2003/146

Rapport

Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling door de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), van de aanvraag van zijn echtgenote van 7 mei 2001 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de IND de klacht, die zijn gemachtigde bij brief van 29 augustus 2002 heeft ingediend, bij brief van 3 september 2002 heeft afgehandeld. In dit verband klaagt verzoeker erover dat de IND in de afdoeningsbrief niet is ingegaan op de lange duur van de behandeling van de mvv-aanvraag.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de duur van de behandeling door de Visadienst

1. Verzoekers echtgenote diende op 7 mei 2001 op de Nederlandse ambassade te Islamabad (Pakistan) een aanvraag in om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv; zie Achtergrond, onder 1.).

2. Ingevolge het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire (oud; zie Achtergrond, onder 3.) had binnen drie maanden op de aanvraag moeten worden beslist. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat pas op 25 oktober 2002 een beslissing is genomen op de mvv-aanvraag. Hiermee is de beslistermijn ruimschoots overschreden.

3. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gaf in zijn reactie op de klacht aan deze gegrond te achten. Hij deelde mee dat naast de grote hoeveelheid te behandelen mvv-aanvragen, een verklaring voor de lange duur van de behandeling moest worden gezocht in de sluiting van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad op 27 mei 2002.

4. Nadat de mvv-aanvraag op 7 mei 2001 was ingediend bij de Nederlandse ambassade en op 18 mei 2001 was ontvangen door de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, heeft de vreemdelingendienst pas op 22 maart 2002 een staat van inlichtingen inzake de mvv-aanvragen verzonden naar de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Gelet op het feit dat op dat moment de beslistermijn reeds met ruim zeven maanden was overschreden, had dit voor de Visadienst aanleiding moeten zijn verzoekers zaak voortvarend ter hand te nemen. Echter, uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de Visadienst op 4 april 2002 een ontvangstbevestiging heeft verzonden waarin werd meegedeeld wat de gemiddelde behandeltermijn was. Binnen de Regionale Directie Noord Oost van de IND vond, zo werd verzoeker meegedeeld, de behandeling van een mvv-aanvraag in 85% van de gevallen plaats binnen zes maanden na het indienen van de aanvraag bij de vreemdelingendienst. Voorts werd verzoeker verzocht om binnen de door de Visadienst aangegeven behandeltermijn van zes maanden zo min mogelijk contact op te nemen.

Op 4 april 2002, het moment waarop de Visadienst de ontvangstbevestiging naar verzoeker zond, was de door de Visadienst genoemde termijn van zes maanden echter reeds lang verstreken. Uit de brief van 4 april 2002 kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat de Visadienst de reeds verstreken termijn heeft verdisconteerd in zijn afweging en de mvv-aanvraag alleen al om die reden, na ontvangst van de vreemdelingendienst voortvarend ter hand heeft genomen.

Verdere stappen werden vooralsnog niet gezet.

5. De Visadienst berichtte verzoeker op 17 juni 2002 dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad tijdelijk werd gesloten. Zodra de ambassade weer geopend zou zijn, zou de aanvraag verder in behandeling worden genomen, door het instellen van een in deze zaak noodzakelijk geacht identificerend onderzoek. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deelde in zijn reactie op de klacht aan de Nationale ombudsman mee dat hij naar aanleiding van een intern overleg en een nadere beoordeling van het individuele ambtsbericht dat de Nederlandse vertegenwoordiging in Islamabad had uitgebracht in deze zaak, tot de conclusie was gekomen dat voorbij zou kunnen worden gegaan aan de voorwaarde tot het houden van een identificerend onderzoek. Bij brief van 9 oktober 2002 is verzoekers gemachtigde vervolgens verzocht stukken te overleggen die betrekking hadden op de vraag of verzoeker over voldoende middelen van bestaan beschikte, en op 25 oktober 2002 is op de aanvraag beslist. Gelet op de reeds verstreken behandeltijd van de mvv-aanvraag, had van de Visadienst mogen worden verwacht dat de bovengenoemde beoordeling eerder had plaatsgevonden. Het terzake uitgebrachte individuele ambtsbericht dateerde al van 31 augustus 2001. De Visadienst heeft de mvv-aanvraag na de toezending door de vreemdelingendienst onvoldoende voortvarend behandeld.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klachtbehandeling door de IND

