1998/597

Rapport
Op 24 juni 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Dordrecht, ingediend door FNV Rechtskundige Dienst te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht. Nadat namens verzoeker op 20 en 24 augustus 1998 nadere informatie was verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de lange behandelingsduur van zijn bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting 1993 en 1994 door de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht.

Achtergrond

1. Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997(Besluit van de Staatssecretaris van Financi n van 21 juli 1997, Stcrt. 138; in werking getreden op 25 juli 1997) Artikel 6.2.7:         "Voor de afdoening van bezwaarschriften geldt, dat deze in beginsel binnen de termijnen van de Awb (artikel 7:10 Awb) worden afgehandeld. De hoofdregel daarbij is dat de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet. (...) Kan de inspecteur niet binnen zes weken (...) op het bezwaarschrift beslissen dan kan hij de beslistermijn met ten hoogste vier weken verlengen. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbende. In overleg met belanghebbende is verder uitstel mogelijk. De AWR (artikel 25) geeft de inspecteur formeel een beslistermijn van n jaar met de mogelijkheid deze termijn - met schriftelijke toestemming van of vanwege de minister - met maximaal n jaar te verlengen. Van deze mogelijkheid maakt de Belastingdienst alleen in uitzonderingsgevallen gebruik. Hierbij kan worden gedacht aan massaal ingediende bezwaarschriften waarover de Belastingdienst nog geen definitief standpunt heeft ingenomen of indien belanghebbende weigert mee te werken aan een voortvarende afhandeling van zijn bezwaarschrift..."2. Bedrijfsplan 1997-2001 van de BelastingdienstBladzijde 12:"...De Belastingdienst heeft zich ten doel gesteld de uitzonderingspositie in de Algemene wet bestuursrecht op dit punt in ieder geval uiterlijk op 1-1-1997 in materi le zin ongedaan te maken..." Bladzijde 18:"...Vanaf 1 januari 1997 worden bezwaarschriften binnen 6 weken en verzoekschriften binnen 8 weken afgedaan..."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1.Verzoekers gemachtigde diende op 4 juni 1996 bij de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht een pro forma bezwaarschrift in tegen de aanslag inkomstenbelasting 1993. Vervolgens vulde hij bij brief van 9 september 1997 de gronden aan, waarop verzoekers bezwaarschrift berustte. Bij brief van 19 december 1997 informeerde verzoekers gemachtigde naar de afhandeling van het bezwaarschrift.2. Op 23 december 1997 diende verzoekers gemachtigde bij de Belastingdienst een pro forma bezwaarschrift in tegen de aanslag inkomstenbelasting 1994 van verzoeker. Op 11 februari 1998 berichtte verzoekers gemachtigde de Belastingdienst dat hij er behoudens tegenbericht vanuit ging dat aanvulling van de gronden waarop het bezwaar van 23 december 1997 berustte, vooralsnog achterwege kon blijven. De gemachtigde van verzoeker berichtte de Belastingdienst op 15 mei 1998 het bezwaar over 1994 vooralsnog aan te willen houden, totdat op een aan verzoekers echtgenote op te leggen navorderingsaanslag zou zijn beslist.3. De Belastingdienst deed op 3 juli 1998 uitspraak op het bezwaarschrift betreffende de aanslag over 1993.B. Standpunt verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

