2001/350

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de Inspectie Milieuhygiëne Noord van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in haar rapport van 30 maart 1999 ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat bij de bewoners van een nader aangeduid pand geen ernstige overlast ontstaat door het gebruik van de op het naburig perceel aanwezige houtkachel.

Verzoekster klaagt er in dit verband in het bijzonder over dat de Inspectie Milieuhygiëne Noord in haar overweging irrelevante aspecten heeft betrokken en onvoldoende onderzoek ter plaatse heeft verricht.

Beoordeling

1. Verzoekster heeft zich begin 1999 gewend tot het college van burgemeester en wethouders (hierna: B & W) van de gemeente Reiderland. Zij deed dit naar aanleiding van een klacht die zij had ontvangen van een inwoner uit genoemde gemeente. De klacht had betrekking op de overlast die deze inwoner stelde te ondervinden als gevolg van het stoken van een zogenoemde allesbrander door één van zijn buren. De gestelde overlast zou bestaan uit hinder van rook en stank. De inwoner had B & W eerder zelf en zonder succes al gevraagd bestuursdwang toe te passen op grond van de in de gemeente geldende bouwverordening.

2. Naar aanleiding van de klacht en de bemoeienis daarmee van verzoekster hebben B & W contact opgenomen met de Inspectie Milieuhygiëne Noord te Groningen (hierna: de inspectie). In hun brief van 16 april 1999 aan verzoekster melden B & W dat zij de inspectie hadden gevraagd "een kijkje te nemen".

3. De inspectie heeft aan het verzoek van B & W gevolg gegeven. Een medewerker van de inspectie heeft op 30 maart 1999 zijn bevindingen in een verslag vastgelegd. De medewerker van de inspectie kwam tot het oordeel dat er (zelfs) bij ongunstige weersomstandigheden geen sprake zou zijn van ernstige overlast voor de betrokken buren door het branden van de allesbrander. Zijn oordeel was gebaseerd op de constatering dat het hout dat in de allesbrander werd gestookt van goede kwaliteit was en droog werd bewaard, en dat het schoorsteenkanaal en de hoogte van de uitlaat daarvan goed waren. De medewerker had ook de afstand tussen beide woningen in zijn beschouwingen betrokken. Voorts merkte de medewerker in zijn verslag op dat de kachel bij ongunstige wind en ongunstige atmosferische omstandigheden waarneembaar zou blijven.

4. Na ontvangst van het verslag van de inspectie gaven B & W verzoekster op haar brief ten antwoord geen reden te zien tot ingrijpen. B & W beriepen zich daarbij op de bevindingen van de inspectie en gaven voorts aan alleen op te treden indien door het stoken van houtkachels excessieve overlast ontstaat. Het op juiste wijze stoken van hout, zonder excessieve overlast te veroorzaken, kon de gemeente, aldus het schrijven van B & W, niet tegengaan.

5. Verzoekster klaagt erover dat de inspectie in haar verslag van 30 maart 1999 tot de conclusie is gekomen dat van ernstige overlast geen sprake zou zijn. Zij acht het onderzoek dat de inspectie heeft ingesteld ontoereikend. Verzoekster wijst op de sterk schadelijke gevolgen voor de gezondheid van het stoken van hout en meent dat de inspectie niet heeft doen blijken rekening te hebben gehouden met hetgeen daarover inmiddels, mede dankzij de inspanningen van verzoekster, bekend is geworden. Verzoekster stelt dat de inspectie in haar verslag aan B & W op de gezondheidsrisico's had moeten ingaan en had moeten refereren aan de bepaling in de bouwverordening die gericht was op het voorkomen van overlast en gezondheidsrisico's.

Verzoekster is verder van mening dat de inspectie ter plaatse proefondervindelijk had moeten vaststellen of sprake was van overlast veroorzaakt door de allesbrander, bijvoorbeeld met behulp van een geurteam. Voorts had de inspectie, aldus verzoekster, roetmonsters moeten nemen. Voorts stelt verzoekster zich op het standpunt dat de inspectie het feitelijk stookgedrag van de eigenaar van de allesbrander had moeten onderzoeken.

