2002/173

Rapport

Verzoekster klaagt er via haar gemachtigde over dat Cadans Uitvoeringsinstelling BV, vestiging Zeist, tot op het moment waarop zij zich tot de Nationale ombudsman wendde nog geen beslissing heeft genomen op haar bezwaarschrift van 30 mei 2001 gericht tegen de beschikking van 8 mei 2001, waarin verzoekster wordt meegedeeld dat de aan haar toegekende vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp ongewijzigd wordt voortgezet.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Verzoekster ontving reeds vóór 1994 bij wijze van voorziening in de leefsfeer op grond van artikel 57, tweede lid, van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW, oud) een vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp. Bij het opheffen van de AAW (in 1994) werden de (meeste) voorzieningen in verschillende wetten ondergebracht. De vergoeding voor huishoudelijke hulp is uiteindelijk (voorlopig) terechtgekomen in paragraaf 2.2.4 van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (een regeling op grond van artikel 1p van de Ziekenfondswet). Laatstelijk was de vergoeding die verzoekster ontving gebaseerd op drie uur huishoudelijke hulp per week. Volgens de regeling moet er één maal per twaalf maanden op grond van een indicatiebesluit worden vastgesteld of de verzekerde aangewezen is op voortzetting van de huishoudelijke hulp. Dit indicatiebesluit wordt genomen door een zogenaamd indicatieorgaan. In geval van verzoekster heeft het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) Nijmegen en omstreken de indicatie gesteld op maximaal drie uur huishoudelijke hulp per week. Cadans Uitvoeringsinstelling BV te Zeist heeft conform deze indicatie op 8 mei 2001 een beslissing afgegeven.

2. Verzoekster was het met de inhoud van de beslissing van 8 mei 2001 niet eens en daarom diende haar gemachtigde op 30 mei 2001 bij Cadans een bezwaarschrift in. Aangevoerd werd dat de gezondheidstoestand van zowel verzoekster als haar echtgenoot achteruit was gegaan en dat er daarom bij het RIO om uitbreiding van het aantal te vergoeden uren was verzocht. De indicatieadviseur van het RIO meende volgens verzoeksters gemachtigde zijn beoordeling te kunnen baseren op een kort telefoongesprek met verzoekster terwijl de situatie zo dramatisch achteruit was gegaan.

3. Op 11 juni 2001 heeft Cadans de ontvangst van het bezwaarschrift bij verzoeksters gemachtigde bevestigd. In die brief werd de gemachtigde ook verzocht door verzoekster een machtiging te laten ondertekenen. De machtiging werd op of omstreeks 15 juni 2001 ontvangen.

II. Ten aanzien van het niet nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 30 mei 2001

1. UWV Cadans stelt zich op het standpunt dat er nog niet beslist kan worden op het bezwaarschrift van verzoekster omdat het College voor zorgverzekeringen (hierna: het CVZ) op grond van het gestelde in artikel 74, eerste lid, van de Ziekenfondswet (zie Achtergrond, onder 2.) op verzoek van UWV Cadans eerst een advies moet uitbrengen. Het beroep dat twee andere verzekerden in vergelijkbare zaken tegen een beslissing op bezwaar van UWV Cadans hadden ingediend, werd door de Rechtbank van Arnhem gegrond verklaard (zie Achtergrond, onder 4.). In deze beide zaken oordeelde de Rechtbank dat UWV Cadans aan het CVZ advies had moeten vragen waarbij tevens de indicatiestelling van het RIO had moet worden betrokken. Volgens het CVZ is er in het geval van verzoekster geen advies gevraagd, maar als UWV Cadans dat wel had gedaan dan zou het CVZ niet hebben geadviseerd omdat een geschil over de vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp op grond van de paragraaf 2.2.4 van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (zie Achtergrond, onder 3.) volgens het CVZ geen geschil is als bedoeld in artikel 74 van de Ziekenfondswet. UWV Cadans heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank te Arnhem hoger beroep aangetekend bij de Centrale Raad van Beroep. Het is aan de rechter om zich uit te spreken over het feit of het juist is dat het CVZ heeft geweigerd in dit soort zaken advies uit te brengen.

