2003/175

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat Stichting Het Gebaar tot het moment waarop zij zich tot de Nationale ombudsman wendde geen beslissing heeft genomen op haar aanvraag van 25 november 2001 om verlening van een individuele uitkering.

Beoordeling

1. Voor het nemen van een beslissing op een aanvraag op grond van het Uitkeringsreglement individuele uitkeringen Stichting Het Gebaar (hierna: het Uitkeringsreglement, zie ook Achtergrond, onder 2.) geldt geen wettelijke beslistermijn. Dientengevolge dient het bestuursorgaan op grond van artikel 4:13, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag een beschikking te geven. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan (artikel 4:13, tweede lid Awb, zie Achtergrond, onder 1.). Stichting Het Gebaar heeft een dergelijke kennisgeving gedaan door verzoekster in de ontvangstbevestiging van 12 februari 2002 mee te delen dat de beschikking binnen dertien weken kon worden verwacht. Deze termijn is tevens neergelegd in artikel 8 van het Uitkeringsreglement (zie Achtergrond, onder 2.).

Blijkens de parlementaire geschiedenis van de Awb beoogt artikel 4:14 van de Awb de burger duidelijkheid te bieden omtrent de termijn waarbinnen hij een beslissing op zijn aanvraag tegemoet kan zien. Hiermee verdraagt zich niet dat een met toepassing van het artikel genoemde termijn veelvuldig wordt verlengd. Van het bestuursorgaan mag worden verwacht dat het over voldoende inzicht in de eigen besluitvorming beschikt om zekerheid te verschaffen over de termijn waarbinnen hij het gevraagde besluit kan nemen. Derhalve zal de termijn in het algemeen niet kunnen worden verlengd. Uit de parlementaire geschiedenis valt echter af te leiden dat niet geheel is uit te sluiten dat er onvoorziene omstandigheden kunnen zijn, die uitstel billijken (PG Awb I, blz. 266, 267, zie verder Achtergrond, onder 1.).

Op grond van artikel 4:15 juncto 4:5 van de Awb kan de (redelijke) termijn voor het geven van een beschikking worden opgeschort indien de informatie die de aanvrager heeft verstrekt, ontoereikend is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag. Het bestuursorgaan dient de aanvrager dan uit te nodigen de aanvraag aan te vullen binnen een gestelde termijn (zie Achtergrond, onder 1.).

2. Verzoekster diende op 25 november 2001 een aanvraag in bij Stichting Het Gebaar om verlening van een individuele uitkering op grond van het Uitkeringsreglement. In januari 2002, maart 2002 en mei 2002 informeerde zij telefonisch bij Stichting Het Gebaar naar de stand van zaken in de behandeling van haar aanvraag. Op 23 mei 2002 verzocht zij schriftelijk aan Stichting Het Gebaar om haar op de hoogte te stellen van de stand van zaken met betrekking tot de behandeling.

Stichting Het Gebaar informeerde verzoekster bij brieven van 28 mei 2002 en 18 juli 2002.

Op 20 september 2002 verzocht Stichting Het Gebaar verzoekster om toezending van documenten, waaruit haar verblijf in Nederlands-Indië tijdens de oorlog bleek. In de brief van 20 september 2002 was geen termijn opgenomen.

Verzoekster stuurde daarop op 7 oktober 2002 een afschrift van haar geboorteakte naar Stichting Het Gebaar.

Op 14 november 2002 besliste Stichting Het Gebaar positief op verzoeksters aanvraag van 25 november 2001.

3. Stichting Het Gebaar deelde in reactie op de klacht onder meer mee dat zij het met verzoekster eens is dat de behandeling van haar aanvraag lang had geduurd. De Stichting is echter niet van oordeel dat de behandeling langer dan nodig was gerekt door andere zaken dan door de stappen die zij moest zetten bij de verificatie van de aanvraag. Te dien aanzien liet Stichting Het Gebaar weten dat zij vanaf het moment dat de aanvragen konden worden ingediend, november 2001, was overstelpt met aanvragen. Dagelijks waren duizenden aanvragen binnengekomen, hetgeen veel meer was geweest dan waarop ooit was gerekend bij de voorbereiding. Hierdoor was er vanaf het begin een flinke vertraging opgetreden in de behandeling van de aanvragen die in de maanden december en januari waren ingediend. Daarna was blijvend vertraging opgetreden bij de vele aanvragen waarbij werd vastgesteld dat bepaalde bijlagen ontbraken, niet juist waren of onleesbaar waren. Dit had te maken gehad met het zwaartepunt dat gedurende het eerste halfjaar gelegd werd bij de primaire afwikkeling van de aanvragen, waardoor aanvragen waarbij alles in orde was - op de juiste manier ingevuld, alle vereiste bijlagen aanwezig, aan alle voorwaarden (van verblijf, repatriëring respectievelijk emigratie, nationaliteit) voldaan - zeer snel afgehandeld hadden kunnen worden. Deze wijze van afdoen had het euvel van traagheid meegebracht voor de vele andere aanvragen waaraan een gebrek was, aldus Stichting Het Gebaar. De aanvraag van verzoekster behoorde tot deze laatste groep.