6. De Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) stelt zich op het standpunt dat de inspectie zich, behoudens een mogelijk ten onrechte achterwege gelaten toevoeging aan het verslag, op juiste wijze van haar taak heeft gekweten.

De Minister stelt in de eerste plaats dat de primaire verantwoordelijkheid voor het afhandelen van de klacht over de gestelde overlast ligt bij de gemeente Reiderland.

Voorts stelt hij dat de bij de inspectie aanwezige ervaring en deskundigheid voldoende waren om aan de hand van de ter plekke waargenomen hoedanigheid van de gebruikte allesbrander, het rookafvoerkanaal en de gebruikte brandstof te komen tot het aan de gemeente uitgebrachte verslag. Het was daarvoor naar de mening van de Minister niet nodig om ook een onderzoek in te stellen in of bij de woning van de inwoners van de gemeente Reiderland die stelden van het gebruik van de allesbrander overlast te ondervinden. Bovendien zou, aldus de Minister, het proefondervindelijk vaststellen van eventuele overlast nauwelijks realiseerbaar zijn omdat deze afhankelijk is van zeer specifieke weersomstandigheden.

De schadelijkheid van het stoken van hout in een kachel of allesbrander en het feit dat daarover diverse publicaties zijn uitgebracht, is, zo stelt de Minister, voor bovenstaande niet van belang.

De Minister geeft ten slotte aan dat de inspectie in het verslag aan de gemeente niet heeft gewezen op de mogelijkheden om op te treden omdat immers niet werd geadviseerd om handhavend op te treden.

7. De Minister kan in zijn standpunt worden gevolgd.

De Minister stelt terecht dat de primaire verantwoordelijkheid voor het afhandelen van de klacht over overlast lag bij het bestuur van de gemeente Reiderland.

De inspectie heeft naar aanleiding van het verzoek van het gemeentebestuur de stookinstallatie waarmee de gestelde overlast zou worden veroorzaakt in ogenschouw genomen en beoordeeld. Op grond van de bevindingen daarbij en de bij de inspectie bestaande ervaring en deskundigheid is de inspectie tot de conclusie gekomen dat voor ernstige overlast niet behoeft te worden gevreesd.

De inspectie heeft door de installatie te beoordelen die de overlast zou veroorzaken gedaan wat voor de hand lag en wat redelijkerwijs naar aanleiding van het verzoek van de gemeente Reiderland van haar kon worden verwacht. De installatie vormde als zodanig immers de mogelijke bron van de overlast en door te beoordelen of de installatie voldeed aan de daaraan te stellen eisen moet de inspectie in staat worden geacht om op grond van haar deskundigheid aan te geven of van de installatie overlast viel te verwachten of niet.

De Minister stelt terecht dat daarbij niet van belang is dat uit diverse publicaties blijkt dat het stoken van hout schadelijke gevolgen heeft voor het milieu en de gezondheid. Er bestaat immers geen algemeen verbod op het stoken van hout.

De inspectie behoefde met name op grond van het enkele verzoek van de gemeente om een kijkje te nemen niet expliciet te beoordelen of ondanks het feit dat de installatie voldeed aan de daaraan te stellen eisen toch sprake kon zijn van overlast, door ook onderzoek ter plekke in te stellen bij de woning van de buren die stelden de overlast te ondervinden. Daarvoor is onder meer van belang dat het begrip overlast subjectief is, dat wil zeggen afhankelijk van ieders persoonlijke beleving. Voorts is daarvoor van belang dat het meten van eventuele overlast in dit geval sterk afhankelijk zou zijn van atmosferische omstandigheden en daarmee, zoals ook de Minister stelt, moeilijk realiseerbaar.

