat deze sirene daar centraal in de “witte plek” is gesitueerd en dat daar een zo goed mogelijke dekking wordt verkregen. Bijkomend voordeel van plaatsing aan de L. was dat zich daar een “groenstrook” van de gemeente bevindt, waarop de sirene kon worden geplaatst, zonder dat daarvoor met particulieren een overeenkomst moest worden gesloten. Verzoekers stelling dat op het gehele industrieterrein elektriciteitskabels liggen, is juist, maar aan de L. kon in de directe omgeving de aansluiting op het openbare net worden gerealiseerd.
Tenslotte bracht de staatssecretaris naar voren dat het overgrote deel van de vierduizend in Nederland geplaatste sirenes in de directe nabijheid van woonhuizen en/of bedrijven staat. Ook zijn er sirenes op daken van (particuliere) woonhuizen of bedrijven geplaatst.
Verplaatsing van de sirene ten behoeve van verzoeker, omdat hij zich stoort aan het uitzicht, zou in strijd zijn met het rechtsgelijkheidsbeginsel en een ongewenst precedent kunnen scheppen.
9. De Nationale ombudsman erkent de last van verzoeker, die opeens werd geconfronteerd met een mast van achttien meter hoog achter zijn woning. De Nationale ombudsman is echter van oordeel dat de minister en de staatssecretaris van BZK op afdoende inzichtelijke wijze naar voren hebben gebracht hoe de besluitvorming over de plaatsing van de alarmeringsmast aan de L. tot stand is gekomen. Gebleken is dat de onder 6. genoemde factoren tegen elkaar zijn afgewogen. Op grond van hetgeen de minister en de staatssecretaris hebben aangevoerd omtrent het kostenaspect, het technische aansluitingsaspect en met name de dekkingsvraag, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de minister in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen aanleiding was om het verzoek om de mast te verplaatsen, te honoreren.
10. Dat na de advisering door gemeente en brandweer geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente en het Ministerie van BZK over de uiteindelijke plaatsbepaling van de mast, valt op zichzelf te betreuren, maar doet aan het bovenstaande niet af.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 18 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Zevenbergen, met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van BZK, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van BZK verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de minister van BZK en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de minister en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld. Voor de minister reageerde de staatssecretaris van BZK.
Voorts hebben twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman een onderzoek ter plaatse verricht.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van BZK deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In het najaar van 2001 werd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een alarmeringsmast van achttien meter hoog met een sirene van het waarschuwingsstelsel geplaatst aan de L. in de gemeente Moerdijk, kern Zevenbergen, aan de achterkant van verzoekers woning. Verzoeker maakte bij brief van 11 januari 2002 bezwaar tegen de plaatsing en liet het College van burgermeester en wethouders van de gemeente Moerdijk onder meer het volgende weten:
“deel ik U mede, dat ik niet akkoord ga met de plaatsbepaling van deze mast, nagenoeg in mijn achtertuin. De reden hiervoor is dat deze mast voor mij een stuk horizonvervuiling oplevert waar ik dagelijks mee geconfronteerd word. Het mag dan zo zijn dat voor deze oprichting geen vergunning vereist is, doch dat ontslaat U niet van de verplichting een plaats voor zulk een gevaarte te zoeken waar deze de minste ergernis voor de omgeving oproept. Ik stel me zo voor dat op het industrieterrein waaraan het Wi. (straat waar verzoeker woont; N.o.) grenst beslist een minder ongunstige plaats te vinden is.
Eigenlijk ben ik van mening, dat juist omdat zoiets niet vergunningplichtig is, bij de plaatsbepaling de uiterste zorgvuldigheid in acht moet worden genomen. (…)
Daar deze mast nagenoeg van de ene op de andere dag is verrezen stel ik me voor dat verplaatsen geen bezwaar hoeft op te leveren.
Gelet op het vorenstaande doe ik een dringend beroep op Uw college een andere plaats voor deze mast aan te wijzen.”
