2003/083

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de ambtenaren B. en D. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost hem op 28 januari 2000:

1. ten onrechte hebben aangehouden inzake vernieling. In dit verband klaagt verzoeker erover dat de betreffende ambtenaren zich er ter plaatse niet van hebben vergewist of hij daadwerkelijk vernielingen had aangericht;

2. op ruwe en haastige wijze handboeien hebben omgedaan.

Daarnaast klaagt verzoeker over de wijze waarop zijn klacht is afgehandeld.

In het bijzonder klaagt hij erover dat de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een nader onderzoek naar zijn klacht in te stellen, terwijl verzoeker uitgebreid talloze tegenstrijdigheden, onwaarheden en onwaarschijnlijkheden in de diverse politieverklaringen naar voren had gebracht.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de korpschef namens de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost het advies van de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost heeft overgenomen, terwijl dit advies - gezien de voorgaande stelling - onvolledig was en een aantal essentiële vragen openliet.

Beoordeling

Inleiding

1. Bij het Communicatiecentrum van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost kwam op 28 januari 2000 een telefonische melding binnen dat een man bij de winkel X te Y vernielingen had aangericht. Vervolgens gingen onder meer de politieambtenaren B. en D. van het genoemde politiekorps op deze melding af.

2. Voor de aankomst van de politieambtenaren B. en D. bij X was verzoeker reeds op aanwijzing van een getuige door personeel van X aangehouden ter zake van vernieling. Volgens een personeelslid van X - de latere aangever J. - heeft verzoeker hem vervolgens bedreigd. Na aankomst van de politieambtenaren B. en D. is verzoeker aan hen overgedragen. Nadat B. en D. het personeelslid J. ter plaatse hadden gehoord, hielden zij verzoeker aan - zonder dat zij zich ervan hadden vergewist of verzoeker daadwerkelijk vernielingen had aangericht - en brachten zij verzoeker over naar het politiebureau, alwaar hij werd ingesloten. Twee collega's van B. en D. zijn na verzoekers aanhouding door B. en D. met J. meegelopen naar X, teneinde te bekijken hetgeen verzoeker volgens hem zou hebben vernield.

A. TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS BRABANT ZUID-OOST

I. Met betrekking tot het aanhouden van verzoeker ter zake van vernieling

1. Verzoeker klaagt erover dat de ambtenaren B. en D. hem ten onrechte hebben aangehouden inzake vernieling van twee geluidsboxen toebehorende aan X. Hij stelt hierbij dat de genoemde ambtenaren zich er ter plaatse niet van hebben vergewist of hij daadwerkelijk de geluidsboxen had vernield.

2. In reactie op dit klachtonderdeel verwees de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost naar het inzake verzoekers klacht door de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost (hierna: de Klachtencommissie) opgemaakte advies.

In dat advies staat met betrekking tot dit klachtonderdeel onder meer het volgende vermeld. De Klachtencommissie wees erop dat personeel van X aan de politieambtenaren had verteld dat verzoeker niet alleen (zoals al telefonisch was gemeld) een geluidsbox had vernield, maar hen daarenboven had bedreigd toen zij hem aanhielden in afwachting van de komst van de politie. Vanuit dat perspectief - beweerdelijke vernieling en bedreiging - moesten de politieambtenaren de situatie ter plaatse beoordelen.

Verzoeker daarentegen rekende er volgens zijn verklaringen op dat de politieambtenaren hem juist te hulp zouden schieten en was onaangenaam getroffen door het feit dat de politieambtenaren kennelijk meer oor hadden voor het winkelpersoneel. De Klachtencommissie stelde vast dat de ter plaatse arriverende politieambtenaren in zeer korte tijd de situatie moesten inschatten. Verzoeker werd kwaad en voegde de politieambtenaren verbaal het nodige toe. De Klachtencommissie is van oordeel dat de politieambtenaren op grond van de omstandigheden redelijkerwijs de conclusie hebben kunnen trekken dat verzoeker moest worden aangehouden. De Klachtencommissie achtte dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.

3. Betrokken politieambtenaar D. heeft tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat J. hem, nog voordat hij met zijn collega B. overging tot aanhouding van verzoeker, had verteld over bedreiging. J. had hem gezegd dat hij door verzoeker met de dood was bedreigd nadat hij verzoeker had aangesproken op het kapot trekken van draden van geluidsboxen toebehorende aan X.

4. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan iemand als verdachte worden aangemerkt indien jegens hem sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig (concreet) strafbaar feit. Dit vermoeden van schuld moet steunen op feiten of omstandigheden en moet, naar objectieve maatstaven, redelijk zijn (zie Achtergrond, onder 1.1.).

5. Uit het proces-verbaal van aanhouding (zie Bevindingen onder C. 2.4.) blijkt dat verzoeker ter zake vernieling en bedreiging (respectievelijk de eerste leden van de artikelen 350 en 285 van het Wetboek van Strafrecht; zie Achtergrond, onder 2.1. en 2.2.) door de politieambtenaren B. en D. is aangehouden. In aanmerking genomen de telefonische melding dat een man bij X vernielingen had aangericht, de verklaring van J. ter plaatse dat hij verzoeker had aangesproken op het kapot trekken van draden van geluidsboxen toebehorende aan X, alsmede de aanwezigheid van verzoeker ter plaatse, was er voor de genoemde politieambtenaren sprake van voldoende feiten en omstandigheden die het rechtvaardigen verzoeker als verdachte ter zake van vernieling aan te merken.

6. De vraag die vervolgens gesteld dient te worden is of er in dit geval ook voldoende reden was om gebruik te maken van de aanhoudingsbevoegdheid en verzoeker over te brengen naar het politiebureau. Daarbij is het volgende van belang.

Algemeen wordt aangenomen dat de politie bij het verrichten van een opsporingsonderzoek in beginsel dient te kiezen voor een werkwijze die voor de verdachte het minst bezwarend is. Dit houdt onder meer in dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden in overeenstemming moet zijn met de eisen van gematigdheid en evenredigheid. Daarbij dient de politie er steeds alert op te zijn dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een burger door de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden zo gering mogelijk is.

7. Op het moment van de aanhouding door B. en D. waren er voor hen, zoals hiervóór onder 5. reeds is opgemerkt, voldoende feiten en omstandigheden aanwezig om verzoeker aan te merken als verdachte ter zake van vernieling. De aanwezigheid van veel omstanders ter plaatse, de melding van J. tegenover de politieambtenaren B. en D. dat verzoeker hem zou hebben bedreigd, alsmede het onderzoeksbelang (het door collega's van B. en D. ter plaatse waarnemen van de volgens J. door verzoeker kapot getrokken draden van geluidsboxen, alsmede het horen van verzoeker buiten de aanwezigheid van J. ter zake de verweten vernieling en bedreiging) rechtvaardigen de beslissing van de betrokken politieambtenaren verzoeker aan te houden ter zake vernieling en hem over te brengen naar het politiebureau.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

II. Met betrekking tot het boeien van verzoeker

1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de politieambtenaren B. en D. hem na zijn aanhouding op ruwe en haastige wijze transportboeien hebben omgedaan. Hij stelt dat bij het boeien veel onnodig geweld is toegepast. Verzoeker liet weten zich voordat hij werd geboeid niet te hebben verzet tegen zijn aanhouding.

2. Ten aanzien van dit klachtonderdeel verwees de korpsbeheerder eveneens naar het advies van de Klachtencommissie. In het advies staat met betrekking tot dit klachtonderdeel vermeld dat de Klachtencommissie het boeien van verzoeker in overeenstemming achtte met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar inzake het aanleggen van handboeien. Voorts kon de Klachtencommissie noch uit het geheel van de verklaringen, noch uit feitelijk bewijs (bijvoorbeeld doordat verzoeker ernstige blauwe plekken aan de polsen had) afleiden dat dit boeien met disproportioneel geweld was gebeurd, zodat zij dit niet aannemelijk achtte. De Klachtencommissie achtte dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.

3. In het proces-verbaal van aanhouding staat als reden van het gebruik van de handboeien vermeld dat dit dwangmiddel werd toegepast teneinde een veilig transport van verdachte te kunnen verrichten. Politieambtenaar D. heeft gedurende de interne klachtprocedure tegenover de klachtonderzoeker van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verklaard dat verzoeker tijdens zijn overbrenging is geboeid, omdat hij zich recalcitrant en bedreigend gedroeg.

Betrokken ambtenaar D. heeft tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat verzoeker na zijn aanhouding door hem (D.) en zijn collega B. liet weten nergens mee naar toe te gaan. Volgens D. zwaaide verzoeker daarbij wild met zijn handen om zich heen. Verzoeker is vervolgens door B. en D. verzocht rustig aan te doen. Verzoeker liet echter weten niet mee te gaan en bleef wild met zijn handen om zich heen slaan. Vervolgens is hij geboeid. Voor zover D. zich kon herinneren zijn B. en hij tot het boeien overgegaan omdat verzoeker wild om zich heen zwaaide. Verzoekers handen zijn op zijn rug geboeid. De boeien zijn op slot gezet. D. is van oordeel dat de boeien op een normale manier zijn omgedaan. Volgens D. heeft verzoeker niet bij hen geklaagd over pijn aan zijn polsen.

Betrokken ambtenaar B. heeft in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat nadat verzoeker was meegedeeld dat hij door zijn collega D. en hem was aangehouden, verzocht was mee te gaan naar het politiebureau. In reactie hierop liet verzoeker volgens B. weten “Ik ga niet mee”, althans woorden van gelijke strekking. Hij was daarbij volgens B. druk in beweging. Vervolgens is verzoeker vastgegrepen en meegenomen naar de politieauto. Hiertegen heeft verzoeker zich volgens B. niet verzet. Bij de politieauto werd verzoeker geboeid. De redenen dat verzoeker geboeid werd waren volgens B. dat hij kennelijk dronken, emotioneel en boos was en aangaf niet mee te willen naar het politiebureau. B. verklaarde tevens dat D. en hij bang waren dat zij tijdens het vervoer naar het politiebureau problemen met verzoeker zouden krijgen. Voorts deelde B. mee dat hij niet het idee had dat verzoeker zou willen vluchten. Verzoeker is volgens B. op de normale wijze geboeid. Voor zover B. zich kon herinneren heeft verzoeker zich tijdens het omleggen van de boeien niet verzet.

4. In artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie Achtergrond, onder 3.) ligt besloten dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is.

De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op een andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast een arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene is aangehouden.

5. Volgens de politieambtenaren B. en D. bestond het verzet van verzoeker tot het moment waarop hij werd geboeid in ieder geval uit het verbaal aangeven dat hij niet mee wilde naar het politiebureau. De Nationale ombudsman heeft niet kunnen vaststellen of verzoekers verzet eveneens bestond uit het (wild) met zijn handen om zich heen slaan/ zwaaien. Echter zelfs al zou verzoeker (wild) met zijn handen om zich heen hebben geslagen/gezwaaid, moeten twee - en zelfs enige tijd vier - politieambtenaren in staat worden geacht om hem in bedwang te houden zonder hem te boeien.

Gelet op het bovenstaande acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat het gedrag van verzoeker zodanig was dat een veiligheidsrisico voor verdachte danwel de politieambtenaren was ontstaan, waardoor het noodzakelijk was hem te boeien. Voorts is van enig vluchtgevaar niet gebleken. Het is derhalve onjuist dat verzoeker is geboeid.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

6. Voor zover verzoeker erover klaagt dat veel onnodig geweld is toegepast bij het omleggen van de transportboeien door hem gehaast en ruw beet te grijpen het volgende.

7. Artikel 8 van de Politiewet 1993 bepaalt dat de politie bevoegd is om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie Achtergrond, onder 5.).

8. In aanmerking genomen de door de politieambtenaren B. en D. afgelegde verklaringen zoals hierboven onder 3. staan weergegeven, alsmede het ontbreken van enig feitelijk bewijs van verwondingen van verzoeker tengevolge van het door hem gestelde met veel onnodig geweld boeien, is het niet aannemelijk geworden dat het boeien van verzoeker met disproportioneel geweld is gebeurd.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

B. TEN AANZIEN VAN DE KLACHTENCOMMISSIE VAN DE REGIOPOLITIE BRABANT ZUID-OOST

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de Klachtencommissie geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid een nader onderzoek in te stellen naar zijn klacht, terwijl hij tijdens de hoorzitting in zijn zaak een brief aan de Klachtencommissie heeft overgelegd waarin hij uitgebreid talloze tegenstrijdigheden, onwaarheden en onwaarschijnlijkheden in de diverse politieverklaringen naar voren heeft gebracht.

Voor zover hier van belang klaagde verzoeker tijdens de interne klachtbehandeling over de hierboven onder A.I.1. en A.II.1. genoemde klachtonderdelen.

2. In reactie op deze klacht liet de Klachtencommissie weten dat zij verzoekers bespreking van de politieverklaringen zoals vermeld in de aan haar gerichte brief bij haar advisering heeft betrokken. In aansluiting hierop deelde zij mee dat een nader onderzoek naar aanleiding hiervan door haar niet zinvol werd geacht.

3. In het Procedurebesluit klachten gedragingen ambtenaren van politie van de regio Brabant Zuid-Oost (zie Achtergrond, onder 4.) is bepaald dat indien de Klachtencommissie van oordeel is dat zij op grond van de verstrekte gegevens geen redelijk gefundeerd advies kan geven, zij bevoegd is een eigen onderzoek in te stellen.

