2002/213

Rapport

1. Verzoekster klaagt erover dat de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen zich blijkens zijn besluit van 4 augustus 1999 op het standpunt heeft gesteld dat door verzoekster niet is voldaan aan het criterium dat voldaan moet zijn aan een minimum-aantal uren relevante post-doctorale werkervaring om in aanmerking te komen voor volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidspsycholoog.

2. Verzoekster klaagt er voorts over dat de Commissie van Beroep inzake de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen in haar uitspraak van 10 december 1999 heeft overwogen dat zij heeft geconstateerd dat verzoekster in de periode tussen het behalen van het doctoraaldiploma tot aan de peildatum 30 september 1998 niet voldoende werkervaring heeft opgedaan om rechtstreeks, zonder extra opleiding, in aanmerking te komen voor een volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen

1. Verzoekster heeft in 1977 het diploma Pedagogiek MO-B behaald, en in augustus 1997 het doctoraaldiploma pedagogische wetenschappen. Sinds 1982 is zij werkzaam als orthopedagoge. Met het oog op inschrijving als gezondheidszorgpsycholoog in het BIG-register (zie Achtergrond, onder 1.) heeft verzoekster op 9 september 1998 aan de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen (ROG) verzocht om volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. Zij beriep zich daarbij op haar werkervaring als orthopedagoge. De ROG heeft haar verzoek bij besluit van 29 april 1999 en vervolgens in reactie op een bezwaarschrift van verzoekster bij besluit van 4 augustus 1999 afgewezen.

2. Volgens verzoekster heeft de ROG zich in zijn besluit van 4 augustus 1999 ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij onvoldoende uren relevante post-doctorale werkervaring heeft om in aanmerking te komen voor volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. Volgens verzoekster behoort zij tot de in de Overgangsregeling gz-psychologen onder punt 3.2. bedoelde groep 2 beroepsbeoefenaren met 8.190 uur of meer aantoonbare relevante werkervaring (zie Achtergrond, onder 3.) die op grond van hun werkervaring volledige vrijstelling krijgen van de opleiding.

3. De ROG heeft zijn besluit van 4 augustus 1999 gemotiveerd met de overweging dat het bij de overgangsregeling dient te gaan om post-doctorale werkervaring, cursussen en gevolgde supervisie, en dat daarvan in het geval van verzoekster slechts ten dele sprake was.

4. Op grond van het bepaalde in artikel 2 van het Besluit gezondheidszorgpsychologen (zie Achtergrond, onder 2.) is voor inschrijving als gezondheidszorgpsycholoog in het BIG-register vereist dat betrokkene met goed gevolg het examen ter afsluiting van een opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog heeft afgelegd. In artikel 5 van dit besluit is bepaald dat slechts degenen die in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij het doctoraalexamen psychologie, pedagogische wetenschappen of gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde met goed gevolg hebben afgelegd, tot bedoelde opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog worden toegelaten. De opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog is dus een postdoctorale opleiding.

5. Op grond van de Overgangsregeling gz-psychologen (zie Achtergrond, onder 3.) kunnen zittende psychologen, (ortho)pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen onder bepaalde voorwaarden als gezondheidszorgpsycholoog worden ingeschreven in het BIG-register zonder dat zij de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog (geheel) moeten volgen. Op grond van hun opleiding en werkervaring kunnen zij in aanmerking komen voor gehele dan wel gedeeltelijke vrijstelling van deze opleiding.

6. Uit de tekst van de overgangsregeling, die wordt uitgevoerd door de ROG, blijkt dat uitsluitend beroepsbeoefenaren die na hun doctoraalexamen maar vóór 1 oktober 1998 ten minste 720 uur als zodanig werkervaring hebben opgedaan (punt 3.1 van de overgangsregeling), een beroep kunnen doen op de overgangsregeling.