De Stichting deelde verder mee dat de gegevens in verzoeksters aanvraag verschillen vertoonden met die van haar zuster. Dit had voor de Stichting aanleiding gevormd om van verzoekster documenten te vragen die de Stichting voor haar onderzoek nodig meende te hebben. Verzoekster had daarop gereageerd met de inzending van haar geboorteakte.

4. Het standpunt van Stichting Het Gebaar dat de behandeling van verzoeksters aanvraag niet langer heeft geduurd dan nodig was, houdt niet zonder meer in dat ook is voldaan aan het vereiste om op de aanvraag binnen een redelijke termijn te beslissen.

Nu Stichting Het Gebaar de redelijke termijn op dertien weken had gesteld, had ook binnen deze dertien weken een beslissing moeten worden genomen, tenzij kan worden gezegd dat in dit geval sprake was van zodanige onvoorziene omstandigheden dat het onmogelijk was binnen de gestelde termijn te beslissen. Wat daarvan zij, uitstel op grond van dergelijke onvoorziene omstandigheden is alleen mogelijk indien het bestuursorgaan de aanvrager binnen de gestelde termijn - in dit geval dertien weken - op de hoogte stelt van het uitstel. Stichting Het Gebaar heeft echter nagelaten verzoekster voor het verstrijken van de gestelde dertien weken te informeren over de vertraging in de behandeling van de aanvraag en een nieuwe termijn te stellen.

5. De omstandigheid dat volgens Stichting Het Gebaar aanvullende stukken moesten worden opgevraagd bij verzoekster vormt geen rechtvaardiging voor de duur van de behandeling, nu geen sprake was van een conform artikel 4:15 juncto artikel 4:5 van de Awb gedaan verzoek aan de aanvrager om de aanvraag aan te vullen. Voor zover de brief van 20 september 2002, waarin verzoekster werd gevraagd nadere bewijsstukken toe te sturen, al zou kunnen worden aangemerkt als een verzoek om aanvulling in de zin van artikel 4:5 Awb, kon daarmee de beslistermijn niet worden verlengd. Deze brief is immers pas ruim na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 8 van het Uitkeringsreglement aan verzoekster gezonden.

6. Het voorgaande betekent dat Stichting Het Gebaar binnen dertien weken na de aanvraag - en derhalve op 23 februari 2002 - had moeten beslissen. Nu Stichting Het Gebaar echter pas op 14 november 2002 een beschikking heeft gegeven, is in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 4:13 en 4:14 Awb.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Stichting Het Gebaar is gegrond.

Onderzoek

Op 23 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw H. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van Stichting Het Gebaar.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd Stichting Het Gebaar verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Stichting Het Gebaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 25 november 2001 diende verzoekster middels een daartoe bestemd formulier een aanvraag in bij Stichting Het Gebaar om verlening van een individuele uitkering op grond van het Uitkeringsreglement individuele uitkeringen Stichting Het Gebaar (zie Achtergrond, onder 2.).

2. Bij brief van 12 februari 2002 bevestigde Stichting Het Gebaar de ontvangst van verzoeksters aanvraag, en liet de Stichting weten dat verzoekster naar verwachting binnen dertien weken een besluit over de aanvraag zou ontvangen.

3. Verzoekster informeerde telefonisch in januari 2002, maart 2002 en mei 2002 bij Stichting Het Gebaar naar de voortgang van de behandeling van haar aanvraag. Vervolgens informeerde zij op 23 mei 2002 schriftelijk naar de stand van zaken.

4. Stichting Het Gebaar reageerde bij brief van 28 mei 2002 onder meer als volgt:

“U heeft bij de Stichting Het Gebaar geïnformeerd naar de stand van zaken van uw aanvraag. U bent bang dat met het uitblijven van de beslissing over uw aanvraag de 13-weken-termijn dreigt te worden overschreden. U vraagt zich af hoe ver wij zijn met uw aanvraag.

