1998/403

Rapport
Op 24 januari 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Emmen, met een klacht over een gedraging van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zich onvoldoende heeft ingespannen om hem te helpen aan een baan nadat hij, ten onrechte, niet in aanmerking is gebracht voor een vervolgaanstelling door het Directoraat- Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DGIS). In dat verband klaagt verzoeker erover dat de Minister zijn brieven van 20 augustus 1996 en 2 december 1996 niet heeft beantwoord.

Achtergrond

1. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is verantwoordelijk voor de ontwikkelingssamenwerking. Ten behoeve van deze taak is geen afzonderlijk Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking gevormd; de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking wordt ambtelijk ondersteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.2. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking biedt, in samenwerking met de Minister van Buitenlandse Zaken, recent afgestudeerden aan

universiteiten en hogescholen de mogelijkheid in een 'assistent-deskundigen programma' een bijdrage te leveren aan de uitvoering van activiteiten in het kader van internationale samenwerking. Het programma biedt betrokkenen tevens de gelegenheid om relevante werkervaring op te bouwen. Het programma voorziet onder meer in functies voor "Multilaterale Assistent-Deskundigen (MAD)", die in dienst treden van een organisatie van de Verenigde Naties (VN). De verschillende MADfuncties zijn: 'associate expert' (AE), 'associate professional officer' (APO) en 'junior professional officer' (JPO). Een AE en APO vervullen een specifieke functie in hun vakgebied, vaak in het kader van een veldproject. Een JPO is werkzaam in een ondersteunende en co rdinerende functie voor verschillende programma's of projecten, minder specifiek op het eigen vakgebied en veelal vanuit een nationaal of regionaal kantoor van de desbetreffende VNorganisatie. Van kandidaten wordt een voltooide universitaire of HBO-opleiding gevraagd. Voor HBO-ers is na afronding van de studie minimaal 3 jaar relevante werkervaring in een westerse samenleving of 2 jaar in een ontwikkelingsland vereist. Kandidaten met meer dan 4 jaar werkervaring (voor HBO-ers geldt hier 6 7 jaar werkervaring) komen niet meer in aanmerking voor uitzending als assistent deskundige. Aanstelling vindt plaats voor een periode van twee jaar. Na een eerste uitzending van 2 jaar wordt overplaatsing naar een nieuwe functie of standplaats beoogd. De totale uitzending kan 4 tot 5 jaar in beslag nemen. De betrokkene wordt aangesteld in dienst van de desbetreffende internationale organisatie. De Afdeling Personeelszaken Ontwikkelingssamenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bemiddelt (in samenwerking met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking) tussen zo'n internationale organisatie en eventuele geschikte kandidaten. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking vergoedt de internationale organisatie de kosten van het dienstverband. Daarbij wordt een aantal voorwaarden gesteld, zoals toestemming van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor de door de internationale organisatie gewenste plaatsing van de betrokkene.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werd onderzoek verricht aan het dossier dat op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangelegd van verzoeker. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van verzoeker en van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking gaven aanleiding het verslag te wijzigen en aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

1. De feiten1.1. Verzoeker is van Ethiopische origine. Hij heeft in 1986 aan de Landbouwuniversiteit te Wageningen een doctoraal examen in de agronomie (landbouwkunde) behaald. Verzoeker nam deel aan het onder

Achtergrond

, punt 2. genoemde assistent-deskundigen programma en trad in september 1988 als "Multilateraal Assistent Deskundige" in dienst van de "Food and Agricultural Organisation" van de Verenigde Naties (FAO). Hij werd op de vertegenwoordiging van de FAO in Samoa geplaatst.1.2. Op 14 februari 1990 deden verzoeker en de FAO het verzoek aan mevrouw C., werkzaam bij de (toenmalige) Afdeling Personele Zaken Ontwikkelingssamenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, om verzoeker over te plaatsen naar een ander project van de FAO op Samoa. Dit werd toegestaan.1.3. Op 14 mei 1990 zond mevrouw C. verzoeker de volgende brief:"...Hierbij, zij het wat verlaat, reactie op uw rapportage van 19 maart 1990. (... ) Dezerzijds is goedkeuring gegeven voor uw homeleave (verlof; N.o.) in verband met uw voorgenomen huwelijk, zonder dat een transfer is bepaald. In overleg met Rome (hier is het hoofdkantoor van de FAO gevestigd; N.o.) wordt gezocht naar een andere bestemming. Mochten deze pogingen niets opleveren dan zult u in ieder geval nog voor een 3e jaar op Samoa kunnen blijven. Tijdens uw bezoek aan Rome zult u meer informatie omtrent transfer ontvangen. (...) Hopelijk kunt u tijdens homeleave een bezoek aan DGIS (Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking; N.o.) brengen. Wellicht dat dan ook meer bekend is over invulling van uw derde jaar...".1.4. Op 6 juni 1990 had verzoeker in Nederland een gesprek met mevrouw C.1.5. In een brief van 28 juni 1991 aan verzoeker deelde mevrouw C. hem onder meer mee:"Over een eventuele verlenging van uw kontrakt zijn wij in onderhandeling met de FAO in Rome. Te zijner tijd hopen we u hierover nader te kunnen informeren."1.6. Verzoeker reageerde hierop op 19 september 1991 als volgt:"Hartelijk dank voor uw brief van 28/6/1991. Het project waar ik voor werk zal in december 1991 eindigen en gelukkig kan ik tot en met december 1991 in West Samoa blijven werken. Na december 1991 zou ik graag overgeplaatst worden naar een ander project in Afrika. Graag zou ik van u informatie ontvangen over mijn transfer en extension (verlenging; N.o.).1.7. Op 1 oktober 1991 zond mevrouw C. aan verzoeker de volgende brief:"...Tot onze spijt moeten wij u mededelen dat er helaas geen mogelijkheden zijn voor een transfer naar een andere project. Bij wijze van uitzondering hebt u indertijd toestemming gekregen om een derde jaar op Samoa werkzaam te zijn. Volgens het beleid van DGIS vervalt hiermee de mogelijkheid voor een tweede uitzending. Aangezien men zeer lovend is over uw inzet en betrokkenheid heeft FAO voorgesteld uw kontrakt te verlengen tot het einde van het projekt. Wij geven hier dan ook graag onze goedkeuring aan. Ik wens u nog een succesvolle afronding van uw werkzaamheden en een prettig verblijf op Samoa...". 1.8. In een brief van 14 oktober 1991 aan mevrouw C. deelde verzoeker haar het volgende mee:"...Zoals U bekend is, was mijn aanstelling in West Samoa in twee projekten. (als Programme Officer en als een Agronomist). Mijn overplaatsing naar project (...) dateerde van September 1990 (dat is een jaar service). De verlenging van mijn werkzaamheden tot December 1991 was zowel door West Samoa als de Cook Eilanden aangevraagd. Dank U voor Uw medewerking. De verwachting bestond dat dit projekt door zou gaan na 1991 en die mogelijkheid is nog steeds aanwezig. Ondertussen heb ik de FAO verzocht mij over te plaatsen naar een ander projekt met dezelfde resultaten. Ik wacht nog op een antwoord. Indien de FAO mij niet kan overplaatsen naar een ander projekt, het enige alternatief wat over blijft is, om mijn