7. De overgangsregeling maakt vervolgens onder de punten 3.2 en 3.3 onderscheid tussen categorieën beroepsbeoefenaren die in aanmerking komen voor gehele dan wel voor gedeeltelijke vrijstelling. Voor gehele vrijstelling komen onder anderen in aanmerking psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen met minimaal 8.190 aantoonbare relevante werkervaring (groep 2 van punt 3.2). Ten aanzien van beroepsbeoefenaren met minder werkervaring bepaalt de ROG of zij voor volledige of gedeeltelijke vrijstelling in aanmerking komen (de onder punt 3.3. van de overgangsregeling genoemde categorie).

8. Zoals hiervoor aangegeven, is verzoekster van mening dat zij op grond van haar lange werkervaring behoort tot groep 2 van punt 3.2, en dat zij daarom voor volledige vrijstelling in aanmerking behoort te komen.

9. Alhoewel de Nationale ombudsman op zichzelf begrip heeft voor de argumenten van verzoekster, kan hij haar standpunt niet delen. Uit het systeem van de regeling blijkt immers dat het bij de weging van de opgedane werkervaring steeds moet gaan om ervaring die is opgedaan ná het afronden van de doctoraalopleiding. Gelet hierop valt de ROG niet te verwijten dat hij bij de beoordeling van verzoeksters aanmelding haar werkervaring van vóór 29 augustus 1997, de dag waarop zij het doctoraaldiploma behaalde, buiten beschouwing heeft gelaten.

De onderzochte gedraging van de ROG is behoorlijk.

II. Ten aanzien van de Commissie van Beroep Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen

1. Naar aanleiding van het besluit van de ROG van 4 augustus 1999 heeft verzoekster beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen. De Commissie van Beroep heeft bij uitspraak van 10 december 1999 het besluit van de ROG vernietigd en de ROG opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Commissie van Beroep overwoog in dat verband dat de ROG bij de besluitvorming die had geleid tot het studieadvies ten onrechte de door verzoekster in de periode van 29 augustus 1997 tot en met 30 september 1998 gevolgde bij- en nascholing en verkregen supervisie niet had meegewogen. Tegelijkertijd overwoog de Commissie van Beroep dat ingevolge de Overgangsregeling gz-psychologen slechts die werkervaring kan worden meegewogen voor zover die is opgedaan na het behalen van een van de in de overgangsregeling genoemde getuigschriften, en dat zij had geconstateerd dat verzoekster in de periode tussen het behalen van haar doctoraaldiploma en de peildatum 30 september 1998 niet voldoende werkervaring had opgedaan om rechtstreeks, zonder extra opleiding, in aanmerking te komen voor een volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.

2. Verzoekster acht deze constatering van de Commissie van Beroep niet juist aangezien zij van mening is dat zij behoort tot groep 2 van de categorie beroepsbeoefenaren die volledig zijn vrijgesteld van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.

3. Zoals de Nationale ombudsman hiervoor onder I. heeft overwogen, blijkt uit het systeem van de regeling dat het bij de beoordeling van werkervaring steeds moet gaan om postdoctorale werkervaring. Gezien het feit dat verzoekster vanaf de datum van het behalen van haar doctoraaldiploma pedagogische wetenschappen tot aan de peildatum minder dan 8.190 uur relevante werkervaring heeft opgedaan, heeft de Commissie van Beroep terecht geconstateerd dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor volledige vrijstelling.

Ook de onderzochte gedraging van de Commissie van Beroep is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen en de klacht over de onderzochte gedraging van de Commissie van Beroep inzake de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen zijn beide niet gegrond.

Onderzoek

Op 3 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Sint Michielsgestel, met een klacht over een gedraging van 1. de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen en 2. een gedraging van de Commissie van Beroep inzake de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen.

Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd aan de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen (hierna: ROG) en aan de Commissie van Beroep inzake de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen (hierna: de Commissie van Beroep) bij brieven van 5 oktober 2001 verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Verzoekster werd in de gelegenheid gesteld om te reageren op het gezamenlijke commentaar van de ROG en de Commissie van Beroep.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reacties van betrokkenen gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen.

bevoegdheid

Sinds 1 april 1998 bestaat in de gezondheidszorg het basisberoep gezondheidszorgpsycholoog. Artikel 24 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG; zie Achtergrond, onder 1) stelt als voorwaarde voor het in het desbetreffende register kunnen worden ingeschreven als gezondheidszorgpsycholoog het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat betrokkene voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen. In artikel 2 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog (BGZP; zie Achtergrond, onder 2) is bepaald dat zo'n getuigschrift wordt uitgereikt door een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen opleidingsinstelling. De Minister heeft zes opleidingsinstellingen aangewezen. Artikel 9 van het BGZP draagt de opleidingsinstellingen op een examencommissie in te stellen en een opleidings- en examenreglement vast te stellen, waarin onder meer de behandeling van klachten tegen beslissingen van de examencommissie en het verlenen van ontheffing van onderdelen van de opleiding wordt geregeld.

In hoeverre de al in de individuele gezondheidszorg werkzame (klinisch) psychologen en (ortho)pedagogen zonder verdere opleiding in aanmerking komen voor inschrijving in het BIG-register van gezondheidszorgpsychologen, is niet uitdrukkelijk wettelijk geregeld. Met instemming van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en met medeweten van de Tweede Kamer (Handelingen II 21 januari 1998, blz. 3522-3527) hebben de twee betrokken beroepsverenigingen - het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) - en de zes aangewezen opleidingsinstellingen een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarbij zij de Overgangsregeling gezondheidszorgpsycholoog hebben vastgesteld. Bij deze privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomst hebben de beroepsverenigingen en opleidingsinstellingen een Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen (ROG) in het leven geroepen, waaraan de eindverantwoordelijkheid wordt opgedragen voor het uitvoeren van de overgangsregeling ten behoeve van de reeds in de individuele gezondheidszorg werkzame psychologen en pedagogen die in aanmerking willen komen voor het voeren van de titel gezondheidszorgpsycholoog. In de overeenkomst is bepaald dat de ROG besluiten neemt tot het verlenen van algehele, gedeeltelijke of geen vrijstelling. Bij een besluit tot algehele vrijstelling wordt gelijktijdig een getuigschrift verstrekt. Een gedeeltelijke vrijstelling gaat vergezeld van een studieadvies. Na het opvolgen van het studieadvies meldt de betrokkene zich bij de opleidingsinstelling in de regio waarin hij of zij werkzaam is ter verkrijging van het getuigschrift. Op grond van artikel 2 van de overeenkomst dienen de opleidingsinstellingen zich te conformeren aan de adviezen en besluiten ter zake van de ROG, zij het dat zij in voorkomend geval bezwaren naar voren kunnen brengen, waaraan de ROG vervolgens al dan niet tegemoet kan komen. In de overeenkomst wordt de ROG verder opgedragen een commissie bezwaar en beroep in te stellen en een reglement van bezwaar en beroep vast te stellen. De ROG heeft onder meer een Commissie van Beroep ingesteld, die bindende uitspraken doet.

De ROG en de Commissie van Beroep inzake de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen hebben de bevoegdheid van de Nationale ombudsman om hun gedragingen te onderzoeken en te beoordelen, bestreden. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij niet zijn aan te merken als bestuursorganen. Met betrekking tot de ROG werd in dit verband opgemerkt dat de instelling van de ROG niet is terug te voeren op een wettelijke bepaling en dat aan de ROG slechts een afgeleide bevoegdheid is toegekend, omdat door de ROG afgegeven getuigschriften altijd dienen te worden medeondertekend door een hoofdopleider van de opleidingsinstelling. Ten aanzien van de Commissie van Beroep werd er eveneens op gewezen dat de instelling daarvan niet is terug te voeren op een wettelijke bepaling en derhalve publiekrechtelijke grondslag mist. Verder werd naar voren gebracht dat de Commissie van Beroep geen publiekrechtelijke bevoegdheden bezit tot het bepalen van de rechtspositie van aanvragers van een vrijstelling in het kader van de overgangsregeling gezondheidszorgpsychologen, nu zij niet krachtens wettelijk voorschrift is belast met een publiekrechtelijke taak.

