2002/036

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (AID) zijn klacht van 12 april 2000 heeft afgehandeld met betrekking tot het optreden op 16 maart 2000 van een aantal met naam genoemde controleurs van de AID. Hij klaagt er in dit verband over dat de AID geen correct beeld heeft geschetst van de wijze waarop de controleurs zijn opgetreden.

Beoordeling

1. Op 16 maart 2000 deed een aantal controleurs van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (AID), ondersteund door twee politieagenten, een inval op het terrein van verzoekers bedrijf in verband met het vermoeden van illegale slacht van schapen. Verzoeker maakte bezwaar tegen onderzoek op zijn terrein en werd kort na de inval meegenomen naar het politiebureau te Helden.

Verzoeker diende op 12 april 2000 een klacht in bij de AID met betrekking tot het optreden van de AID op 16 maart 2000. Hij klaagt thans over de wijze waarop de AID zijn klacht heeft afgehandeld.

2. De behandeling van een klacht dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie.

Zo dient het beginsel van hoor en wederhoor te worden toegepast. In overeenstemming met dit beginsel stelt het bestuursorgaan op grond van artikel 9:10 Algemene wet bestuursrecht (Awb, zie Achtergrond, onder 1.) de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen van de klager kan alleen worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

Wanneer de reactie van degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft geheel aansluit bij de klacht en de daarop gegeven toelichting, is het niet noodzakelijk deze reactie opnieuw aan de klager voor te leggen. Wanneer degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft echter feitelijk verweer voert, dat wil zeggen de gedraging als zodanig ontkent of feiten aanvoert die de gedraging in een ander daglicht plaatsen, is er sprake van (nieuwe) gegevens waarover de klager zijn visie moet kunnen geven. Wederhoor is dan een vereiste.

3. In de Klachtenregeling Algemene Inspectiedienst is het beginsel van hoor en wederhoor neergelegd onder 5.3. De regeling houdt op dit punt in dat zowel de klager als de beklaagde in beginsel in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Van het horen van de klager kan worden afgezien, indien deze heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord (zie Achtergrond onder 2.). Voorts ontvangen klager en beklaagde een afschrift van het verslag dat wordt opgemaakt van het horen.

4. Naar aanleiding van verzoekers bij de AID ingediende klacht werden vijf van de bij de inval betrokken controleurs gehoord door de klachtencommissie van de AID. Vervolgens werd een advies opgesteld. Bij brief van 28 juni 2000 werd verzoekers klacht door de (plaatsvervangend) Hoofdinspecteur van de AID afgehandeld.

5. In zijn reactie op de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht deelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mee dat naar aanleiding van de afhandeling van verzoekers klacht medio juli 2000 tevens een uitvoerig telefoongesprek had

plaatsgevonden tussen de voorzitter van de klachtencommissie en verzoeker. In dit gesprek was verzoeker uitgelegd dat gelet op de inhoud van zijn klachtbrief en de verhoren van de inspecteurs de feitelijke gang van zaken voldoende bekend was. Een mondelinge toelichting van verzoeker was aldus niet nodig. Tevens zou verzoeker tijdens dit gesprek de mogelijkheid zijn geboden de door hem gestelde schade alsnog te onderbouwen, aldus de Minister.

6. Gelet op artikel 9:10 en de eigen klachtenregeling van de AID had verzoeker in de gelegenheid dienen te worden gesteld zijn klacht mondeling toe te lichten, tenzij verzoeker had verklaard daarvan te willen afzien. Het was in dit licht niet juist dat de voorzitter van de klachtencommissie na afhandeling van de klacht verzoeker telefonisch meedeelde dat een mondelinge toelichting niet nodig was.