4. Het staat de Klachtencommissie in beginsel vrij te bepalen welke handelingen zij in het onderzoek naar een klacht verricht. De afwegingen op dit punt zullen van geval tot geval dienen te worden gemaakt, waarbij een ruime beoordelingsmarge geldt. Slechts wanneer de Klachtencommissie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten een bepaalde onderzoekshandeling niet te verrichten is het achterwege laten van een dergelijke onderzoekshandeling als onjuist te kwalificeren.

5. Voor zover verzoekers klacht was gericht tegen zijn onterechte aanhouding ter zake van vernieling door de politieambtenaren B. en D. kan de Klachtencommissie onder verwijzing naar het oordeel van de Nationale ombudsman over dit klachtonderdeel onder A.I.5. en A.I.7. in redelijkheid worden gevolgd in haar standpunt dat de politieambtenaren op grond van de feiten en omstandigheden redelijkerwijs de conclusie konden trekken dat verzoeker moest worden aangehouden.

Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

6. Op grond van het hiervoor onder A.II.5. overwogene wordt geoordeeld dat het onjuist is dat de Klachtencommissie de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de redenen van het boeien van verzoeker ongegrond heeft geacht.

Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging derhalve niet behoorlijk.

7. Voor zover verzoekers klacht gericht was tegen het met onnodig geweld boeien kan de Klachtencommissie, met verwijzing naar hetgeen is overwogen onder A.II.8., in haar standpunt worden gevolgd dat het boeien niet met disproportioneel geweld is gebeurd.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

C. TEN AANZIEN VAN DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS BRABANT ZUID-OOST

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de korpschef namens de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost het advies van de Klachtencommissie heeft overgenomen, terwijl dit advies - gezien de onder B.1. genoemde stellingen van verzoeker - onvolledig was en een aantal essentiële vragen openliet.

2. Zoals reeds eerder onder A.I.2. en A.II.2 is vermeld, is de korpsbeheerder van oordeel dat de klacht ongegrond is voor zover het betreft de grondslag van verzoekers aanhouding en het gebruik van disproportioneel geweld bij het boeien. Voorts deelde hij mee van oordeel te zijn dat de Klachtencommissie in dit geval zorgvuldig heeft gehandeld.

3. In zijn algemeenheid is er voor een korpsbeheerder geen reden om in de beslissing op een klacht nader te motiveren waarom hij het advies van de Klachtencommissie volgt, indien hij zich kan verenigen met een aan hem gericht advies van de commissie, het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis wordt gegeven. Dit ligt anders indien er sprake is van onduidelijke of onvolledige motivering van het advies, of indien de aan het advies ten grondslag liggende motivering van het advies de beslissing niet kan dragen. Als de korpsbeheerder in dit laatstgenoemde geval het advies overneemt, dient hij in zijn conclusie het advies te verduidelijken of aan te vullen.

4. Onder B.6. is geoordeeld dat het onjuist is dat de Klachtencommissie de klacht voor zover deze betrekking heeft op de redenen voor het boeien van verzoeker ongegrond heeft geacht. Te dien aanzien had de korpsbeheerder het advies van de Klachtencommissie dan ook niet mogen volgen en verzoekers klacht gegrond moeten verklaren.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

5. In aanmerking genomen hetgeen door de Nationale ombudsman onder B.5 en B.7. is overwogen is het niet onjuist dat de korpsbeheerder het advies ten aanzien van de klachtonderdelen betreffende het aanhouden ter zake van vernieling en het met geweld omleggen van transportboeien heeft overgenomen.

De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het gebruikmaken van handboeien; op dit punt is de klacht gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost is niet gegrond, behalve ten aanzien van het gebruikmaken van handboeien; op dit punt is de klacht gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven) is niet gegrond, behalve ten aanzien van het oordeel over het gebruikmaken van handboeien; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 18 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 17 januari 2001, van de heer G. te Helmond, met een klacht over een gedraging van respectievelijk het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost en de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De eerst- en laatstgenoemde gedraging worden aangemerkt als gedragingen van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven).

In het kader van het onderzoek werden de korpsbeheerder en de Klachtencommissie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan vier betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost de gelegenheid geboden om commentaar te geven op de klacht. Geen van deze ambtenaren maakte van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's Hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid eveneens geen gebruik. Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de mogelijkheid op de standpunten van de korpsbeheerder en de Klachtencommissie te reageren. Verzoeker maakte van deze gelegenheid gebruik. De betrokken ambtenaren B. en D. legden telefonisch een verklaring af.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

De Klachtencommissie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Noch de korpsbeheerder noch de betrokken ambtenaren B. en D. gaven binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 28 januari 2000 hielden ambtenaren B. en D. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker op de openbare weg te Y aan. De politieambtenaren brachten hem vervolgens per auto geboeid over naar het politiebureau Helmond-Centrum, alwaar hij werd ingesloten.

2. Onder andere naar aanleiding van bovengenoemd voorval diende verzoeker bij brief van 6 april 2000 een klacht in bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. In de klachtbrief staat onder meer het volgende vermeld:

“(Te Y is; N.o.) X gelegen, een winkel waar men, (…) verkoopt. Teneinde daar ruchtbaarheid aan te geven, heeft hij twee geluidsboxen buiten hangen (…). Nu staat de muziek, die ongevraagd over het winkelend publiek wordt uitgestrooid, niet altijd te hard, maar vaak wel. En deze vrijdagmiddag (28 januari 2000; N.o.) stond de muziek loeihard. Ik besloot (…) de stekkers van de geluidsboxen los te maken. Voor het ontkoppelen van de snoerkoppeling - een dubbelstekker, (…) - heb je namelijk twee handen nodig, (…). Ik had het in het verleden vaker gedaan. (Overigens herinner ik me niet met 100% zekerheid of alle twee de stekkers op dat moment buiten hingen. Soms hangt de linkse - (…) - net binnen, en achter de deur, en dan blijf ik ervan af. Ik ben al tevreden met een reductie van de herrie met de helft.) Enfin, ik ontkoppel dus één of beide dubbelstekkers, en loop door naar de friettent.

Toen mijn bestelling klaar was, wandelde ik, genietend van mijn eten - en de rust - terug naar de M. Waarbij ik natuurlijk langs X kwam. Toen gebeurde het: twee jongens - die ik nog nooit had gezien - renden vanuit de winkel naar buiten. Ze hadden mij kennelijk de snoerkoppeling(en) zien losmaken, en waren daar zo van over de rooie gegaan dat ze de politie hadden gebeld met de mededeling dat iemand - ik - iets vernield zou hebben. De jongelui waren enorm over hun toeren. Ik niet. Ik snapte ook eerlijk gezegd niet waar ze zich over opwonden, want er was helemaal niets vernield. Mijn koele, wellicht ietwat arrogante houding, maakte hen echter alleen maar furieuzer.

Ze gingen helemaal door het lint. Bedreigingen als 'ik schop je hartstikke kapot' en dergelijke waren niet van de lucht. Ondanks het feit dat ik hen vertelde dat ik - terwijl ik toch mijn frietje op moest eten - met alle plezier even op de politie wilde blijven wachten. Ik wist immers dat wanneer de politie zou arriveren, de agenten alleen zouden kunnen constateren dat er helemaal niets vernield was. Waarschijnlijk zouden de jongelui zelfs een uitbrander krijgen in de trant van 'Zijn jullie nou helemaal gek geworden? Wij hebben nog meer te doen!' En dat wilde ik natuurlijk graag meemaken.

Maar goed, de enorm opgefokte jongelui moesten zichtbaar moeite doen zich niet aan me te vergrijpen. De situatie escaleerde per seconde. Ze begonnen tegen mij aan te duwen, slaande en trappende bewegingen te maken. Toen een van hen mij op mijn gezicht wilde slaan, ontweek ik de klap. Of hij mij daadwerkelijk geraakt heeft, weet ik niet meer. Bij het ontwijken van de klap, tolde ik om mijn as en struikelde half, waarbij de helft van mijn frietje op de grond viel, waar mijn hond zich aan te goed deed. Mijn zonnebril viel van mijn neus, en toen ik 'm oppakte, bleek er een glas uit te zijn. (…)

Ik kon het glas zo gauw niet vinden en liet de jongelui zien dat in mijn zonnebril een glas ontbrak. Om hen te laten zien: 'Dat is jullie schuld.' De kleinste van de twee, en de meest felle, griste daarop de zonnebril uit mijn handen en draaide 'm met zijn handen, voor mijn ogen, tot gort. Waarbij hij mij aankeek alsof hij wilde zeggen: 'En nou wat, klootzak!?' Daarop ging hij de restanten naar binnen brengen. Er volgde nog wat

gebakkelei, en toen ik mijn frietje op had, plaatste ik het plastic bakje (waar nog mayonaise in zat) op het linker (…)rek dat voor de winkel stond. Ik was blij dat ik mijn handen vrij had. Omdat de situatie steeds bedreigender werd en ik vond dat ik meer dan lang genoeg op de politie had gewacht, wilde ik verder lopen. Immers, wist ik veel of de politie daadwerkelijk zou komen? Dat probeerden de jongens te beletten. Ze begonnen aan me te trekken, te slaan en te schoppen. Ze waren door het dolle heen. De dag erop bleek ik een fikse blauwe plek op mijn linker been te hebben, afkomstig van een van de trappen van de jongens. Om precies te zijn: degene die slechts iets kleiner was dan ik. Ik heb me zo goed en zo kwaad verdedigd tegen hun slagen en trappen, maar wat ik zeker wilde, was zo gauw mogelijk weg zien te komen uit deze zeer bedreigende, escalerende situatie.

Maar goed, toen we ons ter hoogte van (een vestiging van; N.o.) Het Kruidvat bevonden, op de hoek van de V. en de M., kwam plotseling een politiewagen aanscheuren. U zult begrijpen dat ik zelden zo blij ben geweest dat ik politie zag. Wat gebeurde echter: toen de jongelui mij aanwezen als degene die iets vernield zou hebben, werd mij niets gezegd of gevraagd, neen, ik werd onmiddellijk, zeer gehaast en zeer ruw, door (…) twee agenten (de ambtenaren B. en D. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.) beetgegrepen, mijn armen werden met geweld op mijn rug gedraaid, ik kreeg handboeien om en werd, alsof ik zojuist een gewapende bankoverval had gepleegd, onder het oog van het winkelend publiek rechts achter in de auto geduwd. De agenten waren kennelijk zeer geagiteerd, ze hadden de grootst mogelijke haast. Met klem wil ik benadrukken dat ik me totaal niet heb verzet tegen de aanhouding, ik heb de agenten niet beledigd of bedreigd, daar heb ik namelijk niet eens de kans toe gekregen. Ik was volkomen overrompeld doordat ik slechts op aanwijzing van twee totaal opgefokte, zeer agressieve jongelui, pats-boem geboeid werd afgevoerd. Ondanks het feit dat ik de agenten vertelde dat ik een hondje bij me had, wilden ze gewoon wegrijden. Pas toen ik daarover in paniek begon te gillen, mocht het hondje - bij de gratie Gods - bij me op schoot komen zitten.

Welnu, mijn eerste klacht betreft het optreden van de politie op de hoek van de V. en de M. De agenten hebben zich er niet van vergewist dat ik iets vernield zou hebben, ik werd volslagen onterecht gearresteerd, met veel onnodig geweld, en er is mij niets gevraagd of meegedeeld.

Voorts zou het niet denkbeeldig zijn geweest als door dit verbijsterend optreden van de politie, de fiets die ik - weliswaar op slot, doch niet aan een paal of hek geketend - op de M. had neergezet, later gestolen zou blijken te zijn. Het was een eenvoudige, doch vrijwel nieuwe Gazelle damesfiets.

Over dit absurde optreden heb ik me, gezeten in de auto, heel erg opgewonden. Het deed mij denken aan SS- en Gestapomethoden en daar heb ik de agenten in niet-flauwe bewoordingen kond van gedaan. Dit was toch waanzin? Leven wij in een politiestaat? Kunnen twee kennelijk geërgerde, gehaaste agenten iemand met grof geweld in de boeien slaan en afvoeren zonder dat daar enige rechtsgrond voor aanwezig is? Is een beschuldigend telefoontje naar de politie voldoende om iemand op die manier op te laten pakken? Ik kan me niet voorstellen. Betreffende agenten hebben hun bevoegdheden mijns inziens verre overschreden. Want, nogmaals: ik had helemaal niets vernield. Iets wat zij zelf hadden kunnen constateren als zij de moeite hadden genomen 20, 25 meter verder te rijden of te lopen.

Ik werd zonder omhaal op het politiebureau Helmond-Centrum in een cel gedonderd.”

3. Bij brief van 12 juli 2000 liet de klachtonderzoeker van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer het volgende weten aan de afdelingsleiding van het politiebureau Helmond-Centrum:

“In opdracht en krachtens de klachtenprocedure (Procedurebesluit klachten gedragingen ambtenaren van politie van de regio Brabant Zuid-Oost, in werking getreden op 1 april 1994; N.o.) werd door mij een onderzoek ingesteld omtrent (de klacht; N.o.) van (verzoeker; N.o.), verder vermeld als klager.

(…)

De klachten van klager kunnen als volgt worden samengevat:

1. Klager acht zich op 28 januari 2000 volkomen onrechtmatig aangehouden.

2. Bij zijn aanhouding is hij op brute wijze "in de boeien geslagen".

(…)

Onderzoeksverrichtingen.