Het uitblijven van de beslissing hangt samen met de beoordeling van de aanvragen, de verificatie. Deze verificatie is gebaseerd op het uitgangspunt belanghebbenden zo weinig mogelijk informatie over het verleden te vragen. De Stichting Het Gebaar heeft de beschikking over diverse bronnen en archieven om vervolgens de informatie op de aanvraagformulieren te controleren.

Wij toetsen de aanvraag in eerste instantie aan gegevens waarover Stichting Het Gebaar zelf beschikt, daarna schakelen wij derden (externe bronnen) in voor de verdere toetsing van de aanvraag. Wij zijn verzekerd van hun medewerking; daarover zijn goede afspraken gemaakt. Wat nu blijkt is dat tijdens deze externe toetsing sommige aanvragen meer tijd nemen dan andere.

Hierdoor is het dus mogelijk dat mensen die later hebben ingezonden, eerder een beslissing hebben vernomen op hun aanvraag.

Uw aanvraag is dus nog in behandeling en wij zullen u schriftelijk blijven informeren over de voortgang.

4. Bij brief van 18 juli 2002 deelde Stichting Het Gebaar onder meer het volgende aan verzoekster mee:

“Uw aanvraag voor Het Gebaar is momenteel bij ons in behandeling. Tot onze spijt hebben wij echter nog geen besluit kunnen nemen over de toekenning van Het Gebaar, dus de behandeling gaat door. De termijn van afhandeling duurt hierdoor wel langer dan de dertien weken die in de ontvangstbevestiging die u eerder van ons ontving, stond aangegeven. Wij realiseren ons dat dat voor u vervelend is.

Voor een kleine groep aanvragers, waartoe u behoort, moesten wij op zoek naar extra informatie. De informatie waarover wij beschikten was namelijk niet toereikend genoeg om over te kunnen gaan tot een besluit over toekenning van Het Gebaar. Met de extra informatie die wij hebben gevonden, starten wij nu een nieuwe toetsing van uw aanvraag. Wij zullen u zo snel mogelijk schriftelijk berichten over de resultaten van deze nieuwe toetsing.

Ook de nieuwe toetsing is erop gericht aan te tonen dat u in aanmerking komt voor Het Gebaar zodat bij een positieve beslissing kan worden overgegaan tot uitbetaling.”

5. Bij brief van 22 juli 2002 verzocht verzoekster Stichting Het Gebaar binnen vijf dagen een beslissing te nemen op haar aanvraag.

6. Op 20 september 2002 reageerde Stichting Het Gebaar onder meer als volgt op verzoeksters brief van 22 juli 2002:

“Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw brief van 22 juli jl. In uw brief verzoekt u ons op korte termijn uitsluitsel te geven over uw aanvraag. U gaat er daarbij vanuit dat, gezien de eerdere positieve beslissing op de aanvraag van uw zuster - die immers wat verblijf in Nederlands-Indië en terugkeer naar Nederland dezelfde geschiedenis heeft als u - wij geen beletsel meer kunnen hebben om onmiddellijk tot een beslissing te kunnen komen.

Op dit moment hebben wij onvoldoende aanknopingspunten gevonden met betrekking tot uw verblijf in Nederlands-Indië tijdens de oorlog. U zou ons zeer helpen als u nog documenten heeft die u aan ons wil toezenden. Dit kan zijn de geboorte-akte of enig ander document waaruit blijkt van uw verblijf.”

7. Op 7 oktober 2002 stuurde verzoekster een kopie van haar geboorteakte naar Stichting Het Gebaar.

8. Op 14 november 2002 besliste Stichting Het Gebaar onder meer als volgt op verzoeksters aanvraag van 25 november 2001:

“Hiermee informeren wij u dat wij naar aanleiding van uw aanvraag hebben besloten de tegemoetkoming toe te kennen op grond van het reglement individuele uitkeringen van Stichting Het Gebaar.

U ontvangt een voorschot van 1.361,34 euro (3.000 gulden). Dit bedrag wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt op uw rekening. De hoogte van de tegemoetkoming wordt definitief vastgesteld op het tijdstip dat vaststaat hoeveel individuele tegemoetkomingen zijn toegekend. Als er een bedrag overblijft van het totale bedrag dat beschikbaar is gesteld, wordt dat later verdeeld over degenen die een voorschot hebben ontvangen.”