Voorts baseerde de AID zich bij de afhandeling van verzoekers klacht voornamelijk op de verklaringen van vijf bij de inval betrokken controleurs. Aangezien de betrokken ambtenaren de lezer van verzoeker (en van zijn echtgenote) over het optreden van de controleurs op 16 maart 2000 en de gestelde daaruit voortvloeiende schade (gedeeltelijk) hebben betwist, was er in het onderhavige geval tevens geen aanleiding van wederhoor af te zien. Het is dan ook niet juist dat verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de verklaringen van de betrokken ambtenaren.

Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het onderzoek naar aanleiding van verzoekers klacht ontoereikend is geweest, en dat de AID op 28 juni 2000 nog over onvoldoende informatie beschikte om te komen tot een oordeel.

7. Verzoeker klaagt er voorts over dat in de afdoeningsbrief een onjuist beeld is geschetst van het optreden van de controleurs tijdens de inval. Hij is van mening dat de controleurs bij het zoeken naar een vermist karkas van een illegaal geslacht schaap volières op zijn terrein hebben betreden op een wijze waardoor schade is toegebracht aan vogels en eieren.

De Minister heeft in zijn reactie op de klacht aangegeven dat de controleurs op zodanige wijze zijn opgetreden dat geen verstoring van broedende vogels is opgetreden.

De lezingen over de feitelijk toedracht staan aldus op wezenlijke punten tegenover elkaar. Uit het onderzoek zijn geen feiten naar voren gekomen die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere.

Over de vraag in hoeverre daarom in de klachtafhandeling een onjuist beeld is geschetst, kan derhalve geen oordeel worden gegeven.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Algemene Inspectiedienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, is gegrond, met dien verstande, dat over de feitelijke weergave in de klachtafdoening geen oordeel wordt gegeven.

Onderzoek

Op 31 juli 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Helden, met een klacht over een gedraging van Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (AID).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd zowel verzoeker als de Minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 16 maart 2000 deden de controleurs S., T., M. en W. van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (AID), ondersteund door twee politieagenten, een inval op het terrein van verzoekers bedrijf in verband met het vermoeden van illegale slacht van schapen.

2. Verzoeker bekende de illegale slacht, maar maakte bezwaar tegen onderzoek op zijn terrein in verband met de vermissing van een karkas.

3. Controleur V. arriveerde na een verzoek daartoe van controleur M. op verzoekers terrein.

4. Daarop werd verzoeker meegenomen naar het politiebureau te Helden.

5. W. en V. onderzochten het terrein van verzoeker. Verzoekers echtgenote was daarbij (gedeeltelijk) aanwezig.

6. Controleur C. arriveerde na een verzoek van controleur V. op verzoekers terrein in verband met op het terrein aanwezige vogels en eekhoorns. Ook hij verrichtte onderzoek op het terrein van verzoeker.

7. Verzoeker diende op 12 april 2000 een klacht in bij de AID met betrekking tot het optreden van de AID op 16 maart 2000. Hij deelde onder meer het volgende mee:

“Naar aanleiding van de inval op 16 maart jl., dit ging over het slachten van schapen op mijn perceel, door de AID. en de politie, dien ik een klacht in over de gevolgen van die inval. Ik heb op mijn perceel 90 broedhokken, hokken, stallen en volières staan met grote parkietensoorten. Bijna alle vogels hadden eieren of jongen en zaten dus volop te broeden. Na de inval bij de schapen gaat V., de controleur, door de hokken en langs de volières op.

Toen hij bij het hok met 40 broedhokken binnen ging, heb ik tegen hem gezegd dat dat echt niet kon, omdat alles zit te broeden. Hij deed dit toch!! Hierop zei ik “Denken jullie dat ik niet goed bij kop ben”. En nogmaals heb ik gezegd dat dat echt niet kon, omdat alle vogels verjaagd zouden worden. Vervolgens werd ik afgevoerd naar het politiebureau, omdat ik een te grote mond zou hebben!!