werkzaamheden voor de 9 maanden die mij nog resten, in West Samoa en de Cook eilanden te vervolgen. Dat maakt mijn tweede jaar, werkzaam als een Agronomist, compleet. Ik hoop dat die mogelijkheid tot verlenging bestaat. Er valt nog heel wat werk te verzetten. West Samoa en de Cook Eilanden geven graag hun medewerking mijn werkzaamheden hier te laten vervolgen en ik hoop dat U hier mee kunt instemmen. Om frank te zijn, ik heb me niet voorbereid, om korter dan 4 jaar, mijn werkzaamheden als APO op te geven. In plaats daarvan verwachtte ik een promotie in mijn baan, zoals mijn andere vrienden die ontvangen hebben. Ik verzoek u vriendelijk mijn werkzaamheden, in samenwerking met het FAOR kantoor in Apia (West Samoa; N.o.), voor de rest van 9 maanden te laten vervolgen. Ondertussen zal de FAO U weer in deze zaak benaderen. Ik dank U bij voorbaat voor Uw assistentie en leiding..."1.9. In antwoord hierop liet mevrouw C. verzoeker op 19 november 1991 schriftelijk het volgende weten:"...In antwoord op uw fax van 14 oktober 1991 kan ik u berichten dat wij inmiddels bericht van FAO hebben ontvangen. FAO stelt voor om u na afloop van het project voor de resterende 9 maanden van uw contract tewerk te stellen bij de FAO Representative in Apia. Het doet me genoegen dat u op deze manier toch nog de kans krijgt om 4 jaar als assistent deskundige vol te maken. We hebben FAO laten weten dat wij met deze regeling accoord gaan..."1.10. Verzoeker zond vervolgens aan mevrouw C. op 6 december 1991 een bericht, dat - zakelijk weergegeven - als volgt luidde:"...Hartelijk dank voor uw brief van 19 november 1991. Ik waardeer uw vriendelijkheid en hulp voor de verlenging van mijn aanstelling ten zeerste. Door een heleboel inspanningen vanuit Samoa is het me gelukt om overgeplaatst te worden naar Uganda. De FAO stemt in met mijn overplaatsing. Op 3 december 1991 heeft de FAO me echter geadviseerd om mijn aanstelling in het FAO-kantoor in Apia te bevestigen. Het FAO-kantoor in Apia werd voorgesteld omdat er geen mogelijkheid tot overplaatsing naar een ander project was. Nu is de post in Uganda ge dentificeerd. Wat betreft mijn ervaring en interesse zal het werken in het veld meer opleveren dan wanneer ik in het kantoor van de FAO in Apia

zal zijn. Dat was ook de reden waarom ik om overplaatsing heb verzocht. Ik geef de voorkeur aan de post in Uganda omdat dit beter is voor de ervaring die ik opdoe en mijn toekomstige carriere. Ik hoop s.v.p. dat u de overplaatsing goed zult keuren. Ik heb nog niet de aanvaarding van mijn aanstelling in het FAO-kantoor in Apia bevestigd aan de FAO, omdat ik de voorkeur geef aan Uganda. Het spijt me dat ik u zoveel last bezorg en ik hoop dat dit mijn laatste verzoek aan u zal zijn..."1.11. Mevrouw C. stuurde verzoeker in reactie op zijn voornoemde brief van 6 december 1991 op 9 december 1991 een telex-bericht. Hierin stelde zij dat zij hem tot haar spijt moest meedelen dat een overplaatsing na het derde jaar niet was toegestaan. Bij wijze van uitzondering was aan verzoeker toegestaan om een vierde jaar op dezelfde post door te brengen, en zij adviseerde hem daarom om zijn vierde jaar vol te maken op West Samoa.1.12. Op 28 september 1992 liep het contract van verzoeker af, en op 7 januari 1993 had een eindgesprek plaats.1.13. Verzoeker zond de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op 20 augustus 1996 een brief waarin hij een klacht uitte over de gang van zaken rond zijn dienstbetrekking bij de FAO. Met name klaagde hij over de handelwijze van de met naam genoemde medewerkster, mevrouw C. Op 2 december 1996 had verzoeker nog geen reactie op zijn brief gekregen, en zond hij de Minister een schriftelijk rappel.1.14. Op 20 januari 1997 wendde verzoeker zich met de onderhavige klacht tot de Nationale ombudsman.1.15. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zond verzoeker op 31 januari 1997 het antwoord op zijn klacht. Dit luidde - voor zover in dit verband relevant - als volgt:"De Hoofdafdeling Personele Zaken Internationale Samenwerking heeft in mijn opdracht een uitvoerig onderzoek verricht inzake uw klacht omtrent de behandeling na uitzending naar West Samoa in september 1988. Uit dit onderzoek is gebleken dat de toenmalige Afdeling Personele Zaken Ontwikkelingssamenwerking u op correcte wijze heeft behandeld en dat eventuele uitzonderingen in de procedures rond uw uitzending destijds in samenspraak met u zijn gemaakt. De correspondentie in deze bevindt zich in uw dossiers.