1. Verzoekers gemachtigde diende op 29 augustus 2002 een klacht in bij de Visadienst. In deze brief reageerde verzoeker op de brief van de Visadienst van 17 juni 2002 dat de mvv-aanvraag niet kon worden afgehandeld door de Nederlandse vertegenwoordiging in Karachi (Pakistan). Verzoeker eindigde deze brief met de mededeling dat hij en zijn partner al bijna zestien maanden op de afhandeling van de mvv-aanvraag wachtten.

Op 3 september 2002 reageerde de IND op de klacht met de mededeling dat het niet mogelijk was om aan het verzoek te voldoen om de aanvraag voor het identificerend onderzoek door te geleiden naar het Nederlands Consulaat te Karachi. Dergelijke onderzoeken werden, conform richtlijnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, tot nader bericht aangehouden. Tot slot deelde de IND mee ervan uit te gaan dat met deze informatie de klacht naar behoren was afgehandeld.

2. Het is een vereiste van zorgvuldige klachtbehandeling dat het betrokken bestuursorgaan iedere grief van een klager behandelt en beoordeelt.

In dit geval is de IND, door in de reactie op verzoekers klacht aan te geven dat het niet mogelijk was te voldoen aan het verzoek om de aanvraag voor het identificerend onderzoek door te geleiden naar de Nederlandse vertegenwoordiging in Karachi, niet ingegaan op de grieven van verzoeker, nu deze in zijn brief zijn ongenoegen had geuit over de lange duur van de behandeling van de mvv-aanvraag. Zoals de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in reactie op de onderhavige klacht ook al aangaf, had het de voorkeur verdiend wanneer in de reactie expliciet was ingegaan op de behandelingsduur van de mvv-aanvraag. Bovendien had de IND de gegrondheid van de klacht moeten beoordelen.

Doordat dit is nagelaten, is niet voldaan aan bovengenoemd vereiste van zorgvuldige klachtbehandeling.

Ook op dit punt is de gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Visadienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk, is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie en Naturalisatiedienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is gegrond.

Onderzoek

Op 10 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M., ingediend door het Inter-lokaal te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en een gedraging van de IND.

Naar deze gedraging, en die wordt aangemerkt als respectievelijk een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk, en een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. De Visadienst werd telefonisch om nadere inlichtingen verzocht.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de Minister van Buitenlandse Zaken deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers echtgenote diende op 7 mei 2001 bij de Nederlandse ambassade te Islamabad (Pakistan) een aanvraag in om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).

2. De vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Gelderland-Midden te Arnhem ontving deze mvv-aanvraag op 18 mei 2001. Op 31 augustus 2001 bracht de Nederlandse ambassade te Islamabad een individueel ambtsbericht uit. De vreemdelingendienst bracht op 12 februari 2002 een positief advies uit. De Visadienst deelde de vreemdelingendienst daarop mee dat in deze zaak, gelet op de bijzonderheden van het geval, geen positief advies kon worden uitgebracht, doch dat de aanvraag, met een staat van inlichtingen diende te worden voorgelegd aan de Visadienst. Dit deed de vreemdelingendienst op 22 maart 2002.

3. Bij brief van 4 april 2002 bevestigde de Visadienst de ontvangst van de mvv-aanvraag en deelde verzoeker daarbij het volgende mee:

"…Hierbij deel ik u mee dat ik uw aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in goede orde heb ontvangen. De behandeling van uw aanvraag zal geschieden door de Regionale Directie Noord Oost.