(…)

Na de middag is C., controleur van AID. over vogels en eekhoorns gekomen. Hij kwam op het politie-bureau en maakte mij duidelijk dat ik in overtreding was, wat de eekhoorns, een boogvink en een appelvink betrof. Ik heb hem verteld dat ik de eekhoorns wel degelijk mag hebben, omdat ik daar een bewijsstuk en een vergunning voor heb en dat die bij me thuis liggen.

En over die 2 vinken maak ik hem duidelijk dat ik dat soort vogels niet heb. Ik heb steeds tussen de 300 en 350 grote parkietsoorten zitten. Als hij zijn verstand gebruikt, dan ziet hij dat dat niet bij mijn vogels past. Ik woon op 70 are grond wat grotendeels bebost is. En daar zitten alle soorten vinken. Plus dat daar ook constant eekhoorns los rond lopen. C. gaat van het bureau naar ons huis toe.

Vervolgens komt hij terug met de papieren van de eekhoorn die mijn vrouw hem gegeven heeft.

Toen vertelde hij mij dat hij die 2 vinken uit die grote volières gevangen had. Ik zei: `Dat zal toch niet waar zijn man, de volières die daar allemaal aan grenzen, daar zitten de grootste parkietensoorten te broeden!!! Dan gaat dat allemaal mis. Dat is hetzelfde als een domino-effect. In de ene volière vogels grijpen betekent dat er in de kooi erlangs paniek komt en zo gaat dat van volière naar volière!!!'

Ik kom om 18.00 terug van het politie-bureau, waarna ik natuurlijk gelijk doorloop naar achteren. En ja hoor, in de eerste volière waarlangs hij de vinken zou hebben (gevangen; N.o.) liggen al dode vogels! Bij de daar aangrenzende kooi zitten alle vogels voor in de ren en geen enkele meer op het nest!

(…)

Zaterdag 8 april, dus ruim 3 weken na 16 maart, heb ik de balans zowat op kunnen maken. Dit vanwege het feit dat sommige vogels misschien toch nog door waren gaan broeden of niet. De schade is enorm: dode vogels, 1 nest dode grondeekhoorns, een enorme hoeveelheid eieren die dus niet meer uitgekomen zijn of waar de vogels niet meer op zijn gaan zitten…”

8. In de week van 8 mei 2000 werden de controleurs die bij de inval op verzoekers bedrijf betrokken waren (met uitzondering van S.) in verband met verzoekers klacht door de klachtencommissie van de AID gehoord. Het advies van de klachtencommissie dat naar aanleiding van deze gesprekken is opgesteld, luidt als volgt:

"Naar aanleiding van de klacht van (verzoeker; N.o.) zijn (…) gesprekken gevoerd met de volgende controleurs: C., V., M., W. en T. De gesprekken leveren de volgende informatie op:

(Verzoeker; N.o.) stond bij AID op lijst van genomineerden voor het verlenen van mogelijkheid tot illegale slachting.

Het terrein is vrij groot met een gebouw/garage, een lange volière met in het midden een broedhok voor de vogels, een rond broekhok en links achter en apart hok voor de eekhoorns.

Op ochtend 16 maart reden M. en W. langs de woning van (verzoeker; N.o.). Op grond van wat zij zagen (…) hadden ze sterk het vermoeden dat er sprake was van een illegale slachting. Ondersteuning is gevraagd bij AID, S. en T. zijn gekomen, en bij politie Helden, zij leverden 2 politieagenten.

Vervolgens zijn ze met z'n zessen het terrein opgelopen en heeft inval plaatsgevonden.

(…)

Ondertussen is (verzoeker; N.o.) door zijn vrouw gewaarschuwd en naar de garage gekomen. M. heeft V. gebeld en gevraagd om bijstand te verlenen.