Er bestaat geen correspondentie omtrent mogelijke overplaatsing naar Uganda in mei 1990. Het aan u verzonden schrijven van mei 1990 (zie hiervoor, De feiten, onder 1.3.; N.o.) rept hier ook niet over. Het eerste verzoek om overplaatsing van uw kant dateert van ruim een jaar later. Het is mogelijk dat gedurende het op 6 juni 1990 gehouden gesprek (zie hiervoor, De feiten, onder 1.4.; N.o.) met mevrouw C. de naam Uganda is gevallen, maar dit  kan ook zeer wel in explorerende zin geweest zijn. In geen geval zijn u schriftelijke toezeggingen gedaan. U was formeel bij de FAO in dienst. Deze instelling had, samen met u, zorg moeten dragen voor een verdere invulling van uw loopbaantraject. In vergelijking met andere assistent deskundigen bent u conform de vigerende richtlijnen behandeld door de afdeling, door u de mogelijkheid te geven vier jaar in een land te laten werken. Tevens is u drie maanden extra tijd gegeven om een positie binnen Fao te zoeken. De FAO kon zich, ondanks het feit dat u bij hen bekend was, niet committeren betreffende een aanstelling in dienstverband. Het assistent deskundige programma biedt dan niet de mogelijkheid voor verdere uitzending. Recent is een programma ontwikkeld voor vrijwillige terugkeer, welk programma ook van toepassing is voor Ethiopie. Wellicht is het mogelijk u hierbij te betrekken. Ik stel dan ook voor dat u contact opneemt met (...)".2. Het standpunt van verzoeker2.1. Het standpunt van verzoeker staat verkort weergegeven in de klachtsamenvatting.2.2. Verzoeker bracht naar voren dat hij in 1988 in het DGIS-programma was begonnen als "Junior Professional Officer". Het is, aldus verzoeker, beleid van DGIS dat succesvolle "JPO's" worden benoemd in twee regio's of projecten voor een periode van elk twee jaar. Op die wijze kunnen zij de voor hun toekomstige loopbaan nodige kennis en ervaring opdoen.2.3. Na een dienstbetrekking van twee jaar informeerde mevrouw C. hem, aldus verzoeker, in mei 1990 over een mogelijke overplaatsing door de FAO naar Uganda. Verzoeker stemde in met deze overplaat

sing. Verzoeker stelde in zijn brief aan de Nationale ombudsman dat mevrouw C. hem de "Terms of Reference" ("TOR") met betrekking tot de vacature had overhandigd en hem had gevraagd om de zaak verder te bespreken met de FAO-"liaison officer" in Rome, mevrouw D. Verzoeker ging vervolgens terug naar Samoa, totdat hij zou worden opgeroepen om naar Uganda te gaan.2.4. Op 1 oktober 1991 had mevrouw C. hem bericht dat er geen mogelijkheden waren voor een overplaatsing naar een ander project (zie "De feiten", 1.7.).2.5. Verzoeker stelde dat deze gang van zaken in strijd was met de gebruikelijke werkwijze van DGIS om "JPO's" na twee jaar over te plaatsen, zeker wanneer er, zoals in zijn situatie, een positie vacant was in Uganda. Hij was van mening dat mevrouw C. hem was vergeten en dat hij niet eerlijk en, in vergelijking met andere "JPO's", ongelijk was behandeld. Hij had dienst genomen bij DGIS om een brede werkervaring op te doen in verschillende regio's, en niet om vier jaar op dezelfde plek te werken. Als gevolg van de foutieve handelwijze van mevrouw C. was verzoeker niet in staat geweest om de noodzakelijke Afrikaanse ervaring op te doen. Daardoor had hij een grote achterstand op de arbeidsmarkt, in vergelijking met een aantal van zijn (ex-)collega's.2.6. In december 1992 had verzoeker een aanbeveling van de FAO gekregen voor prolongatie van zijn vijfde jaar als "JPO". Hierna kon hij worden aangenomen als kandidaat voor een post in Malawi. Ook dit aanbod was door mevrouw C. afgewezen.2.7. Verzoeker was van mening dat mevrouw C. hem had gedwarsboomd in zijn pogingen om de noodzakelijke werkervaring op te doen. Hij stelde dat hij als gevolg daarvan nu niet in staat was om passend werk te vinden.3. Het standpunt van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking 3.1. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking reageerde op 25 april 1997 op de klacht.3.2. Hij bracht het volgende naar voren:"...Naar aanleiding van de klachten van de heer H. (verzoeker; N.o.) heb ik een onderzoek laten instellen.

A. Klachtonderdeel 1: onvoldoende inspanning voor een baan voor klager De heer H. trad in september 1988 als junior professional officer in dienst van de FAO en werd geplaatst op de FAO vertegenwoordiging op Samoa. De destijds verantwoordelijke Afdeling Personeelszaken Ontwikkelingssamenwerking (APO) had de heer H. voor de vacature te Samoa voorgedragen. Het programma voor junior professional officers heeft tot doel jonge academici een kans te bieden om ervaring op te doen in multilateraal kader. Als regel wordt een junior professional officer gedurende twee jaar op een post geplaatst en vervolgens voor wederom een periode van twee jaar op een andere post. De betrokkene is in dienst van de betreffende internationale organisatie. Dit ministerie vergoedt de FAO de kosten van het dienstverband. Daarbij worden enkele voorwaarden gesteld, zoals dezerzijdse toestemming voor de door de FAO gewenste plaatsing van de betrokkene. Het was en is beleid van dit ministerie dat de multilaterale instelling en de betrokkene de overgang van het ene land naar het andere land zelf regelen. Na te zijn voorgedragen en te zijn aangesteld is de heer H. in dienst getreden van de FAO. De heer H. heeft derhalve een dienstverband gehad met de FAO. Op 14 februari 1990 is op verzoek van betrokkene en de FAO toestemming verleend tot overplaatsing naar een door de FAO uitgevoerd project op Samoa. Betrokkene had grote interesse in het veldwerk. Dit soort verzoeken wordt, mits ondersteund door de FAO, meestal gehonoreerd. In 1990 was er nog geen sprake van een mogelijke transfer naar Oeganda. Op 14 oktober 1991 berichtte de heer H. aan APO dat hij bij de FAO een overplaatsing heeft aangevraagd, zonder overigens zelf concrete voorstellen te doen. Tegelijkertijd deed hij het verzoek zijn plaatsing op Samoa te verlengen. Op verzoek van de FAO en betrokkene is op 19 november 1991 besloten om hem nog een vierde jaar op Samoa te plaatsen. Op 6 december verzocht de heer H. om overplaatsing naar Oeganda. Op 9 december is de heer H. door APO ge nformeerd dat een overplaatsing niet meer mogelijk is aangezien deze nieuwe plaatsing korter zou duren dan een jaar. Immers, de heer H. was reeds ruim drie jaar werkzaam op Samoa en de maximum periode voor uitzending is vier jaar. Op 28 september 1992 liep het contract van de heer H. af en op 7 januari 1993 vond een eindgesprek plaats. Betrokkene wilde nog een vijfde jaar. Een vijfde jaar vormt geen