In beginsel dient u binnen drie maanden een beslissing op uw aanvraag te ontvangen. De behandeling van een aanvraag van een mvv vindt binnen de Regionale Directie Noord Oost evenwel in 85% van de gevallen plaats binnen zes maanden na het indienen van de aanvraag bij de vreemdelingendienst. Deze termijn is gebaseerd op de gemiddelde behandelduur voor alle aanvragen en op ervaringsgegevens. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat u tegen het niet tijdig beslissen op uw aanvraag bezwaar kunt maken bij de Minister van Buitenlandse Zaken.

Ik wil u verzoeken binnen de door mij aangegeven behandeltermijn van zes maanden zo min mogelijk telefonisch te informeren naar de stand van zaken met betrekking tot uw aanvraag. Indien u informatie wilt verstrekken die van belang is voor de behandeling van uw aanvraag, dan verzoek ik u dat schriftelijk te doen. (…).

Indien de door mij aangegeven behandeltermijn substantieel wijzigt, zal ik u opnieuw berichten…"

4. Bij brief van 17 juni 2002 deelde de Visadienst verzoeker het volgende mee:

"…Op 7 mei 2001 heeft u een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf gedaan voor uw partner.

Tot mijn spijt heb ik echter bericht ontvangen van Buitenlandse Zaken, dat de Nederlandse Vertegenwoordiging te Islamabad tijdelijk is gesloten, dit in verband met de dreigende oorlogssituatie in Pakistan.

Zodra ik bericht heb ontvangen van Buitenlandse Zaken over de openstelling van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Islamabad, zal de procedure verder in behandeling worden genomen…"

5. Op 29 augustus 2002 diende verzoekers gemachtigde een klacht in bij de Visadienst:

"...Tot onze Stichting wendde zich (verzoeker; N.o.).

Cliënt heeft op 7-5-2001 een mvv aangevraagd voor zijn partner (…), geboren (…), van Afghaanse nationaliteit, dossiernummer (…).

Het laatste dat cliënt heeft ontvangen is een brief d.d. 17-6-2002 waarin simpelweg is vermeld dat de ambassade te Islamabad tijdelijk is gesloten; wanneer deze weer geopend wordt is kennelijk niet duidelijk. Door de Infolijn is mij vandaag - 29 augustus - meegedeeld dat de aanvraag niet kan worden afgehandeld te Karachi.

Cliënt ziet in deze gang van zaken die erop neerkomt dat hij en zijn partner nu al bijna zestien maanden op de afhandeling van hun mvv-aanvraag wachten aanleiding terzake een KLACHT in te dienen…"

6. De IND reageerde bij brief van 3 september 2002 op de klachtbrief van 29 augustus 2002:

"(…)

Het is helaas niet mogelijk om aan uw verzoek te voldoen om de aanvraag voor het identificerend onderzoek door te geleiden naar het Nederlands Consulaat in Karachi.

De richtlijnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken stellen dat de aanvragen voor een identificerend onderzoek met als Diplomatieke Post Islamabad tot nader bericht worden aangehouden

Ik ga ervan uit dat met bovenstaande informatie uw klacht naar behoren is afgehandeld…"

7. Vervolgens wendde verzoeker zich bij brief van 6 september 2002 tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoeker

Bij brief van 12 november 2002 deelde verzoekers gemachtigde

Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

Bij brief van 28 oktober 2002 reageerde de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie als volgt op de klacht en op de hem bij de opening van het onderzoek gestelde specifieke vragen:

"…De klacht van (verzoeker; N.o.) geeft mij aanleiding tot de volgende conclusie.

Het staat vast dat de redelijke beslistermijn (in casu drie maanden) voor de procedure in eerste aanleg inmiddels ruimschoots is overschreden. De klacht van de referent, voor zover gericht tegen de lange behandeltermijn, acht ik dan ook gegrond. Naast de grote hoeveelheid te behandelen mvv-aanvragen, dient een verklaring voor de lange behandeltermijn te worden gezocht in het eerst op 31 augustus 2001 uitgebrachte individuele ambtsbericht van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad. Eerst op 22 maart 2002 is door de korpschef van de politieregio Gelderland-Midden advies uitgebracht. Voorts is de sluiting van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad op 27 mei 2002 mede debet aan de lange behandeltermijn. Door deze sluiting is het sedert 27 mei 2002 niet mogelijk een identificerend onderzoek op te starten. Verzuimd is echter om expliciet te vermelden dat een dergelijk onderzoek in onderhavige zaak ingevolge de gestelde richtlijnen noodzakelijk is.