Eén karkas werd gemist en dat was aanleiding voor aantal controleurs om verder op terrein te kijken en te zoeken. (…)

(Verzoeker; N.o.) heeft toegegeven wat er gebeurd was, wilde echter niet vertellen waar het vierde schaap was. Hij was het er niet mee eens dat er op terrein gezocht werd naar het karkas omdat dat het broeden van vogels en eekhoorns zou verstoren. V. was inmiddels ook op het terrein gearriveerd. (Verzoeker; N.o.) werd steeds kwader en is op gegeven moment door politie meegenomen naar het politiebureau.

W. en V. zijn op het terrein verder op onderzoek uitgegaan.

(De echtgenote van verzoeker; N.o.) heeft ondersteuning verleend bij het zoeken in de volières. Zij heeft voorop gelopen en V. heeft over schouder mee gekeken. W. is in broedhok geweest, hebben rustig rondgelopen, de vogels waren rustig en bleven rustig. Beiden zijn niet in het eekhoornhok geweest en hebben in de volières geen dode vogels aangetroffen. Aangegeven wordt dat de mogelijkheid bestaat dat zij daar niet op hebben gelet omdat ze op zoek waren naar het karkas.

V. heeft C. gebeld om de vogels en eekhoorns te checken.

Bij aankomst van C. heeft (deze) zich bekend gemaakt bij (de echtgenote van verzoeker, N.o.) en zijn reden van bezoek medegedeeld.

Hij heeft aan (de echtgenote van verzoeker, N.o.) vangnetje gevraagd. Hij is in 1 volière geweest, vogels met vangnetje gevangen en weggegaan. T. was daarbij aanwezig. Hij heeft ongeringde appel- en boogvinken aangetroffen en 2 vinken in beslag genomen. C. is niet in broedhokken geweest, heeft geen controle bij jonge vogels uitgevoerd. Hij heeft 1 dode vogel aangetroffen in het laatste broedhok aan linkerkant.

Circa 40 - 50 meter verderop stond het hok met eekhoorns. C. heeft 3 eekhoorns aangetroffen. Van 2 eekhoorns waren benodigde papieren aanwezig. Hij heeft regeling getroffen dat voor 1 juli e.e.a. uitgevoerd (en) geregeld moet zijn conform de regelgeving.

C. deelt mede dat hij contact heeft gehad met (verzoeker; N.o.) op politiebureau. Een volgende afspraak om e.e.a. na te gaan is gepland op 29 maart. Hij heeft met (verzoeker; N.o.) bij zijn bezoek op 29 maart gesproken over de aangetroffen jonge eekhoorns en medegedeeld dat deze niet in beslag worden genomen onder de voorwaarde dat zij per 1 juli worden vrijgelaten. (Verzoeker; N.o.) zei tegen C. dat n.a.v. inval op 16 maart bij de vogels veel schade is veroorzaakt en deed zijn beklag over de wijze waarop de controleurs op zoek zijn geweest naar het karkas en daarbij veel schade hebben aangericht. Hij heeft aan C. een dode vogel laten zien. (Verzoeker; N.o.) heeft gevraagd naar klachtenprocedure van de AID, hij zou geen klacht indienen tegen C.

(…)

Bij vergelijking van de feiten en argumenten in het schrijven van (verzoeker; N.o.) en de informatie aan de hand van de gesprekken wordt het volgende geconcludeerd:

1.Een of meerdere controleurs zijn inderdaad in broedhokken geweest maar bij het zoeken naar karkas is voorzichtig gehandeld en rekening gehouden met de broedende vogels. Tijdens het zoeken is niet geconstateerd dat de vogels onrustig werden en / of gestoord. Het is niet aannemelijk dat de opgelopen schade veroorzaakt is door de actie van de controleur(s).

2.0p tijdstip dat V. naar karkas gaat zoeken wordt (verzoeker; N.o.) inderdaad naar bureau gebracht.

3.Er is een verschil in de beleving van (verzoeker; N.o.) en C. t.a.v. het tot stand komen van afspraak op 29 maart.