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt stichting het gebaar

Bij brief van 7 november 2002 reageerde Stichting Het Gebaar onder meer als volgt op verzoeksters klacht:

“(Verzoekster; N.o.) heeft in haar klachtbrief (waarin verwijzing naar eerdere brieven) te kennen gegeven niet te begrijpen waarom de beslissing op haar aanvraag zo veel langer moet duren dan bij haar zus. Zij beiden hebben, zo meent zij, dezelfde geschiedenis, wat verblijf in Nederlands-Indië betreft, en wat terugkeer naar en vestiging in Nederland betreft. Daaruit volgt, zo redeneert zij, als de een goedgekeurd wordt, wat geeft de Stichting Het Gebaar dan nog aanleiding om bij de ander nog te twijfelen.

De redenen waarom de Stichting Het Gebaar in het geval van (verzoekster; N.o.) gewacht heeft met beslissen worden in het hier volgende gegeven.

1. De Stichting Het Gebaar werd vanaf het moment dat de aanvragen konden worden ingediend, vanaf november 2001, overstelpt met aanvragen. Duizenden kwamen er dagelijks binnen, in veel grotere aantallen dan waar ooit op was gerekend bij de voorbereiding. Hierdoor trad er vanaf het begin een flinke vertraging op voor de aanvragen die in de maanden december en januari werden ingediend.

Daarna is, zo kan achteraf worden opgemerkt, blijvend vertraging opgetreden bij de vele aanvragen waarbij vastgesteld werd dat bepaalde bijlagen ontbraken, niet juist waren resp. onleesbaar. Dit heeft te maken gehad met het zwaartepunt dat gedurende het eerste halfjaar gelegd werd bij de primaire afwikkeling van de aanvragen, waardoor aanvragen waarbij alles in orde was - op de juiste manier ingevuld, alle vereiste bijlagen aanwezig, voldoen aan alle voorwaarden (van verblijf, repatriëring resp. emigratie, nationaliteit) - zeer snel afgehandeld konden worden, tenminste gerekend vanaf het moment dat zij in het werkproces kwamen. Deze wijze van afdoen bracht inderdaad het hierboven genoemde euvel van traagheid mee voor de vele andere aanvragen waaraan een gebrek - welk dan ook - was.

De aanvraag van (verzoekster; N.o.) behoort tot deze laatste groep.

2. In tweede instantie ging de stichting ook rekening houden met gegevens zoals door familieleden aangeleverd, zeker als de aanvrager daar in correspondentie op wees. Zo hebben wij ook gedaan bij (verzoekster; N.o.). Bij nader onderzoek is gebleken dat de gegevens die (verzoekster; N.o.) heeft aangeleverd op haar aanvraagformulier, verschillen vertoonden met die van haar zuster. Dit is voor ons aanleiding geweest om van haarzelf de documenten te (blijven) vragen die wij voor ons onderzoek nodig meenden te hebben. Inmiddels heeft (verzoekster; N.o.) daarop gereageerd met de inzending van haar geboorte-akte.

De Stichting Het Gebaar is van mening, met (verzoekster; N.o.), dat de behandeling van haar aanvraag lang geduurd heeft. Terugkijkend op de procedure die wij bij haar aanvraag hebben moeten volgen, is het echter niet zo dat de behandeling langer dan nodig gerekt is door andere zaken dan de stappen die wij wel moesten zetten bij de verificatie van de aanvraag.

De huidige stand van zaken ten aanzien van de aanvraag van (verzoekster; N.o.) is dat hij op grond van de door haar ingezonden geboorte-akte in het verificatiesysteem een 'positief advies' heeft gekregen. (Verzoekster; N.o.) zal op korte termijn een toewijzingsbeschikking krijgen thuisgestuurd, waarna de betaling snel zal volgen.”

D. Reactie verzoekster

Verzoekster reageerde bij brief van 27 januari 2003 op de hiervóór onder C. weergegeven brief van Stichting Het Gebaar. In haar brief handhaafde verzoekster haar standpunt.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:5, eerste lid:

"1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen."

Artikel 4:13:

"1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan."

Artikel 4:14:

"1. Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.

3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.”

Uit de Memorie van Antwoord I (Parlementaire geschiedenis van de Algemene wet bestuursrecht, Eerste tranche, blz. 266, 267) blijkt onder meer dat dit artikel beoogt de burger duidelijkheid te bieden omtrent de termijn waarbinnen hij een beslissing op zijn aanvraag tegemoet kan zien. Hiermee verdraagt zich niet dat een met toepassing van het artikel genoemde termijn veelvuldig wordt verlengd. Van het bestuursorgaan mag worden verwacht dat het over voldoende inzicht in de eigen besluitvorming beschikt om zekerheid te verschaffen over de termijn waarbinnen hij het gevraagde besluit kan nemen. Derhalve zal de termijn in het algemeen niet verlengd kunnen worden. Het valt echter niet geheel uit te sluiten dat omstandigheden die bij het noemen van de termijn niet te voorzien waren, het onmogelijk maken binnen de genoemde termijn te beslissen. In dat geval zal het bestuursorgaan genoopt zijn de beslissing verder uit te stellen. Het zal van dit verder uitstel in ieder geval voor afloop van de in het vooruitzicht gestelde termijn mededeling moeten doen. Indien de aanvrager het verdere uitstel onredelijk acht, kan hij zich op het standpunt stellen dat niet tijdig is beslist en bezwaar maken of beroep instellen.

