2003/255

Rapport

Verzoeker, penningmeester van een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven spellenvereniging, klaagt erover dat de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland op 2 februari 2001 de naam van de secretaris van de spellenvereniging in het handelsregister heeft gewijzigd, zonder van de mutatie schriftelijk melding te doen.

Verzoeker klaagt er voorts over dat de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland de jaarlijks verplichte bijdrage via een dwangbevel heeft geïnd.

Beoordeling

1. Op 19 april 2001 deed de voormalig secretaris van een spellenvereniging, de heer N., middels een wijzigingsformulier opgaaf van een nieuw bestuurslid alsmede contactpersoon, de heer S. aan de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland (hierna: Kamer van Koophandel). Tevens werd het (correspondentie)adres van de vereniging gewijzigd in het adres van de heer S.

2. Medio 2002 bracht de Kamer van Koophandel, ter inning van de jaarlijks door de vereniging van verzoeker verschuldigde bijdrage ex artikel 33, eerste lid van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (zie Achtergrond, onder 3.) een dwangbevel uit aan de vereniging van verzoeker. Verzoeker maakte hiertegen bezwaar bij brief van 13 september 2002. Hij voerde aan dat hem was gebleken dat de stukken naar de heer S. waren gestuurd, een niet actief lid, en dat de heer S. als secretaris van de vereniging was ingeschreven zonder dat de vereniging daarvan overschrijvingsdocumenten ter bevestiging had ontvangen. Hij verzocht om herziening van de beslissing.

Nadat de Kamer van Koophandel verzoekers verzoek om herziening (ten tweede male) had afgewezen, wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman. Hij klaagt er in eerste instantie over dat de Kamer van Koophandel op 2 februari 2001 de naam van de secretaris van de spellenvereniging in het handelsregister heeft gewijzigd, zonder van de mutatie schriftelijk melding te doen.

3. In reactie op de klacht deelde de Kamer van Koophandel mee dat verzoekers stelling dat een door de vereniging gedane opgaaf door de Kamer van Koophandel schriftelijk dient te worden bevestigd, onjuist is. Volgens de Kamer van Koophandel had verzoekers vereniging nagelaten de inschrijving actueel te houden.

4. Ingevolge artikel 6 van het Handelsregisterbesluit verstrekt de Kamer van Koophandel, op verzoek, kosteloos een bevestiging van de inschrijving van gedane opgaven (zie Achtergrond, onder 2.).

Ingevolge artikel 10 van de Handelsregisterwet kan de Kamer van Koophandel ambtshalve wijzigingen die kenbaar zijn uit andere door de Kamer bijgehouden registers opnemen in het register. Hiervan wordt schriftelijk melding gedaan aan de betreffende vereniging (zie Achtergrond, onder 1.).

5. De Kamer van Koophandel behoeft opgaven, gedaan door een vereniging, derhalve niet schriftelijk te bevestigen, behalve wanneer daartoe een verzoek wordt gedaan. Ambtshalve door de Kamer van Koophandel doorgevoerde wijzingen dienen wel schriftelijk te worden bevestigd. In het onderhavige geval ging het om een door een bestuurslid van de vereniging gedane opgaaf van wijziging.

Verzoeker kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de Kamer van Koophandel van de opgaven zoals op 19 april 2001 gedaan door de voormalige secretaris van de vereniging, schriftelijk melding had moeten doen aan de vereniging.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6. Verzoeker klaagt er voorts over dat de Kamer van Koophandel de jaarlijks verschuldigde bijdrage via een dwangbevel heeft geïnd. Hij acht het middel in verhouding tot de hoogte van de bijdrage disproportioneel.

7. Ter financiering van de aan inschrijving verbonden kosten is voor ieder kalenderjaar een door de Kamer van Koophandel vast te stellen bijdrage verschuldigd, ex artikel 33, eerste lid van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. Indien betalingen niet tijdig worden verricht, volgt een schriftelijke aanmaning van de Kamer van Koophandel dat de vereniging binnen veertien dagen alsnog aan zijn verplichting dient te voldoen. Indien betaling niet binnen die termijn volgt, kan de Kamer van Koophandel een dwangbevel uitvaardigen (ex artikel 41, tweede en derde lid van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997; zie Achtergrond, onder 3.).