(…)

Op 6 april 2000 hoorde ik D. (ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.). Hij verklaarde dat hij samen met B. (eveneens ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.) van de meldkamer de opdracht had gekregen te gaan naar de winkel X in de V. wegens een lastige klant die de bedrading van de geluidsinstallatie aan het lostrekken was. Eenmaal ter plaatse bleek hem dat klager als verdachte was aangehouden door personeel van die winkel en dat er sprake was van een gerede verdenking. Klager werd vervolgens aan hem overgedragen. Klager rook naar alcohol en had ook een hond bij zich. Omdat klager zich recalcitrant en bedreigend gedroeg is hij tijdens zijn overbrenging geboeid met de transportboeien. De hond van klager werd eveneens meegenomen. De collega's (van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.) K. en H. waren eveneens ter plaatse en verzorgden het contact met aangever. Tijdens de overbrenging van klager naar het bureau uitte hij beledigende opmerkingen zoals: "kankerlijers, boerenlullen en fascisten”. (…)

Op 11 april 2000 hoorde ik B. Hij verklaarde dat hij samen met D. op surveillance de melding had gekregen van een lastige klant bij X. Ter plaatse werd door een medewerker van die winkel een aangehouden verdachte aan hen overgedragen. Het was (B.; N.o.) bekend dat in het recente verleden meerdere keren de bedrading van de geluidsinstallatie was losgetrokken en in enkele gevallen vernield. Wegens de publieke belangstelling in de winkelstraat verzochten (D. en B.; N.o.) klager om mee te gaan naar de winkel. Klager weigerde en had luidruchtig commentaar. Klager rook tevens sterk naar alcohol. Klager werd als verdachte geboeid en samen met zijn hondje overgebracht naar het bureau. Tijdens de overbrenging uitte klager beledigende opmerkingen naar D. en (B.; N.o.) in termen van: "fascisten, boerenlul etc".

Aangekomen op het bureau uitte hij die beledigende opmerkingen ook tegen andere collega's. (…)

Analyse.

Ad 1. Is de aanhouding van klager rechtmatig?

Klager is op 28 januari 2000 in de V. aangehouden door de verkoopmedewerker J. van de winkel X als verdacht van vernieling van de bedrading van de geluidsboxen die buiten de winkel aan de V. waren opgesteld. Een onbekend gebleven getuige had dat gemeld en had klager aangewezen als dader. Daarbij bleek dat de bedrading was losgeknipt dan wel losgetrokken.

Na de aanhouding is klager als verdachte onmiddellijk overgedragen aan de politieambtenaren.

Bron: proces-verbaal van aangifte van verkoopmedewerker J. (zie C. 2.1.; N.o.)

Conclusie:

Gelet op het feit dat:

Zowel doorknippen als op andere wijze verbreken van de draadverbinding leidt tot onbruikbaarheid van de geluidsboxen. Bij deze handeling kan opzet redelijkerwijs worden aangenomen en is sprake van het strafbare feit vernieling; ((klager; N.o.) erkent in zijn latere verklaring het opzettelijk verbreken van de verbinding)

Er in voldoende mate sprake was van verdenking door de waarnemingen van getuigen en de aanwijzing van klager als dader;

De burger die de aanhouding verrichtte, daartoe gerechtigd was krachtens artikel 53 Wetboek van Strafvordering (eerste lid; zie Achtergrond, onder 1.2.; N.o.);

Klager als verdachte onmiddellijk is overgedragen aan politieambtenaren die hem vervolgens ter voorgeleiding voor een hulpofficier van justitie hebben overgebracht naar een politiebureau, acht ik de aanhouding en overbrenging van klager naar een politiebureau rechtmatig.

Ad 2. Is klager na zijn aanhouding rechtmatig en met de juiste bejegening geboeid?

Nadat klager door J. was aangehouden en in afwachting van de komst van de politie werd opgehouden, heeft klager zich bedreigend uitgelaten tegen J. in termen van: "Het liefst zou ik jou een mes door je keel halen/steken".

Verder was de toestand van klager beschreven als dronken. Tevens probeerde klager, na zijn aanhouding te vluchten en zich aan een overdracht aan de politie te onttrekken. Ook heeft klager slaande bewegingen gemaakt in de richting van J., die door te bukken deze slagen kon ontwijken. (bron: proces-verbaal van aangifte J.)

Door de politieambtenaren die klager van J. overnamen, werd waargenomen dat klager rook naar het gebruik van alcohol. Tevens beledigde klager de politieambtenaren in termen van: "Boerenlul, stelletje klootzakken en vuile fascist.” (bron: proces-verbaal van aangifte B. (…) en proces-verbaal van bevindingen T.) (politieambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; zie C. respectievelijk 2.2. en 2.3.; N.o.).

Klager werd door de politieambtenaren B. en D. voorzien van transportboeien en

overgebracht naar het bureau Helmond-Centrum.

Conclusie:

Gelet op het feit dat:

Klager rechtens zijn vrijheid was ontnomen;

Zijn gedrag aanleiding gaf tot het vermoeden van gevaar voor ontvluchting en de veiligheid van andere personen die hem zijn vrijheid hadden ontnomen;

Onder die voorwaarden artikel 22 van de Ambtsinstructie (voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar; zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) aan politieambtenaren de bevoegdheid verstrekt tot het gebruik van de handboeien;

Uit de opgemaakte processen-verbaal en rapportages slechts melding wordt gemaakt van een onheuse bejegening door klager en niet door andere bij dit incident betrokken personen, daaronder begrepen politieambtenaren;

acht ik het gebruik van de handboeien rechtmatig en dat dit met een correcte bejegening heeft plaatsgevonden.

(…)

Vervolging.

Contra klager is proces-verbaal opgemaakt waarna de politierechter (van de arrondissementsrechtbank te Den Bosch; N.o.) op 16 juni 2000 uitspraak heeft gedaan in drie telastleggingen te weten:

1. Bedreiging van aangever J. Uitspraak: vrijspraak (, achtende de politierechter het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen; N.o.). Klager bedreigde met woorden "Liefst zou ik... ". Dit is niet als directe bedreiging gezien.

2. Belediging politieambtenaren D. en/of B. Uitspraak: Geldboete F. 1000.- (€ 453,93; N.o.), waarvan een gedeelte van F. 500.- (€ 226,96; N.o.) voorwaardelijk. Met proeftijd van 2 jaren.

(Verzoeker is niet gedagvaard ter zake van vernieling van een of meer geluidsboxen toebehorende aan X; N.o.).

(…)

Voor zover na te gaan is klager bij deze uitspraak aanwezig geweest en heeft hij geen gebruik gemaakt van enig rechtsmiddel (vaststaat dat verzoeker bij de uitspraak aanwezig is geweest en geen rechtsmiddel heeft aangewend; N.o.). Derhalve kan de uitspraak op de sluitingsdatum van dit rapport als onherroepelijk worden aangemerkt.

Advies.

Door de klachtencoördinator (van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.) is inmiddels besloten voor de uitgebreide procedure. Ik stel U voor dit rapport of een samenvatting voorzien van Uw visie aan de klachtencoördinator te doen toekomen. Verder dient klager van de verdere afhandeling in kennis te worden gesteld.”

4. Bij brief van 15 augustus 2000 liet de chef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer het volgende aan de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost weten:

“Op basis van de (Klachtenregeling gedragingen ambtenaren van politie van de regio Brabant Zuid-Oost; N.o.) doe ik u hierbij ter kennisneming toekomen de stukken met betrekking tot de afhandeling van de klacht van (verzoeker; N.o.) uit Y over het optreden van de politie in de gemeente Y.

Deze klacht is aanvankelijk uitgezet voor de verkorte procedure, maar later in overleg met de klachtonderzoeker alsnog omgezet in een UITGEBREIDE PROCEDURE.

Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud van de bijlagen. Aan de hoofdofficier van justitie is zijn oordeel gevraagd over de strafrechtelijke aspecten van dit optreden.

Graag ontvang ik het advies van uw commissie over de afdoening van de klacht.”

5. De waarnemend hoofdofficier van justitie (Bo; N.o.) te Den Bosch deelde de korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij brief van 13 september 2000 onder meer het volgende mee:

“In antwoord op uw brief van (…) waarin u mij verzoekt om mijn oordeel te geven over de klacht van (verzoeker) bericht ik u het volgende.

Op 28 januari 2000 in de middag is klager te Y door een medewerker van het bedrijf X, op aanwijzen van een getuige, aangehouden wegens vernieling van kabels van geluidsboxen. Aan deze aanhouding heeft klager zich geprobeerd te onttrekken. Bij deze aanhouding heeft klager de medewerker van X bedreigd met de dood. Naar aanleiding van een melding van de meldkamer zijn verbalisanten B. en D. direct ter plaatse gegaan. Klager is vervolgens aan hen overgedragen en aangehouden op grond van vernieling en bedreiging. Op dat moment namen verbalisanten een alcohollucht waar bij klager. Ook verbalisanten H. en K. komen ter plaatse en zij constateren dat de aansluiting van de geluidsboxen van X is verbroken. Omdat klager zich recalcitrant gedraagt en niet mee wil lopen naar de winkel wordt hij door D. en B. overgebracht naar het politiebureau (Helmond-Centrum; N.o.). Voor de overbrenging naar het bureau is klager geboeid. Tijdens de overbrenging uitte klager beledigende opmerkingen naar de verbalisanten in termen van: 'fascisten, boerenlul, kutwouten. etc.'. Aangekomen op het bureau bleef klager vloeken en tieren, ook tegen andere politiefunctionarissen aanwezig op het bureau.

(…)

De klacht van (verzoeker; N.o.) (…) richt zich op de volgende punten:

1. klager is ten onrechte aangehouden, aangezien hij niets had vernield;

2. klager is op brute wijze in de boeien geslagen en afgevoerd naar het bureau;

(…)

Klager zegt dat hij de stekkers van de geluidsboxen bij X slechts had losgetrokken en niet had vernield. De agenten zouden zich er niet van hebben vergewist of hij daadwerkelijk iets had vernield. De agenten zouden hem meteen, nadat zij ter plaatse waren gekomen, gehaast en ruw hebben beetgegrepen, zijn armen met geweld op zijn rug gedraaid hebben en de handboeien hebben omgedaan. Vervolgens is hij meteen in de politieauto geplaatst.

(…)

Verbalisanten geven daarentegen een andere lezing van het gebeuren. Op 28 januari 2000 hebben D. en B. zich op verzoek van de meldkamer begeven naar X in Y alwaar iemand bedrading van geluidsboxen aan het lostrekken zou zijn. Ter plaatse bleek klager door personeel van X te zijn aangehouden. Tevens bleek klager het personeelslid van X had bedreigd met de dood. Daarop hebben D. en B. klager die zich (nog steeds) recalcitrant en bedreigend gedroeg, overgenomen van het winkelpersoneel en aangehouden ter zake vernieling en bedreiging. Inmiddels waren ook verbalisanten H. en K. ter plaatse gekomen. Zij zijn met de aangever naar de winkel gelopen alwaar zij constateerden dat de aansluiting van de geluidsboxen was verbroken. Klager is vervolgens, nadat hij weigerde mee te lopen naar de winkel, door D. en B. geboeid en overgebracht naar het politiebureau. Tijdens de overbrenging bleef klager zeer beledigende taal richting verbalisanten uiten.

(…)

Naar aanleiding van het bovenstaande;

Ad 1 Ten aanzien van de rechtmatigheid van de aanhouding sluit ik me aan bij hetgeen de klachtonderzoeker in zijn klachtenrapport d.d. 12 juli 2000 (zie hiervoor onder A. 3.; N.o.) daarover heeft gemeld. Klager is terecht als verdachte van vernieling aangemerkt en aangehouden door personeel van X. Dit is gebeurd op basis van de verklaring van een getuige en de constatering dat de verbindingen van de geluidsboxen waren verbroken. Ook de daaropvolgende aanhouding door verbalisanten D. en B. is (derhalve) rechtmatig. Overigens heeft de aanhouding door verbalisanten niet alleen plaatsgevonden op basis van vernieling, maar ook (zoals blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding (zie C. 2.4.; N.o.) op basis van bedreiging van een personeelslid van X. Daar verbalisanten D. en B. druk bezig waren met klager, hebben verbalisanten H. en K. de aansluiting van de boxen bij de winkel onderzocht en geconstateerd dat deze waren verbroken. Klager is zelf nog verzocht mee te lopen naar de winkel, hetgeen hij echter heeft geweigerd. Ik acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.

Ad 2 Ook ten aanzien van dit punt sluit ik me aan bij hetgeen de klachtonderzoeker daarover in zijn klachtrapport heeft vermeld. Klager uitte bedreigende en beledigende taal, had een alcohollucht om zich heen hangen en vertoonde vluchtgedrag. De lezing van het gebeuren geschetst door verbalisanten is aannemelijk, er zijn geen redenen om aan de geloofwaardigheid ervan te twijfelen. Ingevolge artikel 22 van de Ambtsinstructie (voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar; N.o.) voor de politie is het gebruik van handboeien in dergelijke gevallen toegestaan. Ik acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.”

6. Bij brief van 28 september 2000 werd verzoeker door de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost uitgenodigd op 10 oktober 2000 te verschijnen voor een zitting van de commissie inzake zijn klacht. Bij deze brief waren de stukken met betrekking tot verzoekers klacht gevoegd.

