Minister en OM reageerden onbehoorlijk op melding van ongewenst gedrag

Rapport

Medewerkers van een parket van het Openbaar Ministerie (OM) kregen te maken met ongewenst gedrag van het hoofd van het parket (de hoofdofficier van justitie). Zij kaartten dit aan bij de leiding van het parket en bij het College van procureurs-generaal (de leiding van het OM). De medewerkers waren niet tevreden over de manier waarop het College op hun signalen reageerde. Daarom dienden zij een klacht in. Die klacht gaat over het ongewenst gedrag van de hoofdofficier van justitie. En over zijn besluit om juist de adviseur die naar dit gedrag onderzoek deed, te benoemen als afdelingshoofd. Ook klagen de medewerkers over de manier waarop het College met hun signalen over het ongewenst gedrag is omgegaan.

Het College behandelde de klacht over het gedrag van de hoofdofficier. De minister van Justitie en Veiligheid behandelde de klacht over het College. Zowel het College als de minister stelden een onafhankelijke commissie in om advies te geven over de klacht.

De klacht over het gedrag van de hoofdofficier was volgens het College terecht. Het College wilde de klacht over de benoeming van de adviseur niet behandelen, omdat daar volgens het College niet over geklaagd kon worden.

De minister vond de klacht over de manier waarop het College met de signalen is omgegaan, niet terecht. Vervolgens richtten de medewerkers zich tot de ombudsman. Zij waren het niet eens met het oordeel van de minister. Verder vonden ze dat het College de klacht over de benoeming van de adviseur had moeten behandelen.

De ombudsman kijkt bij het beoordelen van de klacht naar de manier waarop de minister en het College hebben gereageerd op de signalen en klachten van de medewerkers.

De ombudsman vindt dat de minister de klacht over de manier waarop het College omging met de signalen over ongewenst gedrag, gegrond had moeten verklaren. Het onderzoek dat naar aanleiding van de meldingen over ongewenst gedrag plaatsvond, voldeed immers niet aan de regels die het OM zelf stelt. En de minister vond opmerkingen van het Collegelid tijdens de presentatie onbehoorlijk. Dan is het niet passend om de klacht ongegrond te verklaren.

Tot slot vindt de ombudsman dat het College de klacht over de benoeming van de adviseur wel in behandeling had moeten nemen én gegrond had moeten verklaren. Bij de benoeming van de adviseur heeft de hoofdofficier van justitie de belangen van de medewerkers onvoldoende betrokken.

Instantie:

Klacht:

Verzoekers klagen bij de Nationale ombudsman over de wijze waarop het College reageerde op hun meldingen van (grensoverschrijdend) gedrag van een HOvJ. Ook klagen zij over de wijze waarop de minister reageerde op hun klacht over de klachtbehandeling door het College.

Oordeel:

Gegrond