4.Geconcludeerd wordt dat het moeilijk te bewijzen is dat de schade (door (verzoeker; N.o.) opgemaakt op 8 april) veroorzaakt is als gevolg van de werkwijze van de controleurs. Daarbij komt dat de tijdspanne tussen het moment waarop schade mogelijk is veroorzaakt en het moment waarop (verzoeker; N.o.) de balans opmaakt erg lang is. (19 maart tot 8 april)

Advies aan K.:

Het is niet bewezen dat de AID aansprakelijk kan worden gesteld voor de geleden schade."

9. Op 28 juni 2000 werd verzoekers klacht door de Hoofdinspecteur van de Inspectie Zuid-Nederland van de AID afgehandeld. Hij deelde verzoeker onder meer het volgende mee:

"Door de klachtencommissie van de Algemene Inspectiedienst is naar aanleiding van uw klacht een onderzoek ingesteld. Daarbij zijn alle bij het voorval betrokken ambtenaren gehoord. Op grond van de informatie uit de gesprekken is het volgende naar voren gekomen:

• Op 16 maart 2000 is door 4 controleurs van de Algemene Inspectiedienst in samenwerking met 2 politie ambtenaren bij u op het erf een onderzoek ingesteld inzake het illegaal slachten van schapen.

• Ter plaatse werden een aantal karkassen van geslachte schapen aangetroffen, doch de controleurs vermoedden dat er sprake moest zijn van nog 1 karkas.

• Bij het zoeken naar dit karkas werd door 1 controleur een broedhok betreden nabij de plaats waar het slachten werd vastgesteld.

• Het betreden van dat broedhok heeft volgens betrokkene niet geleid tot het veroor-zaken van onrust onder de vogels, daar hij zich slechts voor in het hok heeft opgehouden. Kort nadien werd door controleur C. een nader onderzoek ingesteld, waarbij hij een aantal vogels in beslag heeft genomen. Door C. werd niet geconstateerd dat er enige sprake was, dan wel was geweest, van onrust bij de op het terrein aanwezige vogels en eekhoorns. Bij zijn optreden werd C. begeleid door (echtgenote van verzoeker; N.o.).

Uit vorenstaande en op grond van het feit dat u pas op 8 april jl. heeft vastgesteld dat u schade heeft geleden, welke niet nader is gedefinieerd, moet ik concluderen dat ik geen relatie zie tussen het optreden van ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst op 16 maart 2000 en de door u aangegeven schade.

0m die reden heb ik besloten uw klacht af te wijzen en niet over te gaan tot schadeloosstelling."

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

In zijn reactie op de klacht deelde de Minister onder meer het volgende mee:

“Medio juli 2000 heeft de voorzitter van de klachtencommissie, die daarbij tevens de hoofdinspecteur verving, uitvoerig telefonisch gesproken met (verzoeker; N.o.) over deze kwestie. In dit gesprek gaf (verzoeker; N.o.) te kennen dat hij het niet eens was met de afwikkeling van zijn klacht. De voorzitter heeft in dit gesprek (verzoeker; N.o.) uitgelegd waarom hij niet persoonlijk voor een onderhoud was uitgenodigd. Genoemde voorzitter meende dat, gelet op de inhoud van de klachtbrief en de verhoren van de vijf AID-ambtenaren, de feitelijke gang van zaken op het bedrijf van (verzoeker; N.o.) op 16 maart 2000 voldoende bekend was. Verder meende de voorzitter dat het horen van (verzoeker; N.o.) geen invloed meer zou kunnen hebben op het inzicht omtrent de feitelijke gang van zaken tijdens het bezoek aan het bedrijf van (verzoeker; N.o.). Tenslotte heeft de voorzitter (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat de AID geen nadere beschrijving had ontvangen van de schade en dat klager die beschrijving alsnog kon geven.

In uw brief hebt u mij nog vier vragen voorgelegd.