2. De projectleider Verdichting Waarschuwingsstelsel, B., van het Ministerie van BZK reageerde bij brief van 5 juni 2002 onder meer als volgt:
“Ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking zijn er in gemeenten in Nederland sirenes van het waarschuwingsstelsel (WAS) geplaatst. Dit landelijke sirenestelsel is eigendom van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en in gebruik bij de regionale brandweren. In verband met de verdere verdichting van het WAS zijn er in Nederland 250 sirenes bijgeplaatst.
In het kader van deze verdichting zijn er in de gemeente Moerdijk, kern Zevenbergen twee sirenes bijgeplaatst te weten aan de "W." en de "L.".
Met betrekking tot de laatste sirene heeft u (…) bij de gemeente Moerdijk bezwaren geuit tegen de plaatsing van deze sirene.
Het bezwaar richt zich met name tot de huidige plek van de sirene; volgens u zou de sirene ca 100 meter verder moeten worden geplaatst. Op de huidige plek staat de betreffende sirene teveel in het 'zicht' (…).
U heeft (…) contact opgenomen met de gemeente Zevenbergen en de regionale brandweer Breda over de plaatsing van deze sirene. In uw gesprek met deze instanties bleek, dat zij in hun (plaatsing)voorstel een locatie hadden geadviseerd, die ca 100 meter verderop was gesitueerd. Uiteindelijk heeft BZK - na een onderzoek ter plaatse door de BZK-consulent (een medewerker van het projectbureau) en een technicus van de fa. Siemens (de hoofdaannemer), welke geresulteerd heeft in een definitief locatievoorstel - besloten om de sirene op de huidige plek te bouwen.
Van uw zijde was er behoefte aan verduidelijking en derhalve heeft er op 7 mei 2002 een gesprek plaatsgevonden tussen u, (…) de heer F. van de regionale brandweer Breda, dhr. K. van de gemeente Moerdijk en de heren R. en ondergetekende van het projectbureau Verdichting WAS Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tijdens dit gesprek is door mij de procedure van locatie-onderzoek en administratieve- en technische voorbereiding van een sirenelocatie uiteengezet. Daarbij is aangegeven, dat de regionale brandweer in samenwerking met de betreffende gemeente in een groot aantal gevallen een advies voor de locatie van de sirene ontwikkelen en deze aan BZK voorleggen. Dit voorstel wordt door de BZK-consulent en de technicus van Siemens in het onderzoek naar de definitieve locatie van de sirene altijd meegenomen. Om administratieve redenen (de overeenkomst komt "niet rond") en/of technische of budgettaire afwegingen komt het regelmatig voor, dat van dit advies wordt afgeweken en uiteindelijk een andere locatie wordt gekozen of de sirene verderop wordt geplaatst. Dit wordt in principe teruggekoppeld aan de betreffende brandweerregio en gemeente.
De uiteindelijke beslissing tot het plaatsen van een sirene en de plek waar deze komt is een verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de overeenkomst - in dit geval met de gemeente Moerdijk - wordt de plaatsing van de sirene formeel bekrachtigd, waarbij is vastgelegd, dat plaatsing van een sirene wel binnen de in de overeenkomst genoemde sectie moet plaatsvinden.
In het geval van de L. in Zevenbergen is inderdaad afgeweken van het advies van de regionale brandweer Breda en de gemeente Moerdijk. De sirene is namelijk 100 meter verderop geplaatst maar wel binnen de genoemde sectie I, nr. (…); de plaatsing van de sirene aldaar past ook binnen het dekkingsplan WAS van de regionale brandweer Breda.
Zover thans kan worden nagegaan is dit geschied vanwege technische en budgettaire redenen. De sirene is in de directe nabijheid van een aansluiting aan de openbare verlichting geplaatst; dit heeft installatietechnisch de voorkeur en heeft een positief effect op de installatiekosten. Gelet op het feit, dat de sirene binnen de overeengekomen kadastrale sectie is geplaatst, past dit binnen de overeenkomst met de gemeente Moerdijk.