7. Tijdens de hoorzitting van 10 oktober 2000 inzake verzoekers klacht legde verzoeker een op diezelfde datum gedateerde brief aan de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost over. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

“Dit dossier lezend kan niet anders geconcludeerd worden dan dat met vereende krachten is geprobeerd karaktermoord op mij te plegen. Iets dat overigens als een boemerang op hen terugslaat. (…)

Ik noem kort enkele opmerkelijke zaken:

(…)

- (…) in verband met de vermeende rechtmatigheid van de arrestatie worden allerlei dubieuze en tegenstrijdige verklaringen afgelegd.

- Er kloppen allerlei dingen niet met betrekking tot tijdstip en plaats waar ik werd gearresteerd, door wie, op basis waarvan, en wie daarbij aanwezig waren.

- Waarom komt getuige F. in het hele verhaal niet voor? Een getuige die door (de klachtonderzoeker; N.o.) 'de onbekend gebleven getuige' wordt genoemd, terwijl F. nota bene op het adres van de X woont?

(…)

- Ik vind het vreemd dat uitgerekend de processen-verbaal van T. en H. zo fel en tendentieus van toon zijn.

(…)

Er staan veel te veel onduidelijkheden en tegenstrijdigheden in, en de voorstelling van zaken zoals die door de politie wordt gegeven, is op allerlei punten zeer onwaarschijnlijk en onaannemelijk. Bovendien: als de feiten duidelijk hadden gelegen, had de politie niet haar toevlucht hoeven te nemen tot het maken van al die irrelevante en vaak hoogst suggestieve, tendentieuze opmerkingen, insinuaties en verdachtmakingen - waar voorliggend dossier bol van staat.

Ik nodig u uit net zo gedetailleerd naar mijn relaas van het gebeuren te kijken als ik gedaan heb naar (een gedeelte van) dit dossier. En dan te beoordelen welk verhaal op u het meest overtuigend, aannemelijk en intern consistent overkomt.

(…)

l. Melding met rapportage d.d. 28 januari 2000,15.53 uur, door D., B., K. en H. (zie C. 2.7.; N.o.)

1 a. Aangever J. woont waarschijnlijk niet in Keildonk maar in Keldonk.

1 b. Deze melding is gedaan door vier agenten, maar de tekst lijkt alleen door D. en B. (…) te zijn geschreven. De namen H. en K. komen niet voor.

1c. Op deze melding wordt niet het tijdstip vermeld waarop de politie werd gebeld i.v.m. het feit dat ik iets vernield zou hebben in de X aan de V. (…). Dat wordt echter wel gesuggereerd doordat bij 'Tijdstip extra informatie' wordt gezegd: 'Een lastige klant binnen, staat momenteel de boxen los te trekken.' Het tijdstip is '152129,' hetgeen, naar ik aanneem, betekent: om 15.21 uur en 29 seconden. Niet alleen ben ik op geen enkel moment een 'lastige klant binnen' geweest, het kan ook onmogelijk het tijdstip zijn geweest waarop de eerste melding binnenkwam. Immers, reeds 17 minuten later werd de GG&GD (Brabant Zuid-Oost; N.o.) gebeld door de politie. En als we kijken naar wat er allemaal is gebeurd tussen het moment dat de jongens van de X de politie hadden gebeld (en dat was al gebeurd voordat ze mij aanspraken!) en het moment dat de politie de GG&GD belde, is het onmogelijk dat daar slechts 17 minuten tussen liggen. De telefonische melding moet dus veel eerder zijn binnengekomen. Bovendien staat op alle drie de meldingen links bovenaan: '00-510062,15:21. Bedreiging,' Er staat niet 'vernieling.' Terwijl de politie was gebeld wegens vernieling!

1 d. Tp op de V. troffen wij de AAN J. en de onbekende VE.

1. Ik neem aan dat 'Tp' 'ter plaatse' betekent, en 'AAN' 'Aangever.'

2. Wie zijn 'wij?' Indien het D. en B. betreft, is de zinsnede 'Tp op de V.' niet correct. Dat moet zijn: 'Op de hoek van de M. en de V.' Dit is belangrijk voor de rest van het verhaal.

3. D. en B. moeten ook getuige F. hebben gezien, want die was daar op dat moment ook aanwezig.

4. Collega's (van D. en B.; N.o.) H. en K. beweren dat ook zij op dat moment ter plaatse waren, maar dat wordt hier niet gemeld. Behalve als onder 'wij' wordt verstaan: alle vier.

(…)

1 f. VE is NIET voorgeleid ivm het niet aanspreekbaar zijn.

Ik weet niet precies wat 'voorgeleiden' is - ik neem aan voor de (hulp)officier van justitie T. - maar nadat ik in het Elkerliek Ziekenhuis (te Y; N.o.) was behandeld (± 16.30 uur), was ik wel degelijk aanspreekbaar. Men had mij toen dus best kunnen voorgeleiden. (…)

1 h. Waar is het proces-verbaal van aangifte van J.?

2. Proces-verbaal van aangifte (terzake belediging; N.o.) d.d. 28 januari 2000, 16.17 uur, door B., opgetekend door T. (zie C. 2.2.; N.o.)

2a. Omstreeks 15:21 uur hoorden wij (...) dat erbij de X (...) een man vernielingen aan het aanrichten was. Nogmaals, dat tijdstip kan niet kloppen.

2b. Hierop werd ons duidelijk gemaakt

Hieruit blijkt dat B. en D. puur en alleen zijn afgegaan op de (dwaze) beschuldigingen van de jongens van de X. De agenten hebben niet de moeite genomen te checken of er werkelijk iets vernield was. En niet ik had die jongens bedreigd, zij hadden mij bedreigd. Niet ik was opgefokt en agressief, maar zij.

Er is mij door de agenten helemaal niets gevraagd. Ik werd tot mijn verbijstering onmiddellijk, zonder omhaal, zeer ruw in de boeien geslagen. Dat maakt mijns inziens de arrestatie onrechtmatig. In dit proces-verbaal wordt ook NIET gezegd dat ik me op dat moment beledigend, agressief of recalcitrant gedroeg. Er was dus geen enkele reden om mij te arresteren.

2c. In dit proces-verbaal wordt niet gerept van een ontmoeting 'ter plaatse' met collega's H. en K. Belangrijk detail voor de rest van het verhaal.

2d. Na voorlezing en volharding met verbalisant getekend.

(…)

5. Proces-verbaal bevindingen d.d. 28 januari 2000 door T. (zie C. 2.3.; N.o.)

(…)

5b. De man was zojuist (…) aangehouden en overgedragen aan de politie.

De heer T. vindt kennelijk dat het begrip `zojuist' ook betrekking kan hebben op iets wat ten minste 20 a 30 minuten geleden is gebeurd.

5c. Het personeelslid had de man stekkers uit geluidsboxen zien trekken en het personeelslid had de man herkend als degene die hij vaker had gezien en snoeren van de geluidsboxen had zien doorsnijden.

1. Ik neem aan dat met 'personeelslid' J. wordt bedoeld. Helemaal zeker is dat niet. Er blijkt namelijk onduidelijkheid te bestaan over wie nou precies gezien zou hebben dat ik die pluggen ontkoppelde. Het kan ook de volgens (de klachtonderzoeker; N.o.) 'onbekend gebleven getuige' F. zijn geweest.

2. Er wordt gezegd dat het personeelslid vaker had gezien dat ik snoeren doorsneed. Dit is een suggestieve, tendentieuze, belasterende opmerking die niet gestoeld is op enig bewijsmateriaal, volstrekt onwaar is, en bovendien hoogst onaannemelijk: als dat personeelslid namelijk ooit gezien zou hebben dat ik een snoer doorsneed, zou hij mij dan niet acuut aangehouden hebben en de politie gebeld? In aanmerking genomen het feit dat hij nu kennelijk al de politie heeft gebeld terwijl ik slechts de twee pluggen had losgemaakt!? Kortom, wat hulpofficier van justitie T. hier beweert, hoort thuis in de categorie roddel & achterklap, niet in een proces-verbaal (van; N.o.) bevindingen.

5d. De man werd onder luid protest van het personeelslid overgenomen

Ik neem aan dat wordt bedoeld dat ik, de verdachte, luid protesteerde, niet het personeelslid.

5e. Ook mij beledigde hij en verklaarde dat ik hem in zijn gezicht had geslagen.

Wanneer zou dat gebeurd moeten zijn? Kennelijk al voordat ik in een ophoudlokaal werd ingesloten. T. lijkt de feiten door elkaar te halen. Bovendien snap ik niet waarom ik verklaard zou hebben dat hij mij in het gezicht had geslagen. Wanneer zou dat gebeurd moeten zijn?

(…)

7. Proces-verbaal bevindingen d.d. 30 januari 2000 door H. en K. (zie C. 2.5.; N.o.)

7a. Merk op dat dit proces-verbaal van bevindingen twee dagen na 28 januari (2000; N.o.) is opgemaakt. Waarom? Is dat gebruikelijk?

7b. Op vrijdag 29 januari 2000, omstreeks 15.25 uur

Dit moet zijn vrijdag 28 januari 2000.

7c. Gekomen op de M., nabij de V., zagen wij (...) ook onze collega's B. en D. bezig met twee mensen.

1. Dit kan niet waar zijn, althans niet op het punt 'M., nabij de V.' Want daar waren alleen D. en B., en daar is maar één politieauto gekomen. Bovendien zou ik H. zeker herkend hebben, want wij kenden elkaar. (…)

2. In alle verklaringen van B. en D. wordt met geen woord gerept over het feit dat zij, omgekeerd, hun collega's H. en K. hebben gezien.

3. Merk op dat hier voor het eerst wordt gesproken over '(…) M., nabij de V.' En dat was ook inderdaad de plek waar ik verklaard heb dat de politie arriveerde. Alleen waren dat NIET H. en K., maar D. en B. zoals deze agenten ook zelf hebben verklaard. Alleen hebben zij daarbij - om voor mij onnaspeurlijke redenen - niet de precieze locatie vermeld, te weten de hoek M./V.

4. Is het aannemelijk te veronderstellen dat op een relatief onschuldige melding van 'vernieling' van twee luidsprekerdraadjes maar liefst twee surveillancewagens op pad worden gestuurd?

7d. Ik, H. heb de man ook mee vastgepakt en ik rook meteen een alcohollucht, afkomstig van die man.

Dit is dus een aperte leugen. H. en K. zijn NIET op de hoek M./V. geweest ten tijde van mijn arrestatie. H. heeft mij dus ook niet kunnen vastpakken en/of een alcohollucht kunnen ruiken.

Overigens wordt ook in de verklaringen van D. en B. NIETS over een eventuele alcohollucht gemeld, terwijl ik nota bene met hen in één auto heb gezeten. Als er dus een alcohollucht om me heen had gehangen, hadden die agenten dat ongetwijfeld geroken, en er melding van gemaakt. Maar dat hebben ze niet. Alleen H. schijnt een opvallend goed reukorgaan te hebben.

7e. Wij hoorden die ander zeggen dat die man (...) vernieling had gepleegd en dat hij daarvan aangifte wilde doen. Hierop is de man (...) aangehouden.

Nogmaals, dat kunnen ze niet gehoord hebben, want zij waren daar niet! Overigens erkennen H. en K. hier wel dat ik ben aangehouden op basis van het feit dat iemand beweert dat ik iets vernield zou hebben. Temeer daar de politie zich daar niet zelf van vergewist heeft, ben ik dus volslagen onterecht, en nog zeer bruut ook, gearresteerd. Het zou een fraaie zaak worden als mensen slechts de politie hoeven te bellen en verklaren dat de een of ander iets vernield heeft, en dat zo iemand dan acuut in de boeien wordt afgevoerd, zonder dat de politie de vermeende vernieling constateert. Zo gaat het, dacht ik, niet in dit land.

7f. Wij zijn hierop met de aangever naar de winkel gegaan en zagen daar

1. Juist ja, daar! Ter plaatse van het adres van de X op de V. (…), niet op de hoek van de M. en de V.

2. Overigens vind ik het nog steeds vreemd dat wederom met geen woord gerept wordt over getuige F., die nota bene op (…) schijnt te wonen.

7g. ... en zagen daar dat de aansluiting van de geluidsboxen (...) was verbroken.

Dat kan kloppen, hoewel de mensen van de X slechts de pluggen weer in elkaar hadden hoeven steken om geluid uit de boxen te krijgen. Er was niets kapot.

7h. Hij zou gezegd hebben: "Ik steek je de volgende keer kapot", of woorden van die strekking. Wij hebben toen de aangever ook overgebracht naar het bureau. Kennelijk om de aangever - J. - aangifte te laten doen van bedreiging, niet van vernieling. En alleen J., niet getuige F. Rare zaak. En waar is dat proces-verbaal van aangifte van J.?

(…)

7za. Ik (...) ken (verzoeker; N.o.) als zijnde een persoon die zijn gelijk wil hebben. Hij zal hier kosten noch moeite voor sparen. Wederom een irrelevante, tendentieuze opmerking.

7zb. ... over steeds door hem veroorzaakte geluidsoverlast.

Ik deel u mee, dat als H. ook maar iets begrepen had van 'het kleine stukje' uit mijn boek dat hij schijnbaar heeft gelezen, hij begrepen zou hebben dat ik - helaas - juist vaak slachtoffer ben geweest van geluidsoverlast, niet de veroorzaker. (…) Deze opmerking - en in feite de hele alinea - kan dus weer naar de categorie roddel en achterklap worden verwezen.