. C. Standpunt van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht1. In reactie op de klacht bracht de Belastingdienst het volgende naar voren:" ... Belastingjaar 1993De aanslag inkomstenbelasting 1993 is gedagtekend 31 mei 1996. Op 4 juni 1996 diende verzoeker een "voorlopig" bezwaarschrift in zonder nadere motivering. Op 24 juli 1996 deed belanghebbende, onder verwijzing naar zijn "voorlopig" bezwaar, een verzoek het bezwaarschrift aan te houden tot de Hoge Raad op een over het belastingjaar 1992 door verzoeker ingediend cassatieverzoek zou beslissen. Verzoeker reageert op 5 juni 1997, nadat de Hoge Raad op 7 mei 1997 arrest heeft gewezen in voor verzoeker ongunstige zin, met een nieuw verzoek het bezwaarschrift aan te houden omdat hij door vakantie en een z.i. veel tijd vergende inhoudelijke motivering van zijn bezwaar niet in staat is een en ander eerder dan in de loop van augustus 1997 te realiseren. Aan verzoeker is uitstel verleend tot 20 augustus 1997.. d. 18 augustus 1997 heeft verzoeker verzocht het uitstel met twee weken te verlengen. Verzoeker heeft op 9 september 1997 zijn bezwaarschrift inhoudelijk gemotiveerd. In een schrijven d.d. 19 december 1997, vraagt verzoeker hem te berichten over de termijn waarbinnen het bezwaar vermoedelijk zal worden afgedaan. N.a.v. de aanslagregeling 1994 is d.d. 17 december 1997 aan verzoeker meegedeeld dat i.v.m. ziekte van de behandelend ambtenaar het dossier vooralsnog door een ander behandeld zal worden. Er is telefonisch met belanghebbende over het bezwaar 1993 gesproken. Met verzoeker is een afspraak gemaakt d.d. 28 januari 1998. Op de bewuste dag was de behandelend ambtenaar wegens ziekte afwezig. Per abuis heeft de bode geen collega gevraagd verzoeker te woord te staan, hetgeen wel te doen gebruikelijk is. Op 6 februari 1998 is een nieuwe afspraak gemaakt met verzoeker. D.d. 13 februari 1998 is verzoeker op de eenheid geweest voor een bespreking. Verzoeker reageert op 6 maart 1998 op het uitblijven van een reactie n.a.v. de bespreking. De behandelend ambtenaar spreekt op 11 maart 1998 met verzoeker af dat de reactie binnen een week zal volgen. Op 18 maart 1998 bericht de behandelend ambtenaar verzoeker. Verzoeker reageert op 31 maart 1998. Op zijn reactie wordt door de behandelend ambtenaar in een brief d.d. 24 april 1998 ingegaan. Verzoeker reageert 15 mei 1998 op het eerder genoemde schrijven. In een schrijven d.d. 5 juni 1998 attendeert verzoeker de behandelend ambtenaar op het feit nog geen reactie te hebben vernomen. Deze reactie volgt op 3 juli 1998 nadat verzoeker in een schrijven d.d. 23 juni 1998 opnieuw had aangedrongen op een reactie. De behandelend ambtenaar heeft 3 juli 1998 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is gehandhaafd. Belastingjaar 1994De aanslag inkomstenbelasting 1994 is gedagtekend 31 december 1997. Op 23 december 1997 diende belanghebbende een ongemotiveerd bezwaarschrift in. Verzoeker werd op 28 januari 1998 in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar alsnog te motiveren. Op 11 februari 1998 bevestigt verzoeker dat hij zijn bezwaarschrift eerst zal motiveren na afdoening van het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 1993. Na een onderhoud op de eenheid d.d. 13 februari 1998 reageert de behandelend ambtenaar op 18 maart 1998 en op 24 april 1998 (zie onder belastingjaar 1993). Verzoeker heeft verzocht zijn bezwaarschrift aan te houden. Het bezwaarschrift 1994 is nl. gericht tegen het niet verlenen van aftrek buitengewone lasten. De drempel die bij het berekenen van de aftrek in aanmerking dient te worden genomen, is afhankelijk van zowel het onzuiver inkomen van verzoeker als van het onzuiver inkomen van zijn echtgenote. Het belastbaar inkomen van verzoekers echtgenote staat nog niet vast. Voornoemd inkomen wordt eveneens op verzoek nog niet vastgesteld. Verzoeker bestrijdt het door de fiscus ingenomen standpunt doch kan geen gegevens overleggen waaruit blijkt dat het door de fiscus ingenomen standpunt niet juist is. (...). De behandelend ambtenaar heeft met verzoeker afgesproken dat hij zal proberen de relevante bescheiden te achterhalen. Resumerend kan gesteld worden dat niet in alle gevallen even tijdig is gereageerd op een schrijven van verzoeker. Voorzover de redelijke behandelingstermijn dan wel de afgesproken reactietermijn werd overschreden, zijn daarvoor steeds excuses aangeboden. Verder werden excuses aangeboden voor het niet afzeggen van de gemaakte afspraak c.q. het niet ontvangen van verzoeker op 28 januari 1998. Het bezwaarschrift 1994 wordt op verzoek aangehouden. Gezien het vorenstaande ben ik van mening dat de klacht van verzoeker ongegrond is. ..."2. In antwoord op nadere vragen meldde de Belastingdienst:"... In het dossier is nog geen nadere motivering aangetroffen van het bezwaarschrift 1994. De behandelend ambtenaar is ermee accoord gegaan dat het bezwaarschrift 1994 wordt aangehouden en de gronden waarop het bezwaar rust eerst in een later stadium worden toegelicht. (...) Verzoeker heeft geen gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat de navorderingsaanslag aan zijn echtgenote achterwege dient te blijven. Belanghebbende stelt dat het veel moeite kost om die gegevens op te zoeken. Er is afgesproken dat de behandelend ambtenaar zou proberen de gegevens bij de betreffende instantie op te vragen. Onlangs is bericht ontvangen dat de instantie niet meer beschikt over deze gegevens. Er zal nog geprobeerd worden zoveel mogelijk gegevens bij de verzekeringsmaatschappij op te vragen. Afhankelijk van het resultaat zal verzoeker mogelijk toch nog zelf gegevens moeten overleggen. Ik ben van mening dat de klacht van verzoeker over zowel 1993 als 1994 ongegrond is. ..." BEOORDELING A. Ten aanzien van de behandelingsduur van het bezwaarschrift over 1993 1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de lange behandelingsduur van zijn bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 1993 door de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht (hierna: de Belastingdienst).2. Verzoeker diende op 4 juni 1996 een pro forma bezwaarschrift in bij de Belastingdienst. Zijn gemachtigde vulde vervolgens bij brief van 9 september 1997 de gronden aan. Nadat er diverse keren zowel schriftelijk als mondeling overleg was geweest tussen de Belastingdienst en verzoekers gemachtigde over het bezwaar, deed de Belastingdienst op 3 juli 1998 uitspraak op het bezwaarschrift.3. In reactie op de klacht deelde de Belastingdienst mee dat niet steeds tijdig was gereageerd op brieven van verzoeker in verband met zijn bezwaarschrift, maar dat daarvoor steeds excuses zijn aangeboden. De Belastingdienst acht de klacht van verzoeker met betrekking tot de afhandelingsduur niet gegrond.4. De Belastingdienst kan hierin niet worden gevolgd. Binnen zes weken na de ontvangst van een (aanvullend) bezwaarschrift, dient de Belastingdienst daar een beslissing op te nemen (zie