De verantwoordelijk voor het uiteindelijke besluit dat gelet op de conclusie van de inspectie geen sprake was van (ernstige) overlast die zou nopen tot het uitoefenen van bestuursdwang lag geheel bij B & W van de gemeente Reiderland.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Inspectie Milieuhygiëne Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 26 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 22 september 2000, van M. te Groningen, met een klacht over een gedraging van de Inspectie Milieuhygiëne Noord te Groningen. Verzoekster had zich al eerder, bij brief van 3 januari 2000 tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van verzoeksters brief van 22 september 2000 werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In een brief van 3 februari 1999 wendde verzoekster zich tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reiderland. Verzoekster schreef het volgende:

"...Onlangs bereikte ons een klacht wegens het stoken van een allesbrander uit de gemeente Reiderland, nl. van de familie (X, Y-weg 25; N.o.).

De overlast wordt veroorzaakt door de bewoner van (Y-weg 23, de heer Z; N.o.).

De familie (X; N.o.) heeft de heer (Z; N.o.) vele malen op zijn stookgedrag gewezen; dit gedrag leidt tot overlast bij de familie X; N.o.), vooral bij noord-westelijke wind. Ook bij mist en windstil weer is er sprake van overlast.

Deze overlast is duidelijk waarneembaar, te meer daar de heer (Z; N.o.) de hele dag zijn allesbrander stookt.

De familie (X; N.o.) heeft u op 30 mei 1997 een schrijven doen toekomen bevattende de klacht over het stookgedrag van de heer (Z; N.o.), alsmede een verzoek aan de gemeente Reiderland bestuurlijke dwang toe te passen om een einde te maken aan de stookoverlast.

De Model Bouwverordening art. 7.3.2. luidt: "Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor:

a....

b. op voor de omgeving op hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm, stof of vocht wordt verspreid..."

en in de toelichting: "...artikel 7.3.2. is gebaseerd op de Woningwet en aanschrijven op grond van de Woningwet dus mogelijk maakt.

Artikel 7.3.2. kan onder meer worden toegepast in de volgende gevallen.....het stank en roet verspreiden ten gevolge van zgn. allesbranders, open haarden, barbecues e.d.;"

Het antwoord van de gemeente Reiderland werd verzonden op 10 juni 1997, inhoudende de mededeling dat een tweetal ambtenaren de situatie ter plekke hebben opgenomen en het volgende hebben geconstateerd:

"De schoorsteen voldoet aan de eisen genoemd in het bouwbesluit (1 meter boven de nok van het dak en 2 ½ meter uit de erfgrens).

De verbrandingshaard is een goedgekeurde haard en als zodanig in gebruik door de familie (S; N.o.)."

Vermoedelijk wordt bedoeld (Z; N.o.).

Verder werd geconstateerd dat er een voorraad hout was opgeslagen in een half overkapte ruimte. Het hout wordt hier voorgedroogd; daarna gekloofd en in een andere overkapte ruimte nagedroogd. Al het natte hout zal pas over twee jaar worden gebruikt.

De conclusie in de brief luidt:

"Uit bovengenoemde feiten blijkt dat de familie op een verantwoordelijke stookt"

Bedoeld is waarschijnlijk: "verantwoordelijke wijze stookt".

Bij verdere overlast moet de familie (X; N.o.) volgens uw brief nogmaals contact opnemen met (A; N.o.) of (B; N.o.).

B&W van de gemeente Reiderland besluiten het schrijven met:

"Wij gaan er van uit dat wij u hiermee voldoende hebben geïnformeerd."

(...)

In de aanhef van dit schrijven gaven wij reeds aan dat de informatie verstrekt aan de familie (X; N.o.) niet voldoende is qua inhoud. Niet vermeld is het al of niet bestaan in uw model-bouwverordening van artikel 7.3.2.

Ten gevolge van deze omissie is het onderzoek ter plekke slechts gedeeltelijk geschied. Van belang is te constateren of er in de omgeving van de allesbrander rook, roet of walm wordt verspreid op een voor de omgeving hinderlijke wijze.

Het onderzoek dient betrekking te hebben op het stookgedrag van de familie (Z; N.o.).

Uit de klacht van de familie (X; N.o.) blijkt dat dat gedrag op een voor de omgeving hinderlijke wijze plaatsvindt.

