2003/112

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de op 19 september 2002 gedane toezegging, dat binnen vier weken op de ten behoeve van zijn in de Dominicaanse Republiek wonende partner ingediende aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zou worden beslist, niet is nagekomen.

Beoordeling

1. Op 19 september 2002 zegde de Visadienst van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), verzoeker toe dat binnen vier weken nadien zou worden beslist op de ten behoeve van zijn in de Dominicaanse Republiek wonende partner ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).

2. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deelde tijdens het onderzoek mee dat bij beschikking van 23 oktober 2002 op de mvv-aanvraag was beslist, en gaf aan dat hij de klacht om die reden gegrond achtte.

3. Het behoeft geen betoog dat een toezegging behoort te worden nagekomen. Vanuit dat oogpunt mag worden verwacht dat een toezegging weloverwogen wordt gedaan. Dit houdt onder meer in dat moet worden beoordeeld of nader onderzoek ten behoeve van een zorgvuldige beslissing nodig is, voordat een toezegging over de termijn waarop wordt beslist, wordt gedaan. In dit geval heeft de Visadienst op 15 oktober 2002, vier weken nadat de toezegging was gedaan, verzoeker gevraagd om een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte en ongehuwdverklaring, met vertalingen. Daaruit volgt dat ofwel de toezegging waarop de klacht in dit geval betrekking heeft, tot stand is gekomen zonder raadpleging van alle relevante stukken, waardoor niet tijdig is onderkend dat nadere stukken nodig waren, ofwel is de behandeling na de toezegging onvoldoende voortvarend ter hand genomen.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gezamenlijk, is gegrond.

Onderzoek

Op 14 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De klacht werd door de Nationale ombudsman op 14 oktober 2002 telefonisch voorgelegd aan de Visadienst met de vraag of binnen vijf werkdagen de op 19 september 2002 gedane toezegging, dat binnen vier weken nadien op de aanvraag zou worden beslist, alsnog kon worden nagekomen. Diezelfde dag liet een Visadienst-medewerker de Nationale ombudsman weten dat de gedane toezegging niet binnen vijf werkdagen kon worden nagekomen.

Het voorgaande vormde aanleiding om onderzoek naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gezamenlijk, schriftelijk voort te zetten.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 1 november 2002 verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister voor Vreemdelingenzaken, de Minister van Buitenlandse Zaken en Integratie en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 19 september 2002 zegde de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), verzoeker toe dat binnen vier weken nadien op de ten behoeve van zijn in de Dominicaanse Republiek wonende partner ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), zou worden beslist.

2. Op 23 oktober 2002 werd op de aanvraag beslist.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt van de minister voor vreemdelingenzaken en integratie

In zijn reactie op de klacht deelde de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 5 december 2002 onder meer het volgende mee:

“(…)

Uit het departementale dossier is gebleken dat op 12 april 2002 door betrokkene bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Santo Domingo een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf is ingediend met als doel “verblijf bij Nederlandse partner B.” (verzoeker; N.o.). Deze aanvraag is op 22 april 2002 bij de IND binnengekomen en op 24 april 2002 ter verdere behandeling doorgezonden naar de korpschef van het regionale politiekorps Haaglanden.

Uit het departementale dossier blijkt voorts dat de voornoemde korpschef aan de heer B. bij brief van 29 juli 2002 een inlichtingenformulier heeft toegezonden met het verzoek dit volledig in te vullen en met de gevraagde documenten te retourneren. Op 8 augustus 2002 heeft de heer B. het ingevulde en ondertekende inlichtingenformulier aan de voornoemde korpschef gezonden.

Op 2 september 2002 heeft voornoemde korpschef door middel van een model M62 geadviseerd om de aanvraag van de betrokken in te willigen. Op 15 oktober 2002 is de heer B. schriftelijk verzocht om toezending van de originele gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte en ongehuwdverklaring van betrokkene, alsmede de vertalingen van deze documenten. Op 16 oktober 2002 heeft de heer B. een schriftelijke klacht ingediend tegen het verstrijken van de behandeldatum. Op 17 oktober 2002 heeft de heer B. de gevraagde originele documenten toegezonden. Bij brief van 23 oktober 2002 heeft het hoofd van de Visadienst namens de minister van Buitenlandse Zaken de klacht met betrekking tot het overschrijden van de verstrijken van de beslistermijn gegrond verklaard, excuses aangeboden voor de termijnoverschrijding en medegedeeld dat er geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan betrokkene.

Aangezien eerst op 23 oktober 2002 een beslissing op de aanvraag is genomen, is de toezegging dat binnen vier weken na 17 september 2002 te beslissen niet nagekomen. De klacht is dan ook gegrond.”

D. Reactie minister van buitenlandse zaken

In zijn reactie op de klacht deelde de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 23 december 2002 onder meer het volgende mee:

“(…)

Uit de klacht blijkt dat deze uitsluitend betrekking heeft op de gedragingen van de Visadienst, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatieidienst (IND) van het Ministerie van Justitie.

In de reactie van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 5 december 2002 is ingegaan op de gedragingen van de Visadienst, naar welke reactie ik u in deze gaarne wil verwijzen.”

Achtergrond

Instantie: Visadienst

Klacht:

Gedane toezegging dat binnen vier weken zou worden beslist op aanvraag tot verlening van mvv niet nagekomen.

Oordeel:

Gegrond