Ingevolge artikel 5 in samenhang met artikel 8 van de Handelsregisterwet doen de bestuurders van een vereniging de opgaven die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat bepaalde gegevens betreffende de vereniging te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn (zie Achtergrond, onder 1.).

8. In reactie op de klacht deelde de Kamer van Koophandel mee dat de inning van de door verzoekers vereniging verschuldigde bijdrage conform de in artikel 41 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 neergelegde procedure was geschied.

9. Verzoekers vereniging was, nu zij stond ingeschreven in het handelsregister, een jaarlijkse bijdrage verschuldigd aan de Kamer van Koophandel. Nu de vereniging niet tijdig overging tot betaling, ook niet na aanmaning, kon de Kamer van Koophandel ingevolge artikel 41 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (zie hiervoor onder 7.) overgaan tot de inning van de bijdrage via een dwangbevel.

10. Dat de post met betrekking tot de bijdrage de actieve leden van de vereniging niet tijdig heeft bereikt, kan de Kamer van Koophandel niet worden aangerekend. Zij mocht afgaan op hetgeen in het handelsregister stond vermeld, nu het bestuur van de vereniging verantwoordelijk was voor de juistheid en volledigheid van de ingeschreven gegevens. Er was voor de Kamer van Koophandel voorts geen aanleiding te veronderstellen dat de opgave afkomstig was van iemand die niet tot het doen van de opgave verplicht of bevoegd was dan wel dat de opgaaf om andere redenen niet juist was.

De vereniging heeft door eigen handelen de bijdrage niet tijdig betaald en de kosten daarvan dienen dan ook voor haar eigen rekening te blijven.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Kamer van Koophandel Centraal Gelderland, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 5 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Eefde, met een klacht over een gedraging van Kamer van Koophandel Centraal Gelderland.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Kamer van Koophandel Centraal Gelderland deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker was penningmeester van een kleine non-profit spellenvereniging, welke staat ingeschreven in het handelsregister.

2. Ter financiering van de aan inschrijving in het handelsregister verbonden kosten is voor ieder kalenderjaar een bijdrage verschuldigd. Medio 2002 vaardigde de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland (hierna: de Kamer van Koophandel), ter inning van die jaarlijks bijdrage een dwangbevel uit aan de vereniging van verzoeker. Bij brief van 13 september 2002 wendde verzoeker zich naar aanleiding van dit dwangbevel tot de Kamer van Koophandel. Hij liet de Kamer van Koophandel onder meer het volgende weten:

“Onze (non-profit) spellenvereniging leidt een sluimerend bestaan met een handjevol leden. We ontvangen vrijwel geen post. Het lid, S., waar u de stukken blijkbaar naar toe heeft gestuurd, hadden de voorzitter en ik (die zich wel met de actieve zaken bezighouden) al een jaar niet gezien en is dus geen actief lid. De voormalige secretaris had hem indertijd opgegeven als nieuwe `secretaris', maar daarvan hebben we nooit bevestigende overschrijvingsdocumenten van u gezien.

De (weinige) rekeningen die we krijgen worden altijd prompt betaald door mij. Vreemd genoeg heeft uw rekening mij nooit bereikt omdat u die niet naar de penningmeester heeft toegestuurd. Noch heeft u een aangetekende brief gestuurd of een simpel telefoontje gepleegd (m.i. gebruikelijk), waarbij het hele misverstand uit de weg was geruimd. Het kleine bedrag dat u van ons tegoed heeft, was dan nooit tot het zevenvoudige opgeblazen door het bovenmatig inzetten van een deurwaarder.