(…)

10. Rapportage klachtonderzoek d.d. 12 juli 2000 van (de klachtonderzoeker; N.o.) aan Afdelingsleiding Helmond-Centrum, (…) (zie hiervoor onder A. 3.; N.o.)

(…)

10c. Onder het kopje 'Onderzoeksverrichtingen'

(…)

2. Eenmaal ter plaatse bleek

Hoezo 'eenmaal?' Geeft D. hier impliciet toe, dat het nogal lang duurde voordat hij en collega B. ter plaatse waren? En wat bedoelt hij precies met 'ter plaatse?'

3. ... en dat er sprake was van een gerede verdenking.

O, er wordt dus toegegeven dat er geen vernieling was geconstateerd! Waaruit bestond die gerede verdenking dan?

4. Klager rook naar alcohol.

In de verklaringen van zowel D. als B. wordt daar met geen woord over gerept. Zij hadden dat inmiddels kennelijk ingefluisterd gekregen door H.

5. Doordat klager zich recalcitrant en bedreigend gedroeg.

Als ik me toen al recalcitrant en bedreigend gedroeg, is het hoogst onaannemelijk dat D. mij later, terwijl hij alleen is met mij, van de boeien ontdoet.

6. De collega's K. en H. waren eveneens ter plaatse en verzorgden het contact met de aangever.

Nogmaals, dat 'ter plaatse' betreft dan de locatie V. (…), niet de hoek M./V! En 'de aangever' was, naar ik meen, J., en die stond met F. en mij op de hoek van de M. en de V. op het moment dat D. en B. daar arriveerden.

(…)

Over het horen door (klachtonderzoeker; N.o.) van B. op 11 april 2000:

10. Ter plaatse werd door een medewerker van die winkel een aangehouden verdachte aan hen overgedragen.

Waarom wordt steeds maar niet verteld dat 'ter plaatse' in dit geval betekent: op de hoek van de M. en de V!?

11. Het was mij bekend dat in het recente verleden meerdere keren de bedrading van de geluidsinstallatie was losgetrokken en in enkele gevallen vernield. Ik neem aan dat dat 'mij' hier betekent: B. Hadden de mensen van de X al vaker aangifte gedaan van vernieling? Waarom wordt gesuggereerd dat ik de persoon moet zijn geweest die al vaker de geluidsinstallatie had losgetrokken 'en in enkele gevallen vernield?' Ik geef toe dat ik een paar keer eerder die pluggen heb losgemaakt, maar vernield heb ik nooit iets. Dus weer een zeer suggestieve, onterechte opmerking.

12. Wegens de publieke belangstelling in de winkelstraat verzochten wij klager om mee te gaan naar de winkel.

Nogmaals: een pertinente leugen. Er is mij helemaal niet gevraagd om mee te lopen naar de winkel. Als men dat voorgesteld had, zou ik daar allicht op ingegaan zijn. Dat moet iedereen kunnen begrijpen. En trouwens, waar slaat dat op: 'wegens de publieke belangstelling?'

(…)

18. Vervolgens (...)zijn (…) (D.; N.o.) en ik de zaak gaan rapporteren.

Ik neem aan dat dat 'rapport' de melding met rapportage is welke gemuteerd is om 15.53 uur, toen ik in de ambulance zat. Dat rapport is echter niet opgemaakt door D. en B. alleen, maar ook door H. en K.

19. Merk op dat (de klachtonderzoeker; N.o.) het kennelijk niet van belang heeft geacht om ook H. en K. bij zijn onderzoeksverrichtingen te betrekken, noch overigens T. en/of R. en P. W. (tevens politieambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.).

20. Al op 11 april (2000; N.o.) had (de klachtonderzoeker; N.o.) zijn uiterst summiere onderzoeksverrichtingen afgerond (met het horen van B.) maar vervolgens kan (de klachtonderzoeker; N.o.) pas drie volle maanden later, op 12 juli (2000; N.o.), met een rapportje komen.

10d. Onder het kopje 'Analyse'

10d1. Ad 1. Is de aanhouding van klager rechtmatig?'

a. Een onbekend gebleven getuige had dat gemeld en had klager aangewezen als dader.

1. Het is mij een raadsel waarom (de klachtonderzoeker; N.o.) het hier heeft over 'een onbekend gebleven getuige.' In alle drie de meldingen met rapportage staat namelijk onder punt 3: getuige F., nota bene wonend op (…), het adres van X. Die had makkelijk opgespoord kunnen worden, lijkt mij. Beetje rare zaak dat (de klachtonderzoeker; N.o.) deze van meet af aan bekende jongeman een 'onbekend gebleven getuige' noemt. Waarom zou hij dat doen? Hoe komt het dat deze getuige sowieso geen rol speelt? Waarom heeft de politie deze getuige niet gehoord?

2. Uit deze zinsnede van (de klachtonderzoeker; N.o.) blijkt dus dat ik ben gearresteerd op basis van een aanwijzing van een onbekend gebleven getuige. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dat voldoende rechtsgrond is om iemand te arresteren.

b. Daarbij bleek dat de bedrading was losgeknipt dan wel losgetrokken.

Er was helemaal niks 'losgeknipt.' Er waren twee pluggen losgemaakt, niet eens 'losgetrokken.' Bovendien kunnen D. en B. dat niet zelf geconstateerd hebben, want zij zijn helemaal niet bij de X geweest!

c. Na de aanhouding is klager als verdachte onmiddellijk overgedragen aan de politieambtenaren. Dat 'onmiddellijk' is volstrekt onwaar. Na de melding door X heeft het minstens een kwartier geduurd voordat D. en B. aan kwamen scheuren op de hoek van de M. en de V.

(…)

e. Zowel doorknippen als op andere wijze verbreken van de draadverbinding leidt tot onbruikbaarheid van de geluidsboxen.

Dit is mijns inziens niet juist. Nogmaals, van 'doorknippen' was geen sprake (en (de klachtonderzoeker; N.o.) wist dat donders goed toen hij deze 'analyse' maakte), dus het is een onnodig suggestieve opmerking. Voorts dient gesteld te worden dat de geluidsboxen door het losmaken van de pluggen in de bedrading niet 'onbruikbaar' worden. Onbruikbaarheid suggereert namelijk dat de boxen zelf op enigerlei wijze beschadigd raken, maar dat is niet het geval als slechts de pluggen in de bedrading worden losgemaakt. Iets wat de mensen van X dagelijks doen, terwijl zij de boxen daardoor toch echt niet onbruikbaar maken.

f. ... en is sprake van het strafbare feit vernieling.

In de eerste plaats is het opmerkelijk dat door (de klachtonderzoeker; N.o.) niet wordt vermeld op basis van welk wetsartikel het losmaken van de pluggen in de bedrading een strafbaar feit zou opleveren. In de tweede plaats wordt in de tenlastelegging voor 16 juni (2000; N.o.) met geen woord gesproken over het feit dat ik iets vernield zou hebben. Terwijl we mogen aannemen dat als de Officier van Justitie van mening zou zijn geweest dat het losmaken van twee stekkertjes een strafbaar feit opleveren, hij mij dat ongetwijfeld ten laste had gelegd, temeer daar deze hele affaire juist daarmee begon:

vernieling.

(…)

h. ... ter voorgeleiding voor een hulpofficier van justitie.

Ik ben volgens mij helemaal niet 'voorgeleid.' Toen ik vanuit het ziekenhuis was teruggebracht naar het politiebureau, werd ik - zoals gezegd tot mijn verbijstering - wederom in een cel gezet. Pas toen, in de deuropening van de cel, heeft H. mij verteld dat ik, omdat ik verdacht werd van strafbare feiten, nog verhoord zou moeten worden. Als dat 'voorgeleiden' is, dan ben ik inderdaad voorgeleid. En dat kan inderdaad rond 16.48 (uur; N.o.) zijn geweest, zoals ook T. verklaart in zijn proces-verbaal van bevindingen.

i. Onder dit kopje: 'Is de aanhouding van klager rechtmatig?' wordt met geen woord gerept over bedreiging. Volgens (de klachtonderzoeker; N.o.) was de aanhouding dus rechtmatig, louter op basis van het feit dat ik iets vernield zou hebben. Ik had echter niets vernield en in de tenlastelegging voor 16 juni (2000; N.o.) staat ook niets over vernieling. Op basis van deze feiten lijkt me de aanhouding dus niet rechtmatig.

10d2. Ad 2. Is klager na zijn aanhouding rechtmatig en met de juiste bejegening geboeid?

a. In de eerste twee alinea's wordt weer vrijelijk geput uit het proces-verbaal van aangifte van J., alsof alles wat J. ten opzichte van de politie verklaarde, de heilige waarheid was. (De klachtonderzoeker; N.o.) neemt J.'s leugens en suggestieve opmerkingen klakkeloos over. Reden temeer om J.'s proces-verbaal van aangifte eens zelf te bekijken.

b. Het liefst zou ik jou een mes door je keel halen/steken.

Ik vind dat (de klachtonderzoeker; N.o.) zich hier schuldig maakt aan ernstige laster. Hij had deze uiterst tendentieuze opmerking nooit in dit rapport mogen zetten. Temeer niet daar (de klachtonderzoeker; N.o.) ten tijde van het schrijven van dit rapport - 12 juli (2000; N.o.) - allang wist dat zelfs de Officier van Justitie op dit punt vrijspraak had geëist.

c. Verder was de toestand van klager beschreven als dronken. Waar haalt (de klachtonderzoeker; N.o.) deze (des)informatie vandaan?

d. Door de politieambtenaren (...) werd waargenomen dat klager rook naar het gebruik van alcohol. In de eerste plaats is dat al heel wat anders dan de 'kennelijke dronkenschap' zoals in voorgaande alinea wordt gesuggereerd.

In de tweede plaats wordt in de bron die (de klachtonderzoeker; N.o.) noemt (het proces-verbaal van aangifte B./D. en het proces-verbaal van bevindingen T.) NIETS gezegd over het vermeende feit dat 'klager rook naar het gebruik van alcohol.' Waarvan akte.

(…)

10e. Onder het kopje 'Vervolging'.

Ik vraag me af waarom dit is opgenomen in het rapport van (de klachtonderzoeker; N.o.), maar u kunt hier vaststellen dat ik niet ben gedagvaard wegens vernieling, waar deze hele affaire mee begon.

10f. Onder het kopje 'Advies'.

Verder dient klager van de verdere afhandeling in kennis te worden gesteld, (zal door rapporteur worden verzorgd).

Ik stel vast dat dit niet is gebeurd. Mij is niets verteld over het feit dat besloten was - zoals (de klachtonderzoeker; N.o.) inmiddels allang wist - tot een 'uitgebreide procedure.' Noch overigens wat dat inhield.

10g. Onder het kopje 'Termijnen'.

Er wordt hier gesuggereerd dat de reden dat de behandeling van mijn klacht van 6 april pas ruim drie maanden later - op 12 juli (2000; N.o.) - resulteerde in de rapportage van (de klachtonderzoeker; N.o.), onder meer gelegen is in het feit dat ik de zaak vertraagde: 'Hij memoreerde dat zijn schrijven als aansprakelijkheidsstelling diende te worden geïnterpreteerd en dat de (aan)klacht later zou volgen.' Ik heb (de klachtonderzoeker; N.o.) nooit een brief met die strekking doen toekomen. Ik werd enkele dagen nadat ik de brief van 6 april op de bus had gedaan - naar (de; N.o.) klachtencoördinator (…) - door (de klachtonderzoeker; N.o.) gebeld met het verzoek om eens te komen praten. Hij had mijn brief van 6 april nog niet eens gezien. Het is dus onzinnig om te doen voorkomen alsof de vertraging aan mij te wijten zou zijn. En overigens deelt (de klachtonderzoeker; N.o) mij in zijn schrijven d.d. 18 juli mee: 'Vanwege mijn werkzaamheden voor en tijdens het voetbaltoernooi Euro 2000, heeft de afwerking van Uw klacht enige vertraging ondervonden. Mijn oprechte excuses daarvoor.'

(…)

12. Brief d.d. 13 september 2000 van (Bo.), fungerend Hoofdofficier van Justitie, aan (…), korpschef regiopolitie Brabant Zuid-Oost (zie hiervoor onder A. 5.; N.o.).

12a. Aan deze aanhouding heeft klager zich geprobeerd te onttrekken.

Zoals ik in mijn brief van 6 april heb verteld, wilde ik me inderdaad na enige tijd 'aan de aanhouding onttrekken.' Maar beter zou zijn geweest: 'vluchten.' Want de jongens van de X werden buitengewoon agressief, bedreigend en gewelddadig. Er was sprake van een ernstig escalerende situatie. Nogmaals: niet ik was kwaad en opgefokt, maar de jongelui. Juist mijn koele, licht-geamuseerde houding wekte hun agressie op. Ik wist namelijk dat zij, als de politie zou verschijnen, een uitbrander zouden krijgen in de trant van 'Zijn jullie nou helemaal gek geworden? Wij hebben nog meer te doen!'

12b. Bij deze aanhouding heeft klager de medewerker van X bedreigd met de dood.

Dit is en was een leugen. Het was juist andersom. Zelfs de Officier van Justitie eiste op dit punt vrijspraak, tijdens het proces op 16 juni 2000 in Den Bosch. Bo. moet daar op 13 september allang van op de hoogte zijn geweest, mede gezien het feit dat hij de rapportage van (de klachtonderzoeker; N.o.) had gelezen. Kortom, dat ik de medewerker van X met de dood bedreigd zou hebben, is niet alleen een irrelevante, maar ook hoogst tendentieuze opmerking. Een Hoofdofficier van Justitie onwaardig.