1. Is verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn klacht mondeling toe te lichten?

2. Is verzoeker gevraagd de door hem gestelde schade met nader bewijsmateriaal te onderbouwen?

3. Is door de betrokken inspecteurs verslag opgemaakt van de gang van zaken op 16 maart 2000?

(…)

In antwoord hierop bericht ik u het volgende.

1. Zoals hiervoor aangegeven is (verzoeker; N.o.) niet uitgenodigd om zijn klacht mondeling toe te lichten. Wel heeft hij naderhand zijn commentaar op de beslissing van de hoofdinspecteur telefonisch besproken met de voorzitter van de klachtencommissie.

2. (Verzoeker; N.o.) is in eerdergenoemd telefoongesprek uitgenodigd de door hem geleden schade met nader bewijs te onderbouwen.

3. De inspecteurs hebben geen verslag opgemaakt van de gang van zaken op 16 maart 2000. Hun bevindingen zijn weergegeven in het eerdergenoemde advies van de klachtencommissie aan de hoofdinspecteur.

Ten behoeve van de strafvervolging heeft AID-ambtenaar C. op 21 maart 2000 een verkort proces-verbaal opgemaakt. Dit heeft betrekking op een op 16 maart 2000 geconstateerde overtreding van artikel 7 van de Vogelwet 1936 en het is ingediend bij het Openbaar Ministerie. In dit proces-verbaal staat niets over de onderhavige schade-kwestie.

De AID legt thans de laatste hand aan een proces-verbaal inzake de op 16 maart 2000 geconstateerde overtredingen inzake illegale slachting. Naar verwachting zal ook daarin deze kwestie niet aan de orde komen."

D. Reactie verzoeker

In reactie op het standpunt van de Minister en naar aanleiding van een aantal door de Nationale ombudsman aan verzoeker gestelde vragen deelde verzoeker onder meer het volgende mee:

"(Inspecteur V.; N.o.) is het broedhok ingegaan voordat ik werd afgevoerd naar het politiebureau. Ik werd meegenomen naar het politiebureau, omdat ik hen duidelijk probeerde te maken dat er níet in de broedhokken gegaan kon worden. Dit omdat alles zat te broeden! En omdat de meeste vogels dan van het nest zouden gaan.

(…)

Op 16 maart 2000 was er 1 dode vogel; een valkparkiet.

(…)

Ik heb die dode vogels nu nog steeds in de diepvries zitten. Dat zijn: 1 Penand, 1 Koningsparkiet; rood, 1 Twenty eight, 2 valkparkieten, 1 colly, 1 Princes.

Ik heb de dode vogels dus DUIDELIJK (op 29 maart 2000; N.o.) aan C. en zijn collega laten zien!

(…)

En dan het nachthok waar de colly's zitten. Daar had ik ± 200 kleine jonkies en eieren. Deze zijn allemaal dood en niet meer uitgekomen.

In de volière:

* Blue Bonnett had 6 eieren; is van het nest gegaan.

* Koningsparkiet had 4 eieren; niet doorgebroed (1 ouder dood)

* Twenty Eight had 4 eieren; niet doorgebroed (1 ouder dood)

* 5 koppels valkparketten hadden 28 eieren; van het nest gegaan

* Rosella had 7 eieren; van het nest gegaan

* Penand had 5 eieren; (1 ouder dood)

* Halsbandparkiet; had de eitjes kapot in het nest.

(…)

Nadat ik de brief van de A.I.D. heb ontvangen, waarin wordt vermeld dat mijn klacht wordt afgewezen en niet tot schadeloosstelling wordt overgegaan, heb ik zelf telefonisch contact opgenomen. Dit met de voorzitter of z'n vervanger. Daar heb ik niet uit opgemaakt dat ik alsnog de mogelijkheid had om alles nog eens te onderbouwen…"

Verzoekers echtgenote verklaarde dienaangaande, voor zover van belang, nog het volgende:

"(Inspecteur C; N.o.) zei tegen mij dat hij de volières wou onderzoeken en controleren op (…) (vogels) die wij niet mochten hebben. Of ik daar toestemming voor gaf en dat hij anders evengoed toestemming had om overal in de hokken en volières te kijken.

