2005/273

Rapport

Op 29 juli 2003 diende verzoeker een aanvraag in om een verblijfsvergunning. Bij besluit van 26 september 2003 wees de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de aanvraag af. Op 13 oktober 2003 diende verzoeker een bezwaarschrift in tegen dat besluit. Omdat een besluit op zijn bezwaar uitbleef, stelde hij op 8 april 2004 daartegen beroep in bij de rechtbank Den Haag, zittinghoudende te `s-Hertogenbosch. Bij uitspraak van 6 juli 2004, verzonden op 16 juli 2004, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en bepaalde dat de minister binnen de termijn van zes weken na verzen­ding van de uitspraak een besluit diende te nemen op het bezwaar.

Verzoeker klaagde erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie niet binnen de door de rechtbank Den Haag, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, bij uit­spraak van 6 juli 2004 opgelegde termijn van zes weken na verzending een besluit had genomen op zijn bezwaar.

De Nationale ombudsman overwoog het volgende. De minister had uiterlijk op 27 augustus 2004 een besluit moeten nemen. Op 8 oktober 2004 had de minister haar voornemen kenbaar gemaakt. Op dat moment was de termijn met zes weken overschreden. Als redenen voor de vertraging noemde de minister capaciteitsgebrek en een interne reorganisatie. Interne organisatorische problemen en capaciteitsproblemen kunnen wel een verklaring vormen, maar geen rechtvaardiging. Voorts was, nadat verzoekers zaak door de nieuw gevormde unit ter hand was geno­men, een (herbeoordeling van het leeftijds-)onderzoek ingesteld, waardoor de besluitvor­ming verdere vertraging had opgelopen. De Nationale ombudsman onderschrijft het belang van zorgvuldig onderzoek, maar de door de rechtbank opgelegde termijn had daarbij in acht moeten worden genomen. Al met al was niet gebleken dat het onmogelijk was geweest voor de minister om binnen de door de rechter gestelde termijn een nieuw besluit te nemen. De minister had derhalve in strijd met het rechtszekerheidsvereiste gehandeld.

De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.

Instantie: Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie

Klacht:

Geen besluit genomen op bezwaar tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning binnen de termijn van zes weken, die was bepaald door de rechtbank Den Haag .

Oordeel:

Gegrond