2021/040 De FIOD en het OM geven incomplete informatie aan rechter-commissaris die moet beslissen over huiszoeking

Rapport

Verzoekster werd verdacht van witwassen. Zij had op haar buitenlandse bankrekening een schenking van een familielid gekregen. Het familielid was verdachte in een witwasonderzoek. Verzoekster had met een deel van de schenking een vakantiewoning in Nederland gekocht. De FIOD en het OM vermoedden dat het om crimineel vermogen ging en dat verzoekster dit door de aankoop van de vakantiewoning wilde verhullen. Bij de start van hun onderzoek was de schenking niet bekend bij de Belastingdienst. Na negen maanden wilden de FIOD en het OM de woning van verzoekster doorzoeken om o.a. haar inkomstenbronnen te achterhalen. De rechter-commissaris (RC) gaf op basis van de informatie van de FIOD en het OM toestemming voor de doorzoeking.

Bij de Nationale ombudsman klaagt verzoekster erover dat de FIOD en het OM bij en na de aanvraag doorzoeking de RC niet hebben geïnformeerd over haar belastingaangifte.
volgens verzoekster wisten de FIOD en het OM dat zij (een aantal maanden voor de aanvraag doorzoeking) het vermogen op haar buitenlandse bankrekening aan de Belastingdienst had opgegeven. Volgens verzoekster kon uit de belastingaangifte blijken dat zij het geschonken vermogen niet wilde verhullen.

Op basis van het onderzoek vindt de ombudsman de klacht over de FIOD en over het OM gegrond. De ombudsman constateert dat de FIOD voorafgaande aan de doorzoeking wist van de belastingaangifte. De FIOD heeft deze informatie vervolgens niet (via het OM) aan de RC verstrekt. De ombudsman stelt vast dat de (ontlastende) informatie over de belastingaangifte echter relevant was voor de beoordeling van de RC. De ombudsman vindt dat de FIOD zijn wettelijke taak heeft verzaakt om in het kader van een vordering doorzoeking alle relevante stukken en inlichtingen aan de RC te verstrekken. Hierdoor is de RC – als onafhankelijke rechter – de mogelijkheid ontnomen om zich op basis van een evenwichtig dossier een oordeel te vormen over de vordering doorzoeking. Daarbij heeft de FIOD onvoldoende rekening gehouden met het belang van verzoekster (toen nog verdachte). De ombudsman rekent dit ook het OM aan. Het OM was eindverantwoordelijk voor het opsporingsonderzoek, maar heeft onvoldoende zicht gehouden op welke stukken de FIOD produceerde. Ook had het OM (mede vanwege het tijdsverloop) kritischer moeten zijn op de aangeleverde informatie van de FIOD. De ombudsman vindt dat de FIOD en het OM met deze gang van zaken het behoorlijkheidsvereiste van fair play hebben geschonden en daarmee niet behoorlijk hebben gehandeld. 

De Nationale ombudsman beveelt de minister van Justitie en Veiligheid aan om het OM te verzoeken op korte termijn na het uitbrengen van dit rapport - en dus niet pas nadat alle lopende procedures zijn afgerond - met verzoekster in gesprek te gaan om de overwegingen en het oordeel van de ombudsman te bespreken.

Daarnaast concludeert de Nationale ombudsman dat de manier waarop het OM verzoeksters klacht heeft behandeld niet was wat zij van een goed functionerende en lerende overheid mag verwachten. De klachtbehandeling door het OM heeft te lang geduurd (zeven maanden) waarbij verzoekster tussentijds onvoldoende werd bericht over de voortgang. Bovendien heeft het OM in die zeven maanden onvoldoende onderzoek gedaan naar de klacht en mist bij de afronding van de klacht een persoonlijke aanpak. De ombudsman vindt dat het OM de normen voor professionele klachtbehandeling heeft geschonden en daarmee niet behoorlijk heeft gehandeld.

Instantie: Openbaar Ministerie

Klacht:

Verzoekster klaagt erover dat het Openbaar Ministerie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst bij en na de aanvraag doorzoeking de rechter-commissaris niet hebben geïnformeerd over haar aangifte inkomstenbelasting 2015.

Ook klaagt verzoekster over de wijze waarop het Openbaar Ministerie haar klacht hierover heeft behandeld.

Oordeel:

Gegrond