Zoals ook in de brief van 3 september 2002 is aangegeven stellen de richtlijnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat de aanvragen, bestemd voor de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad, voor het uitvoeren van een DNA-onderzoek en het verrichten van een identificerend onderzoek, dienen te worden aangehouden.

De stelling van de referent dat de afdoeningsbrief van 3 september 2002 volledig voorbij gaat aan de klacht van 29 augustus 2002 onderschrijf ik voor een deel. Inderdaad is in de brief van 3 september 2002 niet gerept over de lange behandeltermijn. Uit de klachtbrief van 29 augustus 2002 blijkt dat referent reden tot klagen ziet in de gang van zaken met betrekking tot de sluiting van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad en het niet kunnen afhandelen van de aanvraag bij van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Karachi. Tot besluit van die brief stoelt de klacht echter wel degelijk op de lange termijn van afhandeling die inmiddels is verstreken. Gelet op het niet ingaan op de lange behandeltermijn in de brief van 3 september 2002 en de zeer beknopte beantwoording acht ik het deel van de klacht dat hierop ziet, eveneens gegrond.

Onderstaand treft u mijn beantwoording naar aanleiding van uw verzoek om te reageren op een vijftal door u geformuleerde op de zaak betrekking hebbende vragen.

Vraag 1. Wat is er gebeurd in de periode tussen het indienen van de mvv-aanvraag en heden?

Op 7 mei 2001 is door de partner van (verzoeker; N.o.), (verzoekers echtgenote; N.o.) bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Deze aanvraag is doorgezonden naar de vreemdelingendienst te Arnhem alwaar de aanvraag op 18 mei 2001 is ontvangen. Op 31 augustus 2001 is door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad een individueel ambtsbericht uitgebracht. Op 12 februari 2002 heeft voornoemde vreemdelingendienst een positief advies uitgebracht. Aangezien de Afghaanse huwelijksakte naar Pakistaans recht niet voor legalisatie in aanmerking komt en de identiteit van (verzoekers echtgenote; N.o.) bij gebrek aan een rechtsgeldige geboorteakte niet kan worden vastgesteld, is op 18 maart 2002 voornoemde vreemdelingendienst bericht dat deze aanvraag zich niet leent voor een afdoening middels een positief advies en is verzocht de aanvraag middels een staat van inlichtingen voor te leggen, hetgeen op 22 maart 2002 is geschied.

Bij brief van 4 april 2002 is een ontvangstbevestiging van de aanvraag aan (verzoeker; N.o.) verzonden. In dit schrijven is tevens een gemiddelde behandeltermijn aangegeven. Bij brief van 17 juni 2002 is (verzoeker; N.o.) op de hoogte gesteld dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad tijdelijk is gesloten. Voorts is in dit schrijven aangegeven dat, zodra de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad wederom zal worden opengesteld, de procedure verder in behandeling zal worden genomen.

Bij brief van 29 augustus 2002 is door de gemachtigde van (verzoeker; N.o.), een klacht ingediend. In deze brief geeft de gemachtigde aan dat de sluiting van de ambassade te Islamabad en de mededeling van de infolijn dat de mvv-aanvraag niet door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Karachi kan worden afgehandeld er toe hebben geleid dat de afhandeling van de mvv-aanvraag bijna zestien maanden in beslag heeft genomen. Op 3 september 2002 is de gemachtigde bericht dat het niet mogelijk is aan het verzoek te voldoen om de aanvraag voor een identificerend onderzoek door te geleiden naar het Nederlandse Consulaat in Karachi. Voorts is aangegeven dat de richtlijnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken stellen dat de aanvragen bestemd voor de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad waarin een identificerend onderzoek dient plaats te vinden, tot nader bericht worden aangehouden.