De ROG en de Commissie van Beroep kunnen in deze zienswijze niet worden gevolgd. De Nationale ombudsman merkt deze beide colleges aan als bestuursorganen waarop de Wet Nationale ombudsman van toepassing is. Daartoe is het volgende van belang.

Zoals bepaald in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder bestuursorgaan verstaan:

a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld,

of b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

Naar aanleiding van deze bepaling is het in de literatuur gebruikelijk om bestuursorganen onder te verdelen in zogenoemde a-organen en b-organen.

De ROG en de Commissie van Beroep zijn geen organen van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Zij kunnen daarom geen a-orgaan zijn. Daarmee resteert de vraag of zij met openbaar gezag zijn bekleed, in welk geval zij b-orgaan zouden zijn. Voor b-organen is, anders dan de ROG en de Commissie van Beroep kennelijk menen, niet van belang of hun instelling is gebaseerd op een wettelijke bepaling.

In de samenwerkingsovereenkomst Overgangsregeling gezondheidszorgpsycholoog die de zes opleidingsinstellingen hebben gesloten met het NIP en de NVO hebben zij de hun in het BGZP toegekende bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om vrijstelling of ontheffing van (onderdelen van) de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog overgedragen aan de ROG voor zover die verzoeken afkomstig zijn van al in de individuele gezondheidszorg werkzame psychologen en pedagogen. Tevens voorziet de overeenkomst in het instellen door de ROG van een commissie van bezwaar en beroep. Blijkens de overeenkomst hebben de opleidingsinstellingen, ten gunste van de ROG, afstand gedaan van hun bevoegdheid om te beslissen op verzoeken om ontheffingen (vrijstellingen) van deze categorie psychologen en pedagogen. Zij kunnen nog wel bezwaren naar voren brengen tegen beslissingen en adviezen van de ROG, maar het staat de ROG vrij niet aan die bezwaren tegemoet te komen. Beslissingen van de Commissie van Beroep zijn bindend. Daaruit blijkt dat de ROG en de Commissie van Beroep de aan hen toegekende of overgedragen bevoegdheden onder eigen verantwoordelijkheid uitoefenen.

De uitoefening van de bevoegdheid van de ROG om te beslissen op verzoeken van in de gezondheidszorg werkzame psychologen en pedagogen om vrijstelling en de uitoefening van de bevoegdheid van de Commissie van Beroep om in beroep bindend uitspraak te doen ten aanzien van beslissingen van de ROG, moeten - gelet op de publiekrechtelijke rechtsgevolgen die daaraan zijn verbonden - worden aangemerkt als het uitoefenen van openbaar gezag. De omstandigheid dat de zes opleidinginstellingen ter zake hun wettelijke bevoegdheid bij privaatrechtelijke overeenkomst hebben overgedragen, doet daaraan niet af. In dit verband is mede van belang dat de samenwerkingsovereenkomst Overgangsregeling gezondheidszorgpsycholoog de instemming heeft gekregen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en onderwerp is geweest van beraadslaging van de Tweede Kamer met deze minister.

Omdat de ROG en de Commissie van Beroep bekleed zijn met enig openbaar gezag, moeten zij worden aangemerkt als bestuursorganen. Dit brengt met zich mee dat de Wet Nationale ombudsman op hen van toepassing is.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt.

A. feiten

1. Verzoekster behaalde in mei 1977 het diploma Pedagogiek MO-B. Sinds 1 februari 1982 is zij als orthopedagoge werkzaam bij een instelling voor doven. Op 29 augustus 1997 behaalde zij het doctoraaldiploma pedagogische wetenschappen.