Artikel 4:15:

"De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken."

2. Uitkeringsreglement individuele uitkeringen Stichting Het Gebaar (oud)

“Het bestuur van de Stichting Het Gebaar, gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage in aanmerking nemende,

□ dat de Nederlandse regering blijkens de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 12 december 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 25 839, nummer 21), als erkenning van achteraf geconstateerd teveel formalisme, bureaucratie en vooral kilte in het rechtsherstel en vermoedelijke tekortkomingen in het Indisch rechtsherstel in combinatie met diverse andere problemen waarmee de oorlogsslachtoffers zich na de Japanse bezetting in Nederlands-Indië geconfronteerd zagen - met name de vijandige bejegening door Indonesiërs die naar onafhankelijkheid streefden en de grenzen die de ontwikkelingen in de periode tot aan de soevereiniteitsoverdracht hebben gesteld aan het rechtsherstel - een gebaar op zijn plaats acht en dientengevolge gelden ter beschikking heeft gesteld teneinde recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken oorlogsslachtoffers in het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan;

□ dat de Stichting Het Gebaar tot taak heeft het beheer en het (doen) verdelen van de door de regering aan de Indische oorlogsslachtoffers ter beschikking te stellen of gestelde gelden;

□ dat regels moeten worden gesteld met betrekking tot degenen die voor een uitkering in aanmerking komen en de wijze waarop een besluit over een dergelijke uitkering tot stand komt.

besluit, met goedkeuring van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het navolgende Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

(…)

b. uitdelingsvermogen individuele uitkeringen: het door de regering ten behoeve van individuele uitkeringen beschikbaar gestelde bedrag van f 350 mln (€ 158.823.075,63), vermeerderd met de rente vanaf 21 maart 2001 tot het einde van de termijn als bedoeld in artikel 7 lid 2 van dit reglement over een bedrag van f 385 mln (€ 174.705.383,19), verminderd met hetgeen eerder door de regering is uitgekeerd en tevens met de door de Stichting te treffen voorzieningen;

(…)

f. garantiebedrag: de minimale individuele uitkering ten bedrage van f 3000,-

(€ 1.361, 34);

(…)

Artikel 5 Hoogte uitkering

1. Het bestuur van de Stichting stelt de hoogte van de uitkering vast door het uitdelingsvermogen individuele uitkeringen te delen door het aantal uitkeringen dat op basis van dit reglement zal worden toegekend. De hoogte zal minimaal gelijk zijn aan het garantiebedrag.

2. De in het vorige lid bedoelde vaststelling van de hoogte van de uitkering zal plaatsvinden op het tijdstip dat onherroepelijk vaststaat hoeveel uitkeringen op basis van dit reglement zijn toegekend.

Artikel 6 Voorschot op uitkering

1. Het bestuur van de Stichting kan bij het besluit tot toekenning van een uitkering een voorschot op de uitkering vaststellen.

2. De hoogte van het voorschot wordt gesteld op het garantiebedrag.

(…)

Artikel 7 Procedure

1. Degene die voor een uitkering in aanmerking wenst te komen dient daartoe een schriftelijke aanvraag in. De aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuur vastgesteld aanvraagformulier.

2. Het aanvraagformulier dient voor 1 januari 2003 ingevuld en ondertekend door de Stichting te zijn ontvangen. Het bestuur van de Stichting kan deze termijn tot uiterlijk 1 januari 2004 verlengen.

(…)

6. De Stichting bevestigt de ontvangst van het aanvraagformulier schriftelijk binnen een maand aan de aanvrager.

7. De aanvragen zullen, waar mogelijk, in volgorde van afnemende leeftijd, worden afgehandeld.

Artikel 8 Besluit bestuur

1. Het bestuur van de Stichting beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag of een uitkering aan de aanvrager zal worden verstrekt.”

Instantie: Stichting Het Gebaar

Klacht:

Geen beslissing genomen op verzoeksters aanvraag van 25 november 2001 om verlening van individuele uitkering.

Oordeel:

Gegrond