Vraag 2. Wat is de reden van de lange duur van de behandeling van verzoekers mvv-aanvraag?

Zoals ook onder 4. beoordeling feitencomplex is opgenomen dient naast de grote hoeveelheid te behandelen mvv-aanvragen, een verklaring voor de lange behandeltermijn te worden gezocht in de sluiting van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad op 27 mei 2002. Door deze sluiting is het sedert 27 mei 2002 niet mogelijk een identificerend onderzoek op te starten.

Zoals ook in de brief van 3 september 2002 is aangegeven stellen de richtlijnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat de aanvragen, bestemd voor de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad, voor het uitvoeren van een DNA-onderzoek en het verrichten van een identificerend onderzoek, dienen te worden aangehouden.

Vraag 3. Heeft u tussenberichten naar verzoeker gestuurd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Bij brief van 4 april 2002 is een ontvangstbevestiging van de aanvraag aan (verzoeker; N.o.) verzonden. In dit schrijven is tevens een gemiddelde behandeltermijn aangegeven. Bij brief van 17 juni 2002 is (verzoeker; N.o.) op de hoogte gesteld dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad tijdelijk is gesloten. In dit schrijven is eveneens aangegeven dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad wederom zal worden opengesteld, de procedure verder in behandeling zal worden genomen.

Vraag 4. Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen?

Intern overleg en nadere beoordeling van het individueel ambtsbericht van 31 augustus 2001 heeft in het onderhavige geval geleid tot het oordeel dat aan de voorwaarde van het houden van een identificerend onderzoek voorbij gegaan zou kunnen worden. De gemachtigde is per brief van 9 oktober 2002 in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat de referent voor de periode van nog ten minste één jaar beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet. Na ontvangst van de gevraagde bescheiden, dan wel na ommekomst van de gestelde termijn zal, behoudens bijzonderheden binnen uiterlijk vier weken een beslissing genomen kunnen worden.

Vraag 5. Waarom heeft u in de klachtafhandelingsbrief van 3 september 2002 niet gereageerd op verzoekers grief over de lange duur van de behandeling?

De klachtbrief van 29 augustus 2002 is opgevat als een klacht gericht tegen de tijdelijke sluiting van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Islamabad en het niet kunnen afhandelen van de aanvraag te Karachi, waardoor de afhandeling van de mvv-aanvraag vertraging heeft opgelopen. Door de wijze van beantwoording van 3 september 2002 is impliciet beoogd aan te geven waarom de behandeling van de aanvraag een dergelijk lange tijd in beslag heeft genomen. Het had echter de voorkeur gehad indien expliciet op de behandeltermijn was ingegaan.

Binnen vier weken nadat de gevraagde bescheiden zijn ontvangen, dan wel nadat de aan de gemachtigde in de brief van 9 oktober 2002 gestelde termijn is verstreken zal beslist worden op de aanvraag…"

D. Standpunt Minister van buitenlandse zaken

Bij brief van 1 november 2002 reageerde de Minister van Buitenlandse Zaken als volgt op de klacht en op de hem bij de opening van het onderzoek gestelde specifieke vragen:

"…De klacht betreft de lange duur van de behandeling door de Visadienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Justitie, van een aanvraag d.d. 7 mei 2001 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van de echtgenote van verzoeker.

Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop de Visadienst de klacht, die de gemachtigde van verzoeker bij brief van 29 augustus 2002 heeft ingediend, heeft afgehandeld. In dit verband klaagt verzoeker erover dat in de antwoordbrief van de Visadienst d.d. 3 september 2002 niet is ingegaan op de lange duur van de behandeling van de mvv-aanvraag.

Uit de klacht en uit de in aanvulling daarop gestelde vragen blijkt dat de klacht betrekking heeft op gedragingen van de Visadienst, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Justitie.

In de reactie van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 28 oktober 2002 is ingegaan op de gedragingen van de Visadienst, naar welke reactie ik u in deze gaarne wil verwijzen.