Wat betreft uw bezwaren, dat de sirene teveel in het 'zicht' zou staan (…) het volgende.
De sirene staat ca. 80 meter van uw woning vandaan, achter de spoorlijn en tussen bomen en bossages, slechts een klein deel van de mast en de schotels steken er boven uit. Wanneer de sirene 100 meter verderop zou staan zou dit hetzelfde 'zicht' opleveren; alleen staat de sirene dan in het 'zicht' van andere woningen. (…)
Ik blijf derhalve van mening, dat de sirene op de juiste plek is geïnstalleerd.
De regionale brandweer Breda en de gemeente Moerdijk zijn niet door BZK op de hoogte gesteld van het feit, dat was afgeweken van hun advies. Dit betreur ik en dit is er waarschijnlijk mede oorzaak van, dat er bij u en hen onduidelijkheid heeft bestaan over de juistheid van de plaatsing van de sirene op de huidige locatie.”
3. De notities naar aanleiding van het overleg op 7 mei 2002 houden, als mededelingen van de heer B. op vragen over de reden van de keuze voor de uiteindelijke locatie, onder meer het volgende in:
“o.a. vanwege energievoorziening en dekking vanwege bomen.
(…)
Installatievoorstel van Siemens is bepalend geweest.”
4. Bij brief van 4 augustus 2002 deelde verzoeker de heer B. onder meer het volgende mee:
“In het gesprek dat op 7 mei 2002 plaats vond bleek dat de mast, in afwijking van het Advies van de Regionale Brandweer Breda en de gemeente Moerdijk, op de huidige locatie was geplaatst. Verder deelde U mede, dat U uiteindelijk bepaalde waar de masten werden geplaatst en dat U, vrij vertaald, aan de adviezen van de Regionale Brandweer en de gemeente geen boodschap had.
In de overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en de gemeente Moerdijk gedateerd 1 september 2000, is onder punt 1 sub 1.1 bepaald: “de plaats waar de apparatuur wordt opgesteld dan wel aangebracht, wordt in overleg tussen partijen bepaald".
In Uw in het briefhoofd genoemde brief deelt U mee dat de Regionale Brandweer Breda en de gemeente Moerdijk niet door Binnenlandse Zaken, U dus, op de hoogte zijn gesteld dat was afgeweken van hun adviezen. Impliciet betekent dit dat de plaatsing dus niet conform punt 1 sub 1.1. is geschied en dus in feite niet rechtsgeldig is.
Op grond van dit feit en het feit dat ik door de horizonvervuiling van deze mast permanent in mijn belang word geschaad dring ik er bij U op aan voor deze mast alsnog een andere locatie te zoeken. Het is overigens niet mijn bedoeling andere bewoners met zulk een obstakel op te zadelen. Op het aan de orde zijnde industrieterrein zijn meerdere locaties te vinden waar niemand er last van heeft. Dat deze verplaatsing extra kosten geeft is duidelijk maar ik denk dat deze extra post op een budget van 40 miljoen euro slechts peanuts zijn. Tot slot nog de volgende opmerkingen. Uw bewering dat de mast circa 80 meter van mijn woning staat is waarschijnlijk een waarneming op het Heilig Oog. Persoonlijk heb ik dit met een meetlint nagemeten en de afstand tot de achterzijde van mijn tuin is circa 40 meter en tot de achtergevel van mijn huis circa 50 meter. Nogal een verschil dunkt mij. De opmerking dat de mast tussen bomen en bosschages staat en slechts een klein deel van de mast en de schotels er boven uitsteken is Uw waarneming vanaf de L.. Als U de moeite had willen nemen om er vanuit mijn woning en tuin naar de kijken, wat ik U heb aangeboden, had U beslist een andere indruk gekregen. Overigens zal het U ook bekend zijn dat bomen in de herfst hun blad verliezen en dat het van oktober tot mei ten aanzien van de begroeiing ook hier een kale boel is.”