onderdeel van het programma voor multilateraal assistent deskundigen. Bij wijze van uitzondering is hem echter, omdat hij teleurgesteld was geen twee afzonderlijke plaatsingen te hebben verkregen, medegedeeld dit te willen overwegen, mits de FAO uit hun fondsen een zesde jaar financierde. Om dit na te gaan kreeg de heer H. (al weer bij wijze van uitzondering) een verlenging van nog eens drie maanden om in Rome bij de FAO de mogelijkheid te onderzoeken of deze organisatie bereid was om hem een contract voor een jaar aan te bieden. In dat geval was het ministerie bereid om hem nog voor een jaar te financieren. De FAO bleek evenwel niet in staat deze toezegging te doen.. Klachtonderdeel 2: het niet beantwoorden van klagers brieven van 20 augustus en 2 december 1996 De brief van de heer H. van 20 augustus 1996 (alsmede de brief van klager van 2 december 1996) is bij brief van 31 januari 1997 door mij beantwoord. Dit heeft enige tijd genomen aangezien ik opdracht had gegeven het door hem naar voren gebrachte goed te onderzoeken. Uit het dossieronderzoek is niet gebleken dat er een negatieve opstelling van mevrouw C. was ten opzichte van de heer H. Mevrouw C. heeft in 1994 ontslag genomen en bevindt zich met haar echtgenoot in het Midden Oosten. Van haar heb ik niet alsnog commentaar gevraagd.. Mijn reactie op de klachten De heer H. heeft ruim vier jaar ervaring kunnen opdoen als junior professional officer en is behandeld volgens de beleidslijnen, die toen golden en nog steeds van kracht zijn. De heer H. is nooit in dienst getreden van dit ministerie. Van een recht op een vervolgaanstelling bij dit ministerie kan dan ook geen sprake zijn. Het programma heeft een totaal andere opzet: de betrokkenen kansen laten krijgen op vervolgaanstellingen binnen de internationale organisaties zelf. Naar mijn mening heeft het ministerie ten aanzien van de klager meer dan zorgvuldig gehandeld. Klagers stelling dat zijn 'APO-assignment was not handled properly' en dat hij daarvan slachtoffer zou zijn geworden, wordt niet gedragen door de feiten. Ik acht derhalve zijn klacht ongegrond."3.3. De Minister zond bij zijn reactie afschriften van de verschillende brieven waaraan hij refereerde in zijn schrijven aan

de Nationale ombudsman. De inhoud hiervan staat hiervoor weergegeven bij

Bevindingen

, onder "De feiten". Ook zond hij een afschrift van een fax-bericht van de FAO aan mevrouw C. van 10 maart 1993. Hierin staat dat de FAO bereid was om verzoeker voor een (vijfde) jaar aan te wijzen op een post in Malawi, op voorwaarde dat de Nederlandse regering bereid was om dit vijfde jaar te financieren. De FAO stelde verder in dit fax-bericht dat niet kon worden gegarandeerd dat verzoeker na deze aanstelling een aanstelling als "expert" zou krijgen.4. Nadere reactie van verzoeker4.1. Verzoeker werd op 13 mei 1997 in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de brief van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Tevens werd hem gevraagd een antwoord te geven op de volgende vragen:"1. In uw brief van 20 januari 1997 aan de Nationale ombudsman maakt u er melding van in 1990 de "Terms of Reference" ("TOR") voor een plaatsing in Uganda te hebben ontvangen van mevrouw C., medewerkster APO van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. a. Op welke wijze heeft u deze TOR ontvangen? b. Beschikt u over bewijsstukken ten aanzien van de datum van ontvangst?2. Uit de correspondentie zoals die door u en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is overgelegd, komt naar voren dat op verzoek van West Samoa en de Cook eilanden, uw aanstelling aldaar is verlengd met ingang van september 1990. Bij brief van 1 oktober 1991 berichtte het hoofd van het Bureau Begeleiding (zie "De feiten", onder 1.7.; N.o.) u dat geen mogelijkheid bestond voor overplaatsing naar een ander project. In uw brief van 14 oktober 1991 aan mevrouw C. (zie "De feiten", onder 1.8.; N.o.) vroeg u toestemming om het restant van uw aanstellingsperiode van vier jaar, op dat moment nog 9 maanden, te mogen blijven vervullen in West Samoa en de Cook eilanden. In uw brief van 6 december 1991 aan mevrouw C. (zie "De feiten", onder 1.10.; N.o.) deelde u onder meer het volgende mee:"Nu is de post in Oeganda ge dentificeerd." Ik verzoek u nader toe te lichten hoe deze opeenvolging van correspondentie is te rijmen met uw stelling dat aan u in 1990 reeds de toezegging van plaatsing in Oeganda was gedaan."

4.2.1. Verzoeker bracht in reactie hierop op 23 mei 1997 en op 28 mei 1997 naar voren dat hij gedurende zijn verlof in juni 1990 een gesprek had gehad met mevrouw C. Zij informeerde hem over een mogelijke overplaatsing naar Uganda en raadde hem aan om hierover te praten met mevrouw D. van de FAO. Verzoeker tekende op dit punt aan dat hij, in tegenstelling tot wat hij de Nationale ombudsman eerder had bericht, de "Terms of Reference" niet van mevrouw C., maar van mevrouw D. van de FAO had ontvangen. Dit was in de vierde week van juni 1990 gebeurd, waarna verzoeker was teruggegaan naar West Samoa totdat de overplaatsingsprocedure was afgerond. Volgens verzoeker was de functie in Uganda vacant sedert 1989, was hij terzake op de hoogte gesteld in juni 1990, en was de 'technische goedkeuring' verleend in november 1991. In de periode juni 1990 - oktober 1991 was niets gebeurd, volgens verzoeker was dit te wijten aan laksheid. Nadat verzoeker in oktober 1991 had vernomen dat een overplaatsing niet mogelijk was, had hij in november 1991 geprobeerd alsnog een post in Afrika te zoeken. Dat was de verklaring voor het feit dat hij mevrouw C. in december 1991 had meegedeeld dat 'nu de post in Uganda was ge dentificeerd.' 4.2.2. In een telefoongesprek met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman voegde verzoeker hier op 30 mei 1997 nog aan toe, dat hij geen brieven had ontvangen van de FAO over de post in Uganda. Volgens verzoeker had hij in juni 1990 een gesprek met mevrouw D. van de FAO gevoerd, en had zij gevraagd of hij een project in Uganda wilde doen. Hij had daarin toegestemd. Zij had hem niet verteld wat zij verder ging doen, hetgeen overigens volgens verzoeker ook niet nodig was. Het was gebruikelijk, aldus verzoeker, dat na instemming van de desbetreffende medewerker, de betrokken regeringen (in dit geval Uganda en Nederland) werd gevraagd om toestemming. Dit heet de "technische afhandeling" van de overplaatsing. Verzoeker had vervolgens gewacht en had zelf niets meer ondernemen. Vervolgens was hij er pas in oktober 1991 van op de hoogte gesteld dat geen sprake meer kon zijn van een overplaatsing.4.3. Verzoeker merkte ten aanzien van de aanstelling voor het vijfde jaar nog op dat mevrouw C. hem ook hierin had tegengewerkt. Hij vond het oneerlijk dat hij ook hierdoor was gedwarsboomd om de nodige Afrikaanse werkervaring op te doen. Verzoeker legde met betrekking tot dit punt nog een brief d.d. 23 april 1993 over die hij had ontvangen van mevrouw C. Deze luidde als volgt:"...Verwijzend naar hetgeen u heeft besproken met Chef APO, mevrouw Hu., op 20 maart jongstleden, bevestig ik het volgende.