2. De discussie of het CVZ in bezwaarprocedures ten aanzien van voortzetting vergoeding huishoudelijke hulp op verzoek van UWV Cadans advies moet uitbrengen, moet los gezien worden van de vraag of UWV Cadans in het geval van verzoekster behoorlijk heeft gehandeld. Nu UWV Cadans geen advies heeft gevraagd aan het CVZ had de beslissing op bezwaar genomen moeten worden binnen de beslistermijnen van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 1.). Deze termijn zal in het geval van verzoekster op of omstreeks 15 juni 2001 (toen de door verzoekster ondertekende machtiging door UWV Cadans moet zijn ontvangen) een aanvang hebben genomen. UWV Cadans had vervolgens zes weken de tijd om op het bezwaarschrift te beslissen, welke termijn op grond van artikel 7:10, derde lid, Awb met vier weken verlengd kon worden als UWV Cadans verzoeksters gemachtigde daarvan schriftelijk op de hoogte had gebracht. Verder uitstel was op grond van het vierde lid van artikel 7:10 Awb alleen mogelijk voor zover verzoeksters gemachtigde daarmee had ingestemd. UWV Cadans heeft de beslistermijn echter verdaagd noch om instemming met verder uitstel gevraagd. De uiterste datum waarvóór UWV Cadans een beslissing had moeten nemen werd daarmee 27 juli 2001. Pas als verzoeksters gemachtigde op 16 november 2001 een klacht heeft ingediend bij de Nationale ombudsman doet UWV Cadans het voorstel om op korte termijn een beslissing op het bezwaarschrift af te geven.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

3. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman het volgende op. Indien UWV Cadans aan het CVZ advies had gevraagd, had op grond van artikel 74, vijfde lid, Ziekenfondswet de beslissing op bezwaar genomen moeten worden binnen eenentwintig weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Indien het CVZ geen advies zou hebben uitgebracht binnen de in het vierde lid van artikel 74 Ziekenfondswet genoemde termijn of zou hebben meegedeeld geen advies te zullen uitbrengen, dan zou daarmee op grond van artikel 74, derde lid, aanhef en onder c. juncto artikel 74, eerste lid, Ziekenfondswet het ontbreken van een advies van het CVZ niet langer in de weg hebben gestaan aan het nemen door UWV Cadans van een inhoudelijke beslissing op het bezwaarschrift.

De Nationale ombudsman ziet in het voorafgaande aanleiding om aan dit rapport een aanbeveling te verbinden.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van UWV Cadans te Zeist, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, is gegrond.

Aanbeveling

UWV Cadans wordt in overweging gegeven te bevorderen dat verzoekster binnen zes weken na het uitbrengen van dit rapport een inhoudelijke beslissing op haar bezwaarschrift van 30 mei 2001 tegemoet kan zien.

Onderzoek

Op 23 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw J. te Druten, ingediend door de Stichting Welzijn Ouderen Druten te Druten, met een klacht over een gedraging van UWV Cadans (tot 1 januari 2002: Cadans Uitvoeringsinstelling BV) te Zeist.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (tot 1 januari 2002: het Landelijk instituut sociale verzekeringen), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd UWV Cadans verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd het College voor zorgverzekeringen de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Tevens werd UWV Cadans een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. UWV Cadans gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster ontving reeds vóór 1994 bij wijze van voorziening in de leefsfeer op grond van artikel 57, tweede lid, van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW, oud) een vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp. Bij het opheffen van de AAW (in 1994) werden de (meeste) voorzieningen in verschillende wetten ondergebracht. De vergoeding voor huishoudelijke hulp is uiteindelijk (voorlopig) terechtgekomen in paragraaf 2.2.4 van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (een regeling op grond van artikel 1p van de Ziekenfondswet). Laatstelijk was de vergoeding die verzoekster ontving gebaseerd op drie uur huishoudelijke hulp per week. Op grond van de regeling moet er één maal per twaalf maanden op grond van een indicatiebesluit worden vastgesteld of de verzekerde aangewezen is op voortzetting van de huishoudelijke hulp. Dit indicatiebesluit wordt genomen door een zogenaamd indicatieorgaan waarin door burgemeester en wethouders wordt voorzien. In geval van verzoekster werd de indicatie gesteld door het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) Nijmegen en Omstreken, op basis waarvan Cadans Uitvoeringsinstelling BV op 8 mei 2001 de navolgende beslissing aan verzoekster heeft afgegeven:

“…U ontvangt via Cadans Uitvoeringsinstelling BV een vergoeding van kosten van maximaal 3 uur huishoudelijke hulp per week.