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reageerde bij brief van 10 januari 2003 onder meer als volgt op de klacht:
“Ten behoeve van de waarschuwing van de bevolking, primair de bevolking die buitenshuis verkeert, zijn er in alle Nederlandse gemeenten vanaf medio negentiger jaren sirenes van het waarschuwingsstelsel (WAS) geplaatst. Dit landelijke sirenestelsel is eigendom van de Staat (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en in gebruik bij de regionale brandweren. In verband met de gestage groei van de bebouwde kom zijn er sinds 2001 250 sirenes bijgeplaatst. Zo is er in de gemeente Moerdijk, kern Zevenbergen, een sirene bijgeplaatst aan de L.
Het bezwaar van (verzoeker; N.o.) richt zich tegen de gekozen locatie van die sirene. Die zou ofwel circa 100 meter verder moeten zijn ofwel op een andere plek buiten het "zicht' van andere bewoners aan de L. Op de huidige plaats staat de sirene voor (verzoeker; N.o.) te veel in "het zicht" (…).
De gang van zaken met betrekking tot de bepaling van de plaats van de sirene is in het algemeen als volgt. De regionale brandweer stelt samen met de gemeente een advies op en legt dit voor aan het Ministerie van BZK. Dit voorstel wordt door de BZK-consulent en de technicus van Siemens (als bouwer van het waarschuwingsstelsel) in het onderzoek naar de definitieve locatie van de sirene altijd meegewogen. Om administratieve redenen (de overeenkomst voor het gebruik van de grond komt "niet rond") en/of om technische of budgettaire redenen komt het regelmatig voor dat van dit advies wordt afgeweken en uiteindelijk een andere locatie wordt gekozen. De uiteindelijke beslissing is een verantwoordelijkheid van BZK. In de overeenkomst (veelal met de gemeente) inzake het gebruik van de grond wordt de plaatsing van de sirene formeel bekrachtigd, waarbij wordt vastgelegd dat plaatsing van een sirene binnen de in de overeenkomst genoemde kadastrale sectie moet plaatsvinden. Hoewel zulks niet is vereist, worden de desbetreffende regionale brandweer en gemeente in principe over de precieze locatie geïnformeerd.
Na de plaatsing van de sirene heeft (verzoeker; N.o.) over die plaatsing contact opgenomen met de gemeente Moerdijk en de Regionale Brandweer Breda. In het gesprek met deze instanties bleek hem dat zij in hun plaatsingsvoorstel aan BZK een locatie circa 100 meter verderop hadden geadviseerd. BZK had evenwel besloten - na een onderzoek ter plaatse door de consulent van BZK (een medewerker van het projectbureau) en een technicus van de firma Siemens (hoofdaannemer) - om de sirene op de huidige locatie te plaatsen. Inderdaad is de sirene 100 meter verderop geplaatst, wel binnen de met de gemeente overeengekomen kadastrale sectie I, nr. (…). Voorzover thans kan worden nagegaan, is dit gebeurd om technische en budgettaire redenen. De sirene is in de directe nabijheid van een aansluiting aan de openbare verlichting geplaatst. Dit heeft installatietechnisch de voorkeur en drukt de installatiekosten. Een plaatsing noch op de huidige locatie, noch op de locatie die aanvankelijk door regionale brandweer en gemeente was voorgesteld, zou ten koste gaan van het meest optimale resultaat van het eventuele gebruik van die sirene, namelijk zoveel mogelijk mensen binnen het bereik van de sirene waarschuwen. Overheidsgeld zou dan niet optimaal worden aangewend.
De gemeente Moerdijk en de Regionale Brandweer Breda zijn echter abusievelijk door BZK niet op de hoogte gebracht van de afwijking van hun advies.