Hoewel de FAO overtuigd is van uw capaciteiten, kan zij geen garantie geven dat er voor u een junior expert post gereserveerd kan worden na afloop van uw aanstelling. Een dergelijke garantie hebben wij wel gekregen voor een aantal andere MAD's die een verzoek tot verlenging van het contract met een 5e jaar hadden ingediend. Om deze reden kon u dan ook niet een 5e jaar als assistent deskundige aanblijven. Wel heb ik uw c.v. binnen DGIS doorgeleid naar het landbureau (DAF/NF dat Ethiopie behandelt) en naar het bureau technische advisering (DST/TA). Verder adviseren wij u contact op te nemen met instanties als bijv. IFAD, SNV, EEG en Nederlandse consultantsbureaus..."5. Nadere reactie van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking5.1. De Minister werd op 3 juni 1997 gevraagd om een reactie te geven op de brieven van verzoeker. Tevens werd hem gevraagd een antwoord te geven op de volgende vragen:"Verzoeker had een dienstbetrekking met de FAO. U stelt op grond van die omstandigheid dat de FAO verantwoordelijk was voor de invulling van de loopbaan van verzoeker. Uit de overgelegde stukken blijkt niet op welk moment en met welk doel de Terms of Reference (TOR) ten aanzien van het project in Uganda aan verzoeker zijn verstrekt. Ik verzoek u daarom te bewerkstelligen dat mevrouw D., medewerkster van de FAO, een schriftelijke verklaring geeft omtrent haar bemoeienissen met de loopbaan van verzoeker. In het bijzonder gaat mijn aandacht uit naar de vraag of door haar toezeggingen zijn gedaan aan verzoeker omtrent een eventuele plaatsing in Oeganda in september 1990, het moment waarop de TOR ten aanzien van het project in Oeganda aan verzoeker is gegeven en met welk doel dit is gebeurd. Ik verzoek u de verklaring van mevrouw D. binnen vier weken aan mij toe te zenden."5.2. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking deelde in reactie hierop op 4 augustus 1997 het volgende mee:"...Bedoelde reactie (de Minister duidde hier op het onderhavige antwoord van 4 augustus 1997; N.o.) is afkomstig van de permanente vertegenwoordiging bij de FAO in Rome. Zoals reeds besproken ligt het personeelsbeleid van VN instellingen buiten de competentie van het Ministerie van Buitenlandse

Zaken en zijn er voor ons weinig mogelijkheden om de door u gevraagde informatie te achterhalen. Wel kan ik u nogmaals bevestigen dat FAO's publikatie van "Terms of Reference" betreffende projecten en eventuele vacatures in generlei wijze te maken hebben met een eventueel plaatsingsaanbod van deze instantie. De VN instelling en de assistent deskundige (APO) zijn zelf verantwoordelijk voor het regelen van een tweede plaatsing. Indien een VN instelling er niet in slaagt om een tweede plaatsing te regelen voor een APO wordt betrokkene geacht dit zelf tijdig te ondernemen. Zulks wordt uitvoerig onder de aandacht van alle assistent deskundigen gebracht. Het Ministerie was, en is, niet bevoegd om toezeggingen namens VN instellingen te doen inzake hun plaatsingsbeleid. Wel tracht het Ministerie soms een bemiddelende rol te spelen voor assistent deskundigen die moeilijk een tweede termijn plaatsing kunnen realiseren. Het is mogelijk dat hieromtrent bij de heer H. enige verwarring is ontstaan of dat hij ten onrechte in de mening verkeert dat het Ministerie zulks wel bij machte is. Zoals uit het dossier blijkt hebben zowel FAO als de heer H. zelf om een derde jaar plaatsing in dezelfde regio verzocht en heeft het Ministerie dit bij wijze van uitzondering toegestaan. Dit vanwege het feit dat betrokkenen reeds eerder binnen dezelfde regio een transfer naar een andere activiteit had gerealiseerd. Een assistent deskundige maakt op deze wijze geen kans meer voor een verdere plaatsing in een andere regio. Ten slotte merk ik voor de goede orde op dat het Multilateraal Assistent Deskundigen programma een duur heeft van vier jaar. Het vijfde jaar is alleen mogelijk indien een VN instelling bereid is om een plaatsing te co-financieren. In geval van de heer H. is zulks door de FAO afgewezen..."6. Dossieronderzoek6.1. Een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman had op 5 juni 1997 inzage in het dossier dat op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangelegd van verzoeker. In dit dossier zijn onder meer verschillende verslagen en brieven aanwezig. Hierna wordt een beknopte weergave gegeven van hetgeen zich - voor zover voor de onderhavige kwestie van belang - in verzoekers dossier bevindt.6.2. In het dossier bevindt zich een telexbericht van verzoeker aan mevrouw C., gedateerd 20 maart 1990, waarin hij haar verzoekt om de