2. Op 9 september 1998 meldde verzoekster zich bij de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen (ROG) aan voor de Overgangsregeling gz-psychologen. Zij stelde in haar aanmeldingsbrief het volgende:

“ …Zoals u ziet is mijn doctoraalbul van 19-9-1997. Op grond van de toelichting bij de aanmelding tellen de werkervaringsuren vanaf die datum. Ik wil echter graag onder uw aandacht brengen dat ik op 1-2-1982 bij mijn huidige werkgever in dienst ben gekomen als orthopedagoge. Ik ben van het begin af met dezelfde taken en verantwoordelijkheden belast als mijn collega drs-orthopedagogen en psychologen. Er is nooit op grond van de titel drs. enig onderscheid gemaakt. Door het behalen van de bul is geen enkele verandering opgetreden in de inhoud van mijn functie. Mijn M.O. A en B-opleiding pedagogiek is een universitaire opleiding geweest. Ik volgde dezelfde colleges als de kandidaats- en doctoraalstudenten destijds aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen. Ik meen op grond van deze opleiding, ruime aanvullende scholing en een zeer ruime werkervaring als orthopedagoge dan ook in aanmerking te komen voor de volledige vrijstelling...”

Op het bijbehorende aanmeldingsformulier had verzoekster aangegeven dat zij vóór 1 oktober 1998 in totaal 21.720 uren werkervaring had opgedaan.

In een meegezonden verklaring van onder anderen de voorzitter van de Raad van Bestuur van de instelling werd benadrukt dat het feit dat verzoekster tot september 1997 niet een academische titel bezat geen enkele restrictie tot gevolg had gehad voor de haar toebedeelde taken, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In deze verklaring werd er bij de ROG op aangedrongen de ervaring die verzoekster bij de instelling had opgedaan vóórdat zij haar doctoraalexamen had behaald, te laten meewegen bij de beoordeling van haar kwalificatie.

3. Op 29 april 1999 wees de ROG het verzoek van verzoekster om volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgsycholoog af omdat verzoekster op de peildatum 30 september 1998 onvoldoende uren relevante post-doctorale werkervaring had opgedaan. De ROG gaf haar een studieadvies. Dit kwam erop neer dat zij voor 1 augustus 2003 nog ruim 2.000 uren werkervaring, cursusuren en supervisie-uren diende te behalen om in aanmerking te komen voor het getuigschrift gezondheidszorgpsycholoog en om op basis daarvan ingeschreven te kunnen worden in het BIG-register.

4. Verzoekster maakte bij brief van 26 mei 1999 bezwaar tegen het besluit van de ROG van 29 april 1999. Volgens haar had de ROG haar achtergrond onvoldoende gewogen. Daarnaast merkte zij op dat zij behoorde tot de in de brochure van de ROG over de Overgangsregeling gz-psychologen onder punt 3.2 bedoelde groep 2 van personen met tenminste 8.190 uren werkervaring, die volgens de brochure om die reden voor vrijstelling in aanmerking komen (zie Achtergrond, onder 3.). Zij gaf aan dat zij dan 8.190 uur relevante werkervaring had, en wenste alsnog voor volledige vrijstelling in aanmerking te komen.

5. Bij besluit van 4 augustus 1999 wees de voorzitter van de ROG verzoeksters bezwaar af. In zijn besluit stelde hij het volgende:

“ …De Commissie van Bezwaar (van de ROG; N.o.) stelt dat het in de overgangsregeling gezondheidszorgpsychologen dient te gaan om post-doctorale werkervaring, cursussen en gevolgde supervisie. In uw geval is daarvan slechts ten dele sprake. U haalde uw doctoraal op 29 augustus 1997. Het spijt mij u niet anders te kunnen berichten..."