Wat betreft de bezwaren van (verzoeker; N.o.) dat de sirene te veel in het "zicht" zou staan (…), merk ik het volgende op. De sirene staat volgens de inschatting van de heer B., ambtenaar van BZK, circa 80 meter van de woning van (verzoeker; N.o.) vandaan, achter de spoorlijn en tussen bomen en bossages. Slechts een klein deel van de mast en de schotels steken er boven uit. Wanneer de sirene 100 meter verderop zou staan, zou dit hetzelfde "zicht" voor andere woningen opleveren. (…)
Zoals reeds opgemerkt zijn de Regionale Brandweer Breda en de gemeente Moerdijk niet door BZK op de hoogte gesteld van het feit dat is afgeweken van hun plaatsingsadvies. Ik betreur deze omissie. Het feit dat zij niet werden geïnformeerd leidde ertoe dat aan (verzoeker; N.o.) in eerste instantie is meegedeeld dat de sirene niet op de goede plek staat. Een en ander doet echter niet af aan de rechtmatigheid van de gekozen locatie; een andere locatie zou om bovengenoemde redenen niet de voorkeur hebben verdiend. Er was voor BZK voldoende redenen om van het advies af te wijken. Daarom acht ik de klacht niet gegrond.”
D. Reactie verzoeker
Op 29 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een schriftelijke reactie van verzoeker op de hiervóór onder C. weergegeven brief. Verzoeker handhaafde zijn standpunt.
E. schouw
Ten behoeve van het onderzoek naar verzoekers klacht legden twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman op 5 februari 2003 een bezoek af bij verzoeker te Zevenbergen. Zij hebben de situatie ter plaatse bekeken en daarvan foto's gemaakt (zie BIJLAGE). Verzoeker is bij het onderzoek ter plaatse aanwezig geweest. De medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman hebben tijdens het bezoek onder meer het volgende geconstateerd.
Staande in de tuin van verzoeker (foto 1), staande op de eerste verdieping aan de achterzijde van verzoekers woning (foto 2) en staande in de woonkamer van verzoekers woning is de sirene zichtbaar. De sirene staat - gezien vanaf verzoekers woning - achter verzoekers huis en tuin, ongeveer in het midden.
De begroeiing tussen de sirene en verzoekers woning bestaat uit een aantal struiken achterin verzoekers tuin: laurieren. De laurieren zijn ongeveer drie meter hoog, de sirene van achttien meter steekt daar (uiteraard) ruim bovenuit. In verzoekers tuin staan bomen; deze bomen bedekken niet het zicht op de sirene, aangezien ze aan weerszijden staan.
Achter verzoekers tuin is een spoorlijn. Daarachter bevindt zich een sloot, vervolgens gras en lage struiken. Daarachter staat de sirene.
De twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman hebben de afstand van de mast tot verzoekers woning opgemeten. De totale lengte, gemeten vanaf de sirene tot aan de tuin van verzoeker, bedraagt ongeveer veertig meter. Uitgesplitst is de afstand:
Vanaf de sirenemast tot de sloot: 19 meter
Breedte sloot: 2 meter
Vanaf de sloot tot de tuin: 19 meter
Verzoekers tuin is ongeveer 10 meter diep, zodat de lengte vanaf de sirene tot de achtergevel van verzoekers huis ongeveer vijftig meter bedraagt.
Aan de kant van de spoorlijn waar de sirene staat, bevindt zich een industrieterrein. Bij enkele bedrijven is tevens een woonbestemming; het merendeel van het industrieterrein bestaat echter uit bedrijven zonder woonbestemming.
Het industrieterrein is verlicht door middel van openbare verlichting. Verspreid over het industrieterrein staan lantaarnpalen.
Staande met het zicht op de sirene, bevindt zich de door de brandweer en gemeente geadviseerde locatie 200 meter naar links, aan dezelfde weg, eveneens met straatverlichting. Bij de lantaarnpaal op foto 3 bevindt zich de door de brandweer en de gemeente geadviseerde locatie.
Foto 4 is genomen aan de overkant van de weg bij de geadviseerde locatie van foto 3.
Verzoeker toonde de medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman enkele locaties op het industrieterrein, die volgens hem geschikter waren in die zin dat plaatsing van de sirene op die locaties geen - in ieder geval minder - overlast voor omwonenden opleverde. Ter hoogte van de lantaarnpaal op foto 5 bevindt zich volgens verzoeker een dergelijke locatie. De huizen op de achtergrond zijn dezelfde huizen als op foto 3.