Achtergrond

). Deze termijn verstreek dus omstreeks 22 oktober 1997, zonder dat de Belastingdienst een beslissing op het bezwaarschrift had genomen en zonder dat de Belastingdienst gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om deze termijn met vier weken te verdagen. Er is ook geen overleg met verzoeker geweest omtrent een mogelijke verlenging van de termijn van afhandeling. Dat is niet juist. Het overleg dat heeft plaatsgevonden met verzoekers gemachtigde over het bezwaar doet daar niet aan af, nu dat overleg ruim na 22 oktober 1997 heeft plaatsgevonden. De Belastingdienst heeft geen omstandigheden aangevoerd die zijn handelwijze kunnen rechtvaardigen. Het aanbieden van excuses, hoe juist dat ook is, kan niet betekenen dat de klacht over de vertraging vervolgens niet gegrond zou moeten worden geacht. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. . Ten aanzien van de behandelingsduur van het bezwaarschrift over 1994 1. Verzoeker klaagt in de tweede plaats over de lange behandelingsduur van zijn bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 1994.2. Verzoeker kan in zijn klacht op dit punt niet worden gevolgd. Hij diende op 23 december 1997 een pro forma bezwaarschrift in bij de Belastingdienst. Op het moment dat hij een klacht indiende bij de Nationale ombudsman had hij de gronden waarop het bezwaarschrift rustte nog niet aangevuld, maar juist tot twee keer toe om aanhouding van het bezwaarschrift gevraagd. Gelet hierop is het begrijpelijk dat de Belastingdienst toen nog niet op het bezwaarschrift had beslist. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is gegrond wat betreft de behandelingsduur van het bezwaarschrift over 1993 en niet gegrond wat betreft de behandelingsduur van het bezwaarschrift over 1994.

Instantie: Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Dordrecht

Klacht:

Lange behandelingsduur bezwaarschriften tegen aanslagen inkomstenbelasting.

Oordeel:

Niet gegrond