Wij hebben van het Regionaal Indicatie Orgaan Nijmegen en Omstreken te Nijmegen vernomen dat de aan u toegekende vergoeding van de kosten van huishoudelijke hulp ongewijzigd kan worden voortgezet.

Declaratie van de kosten kan, rekening houdend met het bovenstaande, op de gebruikelijke wijze plaatsvinden.

Als u het niet eens bent met deze beschikking, dan kunt u daartegen binnen zes weken na dagtekening van deze brief bezwaar maken…”

2. Verzoekers gemachtigde diende op 30 mei 2001 het volgende bezwaarschrift in:

“…Op verzoek van (verzoekster; N.o.) dien ik protest aan tot het besluit van verminde-ring van het aantal vergoede uren voor huish. hulp.

Ik doe dit voor mw. omdat zij een cliënt bij mij is. Mw. zelf is niet in staat om dit aan te gaan.

De beslissing die in 1997 genomen is ten aanzien van het aantal uren huis. hulp is nu drastisch gewijzigd. Mw. heeft afgelopen jaar een ernstige buikoperatie ondergaan en daarna steeds klachten gehouden. Achteraf bleek dat er sprake is van een tumor. Daarnaast heeft mw. hartklachten waarvoor mw. voortdurend onder behandeling is van een cardioloog. Naast het zware huish. werk zijn er nog veel andere zaken die mw. niet meer aan kan. Van haar behandelend specialisten wordt gevraagd om zichzelf te ontzien en vooral veel rust te nemen.

Naast al deze fysieke klachten spelen er nog andere problemen. Haar echtgen. heeft sinds enkele jaren de ziekte van Alzheimer. De hr. heeft naast ernstige vergeetachtigheid ook enige karakterverandering ondergaan, dit alles maakt het leven voor (verzoekster; N.o.) erg zwaar. Er is getracht om dhr. 2 dagen per week dagopvang aan te bieden om mw. te ontlasten. In het begin lukte dit aardig maar nu is de hr. op een moment gekomen dat hij niet meer wil.

Mw. wil haar man niet dwingen temeer dat dit ook niet helpt. De problemen bij de hr. worden steeds groter hetgeen een extra belasting voor mw. meebrengt. Voorheen ging dhr. nog fietsen dit kan ook niet meer omdat hij de weg niet meer terug kan vinden.

U kunt begrijpen dat de 3 uren waar mw. destijds naar teruggegaan is nu niet meer volstaan. Het zou voor deze familie meer dan wenselijk zijn om de 6 uur terug te krijgen die zij jarenlang gehad hebben.

Er was voor mw. op 15 maart 2001 uitbreiding van uren aangevraagd via de RIO, de indicatieadviseur meende te kunnen volstaan met een telefoontje aan mw. Er heeft geen huisbezoek plaatsgevonden terwijl de situatie dramatisch achteruit is gegaan. Mw. belde naar aanleiding van het telefoontje van de RIO helemaal overstuur en huilend op…”

3. Op 11 juni 2001 bevestigde Cadans de ontvangst van het bezwaarschrift bij verzoeksters gemachtigde. In die brief werd de gemachtigde ook verzocht door verzoekster een machtiging te laten ondertekenen. Deze machtiging werd op 14 juni 2001 ondertekend naar Cadans gezonden en daar op of omstreeks 15 juni 2001 ontvangen.

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht. In aanvulling daarop voerde verzoeksters gemachtigde in haar brief van 16 november 2001 onder meer nog het volgende aan:

“Om kort te gaan ben ik zoals ik al eerder aangaf vanaf april bellend en schrijvend met Cadans in onderhandeling.

Ik kreeg het gevoel aan het lijntje gehouden te worden. Na mijn vakantie 23 okt. heb ik opnieuw contact opgenomen met dhr. H. die deze zaak in behandeling had en mij voorheen vertelde dat er een uitspraak over deze en soortgelijke zaken moest komen.