Bij de eekhoorns klopte hij overal tegen de slaapblokken.

En bij de volières ging hij 2 vogels eruit halen (lees grijpen) die er niet in mochten zitten. Toen heb ik nog gevraagd of hij het voorzichtiger aan wilde doen, omdat in de andere volières alle vogels aan het vliegen gingen en in paniek kwamen.

(…)"

E. Reactie Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Naar aanleiding van een aantal door de Nationale ombudsman gestelde vragen reageerde de Minister onder meer als volgt

1. Op welk moment is (controleur V.; N.o.) het broedhok ingegaan? Was dit vóór of nadat verzoeker werd meegenomen naar het politiebureau?

Verzoeker is volop in de gelegenheid gesteld om samen met de AID-ambtenaren W. en V. de hokken te controleren op de aanwezigheid van een vermist karkas. Op het moment dat de ambtenaren aanstalten maakten om de hokken te betreden is verzoeker vanwege zijn zeer agressieve gedrag jegens de ambtenaren van de AID en van de politie door de politie aangehouden en naar het politiebureau gebracht. Hiermede heeft hij zelf bewerkstelligd dat hij niet meer bij de controle aanwezig kon zijn.

V. heeft na het aanhouden van verzoeker alleen het eerste hok betreden en niet het broedhok. (Controleur W.; N.o.) heeft het broedhok betreden met de nodige voorzichtigheid. Er kon ook voorzichtig worden opgetreden aangezien gelet op de constructie reeds één blik voldoende was om te constateren of er al dan niet een karkas aanwezig was.

2. Is van de inval en het onderzoek op het terrein van verzoeker proces-verbaal opgemaakt? Zo ja, dan verzoek ik u een afschrift daarvan aan de Nationale ombudsman te doen toekomen.

Inzake de inval en het onderzoek d.d. 16 maart 2000 naar overtredingen van de Vleeskeuringswet en Destructiewet is proces-verbaal (…) opgemaakt en ingediend bij het openbaar ministerie te Maastricht. Dit proces-verbaal is geheel gericht op de illegale slachting en bevat slechts één alinea in relatie tot onderhavige klacht, luidende.

"Ik (controleur W.; N.o.). heb tijdens dit onderzoek eveneens geconstateerd dat er in de volières papegaaien en eekhoorns werden gehouden. Hiertoe heb ik collega C. ter plaatse geroepen, welke een afzonderlijk onderzoek heeft ingesteld en een afzonderlijk proces-verbaal heeft opgemaakt."

(…)

3. In het verslag is schijnbaar sprake van een tegenstrijdigheid waar wordt geschreven dat (controleur C.; N.o.) niet in de broedhokken zou zijn geweest, maar hij daar wel een dode vogel heeft aangetroffen. Kunt u dit verklaren?

Naar ik aanneem ziet deze vraag op de zinsnede in het in mijn eerdere brief genoemde advies aan de hoofdinspecteur, luidende:

"C. is niet in broedhokken geweest, heeft geen controle bij jonge vogels uitgevoerd. Hij heeft l dode vogel aangetroffen in het laatste broedhok aan linkerkant"'

Van de zijde van C. is desgevraagd het volgende vernomen.

Hij is niet in de broedhokken geweest. De dode vogel die hij heeft gezien lag in een afdeling van de "buitenvolière". Deze volière bestaat uit meerdere afdelingen. Tijdens zijn controle "op afstand" zag hij dat in de buitenste afdeling, geheel aan de linkerkant, een dode valkparkiet lag. Hij heeft (de echtgenote van verzoeker; N.o.), die bij deze controle aanwezig was, opmerkzaam gemaakt op deze dode valkparkiet.