FAO bericht te sturen over de officiele bevestiging van zijn overplaatsing naar het project binnen West Samoa. Hierop is een handgeschreven aantekening geplaatst van een medewerker van DGIS, die als volgt luidt:"...Door technical division niet geschikt geacht om als agronomist in (...; het project in West Samoa; N.o.) te werken. Hij blijft dus programme officer. FAO handelt dit met hem af..." 6.3. Er bevindt zich in het dossier ook een gespreksverslag dat mevrouw C. heeft opgemaakt van het gesprek dat verzoeker op 6 juni 1990 met haar had gevoerd. Dit verslag luidt als volgt:"...Spreekt nog steeds zeer gebrekkig Nederlands; voertaal Engels gaat hem iets beter af. Had laatste brief van 14 mei nog niet ontvangen. Zal dit checken bij zijn contactadres. Heeft nadruk gelegd op het werk dat hij in het veld verricht: geschiedenis, import azola, alley croppping, taro, cassave, eetgewoontes van de diverse eilanden, export naar bv. Nieuw Zeeland, waar veel emigranten zitten. Zie ook de door hem ontworpen handboeken. Nadruk vanwege het feit dat hij aanvankelijk als assistent-programme-officier is aangesteld. Na 1 jaar is hij qua werkzaamheden overgeplaatst naar het veld. Vlg. tlx van FAO blijft hij officieel verbonden aan de programme officer. Wel zijn gewijzigde terms of reference overlegd. Echter, te worden gezien als agronomist in het veld is voor hem van groot belang. Deze constructie betekent ook dat hij geen direct contact heeft met een technische backstopper op HQ (hoofdkwartier; N.o.). Op zijn rapportages krijgt hij dan ook geen antwoord. Heb hem uitgelegd dat ook in andere constructies beantwoording soms achterwege blijft. Zal dit echter toch aankaarten in Rome. Rome had ons laten weten moeite te hebben met het zoeken naar transfermogelijkheid, doch een evt. 3e jaar zou hij zeker nog nuttig zijn op zijn huidige project. Heb hierin inmiddels toegestemd.. voelt hier zelf ook voor. Vraag me af of goed is overgekomen dat volgens ons beleid zijn 4e jaar dan vervalt. Voor hem is alleen maar van belang dat hij in

dat 3e jaar niet weer als programme officier wordt aangesteld, maar als agronomist. Heeft geprobeerd mij ervan te overtuigen dat zijn werk als agronomist zeer wordt gewaardeerd door de CTA en hoopt dit als argument te kunnen aanvoeren tijdens zijn bezoek aan Rome om aan het veldwerk verbonden te kunnen blijven. Dezerzijds zal contact met Rome worden opgenomen o.a. ter verduidelijking van zijn wensen..."6.4. In het dossier is daarnaast een fax gevoegd van de FAO aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, van 18 september 1990. In deze fax verzoekt de FAO de Minister om advies betreffende een mogelijk langere plaatsing van verzoeker op het project in West Samoa. Op dit faxbericht is door een medewerker van de Minister de volgende - handgeschreven - aantekening geplaatst:"...Betrokkene heeft vanwege taalproblemen (is Ethiopi r) en structuur op werkplek moeizame start gehad. Voelt zich nu als een vis in het water. Zal op iedere andere plek lange inwerktijd nodig hebben. Was geen mogelijkheid voor transfer, blijft 3 jr. zelfde duty station. Normaal gesproken vervalt 4e jaar dan..."6.5. Het antwoord van 27 september 1990 van mevrouw C. aan de FAO luidt als volgt:"...We delen u mee u dat wij instemmen met een transfer naar project (...; het project in West Samoa; N.o.), voor in beginsel n jaar. Het is niet ons beleid om "APO's" vier jaar op dezelfde plek te laten, maar de positie van betrokkene is uitzonderlijk en wij willen in een latere fase over zijn toekomst beslissen..."6.6. Ook was in het dossier een verslag gevoegd van het eindgesprek dat op 7 januari 1993 door mevrouw C. was gevoerd met verzoeker. Hierin staat onder meer het volgende:"Heeft aanvankelijk 3 jr. op zelfde dutystation (Samoa) gekregen omdat er geen transfer mogelijkheden voor handen waren. Heeft daar zowel de program officer geassisteerd als veldwerk gedaan (...). Had aanvankelijk taalproblemen, reports waren verder tevreden

over zijn functioneren. Daar mogelijkheden voor hem beperkt waren, hem, bij wijze van uitzondering, ook maar een 4e jaar toegezegd. Wil nu (...) nog een 5e jaar uitgezonden worden. Uitgelegd dat dit binnen deadline van 3 mnd rond moet zijn, die wij soepel zullen hanteren. Volgens hem is alles in Rome al rond. Was vanuit Samoa moeilijk te regelen, zal nog een keer terug gaan naar Rome om alles helderder te krijgen. Waarom deze uitzondering voor hem? - vanuit Samoa inderdaad moeilijk spijkers met koppen te slaan - gezien zijn taalproblemen blijft hij beperkt inzetbaar. Wij hebben A gezegd, moeten nu ook verder. Als Rome hem inderdaad wil hebben, moet hij de kans krijgen. Echter de toezegging die hij laat zien (...) kennen wij officieel niet en is niet hard genoeg. Afgesproken HQ hierover te benaderen."6.7. Voorts bevinden zich in het dossier van verzoeker nog verslagen van gesprekken die verzoeker onder meer in februari 1993 en maart 1993 had gevoerd met verschillende medewerkers van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hieruit komt naar voren dat diverse keren aan verzoeker is uiteengezet dat hij niet in aanmerking kwam voor een vijfde jaar als assistent deskundige, aangezien de FAO niet bereid was om een en ander te financieren.6.8. In het dossier zijn voorts afschriften gevoegd van de correspondentie die na januari 1993 is gevoerd tussen verzoeker en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hierin komt naar voren dat verzoeker vroeg om te worden gesteund in zijn pogingen om werk te vinden. De beantwoording van het Ministerie hield in, dat hij - gezien het aantal jaren werkervaring dat hij had - niet meer in aanmerking kon komen voor een plaatsing in een van de assistent-deskundigen programma's. Hij werd gewezen op andere mogelijkheden die er voor hem bestonden om werk te vinden, en hem werd informatiemateriaal toegezonden.7. Nadere informatie van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking7.1. Op 12 mei 1998 nam een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch contact op met een medewerker van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Zij legde de vraag voor op welke wijze toekomstige deelnemers aan het "MAD"- programma ten tijde van de indiensttreding van verzoeker (1988) werden ge nformeerd over de arbeidsvoorwaarden.