Na vele maanden verder zit er absoluut geen schot in de zaak met alle gevolgen voor mijn cliënten. Ik begreep van de hr. H. dat hier eveneens een politiek besluit voor nodig is.

Dhr. H. liet doorschemeren dat zijn collega die hier verantwoordelijk voor is dit item geen prioriteit had.”

C. Standpunt UWV Cadans

1. In reactie op de klacht deelde Cadans bij brief van 10 december 2001 het volgende mee:

“…In het verleden was de vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp een verstrekking vanuit de AAW. (…) Cadans (is; N.o.) de administratie blijven doen. In geval van een wijziging van de omvang van de hulp wordt hierover een advies gegeven door het CVZ (bedoeld wordt: Regionaal indicatie-orgaan; N.o.). Cadans geeft dan op basis van het advies de beslissing af.

Tegen de beslissing bestaat de mogelijkheid bezwaar te maken. Aangezien Cadans in deze slechts een administratieve taak heeft, zijn wij voor een heroverweging in het kader van de bezwaarprocedure aangewezen op de medewerking van het CVZ. Het CVZ is hier echter niet van overtuigd en weigert tot nu toe zaken als deze inhoudelijk te behandelen.

De reden van het uitblijven van een beslissing op bezwaar is gelegen in het feit dat wij hebben geprobeerd het CVZ te bewegen zich inhoudelijk uit te spreken over de bezwaren aangaande de huishoudelijke hulp. Tot nu toe heeft dit geen resultaat gehad.

In de onderhavige kwestie zullen wij binnen 14 dagen een beslissing op bezwaar afgeven, waarin wij aan (verzoekster; N.o.) zullen meedelen dat wij geen bevoegdheid hebben om zonder medewerking van het CVZ haar bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen…”

2. Op 18 januari 2002 stelde de Nationale ombudsman aan UWV Cadans een aantal aanvullende vragen. In reactie daarop beantwoordde UWV Cadans deze vragen bij brief van 5 februari 2002 als volgt:

“…1. Na ontvangst van het bezwaarschrift van 30 mei 2001 hebben wij op 11 juni 2001 een ontvangstbevestiging naar de gemachtigde van (verzoekster; N.o.) gestuurd. Vervolgens hebben wij het dossier bij de betreffende afdeling opgevraagd. Dit bleek niet direct beschikbaar te zijn. Wij ontvingen het dossier begin september. Naar aanleiding van soortgelijke zaken en de daaruit voortvloeiende problematiek, die inmiddels ook reeds bij u bekend is, werd er al overleg gevoerd binnen onze afdeling.

Op 25 oktober 2001 heb ik in een telefoongesprek gemachtigde uitgelegd tegen welke problemen wij aanliepen.

2. In het gesprek dat ik op 25 oktober 2001 met gemachtigde heb gehad is ook aandacht besteed aan de adviesplicht van het CVZ.

Naar aanleiding van uitspraken van de arrondissementsrechtbank in Arnhem (…) hebben wij opnieuw advies bij het CVZ gevraagd. Dit betrof echter niet de zaak van (verzoekster; N.o.)(…).

3. Sinds 1 januari 1994 is de vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp geen voorziening meer in het kader van de AAW. Voorzieningen die tot en met 31 december 1993 waren toegekend, werden voortgezet op basis van een subsidieregeling. Deze regeling was als tijdelijke maatregel bedoeld totdat de huishoudelijke hulp ook tot het pakket van de zorgverzekeringen zou gaan behoren. Deze overheveling is herhaaldelijk uitgesteld waardoor de subsidieregelingen telkens zijn verlengd. De subsidieregeling ("Regeling Ziekenfondsraad subsidiering voortzetting vergoedingen huishoudelijke hulp") was tot 1 juli 1999 gebaseerd op artikel 39 lid 3 sub h van de Wet financiering volksverzekeringen. Deze wet bood aan de Ziekenfondsraad (thans CVZ) de mogelijkheid ook andere voorzieningen dan de in de AWBZ geregelde aanspraken te financieren uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten aan AWBZ-verzekerden. Na 1 juli 1999 werden deze regelingen gebaseerd op artikel 1p van de Ziekenfondswet. De subsidies werden voortgezet op grond van een overbruggingsregeling tot 1 januari 2001. Vanaf die datum geldt de "Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet”. Regelgever is sinds 1 juli 1999 niet langer het CVZ maar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

De indicatie voor de huishoudelijke hulp als gesubsidieerde voorziening vindt plaats door een Regionaal Indicatieorgaan (RIO) (…).