In een tweetal schuurtjes kon hij via de deuropening zien dat er vogels in zaten te broeden. Aangezien voor de controle het zicht via de deuropening voldoende was heeft hij de schuurtjes niet betreden in verband met het broeden.

In een van de andere afdelingen van de buitenvolière zag hij echter een appelvink en een vink zitten. Beide vogels waren niet voorzien van een voorgeschreven pootring. Met toestemming en met een vlindernetje, gekregen van (de echtgenote van verzoeker; N.o.), heeft hij deze vogels gevangen en later gedeponeerd in een erkend vogelasiel. Vervolgens heeft hij verzoeker op het politiebureau gehoord. Deze verklaarde toen dat hij deze vogels zelf had gevangen.

Er is een verkort proces-verbaal opgemaakt. (…)

4. Is de, voor zover dit is vast te stellen, tijdens het bezoek van C. aan verzoeker op 29 maart 2000 getoonde vogel dezelfde vogel als door C. op 16 maart 2000 gesignaleerd in het broedhok?

Volgens C. bevond hij zich met zijn collega Gl. (flora- en fauna-controleur) op een later tijdstip weer bij verzoeker ter afhandeling van de kwestie inzake de eekhoorns. Verzoeker had het toen over een dode vogel en niet uitgekomen eieren van de valkparkiet. Uit de in een schuurtje staande diepvrieskist liet verzoeker C. een dode valkparkiet zien. Tevens gaf hij aan dat er nog meer vogels in de diepvries lagen. Of de aan C. getoonde valkparkiet dezelfde is als de dode vogel in de buitenvolière is hem niet bekend. Dit kan ook een andere vogel zijn geweest.

5. Waarom is het onderzoek op het terrein doorgezet en is niet tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoeker?

Het onderzoek van C. heeft plaatsgevonden met toestemming van (de echtgenote van verzoeker; N.o.). Verzoeker was op dat moment aangehouden en verbleef op het politiebureau. Nadat C. in het bijzijn van (echtgenote van verzoeker; N.o.) de vogels had gevangen heeft hij verzoeker gehoord op het politiebureau. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de schuurtjes met broedende vogels niet betreden teneinde het broeden niet te verstoren.

Het onderzoek op het terrein is doorgezet omdat het, gelet op de volksgezondheid, van groot belang was het ontbrekende karkas van een schaap in beslag te nemen, indien daar de hand op zou kunnen worden gelegd. Dit onderzoek heeft zich zelfs uitgebreid tot de woning."

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:10 (in werking getreden op 1 juli 1999):

1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.

2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

3. Van het horen wordt een verslag gemaakt.

2. Klachtenregeling Algemene Inspectiedienst ( januari 1999):

5.3. Onderzoek klacht

5.3.1. De beklaagde wordt door de klachtencommissie van de klacht in kennis gesteld en ontvangt zo spoedig mogelijk alle bescheiden betrekking hebbende op de klacht.

5.3.2. De klager wordt in de gelegenheid gesteld door de klachtencommissie gehoord te worden om de klacht toe te lichten.

Ook de beklaagde wordt door de klachtencommissie gehoord (hoor en wederhoor).

In principe vindt het horen in aanwezigheid van klager en beklaagde plaats, tenzij aannemelijk is dat gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren of dat tijdens het horen feiten en omstandigheden bekend zullen worden waarvan geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.

Van het horen wordt door de secretaris van de klachtencommissie een verslag gemaakt.

De klager en beklaagde tekenen voor gezien en ontvangen een afschrift.

(…)

5.3.4. Van het horen van de klager kan worden afgezien, indien deze heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.”

Instantie: Algemene Inspectiedienst Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Klacht:

Wijze van afhandeling klacht m.b.t. het optreden van een aantal controleurs.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Algemene Inspectiedienst Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Klacht:

Geen correct beeld geschetst van de wijze waarop de controleurs zijn opgetreden.

Oordeel:

Geen oordeel