Op de voorgrond op foto 6 is het onderste gedeelte van de sirene zichtbaar; op de achtergrond het huis van verzoeker.
F. reactie staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bij brief van 26 februari 2003 zond de Nationale ombudsman het verslag van het schouwen op 5 februari 2003 met afdrukken van bijbehorende foto's voor commentaar naar de minister van BZK. Tevens stelde de Nationale ombudsman de minister de navolgende vragen:
“Mede naar aanleiding van het vorenbedoelde onderzoek ter plaatse verzoek ik u mij binnen vier weken inzicht te verschaffen in uw besluitvorming destijds ten aanzien van het plaatsen van de sirene op de huidige locatie. Welke overwegingen hebben een rol gespeeld? Welke afwegingen zijn er gemaakt? Wat zijn de (voornaamste) redenen geweest om de sirene op de huidige locatie te plaatsen? Is overwogen om de sirene elders op het industrieterrein te plaatsen?
Indien er schriftelijke stukken voorhanden zijn die betrekking hebben op de (totstandkoming) van de besluitvorming, ontvang ik daarvan graag een afschrift.”
De staatssecretaris van BZK reageerde bij brief van 11 april 2003 onder meer als volgt:
“In mijn brief van 10 januari 2003 staat reeds vermeld welke procedure gehanteerd is bij de selectie van de huidige sirenelocatie. Daarbij is aangegeven om welke reden is afgeweken van het eerste plaatsingsvoorstel van de gemeente Moerdijk, namelijk om technische en budgettaire redenen.
(Verzoeker; N.o.) twijfelt aan deze argumentatie en vraagt om verduidelijking van de reden van het afwijken van het eerste plaatsingsvoorstel van de gemeente.
De reden van de afwijking is in verband hiermee nog eens nagevraagd bij de toenmalige BZK-consulent die deze plaatsing heeft voorbereid en inmiddels met pensioen is. Op de gekozen locatie kon de sirene adequater op stroom worden aangesloten en was zij voor onderhoud en reparatie beter toegankelijk. Dit was ook in veel andere gevallen de reden om van het eerste plaatsingsvoorstel af te wijken.
Voor wat betreft de besluitvorming in deze het volgende. De betreffende BZK-consulent had de bevoegdheid om binnen zijn werkgebied (zuidelijk Nederland) beslissingen te nemen ten aanzien van plaatsingsvoorstellen van sirenes en afwijkingen hiervan.
Over een afwijking van een plaatsingsvoorstel worden echter altijd de gemeente en de plaatselijke (of regionale) brandweer geïnformeerd; in het onderhavige geval van Zevenbergen is dit echter om onbekende reden niet gebeurd. Zou dit wel zijn gebeurd, dan zou de sirene toch op de huidige plaats zijn geplaatst.
Om na te gaan of er wellicht naast de reeds genoemde reden van technische en budgettaire aard nog een andere reden is geweest om van het plaatsingsvoorstel af te wijken, heeft dhr. B. van de directie Rampenbeheersing en Brandweer op 11 maart jl. een (extra) onderzoek ter plaatse (aan de L. te Zevenbergen) ingesteld.
Van de huidige sirenelocatie, de locatie waar de sirene in eerste aanleg gepland was en de directe omgeving zijn foto's gemaakt. (…) De plek van het eerste plaatsingsvoorstel voor de sirene (…). Daaruit blijkt dat er op deze plek bomen staan. Een aantal daarvan zou bij plaatsing van de sirene moeten worden weggehaald. BZK is van mening dat bij het plaatsen van een sirene de omliggende natuur of begroeiing zoveel mogelijk gespaard dient te worden. BZK staat hierin niet alleen. Daarnaast leidt het weghalen van bomen tot extra kosten en inspanningen. Wellicht was dit eveneens een reden om van deze plek af te zien en de sirene verderop te plaatsen.