4. In de zaak van (verzoekster; N.o.) hebben wij geen advies bij het CVZ gevraagd, omdat naar onze mening uit de brief van het CVZ van 2 augustus 2001 blijkt dat zij zich op het standpunt stellen in dergelijke kwesties niet bevoegd te zijn (...). Ten overvloede merken wij op dat dit standpunt inhoudt dat er geen bevoegd orgaan is om de indicatiestelling te heroverwegen. In deze situatie is slechts een marginale toetsing door het uitvoeringsorgaan (in casu UWV Cadans) mogelijk, waarbij enkel kan worden getoetst of de herindicatie volgens de daarvoor geldende maatstaven (welke door het RIO in acht dienen te worden genomen) is verricht. De discussie met het CVZ op dit punt wordt voortgezet. Als het CVZ zijn standpunt wijzigt, zullen wij in beginsel ook in het geval van (verzoekster; N.o.) opnieuw om advisering door het CVZ verzoeken. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de uitkomst van de bezwaarprocedure hierdoor per definitie zal wijzigen.

5. Na de hoorzitting in de onderhavige kwestie hebben wij alsnog het RIO benaderd met de vraag of zij aanleiding zien de indicatie bij te stellen naar aanleiding van het bezwaarschrift. Wij hebben er op aangedrongen deze zaak met spoed in behandeling te nemen…”

D. Reactie College voor zorgverzekeringen

1. Aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) werd een afschrift gezonden van een uitspraak van de rechtbank te Arnhem in een gelijksoortige zaak tussen een andere verzekerde en UWV Cadans. Gevraagd werd waarom het CVZ mede in het licht van deze uitspraak niet bereid is UWV Cadans ter onderbouwing van de te nemen beslissing op bezwaar een inhoudelijk advies over de herindicatie van verzoekster te geven.

2. In reactie liet het CVZ de Nationale ombudsman weten dat UWV Cadans in het geval van verzoekster niet om advies had gevraagd, maar als UWV Cadans dat wel had gedaan zou het CVZ niet geadviseerd hebben omdat een geschil over de kosten van huishoudelijke hulp op basis van paragraaf 2.2.4 van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet volgens het CVZ geen geschil is als bedoeld in artikel 74 van de Ziekenfondswet. In dat artikel staat dat een beslissing op bezwaar inzake een aanspraak op een verstrekking of een daarmee overeenkomende uitkering ingevolge deze wet niet wordt genomen dan nadat daaromtrent door het CVZ op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht. Volgens het CVZ zijn de kosten voor huishoudelijke hulp op basis van voornoemde subsidieregeling niet aan te merken als een aanspraak op zorg of een daarmee overeenkomende uitkering ingevolge de AWBZ. De toegezonden uitspraak van de rechtbank te Arnhem kon het CVZ niet op andere gedachten brengen: het CVZ kende deze uitspraak nog niet en denkt dat de betreffende rechtbank mogelijk het verschil tussen een subsidieregeling en een verstrekking niet goed heeft ingezien.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep

Afdeling 7.2. Bijzondere bepalingen over bezwaar

Artikel 7:10:

“1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen.”

2. Ziekenfondswet

Hoofdstuk IA. Het College voor zorgverzekeringen

Artikel 1p, eerste lid:

“Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het College zorgverzekeringen ten laste van de Algemene Kas dan wel ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt:

a. voor voorzieningen, ten aanzien waarvan het voornemen bestaat deze te doen opnemen in de aanspraken ingevolge deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

b. voor voorzieningen die aan verzekerden ingevolge deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden geboden in plaats van een voorziening waarop ingevolge die wetten aanspraak bestaat;

c. voor activiteiten welke ten doel hebben verbetering van de zorgverlening te bevorderen;

d. ten behoeve van verzekerden ingevolge deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten om hen de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak ingevolge die wetten zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven;

e. voor onderzoek met betrekking tot de uitvoering van deze wet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

f. voor andere bij die regeling aan te wijzen doeleinden, verband houdende met de verzekering ingevolge deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de volksgezondheid in het algemeen.”