6. Naar aanleiding van dit besluit stelde verzoekster bij brief van 24 augustus 1999 beroep in bij de Commissie van Beroep inzake de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen (hierna: de Commissie van Beroep). In haar beroepschrift wees zij erop dat naar haar mening bij de weging de nadruk teveel was gelegd op het ontbreken van de drs.-titel en onvoldoende rekening was gehouden met de gehele situatie.

7. Bij uitspraak van 10 december 1999 vernietigde de Commissie van Beroep het besluit van de ROG van 4 augustus 1999, en droeg zij de ROG op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de motivering van de Commissie van Beroep. Deze motivering luidt als volgt:

“…Motivering

De Commissie stelt vast dat appellante in het bezit is van een getuigschrift, waaruit blijkt dat zij op 29 augustus 1997 het doctoraalexamen pedagogische wetenschappen met goed gevolg heeft afgelegd.

De Commissie van Beroep overweegt ten overvloede dat haar ambtshalve bekend is dat het diploma van de opleiding Pedagogiek MO-B niet gelijkgesteld kan worden aan het doctoraaldiploma pedagogische wetenschappen. De Commissie stelt vast dat ingevolge de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen slechts die werkervaring kan worden meegewogen in de beoordeling van een verzoek tot vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog voor zover die is opgedaan na het behalen van één van de in de Overgangsregeling genoemde getuigschriften. Op grond van de Overgangsregeling geldt hetzelfde voor gevolgde cursussen en verkregen supervisie. De Commissie constateert dat appellante in de periode tussen het behalen van het doctoraaldiploma tot aan de (…) peildatum niet voldoende werkervaring heeft opgedaan om rechtstreeks, zonder extra opleiding, in aanmerking te komen voor een volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog. De Commissie van Beroep constateert dat gedaagde (de ROG; N.o.) bij de besluitvorming die heeft geleid tot het aan appellante verstrekte studieadvies niet heeft meegewogen de door appellante in de periode 29 augustus 1997 tot en met 30 september 1998 gevolgde bij- en nascholing en verkregen supervisie. De Commissie van Beroep constateert voorts dat in het onderhavige geval zelfs in de beroepsfase niet altijd even zorgvuldig is gehandeld aan de zijde van gedaagde. De Commissie ziet in de voorgaande overwegingen, bezien in onderling verband, aanleiding voor het oordeel dat appellante door gedaagde alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld nadere informatie aan gedaagde te leveren over de door haar gevolgde post-doctorale cursussen en supervisie, naar aanleiding waarvan gedaagde een hernieuwd studieadvies dient te verstrekken…”

8. Naar aanleiding van deze uitspraak nodigde de ROG verzoekster bij brief van 12 januari 2000 uit om alsnog haar postdoctoraal gevolgde bij- en nascholingsuren en supervisie-uren tot aan de peildatum 30 september 1998 bij de ROG te bewijzen.

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de formulering van haar klacht, zoals die is opgenomen onder Klacht, en naar hetgeen onder FEITEN is gesteld onder de punten 2, 4 en 6.

C. Standpunt ROG en commissie van beroep

De secretaris van de Commissie van Beroep reageerde mede namens de ROG op de klacht van verzoekster. Hij deelde mee dat uit de brief van verzoekster van 9 september 1998 (zie onder A.2.) blijkt dat haar van meet af aan duidelijk was geweest dat ingevolge de Overgangsregeling gz-psychologen slechts die werkervaring kan worden meegewogen in de beoordeling van een verzoek tot vrijstelling van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog voorzover die is opgedaan na het behalen van één van de in de overgangsregeling genoemde getuigschriften. Hij voegde daaraan toe dat op grond van de overgangsregeling hetzelfde geldt voor gevolgde cursussen en verkregen supervisie.