(…)

12d. Op dat moment nemen verbalisanten een alcohollucht waar bij klager.

Dit staat nergens te lezen in de verklaringen van de verbalisanten (D. en B.), dus het is mij een raadsel hoe Bo. tot deze conclusie komt.

12e. Ook verbalisanten H. en K. komen ter plaatse

1. Zoals gezegd is dit pertinent niet waar. Zij zijn niet op de hoek van de M. en de V. geweest, althans niet toen ik daar stond met aangever J., getuige F. en de verbalisanten D. en B. Ik wil best geloven dat H. en K. bij X zijn geweest, maar ze zijn niet op de hoek M./V. geweest toen ik daar stond.

2. Het lijkt me overigens dat H. en K. daardoor niet aangemerkt kunnen worden als verbalisanten.

12f. ... en zij constateren dat de aansluiting van de geluidsboxen van X is verbroken. Dat kan zijn, maar ik wil benadrukken dat er dus niets was vernield!

12g. Omdat klager zich recalcitrant gedraagt en niet mee wil lopen naar de winkel

Zoals ik eerder heb gezegd is dit apert onwaar. In de eerste plaats gedroeg ik me in eerste instantie helemaal NIET recalcitrant ten opzichte van de agenten (zoals gezegd was ik juist blij ze te zien) en in de tweede plaats is het apert onwaar dat ik uitgenodigd zou zijn mee te lopen naar de winkel. Ieder moet begrijpen dat ik daarin onmiddellijk toegestemd zou hebben, immers ik wist heel zeker dat ik niets vernield had. Hetgeen ik de agenten graag zelf had willen laten constateren. Als dat gebeurd was, zou naar alle waarschijnlijkheid zijn afgezien van mijn arrestatie. Immers, waarvoor had ik dan nog gearresteerd moeten worden?

(…)

12I. Tevens bleek dat klager het personeelslid van X had bedreigd met de dood. Dit is onwaar, onbewezen en dus een hoogst tendentieuze opmerking.

12m. Daarop hebben D. en B. klager, die zich (nog steeds) recalcitrant en bedreigend gedroeg, (...) aangehouden terzake van vernieling en bedreiging. Neen. Ik ben - zoals (de klachtonderzoeker; N.o.) in zijn rapport zegt - aangehouden op aanwijzen van 'een onbekend gebleven getuige' dat ik iets vernield zou hebben. Zoals gezegd flipte ik pas nadat ik zonder omhaal in de boeien was geslagen.

12n. Inmiddels waren ook verbalisanten H. en K. ter plaatse gekomen.

In dit geval betekent dat 'ter plaatse' hooguit dat 'verbalisanten H. en K.' waren aangekomen op het adres V., bij de winkel zelf. Zij zijn NIET op de hoek M./V. geweest. En overigens waren H. en K. geen 'verbalisanten.' Dat waren B. en D.

12o. Klager is vervolgens, nadat hij weigerde mee te lopen naar de winkel.

Zoals gezegd is dit apert onwaar. Ik heb helemaal niet geweigerd mee te lopen naar de winkel. Elk weldenkend mens moet begrijpen dat ik dat juist graag gedaan zou hebben.

(…)

12t. Onder Ad 1 (uit rapport (van de klachtonderzoeker; N.o.): Is de aanhouding van klager rechtmatig?):

1. ... sluit ik me aan bij hetgeen (...) daarover heeft gemeld.

Zou Bo. dan zo vriendelijk willen zijn de vragen te beantwoorden die ik op dit punt heb? Zie mijn punt 10d1.

2. ... zoals blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding.

(…)

3. Klager is zelf nog verzocht mee te lopen naar de winkel, hetgeen hij echter heeft geweigerd. Nogmaals: dit is pertinent onjuist, en bovendien hoogst onaannemelijk.

12u. Onder Ad 2 (uit rapport (klachtonderzoeker; N.o.): is klager na zijn aanhouding rechtmatig en met de juiste bejegening geboeid?):

1. Klager uitte bedreigende (...) taal

Dat is onzin. Waarom zou ik politieagenten bedreigen als ik juist intens blij ben dat ze er eindelijk zijn?

2. ... had een alcohollucht om zich heen hangen.

Dit is niet geconstateerd door verbalisanten D. en B.!

3. ... en vertoonde vluchtgedrag.

Dit is absolute lariekoek. Zoals gezegd was ik juist zielsgelukkig om de politie te zien, want ik had al aardig wat klappen en trappen van de twee jongelui te verduren gehad, bovendien was mijn zonnebril brutaal, pal voor mijn ogen, tot gort gedraaid. Ik had er geen enkel belang bij te proberen te vluchten toen de politie eindelijk ter plaatse verscheen en - nogmaals - ik zou juist met alle plezier mee teruggelopen zijn naar de winkel indien ik daartoe uitgenodigd was.

4. De lezing van het gebeuren geschetst door verbalisanten is aannemelijk

Ik hoop dat ook u inmiddels tot de conclusie bent gekomen dat er een hoop hoogst merkwaardige en onaannemelijke aspecten aan deze zaak zitten.

5. ... er zijn geen redenen om aan de geloofwaardigheid ervan te twijfelen.

Ook Bo. had moeten begrijpen dat in het licht van hetgeen later is gebeurd, de verbalisanten er juist ALLE belang bij hadden een zo negatief mogelijk beeld van mijn gedrag en persoon te schetsen. Allemaal om aannemelijk te maken dat ik onmiddellijk in de aanval ging toen ik van mijn boeien werd ontdaan. Dat ze daarmee zichzelf in de vingers snijden, hebben ze zich kennelijk niet gerealiseerd.”

8. Bij brief van 13 december 2000 liet de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost verzoeker onder meer het volgende weten:

“De klachtencommissie zal deze week haar advies inzake uw klacht uitbrengen aan de korpsbeheerder.

Via de korpschef zult u van dit advies op de hoogte worden gesteld.

Uw bespreking van de stukken met betrekking tot de klacht zijn bij het oordeel van de commissie betrokken, alsmede uw suggesties. De commissie is er niet toe overgegaan deze alle op te volgen. Voor de inhoudelijke kant van het advies van de commissie moge ik u verwijzen naar het advies van de commissie zelf dat u, zoals gezegd, via de korpschef zal bereiken.”

9. De klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost bracht op 18 december 2000 haar advies uit over de klacht aan de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

Het advies luidde onder meer als volgt:

l Inhoud van de klacht.

(Verzoeker; N.o.), hierna aangeduid als "klager" beklaagt zich erover dat (het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.) hem volslagen onterecht en met veel onnodig geweld heeft gearresteerd en in de boeien heeft geslagen op de hoek van de V. en de M. vanwege vernieling bij X. Klager verwijt de politie dat deze ter plaatse geen onderzoek instelde of er daadwerkelijk iets vernield was en dat hem niets werd gevraagd dan wel werd meegedeeld.

(…)

II Procesverloop.

De klacht is door klager verwoord in zijn brief van 6 april 2000 (zie hiervoor onder A. 2.; N.o.). De klachtbrief werd voorafgegaan door zijn brief van 4 februari 2000 inhoudende een declaratie van stomerijkosten en correspondentie over de interpretatie van deze brief tussen de klachtencoördinator van de politie en klager. In de brief van klager d.d. 21 maart 2000 laat klager de klachtencoördinator van de politie weten dat hij - los van zijn brief d.d. 4 februari 2000 - een klacht zal indienen.

Besloten is de klacht volgens de uitgebreide procedure te behandelen. (De klachtonderzoeker; N.o.), heeft op 12 juli 2000 (zie hiervoor onder A. 3.; N.o.) gerapporteerd. Het hoofd van de Afdeling Helmond-Centrum, (…), heeft deze rapportage op 24 juli 2000 aan de klachtencoördinator gezonden. De fungerend hoofdofficier van justitie, (…), oordeelt in zijn brief van 13 september 2000 (zie hiervoor onder A. 5.; N.o.) dat de klacht ongegrond is voor zover het betreft de rechtmatigheid van de aanhouding en het in de boeien slaan van klager. (…)

De (klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost; nader aan te duiden als: de commissie; N.o.) heeft de klacht behandeld op 10 oktober 2000.

Uit de ter beschikking staande stukken - de ter zitting overhandigde verklaringen van klager daarbij inbegrepen (zie hiervoor onder A. 5.; N.o.) - en het verhandelde ter zitting kan het volgende worden afgeleid.

III Overwegingen.

De commissie dient te onderzoeken of is komen vast te staan dan wel aannemelijk is geworden dat het politieoptreden tegenover klager onbehoorlijk is geweest.

Klager acht in zijn schriftelijke analyse van de stukken met betrekking tot zijn klacht bewezen dat de versie van de zijde van de politie van het gebeurde aan alle kanten rammelt vanwege onduidelijkheden en tegenstrijdigheden, alsmede vanwege onwaarschijnlijkheden en onaannemelijkheden. Klager trekt in zijn analyse voorts de objectiviteit van het klachtonderzoek door de politie in twijfel omdat het onderzoek is verricht door een ondergeschikte van de chef van de Afdeling Helmond-Centrum. De commissie heeft ten aanzien van het klachtonderzoek in dit concrete geval geen aanleiding te twijfelen aan de correctheid van het onderzoek. Wel sluit de commissie zich aan bij de, ook door de klachtencoördinator in zijn brief van 10 april 2000 gedane, aanbeveling om het klachtonderzoek door iemand van buiten de betrokken afdeling te laten verrichten. Ten aanzien van de bemerking van klager dat vele stukken niet zijn ondertekend door de betrokken politieambtenaren merkt de commissie op dat dit kennelijk een gevolg is van het hier mutaties betreft die in een geautomatiseerd systeem zijn ondergebracht en dat dit feit als zodanig niet leidt tot gerede twijfel aan het klachtonderzoek. De commissie deelt de analyse van klager overigens niet en oordeelt als volgt.

Ten aanzien van de gebeurtenissen op 28 januari 2000 lopen de lezingen van de diverse betrokkenen (…) uiteen.

Duidelijk is in elk geval dat klager op eigen initiatief en zonder toestemming van het personeel van X een geluidsbox heeft uitgeschakeld. De mening van klager dat dit handelen geen vernieling is zodat zijn aanhouding perse niet had gemogen, deelt de commissie niet. Allereerst wijst de commissie erop dat het personeel van X aan de politieagenten vertelde dat klager niet alleen (zoals al telefonisch was gemeld) een geluidsbox had vernield, maar hen daarenboven had bedreigd toen zij hem daarvoor aanhielden in afwachting van de komst van de politie. Vanuit dat perspectief - beweerdelijke vernieling én bedreiging - moesten de politieagenten de situatie ter plaatse beoordelen. Klager daarentegen rekende er volgens zijn verklaringen op dat de politieagenten hem juist te hulp zouden schieten en was onaangenaam getroffen door het feit dat de agenten kennelijk meer oor hadden voor het winkelpersoneel. De commissie stelt vast dat de ter plaatse arriverende politieagenten in zeer korte tijd de situatie moesten inschatten. Klager werd kwaad en voegde de politieagenten verbaal het nodige toe. De commissie is van oordeel dat de politieagenten op grond van de omstandigheden redelijkerwijs de conclusie hebben kunnen trekken dat klager moest worden aangehouden. De commissie acht dit onderdeel van de klacht ongegrond. Het boeien van klager acht de commissie in overeenstemming met de Ambtsinstructie (voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar; N.o.) inzake het aanleggen van handboeien. De commissie kan noch uit het geheel van de verklaringen, noch uit feitelijk bewijs (bijvoorbeeld doordat klager ernstige blauwe plekken aan de polsen had) afleiden dat dit boeien met disproportioneel geweld is gebeurd, zodat de commissie dit niet aannemelijk acht. De commissie acht dit onderdeel van de klacht ongegrond.

(…)

IV Advies.

De commissie adviseert de korpsbeheerder op grond van de bovenstaande overwegingen de klacht ongegrond te verklaren voor zover deze inhoudt dat de politie klager ten onrechte heeft aangehouden en met onnodig geweld in de boeien heeft geslagen. (…)

Voorts doet de commissie de aanbeveling bij het onderzoek naar een klacht als richtlijn te hanteren dat dit onderzoek wordt verricht door een politiefunctionaris van een andere dan de betrokken politieafdeling.”

10. De korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost deelde namens de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij brief van 4 januari 2001 aan verzoeker onder meer het volgende mee:

“Hierbij ontvangt u een afschrift van het advies dat de Klachtencommissie (klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost; N.o.) heeft uitgebracht naar aanleiding van uw klachten over het optreden van (het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost; N.o.) te Y. (…)

Met de Klachtencommissie ben ik van oordeel dat de betrokken politieambtenaren op grond van de omstandigheden redelijkerwijs de conclusie hebben kunnen trekken dat u moest worden aangehouden. Dit onderdeel van uw klacht acht ik dan ook niet gegrond.

Nu de Klachtencommissie het boeien in overeenstemming acht met de Ambtsinstructie (voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar; N.o.) en noch uit het geheel van verklaringen, noch uit feitelijk bewijs kan afleiden, dat bij dit boeien disproportioneel geweld is gebruikt, acht ik ook dit onderdeel van de klacht ongegrond.