Hoofdstuk VI. Bezwaar en beroep

Artikel 74:

“1. Een beslissing op bezwaar inzake een aanspraak op een verstrekking of een daarmee overeenkomende uitkering ingevolge deze wet wordt niet genomen dan nadat daaromtrent door het College zorgverzekeringen op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op een ingevolge het bepaalde krachtens deze wet verschuldigde bijdrage in de kosten van een verstrekking, waarvan de hoogte niet afhankelijk is van een medisch oordeel.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

b. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, of

c. het College zorgverzekeringen geen advies heeft uitgebracht binnen de in het vierde lid genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.

4. Het College zorgverzekeringen brengt een advies als bedoeld in het eerste lid uit binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.

5. Indien het College zorgverzekeringen is verzocht advies uit te brengen, wordt de beslissing op bezwaar in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen binnen een en twintig weken na ontvangst van het bezwaarschrift.”

3. Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (Regeling van 27 november 2000, Stcrt. 233)

Hoofdstuk II

Subsidies ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten

Afdeling 2.2

Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder a, Ziekenfondswet

§ 2.2.4. Voortzetting van vergoedingen voor huishoudelijke hulp

Artikel 2.2.4.1, eerste lid:

“Projectsubsidies worden verleend voor:

a. de verleende vergoedingen voor kosten van de voortzetting van huishoudelijke hulp aan verzekerden(…)”

Artikel 2.2.4.2, aanhef en onder d:

“Voor subsidie komen slechts in aanmerking de volgende rechtspersonen:

(…)

d. Cadans Uitvoeringsinstelling te Zeist.”

Artikel 2.2.4.3:

“Voor de in artikel 2.2.4.1, eerste lid, onder a bedoelde vergoedingen wordt slechts subsidie verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de kosten vloeien voort uit de voortzetting in het subsidiejaar van vergoedingen aan verzekerden die op 31 december 1993 in aanmerking kwamen voor een vergoeding in het kader van de AAW-voorziening huishoudelijke hulp, daaronder begrepen vergoedingen in verband met uitbreiding van de desbetreffende huishoudelijke hulp; en

b. de subsidieontvanger stelt minimaal één maal per twaalf maanden de aan de verzekerde toekomende vergoeding vast, onder andere op basis van een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten waaruit volgt dat de verzekerde is aangewezen op voortzetting van de huishoudelijke hulp.”

4. Rechtbank te Arnhem, sector bestuursrecht

Uitspraken van 12 april 2001, reg.nr. 99/541, en van 26 november 2001, Reg.nr. 00/778 AAW:

“…Uit voormelde bepalingen, in samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat verweerder ten aan van voormalige AAW-cliënten, zoals eiseres, belast is met de uitvoering van de AWBZ, voor zover deze wet voorziet in aanspraken op zorg bestaande uit (onder meer) huishoudelijke hulp, zoals bedoeld in artikel 6 van deze wet. (…)

Ingevolge artikel 58, eerste lid, AWBZ wordt een beslissing op een bezwaar inzake een aanspraak op zorg of een daarmee overeenkomende uitkering ingevolge deze wet niet genomen dan nadat daaromtrent door de Ziekenfondsraad op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

De rechtbank heeft moeten constateren dat verweerder alvorens te beslissen op het bezwaarschrift bedoeld advies van de Ziekenfondsraad (thans het College voor zorgverzekeringen) niet heeft ingewonnen. Uit inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (…) dient ook in zaken als onderhavige, gelet op de duidelijke tekst van genoemd artikel, vooraf bedoeld advies te worden gevraagd waarbij dan tevens het besluit van het indicatieorgaan dient te worden betrokken.

Het beroep van eiseres is mitsdien gegrond en verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres dienen te nemen (…).”

Instantie: UWV Cadans Zeist

Klacht:

Nog geen beslissing genomen op bezwaarschrift tegen beschikking waarin verzoekster wordt meegedeeld dat de aan haar toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp ongewijzigd wordt voortgezet.

Oordeel:

Gegrond