Vervolgens stelde de secretaris van de Commissie van Beroep het volgende:

“…Vast staat dat (verzoekster; N.o.) in de periode tussen het behalen van het doctoraal diploma Pedagogische Wetenschappen en de peildatum (30 september 1998) niet voldoende werkervaring heeft opgedaan om rechtstreeks, zonder extra opleiding, in aanmerking te komen voor een volledige vrijstelling van de opleiding tot GZ-psycholoog. Ondanks het feit dat (verzoekster; N.o.) stelt dat zij reeds vóór het behalen van haar doctoraal diploma hetzelfde werk deed als haar collega-orthopedagogen, kan deze werkervaring niet worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of zij al dan niet in aanmerking komt voor een vrijstelling.

Ten overvloede zij opgemerkt dat het doel van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg is het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Daartoe worden in het kader van die wet onder meer eisen gesteld aan de opleidingen tot beroepen op dat gebied en worden de deskundigheidsgebieden van de betrokken beroepsbeoefenaren omschreven. Voor beoefenaren van een in artikel 3 van de wet genoemd beroep geldt dat het voldoen aan de gestelde opleidingseisen een voorwaarde is voor registratie.

In artikel 5 van het eerder genoemde Besluit GZ-psycholoog is tegen die achtergrond bepaald dat de vooropleiding van universitair niveau dient te zijn. Het door (verzoekster; N.o.) behaalde diploma Pedagogiek op basis van de door haar gevolgde MO-opleiding is niet gelijkgesteld aan een doctoraal diploma Psychologie, Pedagogie of Gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding het gegeven studieadvies, respectievelijk de gegeven beslissing, te heroverwegen…”

D. Reactie verzoekster

Naar aanleiding van het standpunt van de ROG en van de Commissie van Beroep handhaafde verzoekster haar stelling dat zij behoort tot de groep 2 zoals die is beschreven onder punt 3.2 in de brochure van de ROG over de Overgangsregeling gz-psychologen. Volgens verzoekster behoort zij op grond van haar jarenlange relevante werkervaring als orthopedagoge volledige vrijstelling te krijgen van de opleiding voor gezondheidszorgpsycholoog en dient zij direct in aanmerking te komen voor het diploma gezondheidszorgpsycholoog.

Achtergrond

1. Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet van 12 maart 1998, Stb. 154; Wet BIG)

Ingevolge artikel 3 van de Wet BIG worden er registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens de Wet BIG gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvraag worden ingeschreven. In de Wet BIG is voorzien in registers voor acht verschillende beroepsgroepen, waaronder een register voor gezondheidszorgpsychologen. De registers worden beheerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 24 luidt als volgt:

“Om in het desbetreffende register als gezondheidszorgpsycholoog te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.”

2. Besluit gezondheidszorgpsycholoog (algemene maatregel van bestuur van 17 maart 1998, Stb. 156)

Artikel 2:

“Om in het krachtens artikel 3 van de wet (de Wet BIG; N.o.) ingestelde register van gezondheidszorgpsychologen te kunnen worden ingeschreven, is vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg het examen ter afsluiting van een opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog heeft afgelegd…”

Artikel 5, eerste lid:

“Tot de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog worden slechts toegelaten degenen die in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij het doctoraalexamen psychologie, pedagogische wetenschappen of gezondheidswetenschappen met als afstudeerrichting geestelijke gezondheidskunde met goed gevolg hebben afgelegd.”

3. Overgangsregeling gz-psychologen

Voor zittende psychologen, (ortho)pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen is een overgangsregeling getroffen die erin voorziet dat zij met het oog op de inschrijving in het BIG-register voor gezondheidszorgpsychologen onder bepaalde voorwaarden op grond van opleiding en werkervaring volledige dan wel gedeeltelijke vrijstelling kunnen krijgen van de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog.

Bij de totstandkoming van deze regeling (de Overgangsregeling gz-psychologen) is samengewerkt tussen de betrokken opleidingsinstellingen, het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), en de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO). De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft met de inhoud van de regeling ingestemd.