(…)

Ik beschouw de klacht hiermee als afgedaan.”

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost

1. In reactie op de klacht liet de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij brief van 9 mei 2001 onder meer het volgende weten:

“Binnen onze klachtenprocedure (Procedurebesluit klachten gedragingen ambtenaren van politie van de regio Brabant Zuid-Oost; N.o.) is deze klacht namens mij op basis van het advies van onze Klachtencommissie afgehandeld door de korpschef. Met hem ben ik van oordeel dat de klacht niet gegrond is voor zover dit betreft de grondslag van zijn aanhouding en het gebruik van disproportioneel geweld bij het boeien. (…) Dit is ook zo aan betrokkenen bericht.

De Klachtencommissie heeft binnen haar bevoegdheid een onderzoek ingesteld en haar advies daar op gebaseerd. Anders dan de klager ben ik van oordeel dat de Klachtencommissie hier zorgvuldig heeft gehandeld.”

2. Bij zijn bovengenoemde brief voegde de korpsbeheerder onder meer afschriften van:

2.1. een proces-verbaal van aangifte terzake bedreiging opgemaakt 28 januari 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer vermeld:

“Ik (J.; N.o.) ben als verkoopmedewerker werkzaam bij X gevestigd aan de V. (…) te Y. Ik loop al twee maanden stage bij dit bedrijf.

In deze stageperiode heb ik al verschillende malen meegemaakt dat de bedrading van kabels van geluidsboxen, welke wij net buiten de winkel hebben staan, doorgeknipt werden.

Vanmiddag omstreeks 15.30 uur was dit weer het geval. Ik was samen met mijn collega's in de winkel aan het werk alwaar ook geluidsboxen staan/hangen waar muziek door te beluisteren is.

Omstreeks 15.30 uur vanmiddag kwam er een vrouw naar ons in onze winkel en zei ons dat er een man zojuist de kabel(s) van de buiten de winkel staande geluidsbox had doorgeknipt. Dit zou gebeurd zijn door een man met een blauwe tas. We liepen direct naar buiten en keken rond doch vonden de betreffende persoon niet. Toen ik terugkwam in de winkel zag ik een man, die aan het signalement voldeed, in de winkel praten met een collega van mij. De vrouw die het voorval gemeld had, was nog in de winkel aanwezig en deelde ons mede dat die betreffende man, degene was die kort tevoren de kabel(s) van de geluidsbox had doorgeknipt, in onze winkel op dat moment met mijn collega stond te praten. Mijn collega en ik spraken met deze man. Wij hebben hem gevraagd waarom hij dit gedaan had en of dit normaal was. Die man antwoordde allerlei onzin. Mijn collega heeft de politie gebeld om de man voor verder onderzoek in deze over te dragen.

De politie kwam ter plaatse en in afwachting van hun komst spraken wij met die man. Wij hadden die man gezegd dat wij de politie gebeld hadden en dat wij daar op zouden wachten. De man gaf aan naar huis te gaan.

Net voor de politie ter plaatse kwam, zei die man tegen mij: “Het liefst zou ik jou een mes door je keel halen/steken.” althans soortgelijke woorden. Deze opmerking maakte op mij een grote indruk en ik voelde mij hierdoor behoorlijk bedreigd.

Ik had best de angst dat die man zijn woorden zou uitvoeren want die man was volgens mij dronken. Mede doordat hij dronken was kon ik hem moeilijk inschatten of en zo ja wat hij zou gaan doen. Ik voelde mij door de opmerking in combinatie met het gedrag van die man behoorlijk bedreigd. Vervolgens begon die man slaande bewegingen te maken naar mij maar door te bukken, kon ik voorkomen dat ik door hem geraakt werd.

De man wilde perse weg en ik trachtte dit te voorkomen door hem bij zijn arm vast te houden en steeds maar te zeggen dat hij moest wachten tot de politie ter plaatse was. Meteen hierna kwam de politie ter plaatse en name deze de zaak over.”

2.2. een proces-verbaal van aangifte terzake belediging opgemaakt 28 januari 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer vermeld:

“Vandaag, op vrijdag 28 januari 2000, was ik (B.; N.o.) werkzaam als Surveillant van politie van de regio Brabant Zuid-Oost en als zodanig in herkenbaar politie-uniform gekleed. Ik was samen met collega D., op weg naar Eindhoven om een auto op te halen aldaar.

Omstreeks 15.21 uur hoorden wij dat het Regionale Communicatiecentrum te Eindhoven een melding uitgaf, dat er bij X, gelegen aan de V. (…) te Y een man vernielingen aan het aanrichten was. Op dat moment hebben wij gereageerd op die melding en hebben wij doorgegeven dat wij ter plaatse gingen.

In de V. zag ik een groep mensen staan. Ik zag dat een van de mensen gekleed was in een blauwe blouse met het opschrift X, het betrof een winkelbediende van deze winkel. Ik zag dat deze winkelbediende in discussie was met een andere persoon. Wij hebben hierop gevraagd wat er aan de hand was. Hierop werd ons duidelijk gemaakt dat de man waarmee de winkelbediende mee in discussie was, was aangehouden door de winkelbediende terzake Vernieling en Bedreiging. Hierop hebben wij de verdachte overgenomen van de winkelbediende, in de transportboeien geplaatst en in ons opvallende surveillancevoertuig geplaatst. Hierop heb ik plaats genomen naast de verdachte en heeft collega D. plaats genomen achter het stuur van ons surveillancevoertuig.

(…)

Onderweg naar het bureau, hoorde ik de verdachte tegen Collega D. en mij zeggen, kennelijk om zijn ongenoegen over zijn aanhouding te uiten: ”Stelletje klootzakken” en “Boerenlul” en “Fascisten”. Deze woorden heeft de verdachte meermalen herhaald en ze waren direct tegen collega D. en mij gericht. Ik voelde mij door deze woorden ernstig beledigd en in mijn goede naam en eer aangetast.”

2.3. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door T. op 28 januari 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

“Op vrijdag 28 januari 2000 te 15.50 uur werd mij een onbekende man voorgeleid aan het bureau van politie te Helmond-Centrum. De man was zojuist door een personeelslid van een winkel in de V. te Y aangehouden en overgedragen aan de politie, nadat de man een vernieling had gepleegd en bedreigingen had geuit tegen dat personeelslid. Het personeelslid had de man stekkers uit de geluidsboxen zien trekken en het personeelslid had de man herkend als degene die hij vaker had gezien en snoeren van de geluidsboxen had zien doorsnijden.

De man werd onder luid protest (…) overgenomen door politiepersoneel ter plaatse. Abusievelijk werd namelijk door politiepersoneel ter plaatse de portofoonverbinding geopend, waardoor ik even kon meeluisteren.

De man uitte diverse beledigingen aan het adres van iedere politiemedewerker in zijn buurt, variërend van Boerenlul tot Vuile Fascist. Ook mij beledigde hij en verklaarde dat ik hem in het gezicht had geslagen.”

2.4. een proces-verbaal van aanhouding van verzoeker opgemaakt door B. en D. op 28 januari 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer vermeld:

“Op vrijdag 28-JAN-00 15:30 uur werd door ons te Y op/in de V. (…) een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:

(Verzoeker; N.o.)

De aanhouding werd verricht op grond van artikel

285 1 Wetboek van Strafrecht

jo

350 1 Wetboek van Strafrecht

en vond plaats naar aanleiding van het volgende:

VERDACHTE IS AANGEHOUDEN DOOR AANGEVER VAN X EN IS OVERGENOMEN DOOR ONS, VERBALISANTEN.

Zijn er handboeien gebruikt : ja

Reden van gebruik handboeien: Een veilig transport van verdachte.

Veiligheidsfouillering kleding : nee

Veiligheidsfouillering lichaam : nee

Reden fouillering : *

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te HELMOND-CENTRUM.”

2.5. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door H. en K. op 30 januari 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer vermeld:

“Op vrijdag 29 januari 2000, omstreeks 15.25 uur, kwamen wij ter plaatse op de M. te H. Wij hadden een melding gekregen dat bij X aan de V. te Y een vernieling was gepleegd. Het zou ook uit de hand lopen.

Gekomen op de M., nabij de V., zagen wij een groep van mensen bij elkaar staan. Wij zagen ook onze collega's B. en D. bezig met twee mensen. Wij zagen dat collega D. inmiddels een man bij zijn linkerarm vastgepakt had om te zorgen dat deze niet weg zou lopen. Wij zagen tevens dat D. tegen een andere man praatte. Ik, H. heb de man ook mee vastgepakt en ik rook meteen een alcohollucht, afkomstig van die man.

Wij hoorden die ander zeggen dat die man, die collega D. vast had, vernieling had gepleegd bij X en dat hij daarvan aangifte wilde doen. Hierop is de man, later de bekend geworden, (verzoeker; N.o.), aangehouden. Hij werd door de voornoemde collega's geboeid en overgebracht naar het bureau.

Wij zijn hierop met de aangever naar de winkel gegaan en zagen daar dat de aansluiting van de geluidsboxen aan de buitenzijde van de winkel was verbroken. Tevens werd door de aangever verklaard dat hij door de aangehouden man was bedreigd. Hij zou gezegd hebben: “Ik steek je de volgende keer kapot”, of woorden van die strekking.

Wij hebben toen de aangever ook overgebracht naar het bureau.”

2.6. een proces-verbaal van verhoor van verzoeker opgemaakt op 28 januari 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer vermeld:

“Ik weet dat ik ben aangehouden voor vernieling van een luidsprekerkabel bij een (…)winkel in de V. te Y. U vertelt mij dat een medewerker van deze winkel aangifte van bedreiging heeft gedaan.

Toen ik voorbij de zaak gelopen kwam hoorde ik luide muziek uit 2 geluidsboxen komen welke aan de buitenkant aan de gevel van een (…)zaak aldaar hingen. Omdat het geluid dat de luidsprekers naar mijn zin te hard stond, heb ik de pluggen van de luidsprekers losgekoppeld zodat er geen geluid uit kwam.

Ik heb dus in het geheel geen kabel of iets dergelijks vernield. Ik heb de pluggen van deze luidsprekers al vaker losgekoppeld omdat de muziek daar vaak hard staat en ik me daaraan erger. Ook draai ik wel vaker in winkels de muziek zachter als ik vind dat deze te hard staat.

Ik ben daarna in de omgeving een frietje gaan halen.

Toen ik na ongeveer 5 minuten weer voorbij deze winkel kwam gelopen kwamen twee personen vanuit de winkel naar mij toegelopen en begonnen naar me te schelden en riepen dat ik van hun muziek af moest blijven. Daarbij zei een van hen dat ze de politie hadden gebeld. Ik ging daarmee akkoord en wilde wachten tot de politie kwam.

Toen ik mijn frietje op had vond ik het wel genoeg geweest en wilde ik aanlopen. Daarop ontstond er een schermutseling. De mannen wilden, door mij vast te pakken, voorkomen dat ik weg liep. Over en weer is er toen wat geduwd en getrokken.

Tijdens het handgemeen is mijn zonnebril op de grond gevallen. Ik pakte de bril van de grond en liet zien dat een van de glazen kapot was.

Daarop pakte de kleine man de bril van me af, draaide de bril helemaal kapot en nam de bril mee naar binnen.

Daarna ben ik aangelopen naar mijn fiets die op de M. geparkeerd stond. Toen ik op de hoek van de V., M. aankwam, werd ik aangehouden door de politie, geboeid en in de politieauto geplaatst. De politie vertelde dat ik aangehouden was voor vernieling.

U vertelt mij dat een van de mannen van de winkel aangifte van bedreiging tegen mij gedaan heeft.

U zegt mij dat ik volgens de aangever zou hebben gezegd; “Het liefst zou ik jou een mes door je keel halen of steken”, of woorden van gelijke strekking. Ik heb dit niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik de volgende keer de kabels door zou snijden.

(…)

U vertelt mij dat ik de politieagenten zou hebben beledigd. Dit is inderdaad het geval. Ik heb hen een “stelletje Fascisten, boerenlullen en stelletje klootzakken” genoemd. Ik stond volledig achter deze woorden omdat ik het absurd vond dat ik door de politie in de boeien werd geslagen voor het loskoppelen van 2 pluggen. Het was mijn bedoeling dan ook om de agenten te beledigen.”

2.7. Een afschrift van een melding van rapportage opgemaakt 28 januari 2000 door B., D., K. en H.:

“Ter plaatse op de V. troffen wij (aangever J.; N.o.) en de onbekende (verzoeker; N.o.). Volgens J. (personeelslid van X) had (verzoeker; N.o.) kabels van geluidsboxen losgetrokken, welke buiten de winkel hangen. Hierop werd (verzoeker; N.o.) aangesproken door J., hierop bedreigde (verzoeker; N.o.) J. met de dood. J. heeft vervolgens de (verzoeker; N.o.) aangehouden.

(Verzoeker; N.o.) werd door ons (B. en D.; N.o.) overgebracht naar (het politiebureau Helmond-Centrum; N.o.). In de dienstauto, naar het bureau werden door (verzoeker; N.o.) de nodige beledigingen geuit naar ons (B. en D.). Op het bureau werden wij ook nog eens uitgescholden voor fascisten.”