7.2. In antwoord hierop deelde de medewerker haar mee, dat aan betrokkenen op verschillende momenten (onder andere op voorlichtingsbijeenkomsten) werd meegedeeld dat zij bij een VN-organisatie in dienst traden, en dat zij ook onder die personele reglementen vielen. Deze medewerker zond de Nationale ombudsman schriftelijk voorlichtingsmateriaal dat ook in de tijd van verzoekers deelname aan het "MAD"-programma aan belangstellenden werd verstrekt. In dit voorlichtingsmateriaal staat ter zake onder meer het volgende:"De uitzending (als 'Multilateraal Assistent Deskundige'; N.o.) duurt in beginsel vier jaar en is opgebouwd uit twee aaneensluitende plaatsingen van twee jaar in verschillende regio's. Hiermee wordt men in de gelegenheid gesteld een zo breed mogelijke ervaring op te doen. In grote lijnen ligt de nadruk op de sociaal/economische, landbouwkundige en technische vakgebieden. (...) Een multilateraal assistent-deskundige treedt in dienst bij de Verenigde Naties en kan te werk worden gesteld in landen die door het Development Assistance Committee (DAC) als ontwikkelingslanden worden aangemerkt. (...) De multilaterale assistent-deskundigen sluiten een arbeidsovereenkomst met de VN-organisatie en vallen daarmee onder de Personeelsreglementen (Staff Rules) van de Verenigde Naties. Salaris en uitzendvoorwaarden zijn bepaald volgens vaste afspraken tussen de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de diverse VN-organisaties."8. Reacties op het verslag van bevindingen8.1. Het verslag van bevindingen werd op 15 juli 1998 voorgelegd aan betrokkenen. Verzoeker legde naar aanleiding van het verslag op 24 juli 1998 een mondelinge verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Daarnaast gaf hij een schriftelijke reactie. Verzoeker ging in zijn reactie met name in op zijn beweerdelijk mindere functioneren. Hij legde een aantal evaluatierapporten over waaruit naar zijn mening naar voren kwam dat hij steeds naar behoren

had gefunctioneerd. Dit betrof met name rapporten uit de periode 1990-1991. Voorts legde hij een aantal publicaties van zijn hand over, waaruit volgens hem naar voren kwam dat ook zijn beheersing van de Engelse taal voldoende was.8.2. De Minister van Ontwikkelingssamenwerking werd in de gelegenheid gesteld om te reageren op zowel het verslag van bevindingen als op de reactie van verzoeker. De Minister deelde op 14 september 1998 mee, dat de reactie van verzoeker met name zijn functioneren als "MAD" betrof. De Minister merkte in dit verband op, dat niet verzoekers functioneren er de reden van was geweest dat hij niet in aanmerking was gekomen voor het verkrijgen van een tweede aanstelling als agronomist (hetgeen een derde aanstelling in "MAD"-verband zou heben betekend). Zijn functioneren was slechts ter sprake geweest om duidelijk te maken dat DGIS bij het verlenen van haar instemming op 27 september 1990 aan het FAO-voorstel van 18 september 1990 om betrokkene zijn tweede aanstelling op dezelfde plaats te geven, zorgvuldig te werk was gegaan. In die maand had de aanstelling van verzoeker als agronomist haar beslag gekregen en was hij daarmee aan zijn tweede aanstelling begonnen. Vanaf september 1990 behoorde een nieuwe (derde) aanstelling/plaatsing derhalve niet meer tot de mogelijkheden. Wat er na september 1990 ook naar voren werd gebracht, kon hierin geen verandering meer brengen. Tot slot merkte de Minister op dat het DGIS, ondanks de door haar ter zake ondernomen pogingen, blijkbaar niet was gelukt om verzoeker duidelijk te maken dat hij niet (meer) voor het project in Uganda in aanmerking kon komen ten laste van DGIS-fondsen, hetgeen iets anders is dan dat dat project in Uganda niet meer beschikbaar zou zijn. Ook was het verzoeker blijkbaar ontgaan, aldus de Minister, dat zijn streven om als agronomist-veldwerker (in tegenstelling tot "office-werker") te worden aangesteld, ten koste is gegaan van een aanstelling op een andere plaats, nu niet tijdig v r het ingaan van zijn tweede periode een desbetreffende plaatsingsmogelijkheid voor handen was.

Beoordeling

. Ten aanzien van verzoekers klacht dat hij ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een vervolgaanstelling1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat hij door het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een vervolgaanstelling.

2. Verzoeker is in september 1988 in het kader van het assistent-deskundigen programma in dienst getreden bij de FAO, een organisatie van de Verenigde Naties. Hij werd geplaatst op Samoa. Verzoeker ging daarbij een dienstverband aan met de FAO, niet met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hij had een arbeidsovereenkomst gesloten met de desbetreffende VN-organisatie, en viel daarmee onder de personele reglementen van die organisatie. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking vergoedde de FAO de kosten en diende toestemming te verlenen voor de plaatsing.3. Ten tijde van de indiensttreding van verzoeker werden toekomstige deelnemers aan het assistent-deskundigen programma op verschillende manieren op de hoogte gebracht van hun toekomstige werksituatie. Op grond van deze informatie wist verzoeker, of had hij in ieder geval kunnen weten, dat hij bij deelname aan het "MAD"-programma geen arbeidsovereenkomst zou sluiten met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, maar met de desbetreffende VN-organisatie, waarbij ook de arbeidsvoorwaarden van die organisatie van toepassing zouden zijn. Daarnaast werden aspirant-deelnemers erover ge nformeerd dat de uitzending in beginsel vier jaar zou duren, en dat de uitzending in beginsel was opgebouwd uit twee aaneensluitende plaatsingen van twee jaar, in verschillende regio's.4. In mei 1990 ontving verzoeker een brief van mevrouw C., medewerkster van DGIS,waarin zij hem meedeelde dat in overleg met het hoofdkwartier van de FAO te Rome voor hem werd gezocht naar een andere bestemming. In juni 1990 had verzoeker een gesprek met mevrouw C. in Nederland. Zij verwees hem in dat gesprek, naar voldoende aannemelijk is geworden, voor verdere informatie naar mevrouw D. van de FAO in Rome.5. Voldoende aannemelijk is tevens dat mevrouw D. van de FAO verzoeker omstreeks juni 1990 op de hoogte heeft gesteld van een mogelijk project in Uganda, en aan verzoeker de "Terms of Reference" heeft verstrekt. Verzoeker ging vervolgens terug naar Samoa, en wachtte af. Op verzoek van de FAO en verzoeker werd zijn aanstelling op Samoa met een jaar verlengd. Pas in september 1991 informeerde verzoeker bij mevrouw C. naar mogelijkheden voor een overplaatsing naar Afrika, zonder dit overigens nader te specificeren.6. Verzoeker kan niet in zijn standpunt worden gevolgd dat hij ten