(…) Wij vragen u dan ook nog eens naar deze zaak te kijken (…)”

3. Bij brief van 26 september 2002 deelde de Kamer van Koophandel verzoeker naar aanleiding van zijn brief van 19 september onder meer het volgende mee:

“In het handelsregister staat als adres van uw vereniging (het adres van secretaris S.) geregistreerd. In de inschrijving is voorts sedert 2 februari 2001 de heer S. (…) als contactpersoon van de vereniging opgenomen. In dit verband attenderen wij u erop dat uw bestuur op grond van de Handelsregisterwet verplicht is de inschrijving correct en actueel te houden, hetgeen onder meer inhoudt dat u eventuele mutaties binnen 8 dagen aan het handelsregister moet doorgeven.

Zowel de nota jaarlijkse bijdrage als de aanmaning zijn naar het bij het handelsregister opgegeven adres van uw vereniging gestuurd. Indien er geen betaling binnen de gestelde termijn (in de aanmaning) volgt, vaardigt de kamer een dwangbevel uit. De aanmaning en incasso van het dwangbevel geschieden op kosten van de schuldenaar. Wij kunnen niet anders concluderen dan dat door het niet insturen van mutaties aan het handelsregister deze incassoprocedure is veroorzaakt.

(…)”

4. Verzoeker reageerde per e-mailberichten van 8 oktober en 12 november 2002 op de brief van 26 september 2002 van de Kamer van Koophandel, waarin hij zijn standpunten herhaalde. Hij verzocht de Kamer nogmaals de zaak te herzien.

5. Bij brief van 14 november 2002 herhaalde de Kamer van Koophandel tegenover verzoeker haar standpunt zoals verwoord in de brief van 26 september 2002. Het verzoek om herziening wees de Kamer van Koophandel af.

6. Op 5 januari 2003 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met een klacht over de wijze waarop de Kamer van Koophandel de inning van de betaling van de jaarlijkse bijdrage had afgehandeld.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Kamer van Koophandel Centraal Gelderland

1. In reactie op de klacht deelde de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland onder meer het volgende mee:

“(…) Op 23 april 2001 is geregistreerd dat de heer S. met ingang van 2 februari 2001 in functie is getreden als contactpersoon van de vereniging. Op dezelfde datum 23 april 2001 is ook opgegeven dat het adres van de vereniging (…) met ingang van 2 februari 2001 was gewijzigd in (het adres van de heer S.). Dit laatste adres werd met ingang van dezelfde datum (…) het correspondentieadres van de vereniging.

(…) De opgaaf aan het handelsregister van deze adreswijziging was getekend door de heer N. (secretaris van de vereniging) en gedateerd 19 april 2001.

(…) Een opgaaf aan het handelsregister die ondertekend is door een krachtens de Handelsregisterwet daartoe bevoegd persoon wordt geregistreerd. Er vindt voorts geen mededeling plaats aan de vereniging die de mutatie heeft ingezonden.

De stelling van (verzoeker; N.o.) dat de kamer een door de vereniging gedane opgaaf via `overschrijvingsdocumenten' moet bevestigen, is onjuist. Zoals in onze brief van 26 september 2002 wordt uiteengezet heeft de vereniging nagelaten de inschrijving actueel te houden. In de brief van (13 september 2002; N.o.) wordt door (verzoeker; N.o.) verklaard dat de heer S. geen actief lid is. Hier wordt voorbijgegaan aan de in de Handelsregisterwet neergelegde plicht om de inschrijving (in geval van mutaties) steeds actueel te houden. Deze verplichting rust op basis van artikel 5 van de Handelsregisterwet (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) bij het bestuur van de vereniging.

De procedure over de inning van de jaarlijkse bijdrage is geregeld in artikel 41 van de Wet op de kamers van Koophandel en Fabrieken 1997.

(…)”

2. Als bijlagen stuurde de Kamer van Koophandel onder meer afschriften mee van de inschrijving van de vereniging en de functionarissen (voorzitter, penningmeester en secretaris) van 27 januari 1999 en wijzigingsformulieren (getekend door de voormalig secretaris de heer N., waarbij een nieuw (correspondentie)adres en een nieuwe secretaris, de heer S., werden opgegeven) van 19 april 2001.