Overigens wil ik u er op wijzen dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van mening is dat het door de Nederlandse ambassade te Islamabad opgestelde individueel ambtsbericht thans aanleiding geeft tot het oordeel dat in de onderhavige zaak aan de voorwaarde van het houden van een identificerend onderzoek voorbij gegaan zou kunnen worden. Eerdergenoemd ambtsbericht werd reeds op 31 augustus 2001 uitgebracht. De tijdelijke sluiting van de Nederlandse ambassade te Islamabad, en de daarmee samenhangende omstandigheid dat het DNA- en identificerend onderzoek aangehouden dient te worden, is van na deze datum…"

e. Reactie verzoeker

Bij brief van 12 november 2002 deelde verzoekers gemachtigde onder meer het volgende mee naar aanleiding van de informatie die de betrokken Ministers hadden verstrekt.

"…In deze zaak is inmiddels een positieve beslissing inzake de mvv van (verzoekers echtgenote; N.o.) genomen. Cliënt is erg blij en dankt u voor uw bemoeiingen.

Voor wat betreft de reacties van de IND en het ministerie van Buitenlandse Zaken merk ik op dat zij met veel omhaal van woorden aangeven hoe de mvv-procedure zich i.c. heeft voltrokken; echter niet wordt duidelijk waarom een en ander bijna anderhalf jaar in beslag heeft moeten nemen; de sluiting van de ambassade te Islamabad is in elk geval onvoldoende ter verklaring.

f. nadere INLICHTINGEN visadienst

Op 19 maart 2003 deelde een medewerkster desgevraagd telefonisch aan een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman mee dat op 25 oktober 2002 was beslist op de mvv-aanvraag.

Achtergrond

1. Machtiging tot voorlopig verblijf

Ingevolge artikel 16a Vreemdelingenwet en artikel 41, eerste lid onder c, van het Vreemdelingenbesluit (oud; per 1 april 2001 vervangen door artikel 16, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000 en de artikelen 3:18 en 3:71 Vreemdelingenbesluit 2000, uitgewerkt in deel B 1/1.1 en B 1/1.2 Vreemdelingencirculaire 2000) moeten vreemdelingen die zich naar Nederland begeven voor een verblijf langer dan drie maanden, in beginsel in het bezit zijn van een paspoort voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De mvv is een nationaal visum dat door een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland kan worden afgegeven na voorafgaande machtiging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). De vreemdeling die in aanmerking wenst te komen voor een mvv dient een daartoe strekkende aanvraag in bij de desbetreffende Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

De mvv-procedure kan ook door een in Nederland verblijvende referent bij de korpschef van het regionale politiekorps gestart worden (de zogenoemde referentprocedure). In dat geval wordt de referent door de korpschef gehoord en stuurt deze ambtshalve advies aan de Visadienst. De Visadienst stelt de korpschef en de referent van de beslissing op de hoogte en machtigt de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland de mvv aan de betrokkene op diens aanvraag af te geven.

2. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:13 (oud; per 24 januari 2002 is het tweede lid in die zin gewijzigd dat wordt verwezen naar een nieuw, derde lid van artikel 4:13

"1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 heeft gedaan."

Artikel 4:14 (oud; per 24 januari 2002 vernummerd tot het derde lid van artikel 4:13

"Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien."

3. Vreemdelingencirculaire 1994, A4/5.1 (oud; per 1 april 2001 vervangen door Vreemdelingencirculaire 2000)

"Aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf worden niet binnen een wettelijke termijn, maar binnen de in de Algemene wet bestuursrecht als redelijk genoemde termijn van drie maanden afgedaan. Analoog hieraan worden ook de ambtshalve uitgebrachte adviezen binnen deze termijn behandeld."

Instantie: Visadienst

Klacht:

Lange behandelingsduur van de aanvraag van echtgenote om verlening van mvv.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Wijze van klachtafhandeling; in afdoeningsbrief niet ingegaan op lange duur behandeling van mvv-aanvraag.

Oordeel:

Gegrond