(Verzoeker; N.o.) merkt op, dat er wellicht een andere situering van de mast - eveneens op het industrieterrein - mogelijk is. Hij wil inzicht in de overwegingen met betrekking tot het plaatsingsbeleid en de reden van de keuze van de locatie. In 1997 hebben de regionale brandweren het regionale waarschuwingsstelsel in gebruik genomen. In een periode van zes maanden hebben zij hun sirenes luid beproefd om na te gaan of de beschikbaarheid en dekking voldoende was. Wat betreft het gebied van de Regionale Brandweer Breda bleek dat er sirenes moesten worden bijgeplaatst, onder meer op het desbetreffende industrieterrein van Zevenbergen. Hier was sprake van een 'witte vlek' (een gebied, dat niet wordt gedekt door een sirene en/of waar de sirene niet te horen is).
De overeenkomst, die met de gemeente over deze bijplaatsing is gesloten, heeft dan ook betrekking op deze specifieke 'witte plek' en de betreffende sirene is dan ook in de gekozen kadastrale sectie geplaatst. Het bijplaatsen van de sirene op een andere plek in de wijk - buiten de kadastrale sectie - zou leiden tot overlapping van het geluid van twee sirenes en/of tot het gedeeltelijk onbedekt blijven. Het effect van een dergelijke bijplaatsing is dan onvoldoende.
Blijft de vraag van (verzoeker; N.o.) of de sirene dan toch niet op een andere plek kan worden geplaatst. De praktijk leert dat het nut van de plaatsing van een sirene wel wordt ingezien, maar dat men de sirene het liefst niet in de eigen woonomgeving wil zien. Hij stelt voor om de sirene te verplaatsen naar een andere plek. Door de sirene te verplaatsen wordt het probleem echter doorgeschoven naar een ander. Op elke plaats binnen de kadastrale sectie staat de sirene namelijk in het zicht van bewoners (…).
De opmerking van (verzoeker; N.o.) omtrent de afstand van de sirene tot aan zijn huis is evenwel correct. De heer B. heeft tijdens zijn onderzoek ter plaatse van 11 maart j.l. kunnen constateren, dat hier sprake is van een afstand van ca. 50 meter. Deze afstand is normaal, gezien de locatie van andere masten. Zoals u bekend is, is voor plaatsing van een sirene(mast) geen bouwvergunning nodig en vindt er dus geen planologische toetsing plaats.
Ten aanzien van het plaatsingsbeleid nog een laatste opmerking.
Er staan inmiddels 4000 sirenes in Nederland, waarvan het overgrote deel in de directe nabijheid van woonhuizen en of bedrijven staat. Vaak staan deze masten circa 20, 30 of 40 meter van een gevel van een woonhuis of bedrijf. Ook zijn er sirenes die op daken van (particuliere) woonhuizen of bedrijven zijn geplaatst.
(Verzoeker; N.o.) wil de sirene verplaatst zien, omdat hij zich stoort aan het uitzicht op de sirene. Het waarschuwingsstelsel is bedoeld om burgers ten tijde van een calamiteit te waarschuwen. Ook in de gemeente Moerdijk is dit van belang, gezien de aanwezigheid van een industriegebied in deze gemeente. Het gaat in deze om de veiligheid van mensen en om deze reden wordt door veel Nederlanders de sirene in hun onmiddellijke nabijheid geaccepteerd. Voor vele burgers geldt dat zij ongewild in hun woongenot worden beperkt door van overheidswege aangebrachte voorzieningen.