onrechte niet voor een vervolgaanstelling in aanmerking is gebracht. Hierboven is opgemerkt dat verzoeker wist, of in ieder geval had kunnen weten, dat hij een dienstverband was aangegaan met de FAO, en niet met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast is voldoende aannemelijk dat mevrouw C., medewerkster van de Minister, verzoeker in juni 1990 voor nadere informatie omtrent een overplaatsing heeft verwezen naar de FAO, van welke organisatie verzoeker ook de informatie voor een mogelijke overplaatsing naar Uganda had verkregen.7. Als direct betrokkene was verzoeker zelf in de eerste plaats verantwoordelijk voor het bewerkstelligen van de overplaatsing. In dit verband is het onbegrijpelijk dat verzoeker zelf geen activiteiten heeft ondernomen om de voortgang ter zake te bewaken, maar heeft afgewacht tot n en ander zou zijn geregeld. Daarnaast was de FAO, als formele werkgever van verzoeker, de aangewezen organisatie om op dit punt actie te ondernemen. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is niet verantwoordelijk voor het verzorgen van aanstellingen of - zoals in het geval van verzoeker - vervolgaanstellingen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. II. Ten aanzien van de klacht dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zich onvoldoende heeft ingespannen om verzoeker aan een baan te helpen1. Verzoeker klaagt er verder over dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zich onvoldoende heeft ingespannen om hem aan een baan te helpen. In dit verband achtte hij het niet juist dat de Minister had geweigerd om mee te werken aan (alsnog) een overplaatsing naar Uganda, en dat hij hem, naar zijn idee, later had gedwarsboomd in zijn pogingen om in dienst te treden in een project in Malawi. Op dit punt is het volgende van belang.2. Uit de tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verstrekte informatie is gebleken dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking een aantal malen bereid is geweest om - in uitzondering op de normale procedure - verzoeker ter wille te zijn. Zo kreeg verzoeker - naar aanleiding van het verzoek van hem en van de FAO - toestemming om een derde jaar op Samoa te worden gestationeerd, en werd hem voorts toegestaan om daar - in afwijking van de richtlijnen - ook een vierde jaar werkzaam te zijn. Zoals hiervoor is vast gesteld, was het niet aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking om een vervolgaanstelling voor verzoeker (in bijvoorbeeld Afrika) te regelen.

Toen verzoeker zich alsnog tot de Minister wendde met het verzoek om voor een periode van negen maanden in Afrika te worden geplaatst, was het alleszins redelijk dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft geweigerd om hieraan medewerking te verlenen. Een uitzending vond in beginsel immers plaats voor een periode van vier jaar, opgebouwd uit twee plaatsingen van elk twee jaar. Een periode van negen maanden was te kort voor uitzending, en indien verzoeker op dat moment alsnog voor een periode van twee jaar in Afrika zou zijn geplaatst, zou zijn totale uitzending de grens van vier jaar ver hebben overschreden. Ook in dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk.3. De grief van verzoeker dat de Minister hem heeft gedwarsboomd in zijn pogingen om werk te vinden in Malawi, is evenmin terecht. Naar voldoende is komen vast te staan, was de FAO immers niet bereid om het betreffende jaar, dat buiten de gebruikelijke vier jaar van het assistent-deskundigen programma viel, (mee) te financieren. Evenmin kon de FAO verzoeker garanderen dat hem na dit vijfde jaar een post als "expert" zou worden aangeboden. Onder deze omstandigheden behoefde van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking niet te worden verwacht dat hij verzoeker de mogelijkheid bood om een jaar naar Malawi te gaan. In dit verband is mede van belang dat de Minister, zoals hiervoor is opgemerkt, niet valt te verwijten dat een eerdere plaatsing van verzoeker in Afrika geen doorgang vond. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. III. Ten aanzien van de beantwoording van de brieven van 20 augustus 1996 en 2 december 1996.1. Verzoeker klaagt er tot slot over dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking niet heeft gereageerd op de brieven van 20 augustus 1996 en 2 december 1996.2. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat overheidsinstanties aan hen gerichte brieven afhandelen binnen een redelijke termijn. Indien directe afhandeling niet mogelijk is, behoort de betrokkene binnen twee drie weken een behandelingsbericht te ontvangen, met informatie over de reden waarom directe afhandeling niet mogelijk is en over de tijd die naar verwachting nog met de afhandeling zal zijn gemoeid. Dit bericht zal tevens gegevens moeten bevatten die hem in staat stellen om direct toegang te krijgen tot de afdeling of ambtenaar die zich met de behandeling van zijn brief bezighoudt. Als naderhand blijkt dat de behandeling langer gaat duren dan in het behandelingsbericht was aangegeven, behoort de betrokkene daarover, door middel van een tussenbericht, tijdig te worden ge nformeerd.

In dit tussenbericht dient de reden van de ontstane vertraging te worden vermeld en dient een nieuwe termijn te worden genoemd waarbinnen afhandeling naar verwachting zal plaatsvinden. Indien het noemen van zo'n nieuwe termijn niet mogelijk is, moet dit worden meegedeeld en uitgelegd. De hiervoor geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot informatieverstrekking dienen zeker te gelden voor tussentijds gedane verzoeken om informatie indien die informatie (nog) niet eigener beweging door de betreffende instantie is verstrekt.3. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft verzoeker in een brief van 31 januari 1997 een antwoord gezonden op zijn brieven. Deze beantwoordingstermijn (20 augustus 1996 - 31 januari 1997) is te lang. Zeker na het rappel van 2 december 1996 had de brief van verzoeker voortvarend moeten worden beantwoord. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman stelde de Minister ten aanzien van dit onderdeel van de klacht dat de beantwoording enige tijd had genomen aangezien hij opdracht had gegeven om hetgeen verzoeker naar voren had gebracht goed te onderzoeken. Dit vormt weliswaar een verklaring voor de lange behandelingsduur, maar kan deze niet geheel rechtvaardigen. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is niet gegrond, behalve ten aanzien van de beantwoording van verzoekers brieven; alleen op dat punt is de klacht gegrond.                           

Instantie: Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Klacht:

Zich onvoldoende ingespannen om verzoeker aan een baan te helpen nadat hij ten onrechte geen vervolgaanstelling heeft gekregen.

Oordeel:

Niet gegrond