D. STANDPUNT KLACHTENCOMMISSIE REGIOPOLITIE BRABANT ZUID-OOST

1. In reactie op de klacht liet de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost bij brief van 25 maart 2002 onder meer het volgende weten:

“Klager (verzoeker; N.o.) is blijkens zijn klacht van mening dat de commissie (klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost; N.o.) een nader onderzoek had moeten instellen naar aanleiding van klagers bespreking van de politieverklaringen met betrekking tot het politieoptreden waarover deze klaagt.

Zoals de commissie ook in haar advies d.d. 18 december 2000 heeft vermeld, heeft de commissie klagers bespreking van de politieverklaringen bij haar advisering betrokken.

Een nader onderzoek naar aanleiding hiervan, zoals klager kennelijk had verwacht, heeft de commissie niet zinvol geacht.

Allereerst oordeelde de commissie dat veel observaties van klager geen betrekking hadden op de feitelijke gedragingen van de betrokken politiefunctionarissen, maar vooral “redactionele” commentaren inhielden op de stukken in het dossier. Naar het oordeel van de commissie wierpen deze commentaren geen nieuw licht op de gebeurtenissen waarover werd geklaagd. De commissie achtte hierdoor de geloofwaardigheid van de politieverklaringen (waarvan een groot aantal zich bevond in de minder formele “mutaties” waarin politiefunctionarissen dagelijks hun niet-officiële, in eerste instantie voor intern gebruik bedoelde, verslaglegging doen van de gebeurtenissen van de dag) niet wezenlijk aangetast.

Voorbeelden van de bedoelde “redactionele” commentaren zijn onder meer te vinden bij de punten die klager in zijn bespreking had genummerd als 1d., (…), 5b., 5d.

Voorts leert de ervaring de commissie dat de waarheidsvinding ten aanzien van het politieoptreden waarover wordt geklaagd zelden of nooit leidt tot een eenduidige, onomstotelijk vaststaande weergave van de feitelijke gedragingen van politiefunctionarissen en klagers over en weer. Ook het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen waarover wordt geklaagd en de klachtbehandeling door de commissie leidt ertoe dat nieuw onderzoek over de feitelijke gedragingen middels het opnieuw horen van de betrokkenen geen exacter of beter beeld oplevert.

De commissie maakt echter steeds een afweging of zij aan de hand van hetgeen over en weer is verklaard en vastgesteld is een oordeel kan geven over de diverse aspecten van de klacht.

Daar waar de commissie oordeelt dat zij, op grond van de stukken en haar eigen onderzoek in de hoorzitting, onvoldoende duidelijkheid heeft verkregen om te oordelen over de klacht, onthoudt zij zich van zo'n oordeel.

In het geval van de klacht van (verzoeker; N.o.) heeft dit geleid tot het advies aan de Korpsbeheerder om de klacht deels gegrond, deels ongegrond te verklaren.

Wellicht ten overvloede worden het verslag en het advies van de klachtencommissie bij deze brief gevoegd.

Hieruit kan blijken dat door de commissie ter zitting wel degelijk is ingegaan op de door klager ter zitting gegeven mondelinge weergave van zijn op schrift gestelde en aldaar overhandigde observaties/opmerkingen.”

2. Bij haar bovengenoemde brief voegde de Klachtencommissie onder meer een afschrift van het verslag van de hoorzitting van 10 oktober 2000. In dit verslag staat onder meer vermeld:

“(Verzoeker; N.o.) reikt een stuk uit waarin hij de stukken met betrekking tot zijn klacht van commentaar voorziet (zie A. 7.; N.o). De commissie zal hier na de zitting kennis van nemen. Een aantal punten noemt klager alvast. Het is hem namelijk opgevallen dat de politiebeambten de verklaringen en het proces-verbaal niet hebben ondertekend. Klager mist bij de stukken het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van aangifte van de medewerkers van X. Tevens bevreemdt het klager dat R. en P.W. niet in het onderzoek zijn betrokken, terwijl deze politieambtenaren hem lang hebben verhoord en kunnen verklaren over zijn lichamelijke toestand na de klap.

De voorzitter vraagt klager naar zijn specifieke opmerkingen met betrekking tot het gedrag van de politie.

(…)

Klager zegt dat de medewerkers van X zich zeer bedreigend en agressief tegenover hem opstelden. Klager begrijpt dat ze kwaad waren en wellicht is zijn wat laconieke reactie daar debet aan. Klager had eerder stekkers van de geluidsboxen losgemaakt, maar klager denkt niet dat de betrokken medewerkers hem daarvan herkenden. (De commissie; N.o.) confronteert klager met de stelling dat apparatuur beschadigd kan raken als de boxen worden losgekoppeld. Klager stelt dat dit hem niet bekend was.

Klager ontkent niet dat hij gescholden heeft maar zegt dat bij het verbaal geweld is gebleven. De bewering dat hij de medewerkers van X met de dood bedreigd zou hebben, wijst klager van de hand, aanvoerende dat hij strafrechtelijk is vrijgesproken van bedreiging. (…)

Klager wijst er nog op dat de klachtonderzoeker een ondergeschikte is van de afdelingschef van de afdeling Helmond. Van een onafhankelijk onderzoek is zijns inziens dan ook geen sprake.

Vervolgens sluit de voorzitter de zitting.”

E. REACTIE VERZOEKER

De Nationale ombudsman deed verzoeker bij brieven van respectievelijk 21 augustus 2001 en 11 april 2002 de standpunten van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost en de klachtencommissie Regiopolitie Brabant Zuid-Oost toekomen. Verzoeker liet in zijn reacties bij brieven van 23 augustus 2001 en 22 april 2002 weten bij zijn klacht te blijven.

F. VERKLARING VAN POLITIEAMBTENAAR D.

In het kader van het onderzoek verklaarde politieambtenaar D. op 10 oktober 2002 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

“Naar aanleiding van een melding betreffende een lastige klant bij X te Y op 28 januari 2000 hebben mijn collega (B.; N.o.) en ik ons richting deze winkel begeven. Ongeveer ter hoogte van de hoek V. en M. te Y liet de aangever de heer (J.; N.o.) ons weten dat nadat hij verzoeker had aangesproken op het kapot trekken van draden van geluidsboxen toebehorende aan de winkel X, hij door verzoeker met de dood was bedreigd. Voorts deelde de heer (J.; N.o.) ons mee dat verzoeker vervolgens terzake van bedreiging door een personeelslid van X was aangehouden.

Mijn collega en ik hebben verzoeker vervolgens meegedeeld dat hij door ons was aangehouden. Voor zover ik mij kan herinneren hebben wij verzoeker meegedeeld dat hij terzake van bedreiging was aangehouden. Verzoeker liet ons weten nergens mee naar toe te gaan. Hij zwaaide daarbij wild met zijn handen om zich heen. Wij hebben verzoeker verzocht rustig aan te doen. Verzoeker liet echter weten niet mee te gaan en bleef wild met zijn handen om zich heen slaan. Verzoeker is vervolgens door een van ons geboeid met transportboeien. Ik weet niet meer door wie. Voor zover ik mij kan herinneren zijn wij tot het boeien van verzoeker overgegaan omdat hij wild om zich heen zwaaide. Zijn handen zijn op zijn rug geboeid. De transportboeien zijn op slot gezet. Ik ben van oordeel dat de transportboeien op een normale manier zijn omgedaan. Bij mijn weten heeft verzoeker zich tegenover over ons niet over pijn aan zijn polsen geklaagd. Uit het dossier maak ik ook niet op dat hij dat in het ziekenhuis wel heeft gedaan.

Op het moment van aanhouding waren er veel mensen in de omgeving van de plaats waar wij ons bevonden.

Mijn collega (B.; N.o.) en ik zijn niet naar X gelopen om te kijken of er daadwerkelijk iets was vernield. Onze collega's (H. en K.; N.o.) zijn met de heer J. meegelopen naar X, teneinde de situatie aldaar te bekijken. Ik kan mij niet herinneren of verzoeker geweigerd heeft om mee naar X te lopen.

Voor zover ik mij kan herinneren heeft verzoeker mijn collega en mij constant beledigd. Hij heeft dat zeker gedaan tijdens de overbrenging in onze dienstauto naar het politiebureau Helmond-Centrum en tijdens de binnenkomst op het bureau. Ik kan mij niet meer honderd procent herinneren of hij mijn collega en mij heeft beledigd voordat hij geboeid werd. Het politiebureau Helmond-Centrum bevindt zich op hemelsbreed honderd meter afstand van de plaats waar wij verzoeker hebben aangehouden. Een van ons is tijdens het transport naast verzoeker gaan zitten.”

G. VERKLARING VAN POLITIEAMBTENAAR B.

In het kader van het onderzoek verklaarde politieambtenaar B. op 1 november 2002 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

“Naar aanleiding van een melding betreffende een lastige klant bij X te Y op 28 januari 2000 hebben mijn collega D. en ik ons richting deze winkel begeven. Een medewerker van X liet ons op de kop van de M. te Y weten dat verzoeker was aangehouden. Voor zover ik mij kan herinneren liet de medewerker ons weten dat verzoeker terzake van vernieling en bedreiging was aangehouden. Hij hield verzoeker niet vast. Op dat moment constateerde ik dat verzoeker naar alcohol rook. Er waren veel mensen in de winkelstraat aanwezig.

Wij hebben verzoeker meegedeeld dat hij was aangehouden en verzochten hem mee te gaan naar het politiebureau. Ik kan mij niet meer herinneren of wij verzoeker hebben meegedeeld terzake waarvan hij werd aangehouden. In reactie hierop liet verzoeker weten “Ik ga niet mee”, althans woorden van gelijke strekking. Hij was daarbij druk in beweging. Vervolgens hebben wij hem vastgegrepen en meegenomen naar onze dienstauto. Ik weet niet meer of wij hem samen hebben vastgehouden dan wel een van ons. Hij heeft zich hier niet tegen verzet. De afstand tussen de plaats waar wij verzoeker van de winkelbediende overnamen en ons dienstvoertuig was ongeveer veertig meter.

Bij onze dienstauto is verzoeker geboeid. De redenen dat wij verzoeker geboeid hebben waren dat hij kennelijk dronken was, aangaf niet mee te willen naar het politiebureau en hij kennelijk emotioneel en boos was. Deze omstandigheden bij elkaar opgeteld vonden wij het verstandig om verzoeker te boeien. We waren bang dat wij tijdens het vervoer problemen met verzoeker zouden krijgen.

Ik had niet het idee dat verzoeker zou willen vluchten.

De afstand tussen de plek waar wij verzoeker aanhielden en het politiebureau is hemelsbreed driehonderd meter. Echter met de auto is het ongeveer vijf minuten rijden.

Onze collega's H. en K. zijn met de winkelmedewerker meegelopen naar X, teneinde de situatie aldaar te bekijken. Mijn collega D. en ik zijn niet naar deze winkel gelopen.

Ik heb tegen verzoeker aangifte van belediging gedaan. Hij heeft mijn collega en mij alleen in de dienstauto beledigd. Dit was geen reden om hem te boeien.

Verzoeker is op de normale wijze geboeid. Volgens mij heeft mijn collega D. hem geboeid.

Voor zover ik mij kan herinneren heeft verzoeker zich tijdens het omleggen van de boeien niet met zijn armen verzet. Als hij dat wel had gedaan hadden wij daarvan wel proces-verbaal van opgemaakt.

Als in de door mij op 11 april 2000 ten overstaan van de klachtonderzoeker afgelegde verklaring staat vermeld dat wij verzoeker hebben verzocht mee te gaan naar de X zal dat zo zijn geweest. Die verklaring is relatief kort na het voorval door mij afgelegd. Ik kan mij dit nu niet meer herinneren dat wij verzoeker hebben verzocht mee te lopen naar de winkel.“

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

1.1. Artikel 27, eerste lid

“Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit.”

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een `ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het `gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten `redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen “niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf” (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

1.2. Artikel 53, eerste lid

“Ingeval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.”

2. Wetboek van Strafrecht

2.1. Artikel 285, eerste lid

“Bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”

2.2. Artikel 350, eerste lid

“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”

3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994, Stb. 275)

Artikel 22

“1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten en omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.”

4. Procedurebesluit klachten gedragingen ambtenaren van politie van de regio Brabant Zuid-Oost (zoals van kracht zijnde vanaf 1 april 1994)

Artikel 19

Behandeling door de Commissie

Indien de Commissie van oordeel is dat zij op grond van de verstrekte gegevens geen redelijk gefundeerd advies kan geven, kan zij de betreffende Onderdeelchef of de klager om aanvullende informatie verzoeken. Zij is tevens bevoegd een eigen onderzoek in te stellen.”

5. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)

Artikel 2

“De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.”

Artikel 8, eerste en vijfde lid

“De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.”

“De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding te staan tot het beoogde doel en gematigd te zijn.”

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Ten onrechte aangehouden inzake vernieling .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Op ruwe en haastige wijze handboeien omgedaan.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Klachtencommissie regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Wijze waarop klacht is afgehandeld: geen gebruik gemaakt van bevoegdheid om nader onderzoek naar klacht in te stellen, terwijl verzoeker talloze tegenstrijdigheden, onwaarheden en onwaarschijnlijkheden in politieverklaringen naar voren heeft gebracht .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Klachtencommissie regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Klacht voor zover deze betrekking heeft op het boeien van verzoeker ongegrond geacht.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Advies van klachtencommissie overgenomen, terwijl dit advies onvolledig was en een aantal essentiële vragen openliet.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Oordeel over gebruikmaken van handboeien.

Oordeel:

Gegrond