Achtergrond

1. Handelsregisterwet (Wet van 5 april 2001, Stb. 180)

Artikel 2

“1. Er is een handelsregister ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Uit het handelsregister kunnen daarnaast ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening gegevens van algemene, feitelijke aard worden verstrekt omtrent de samenstelling van ondernemingen.

2. In het handelsregister worden ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen overeenkomstig het bepaalde in deze wet.

3. Het handelsregister wordt gehouden door de Kamers van Koophandel en Fabrieken.”

Artikel 4, tweede lid

“Verenigingen zonder volledige rechtsbevoegdheid kunnen in het handelsregister worden ingeschreven.”

Artikel 5, eerste lid

“Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister bij de ter zake bevoegde Kamer is verplicht (…) ieder der bestuurders van de rechtspersoon.”

Artikel 8, eerste lid

“De op grond van artikel 5 daartoe verplichte personen doen, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, de opgaven die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de bij die maatregel aangewezen gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.”

Artikel 10

“1. Een Kamer is ambtshalve bevoegd tot het inschrijven van een wijziging van een gegeven betreffende een onderneming of rechtspersoon, indien de wijziging reeds elders in het door haarzelf of door een andere Kamer gehouden register is ingeschreven.

(…)

4. De Kamer doet van een inschrijving als in dit artikel bedoeld onverwijld schriftelijk mededeling aan een tot opgave verplicht persoon.”

2. Handelsregisterbesluit 1996 (Stb. 181, inwerkingtreding 8 februari 1996)

Artikel 4

“1. Indien de Kamer er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen van de opgave verplicht of bevoegd is, kan zij weigeren de opgave in behandeling te nemen.

2. Indien niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de opgave of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de opgave, kan de Kamer weigeren de opgave in behandeling te nemen, mits de belanghebbende de gelegenheid heeft gehad deze binnen een door de Kamer gestelde termijn aan te vullen.”

Artikel 5

“1. Nadat de opgave in behandeling is genomen, onderzoekt de Kamer summierlijk of deze juist is. De Kamer kan daarbij om nadere bewijsstukken van de vermelde gegevens vragen.

2. Indien de Kamer van oordeel is dat de opgave niet juist is, geeft zij de belanghebbende in overweging de opgave te wijzigen of in te trekken. Daartoe stelt zij de opgave onverwijld weer ter beschikking van de belanghebbende en geeft zij de aanwijzingen die zij in het belang van het handelsregister dienstig oordeelt.”

Artikel 6

“1. Indien de Kamer van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij over tot inschrijving.

(…)

3. De Kamer verstrekt de belanghebbende op verzoek kosteloos een bevestiging van de inschrijving, met vermelding van de dag waarop deze is geschied.”

Artikel 7, eerste lid

“Een wijziging van hetgeen in het handelsregister is ingeschreven, wordt opgegeven met vermelding van de dag waarop de wijziging is ingegaan.”

3. Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (Wet van 24 december 1997, Stb. 783)

Artikel 33, eerste lid

“Ter financiering van de aan inschrijving in het handelsregister voor een kamer verbonden kosten zijn rechtspersonen als bedoeld in artikel 4 van de Handelsregisterwet 1996 voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan waarin zij in Nederland gevestigd zijn, een door de kamer vast te stellen bijdrage verschuldigd, die per soort rechtspersoon kan verschillen.”

Artikel 41, tweede en derde lid

“2. Ingeval een bijdrage voor het geheel of een deel niet tijdig is voldaan, maant de kamer de nalatige schriftelijk aan om alsnog binnen veertien dagen na de ontvangst van de brief het daarin vermelde bedrag aan de kamer te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de kamer een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. De aanmaning en de incasso van het dwangbevel geschieden op kosten van de schuldenaar.

3. Binnen dertig dagen na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel open (…).”

Instantie: Kamer van Koophandel Centraal Gelderland

Klacht:

Naam van secretaris van spellenvereniging in handelsregister gewijzigd zonder van mutatie schriftelijk melding te doen; jaarlijkse verplichte bijdrage via dwangbevel geïnd.

Oordeel:

Niet gegrond