Het honoreren van zijn wens zou in strijd zijn met het rechtsgelijkheidsbeginsel en een ongewenst precedent kunnen scheppen.”
g. Nadere reactie verzoeker
Bij brief van 15 mei 2003 berichtte verzoeker onder meer het volgende:
“Over de gehele lengte van de L. liggen elektriciteitskabels overigens op dit totale industrieterrein. (…)
Het nader onderzoek van de heer B. Afgezien van foto 1 zijn de andere foto's gemaakt vanuit het W. Bij foto 1 is de openbare weg niet te zien dus deze foto bewijst niets over al of niet aanwezige ruimte voor de sirene. Uw collega, U en ik hebben deze locatie gezien en wij allen weten dat daar voldoende ruimte is. Het argument over het sparen van omliggende natuur en begroeiing klinkt vanuit milieubescherming wel aardig maar hierbij merk ik op dat deze gehele strook langs de spoorbaan vroeger een bomenbank van de gemeente Zevenbergen is geweest waar jonge bomen een aantal jaren werden opgekweekt om later elders te worden geplant. Die enkele resterende bomen op foto 1 zouden beslist niet in de weg hebben gestaan, en mocht het zo zijn dat er een boom zou moeten worden verwijderd, dan valt zoiets toch in het niet bij de duizenden bomen welke gerooid zijn voor de aanleg van HSL en Betuweroute.
Ook de redenering dat een boom boven het maaiveld afzagen leidt tot extra kosten en inspanningen is ridicuul op een budget van vele miljoenen euro's. Hij weet trouwens zelf ook wel dat dit argument elke grond mist gezien de laatste zin: "Wellicht was dit eveneens een reden om van deze plek af te zien en de sirene verderop te plaatsen.”
h. Nadere reactie minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bij brief van 28 augustus 2003 deelde de minister van BZK onder meer het volgende mee:
“De veiligheid van burgers vergt een waarschuwingsstelsel zoals dit thans operationeel is. Dit stelsel brengt mee dat burgers (voor de veiligheid van henzelf en van die van anderen) enige hinder zullen moeten gedogen.
Maatgevend bij de plaatsing van de sirenes zijn functionele criteria, die een optimale werking van het systeem bevorderen, en een efficiënte omgang met publieke middelen. Met het voorhanden zijnde budget dienen zoveel mogelijk sirenes met een optimaal dekkingsbereik te worden geplaatst.
Bij de vraag waar een sirene uiteindelijk geplaatst wordt kan niet doorslaggevend zijn het enkele feit dat een omwonende zich in meer of mindere mate stoort aan het uitzicht. Met de verwijzing in de brief van 11 april jl. naar het rechtsgelijkheidsbeginsel heeft de staatssecretaris slechts willen aangeven dat een dergelijk argument tot op heden geen rol heeft gespeeld bij een plaatsing en verplaatsing en dat het thans verplaatsen van een bestaande sirene in dat opzicht zou kunnen leiden dat het plaatsen van sirenes in woonwijken een onmogelijke zaak wordt.
In antwoord op uw vraag naar de "witte plek" kan ik u meedelen dat het hier het gehele industrieterrein betrof (plus een stuk woonbebouwing aan de andere kant van de spoorlijn) waar de dekking van de twee reeds aanwezige sirenes onvoldoende was.
De reden dat voor plaatsing van een derde sirene aan de L. is gekozen ligt in het feit dat deze sirene daar centraal in de "witte plek" is gesitueerd en dat daar een zo goed mogelijke dekking wordt verkregen. (…)
Bijkomend voordeel van plaatsing aan de L. is dat zich daar een "groenstrook' van de gemeente bevindt, waarop de sirene kon worden geplaatst, zonder dat daarvoor met particulieren een overeenkomst moest worden gesloten.
Inderdaad liggen, zoals (verzoeker; N.o.) schrijft, over de gehele lengte van de L. en elders op het industrieterrein elektriciteitskabels. Om een aantal redenen is de sirene op de huidige plek aan de L. geplaatst, namelijk in de directe omgeving kon de aansluiting op het openbare net worden gerealiseerd, voorts behoefden er geen bomen te worden gekapt en er kon - zoals hierboven is aangegeven - een goede dekking worden bereikt.”
I. nadere reactie verzoeker
Verzoeker reageerde bij brief van 2 oktober 2003. Hij handhaafde hierin zijn standpunt.
Bijlage
Foto 1
Foto 2
Foto 3
Foto 4
Foto 5
Foto 6