2005/127

Rapport
DOSSIERNUMMER:   200304421

Samenvatting

Verzoekers, echtgenoten van Iraanse nationaliteit, klagen erover dat de Nederlandse ambassade te Teheran (Iran) verzoekster vragen heeft gesteld met betrekking tot de politieke activiteiten van verzoeker en de vervolging van verzoeker door de Iraanse autoriteiten, terwijl zij zich bij de ambassade had gemeld in verband met de afhandeling van haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De mvv werd afgegeven. Omdat de ambassade het vermoeden had dat bepaalde gegevens niet overeenkwamen met eerdere inlichtingen, leidde de ambassade de informatie door naar de IND. De IND achtte nader onderzoek naar het asielrelaas van verzoeker noodzakelijk. Verzoekster werden vragen gesteld op de ambassade in Iran en tegelijkertijd werden aan verzoeker nadere vragen gesteld bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Op grond van deze nader verkregen informatie maakte de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie haar voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel aan verzoeker bekend. Verzoekers klaagden erover dat de ambassade misbruik van haar bevoegdheid had gemaakt. De minister achtte de klacht kennelijk ongegrond. De minister concludeerde dat de Nederlandse ambassade de vragen, gesteld in het kader van de mw-verlening en de vragen, gesteld op verzoek van de IND, op legitieme gronden had gesteld en op correcte wijze uitgevoerd. De Ombudsman concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid bij het stellen van de vragen door de ambassade, bij het verzoek van de ambassade aan de IND het asielrelaas van verzoeker nogmaals te bekijken en bij het door de ambassade verrichte onderzoek op verzoek van de IND.

ZOEKWOORDEN

informatieverwerving machtiging tot voorlopig verblijf misbruik van bevoegdheid

Instantie: Nederlandse ambassade te Teheran

Klacht:

Verzoekster op 25 november 2002 en 21 januari 2003 vragen gesteld over politieke activiteiten van echtgenoot en zijn vervolging door de Iraanse autoriteiten, terwijl zij zich op 25 november had gemeld in verband met de afhandeling van haar aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf.

Oordeel:

Niet gegrond