Beroepsbeoefenaren die gebruik wensten te maken van de overgangsregeling dienden zich vóór 1 oktober 1998 aan te melden bij de Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen (ROG), die is belast met de uitvoering van deze overgangsregeling. De ROG is een tijdelijk samenwerkingsverband tussen de zes regionale opleidingsinstellingen, het NIP en de NVO.

De ROG heeft een brochure uitgegeven waarin informatie wordt gegeven over de inhoud van de regeling en over de aanmeldingsprocedure.

In deze brochure is het volgende gesteld:

“…3 De overgangsregeling

3.1 Voorwaarden voor aanmelding

Om voor weging in het kader van de overgangsregeling in aanmerking te komen moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:

◦ u moet in het bezit zijn van een doctoraalexamen psychologie of pedagogische wetenschappen, of het diploma van de opleiding Geestelijke Gezondheids-kunde (GGK) binnen het doctoraal Gezondheidswetenschappen

u moet na uw doctoraal en vóór 1 oktober 1998 ten minste 720 uren gewerkt hebben als psycholoog, pedagoog of GGK in de individuele gezondheidszorg. Deze 720 uren werkervaring heeft u opgedaan in werkweken van niet minder dan 8 uur. Als u meer dan 40 uur per week werkte, dan mag u dit meerdere niet meerekenen. De peildatum is 30 september 1998.

(…)

3.2. Zonder meer vrijgesteld

Twee groepen personen komen direct in aanmerking voor het diploma gz-psycholoog.

Groep 1 Psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen die in het verleden al een beoordelingsprocedure hebben doorlopen waaruit blijkt dat zij voldoen aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan gz-psychologen, komen direct in aanmerking voor het diploma gz-psycholoog. Zij zijn vrijgesteld van de opleiding voor gz-psycholoog als zij kunnen aantonen dat zij tot een van de volgende groepen behoren:

(…)

Groep 2 Ook psychologen, pedagogen en geestelijk gezondheidskundigen met 8190 uur of meer aantoonbare relevante werkervaring, krijgen op grond van hun ervaring vrijstelling van de opleiding. Om u een idee te geven: 8190 uur werkervaring staat bijvoorbeeld gelijk aan bijna 5 jaar lang full-time gewerkt te hebben, of bijna 8 jaar gedurende drie dagen per week.

Let op! Ook als u tot een van de bovengenoemde groepen behoort, moet u een formulier Aanmelding overgangsregeling invullen en opsturen.

3.3 Vrijstellingen na aantonen van werkervaringsuren, cursus- en supervisie-uren

Behoort u niet tot een van de groepen onder 3.2, dan bepaalt de ROG of u op grond van een combinatie van werkervaring, bij- en nascholing en supervisie-uren, voor volledige of voor gedeeltelijke vrijstelling in aanmerking komt. In totaal moet u minimaal aan 2730 uren relevante postdoctorale werkervaring, 420 cursusuren en 78 supervisie-uren hebben voldaan.

In de brochure is voorts aangegeven dat tegen een beslissing naar aanleiding van een aanmelding bezwaar kan worden gemaakt bij de ROG en dat vervolgens beroep kan worden ingesteld bij de Commissie van Beroep. Deze commissie doet, zo staat in de brochure, een bindende uitspraak.

Instantie: Raad voor de Overgangsregeling Gezondheidspsychologen

Klacht:

Raad heeft zich op standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het criterium waaraan voldaan moet zijn (een minimum-aantal uren relevante werkervaring) om in aanmerking te komen voor een volledige vrijstelling van de opleiding tot gezondheidspsycholoog.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Commissie van Beroep inzake Overgangsregeling Gezondheidszorgpsychologen

Klacht:

In haar uitspraak overwogen dat commissie heeft geconstateerd dat verzoekster niet voldoende werkervaring heeft opgedaan om rechtstreeks in aanmerking te komen voor een volledige vrijstelling.

Oordeel:

Niet gegrond