M.a.w. u dient na te gaan wat het feitelijke stookgedrag is van de familie (Z; N.o.).

Nameten van de schoorsteenhoogte draagt hier niet aan bij. Het minste wat u had kunnen doen, is het nemen van roetmonsters uit de schoorsteen en deze laten analyseren door een laboratorium, althans bij onderzoek wanneer de kachel niet brandt.

Voorts vermeldt u niet hoe de inspectie van de allesbrander plaats vond. Ook hier had het nemen van monsters wellicht meer informatie gegeven over het stookgedrag van de familie (Z; N.o.).

Het allereenvoudigst is echter het waarnemen ter plekke terwijl de allesbrander in gebruik is en de familie (X; N.o.) overlast ondervindt.

Het is wel nodig dat er personen komen inspecteren van een geurteam; of mensen met een goedwerkend reukvermogen.

Deze dienen hun bevindingen naar waarheid te vermelden;

Dit alles terwijl de kachel brandt en de familie niet van te voren op de hoogte is gebracht van de inspectie.

Wij voegen hieraan toe dat wij de heer (A; N.o.) van enig materiaal hebben voorzien bevattende informatie over de gevolgen van houtstook in allesbranders en open haarden.

(...)

Uit genoemde informatie blijkt dat stoken in een allesbrander of open haard zeer schadelijk is voor de gezondheid van eventuele omwonenden.

Uit de door ons ontvangen informatie van de familie (X; N.o.) kunnen wij afleiden dat ook andere stoffen dan de in uw schrijven genoemde houtblokken worden gebruikt als brandstof.

Wij hopen u met dit schrijven voldoende op de hoogte te hebben gesteld om in te kunnen grijpen in een voor de betrokken familie (X; N.o.) zeer schadelijke toestand..."

2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reiderland reageerde bij beschikking van 16 april 1999 met het volgende:

"...Op grond van artikel 7.3.2. van de Bouwverordening van de gemeente Reiderland vraagt u om toepassing van bestuursdwang. Ex artikel 7.3.2. onder sub b van de Bouwverordening Reiderland staat dat het verboden is in, op of aan een bouwwerk handelingen te verrichten die voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, walm, stof roet of vocht verspreid of (...) overlast wordt veroorzaakt (...) door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein.

In dit geval betreft het houtverbranding in een houtkachel door de bewoner van het perceel (Y-weg 23; N.o.).

U vraagt om deze toepassing omdat de bewoners van (Y-weg 25; N.o.) bij u hebben geklaagd over het hinderlijke stookgedrag van hun buren.

Omdat de begrippen 'hinderlijk of schadelijk' subjectieve begrippen zijn, heeft de gemeente Reiderland een inspecteur van de 'Milieuhygiëne Noord' gevraagd een kijkje te nemen op het betreffende perceel. Een kopie van dit verslag is meegezonden en maakt deel uit van deze brief.

Door deze onafhankelijke instantie is geconstateerd dat '(...) gelet op de afstand tussen de beide woningen (...) onder ongunstige weersomstandigheden geen ernstige overlast bij de bewoners van het pand (Y-weg 25; N.o.) zal ontstaan door het gebruik van de houtkachel op het perceel (Y-weg 23; N.o.)'.

Tevens concludeert de inspectie milieuhygiëne dat 'de kachel waarneembaar blijft als de wind en atmosferische omstandigheden ongunstig zijn voor (Y-weg 25; N.o.).' De inspecteur geeft ook aan dat 'het gestookte hout van goede kwaliteit is en dat het droog wordt bewaard'.

De gemeente treedt alleen op bij excessieve overlast, veroorzaakt door houtkachels. Het op juiste wijze stoken van hout in een houtkachel zonder het veroorzaken van excessieve overlast wijze kan niet door een gemeente worden tegengehouden. Doordat is geconstateerd dat er met droog en goed hout wordt gestookt zien wij geen reden tot ingrijpen.

Gezien bovenstaande bestaat er voor ons geen reden over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang..."

Het meegezonden afschrift van het rapport van de inspectie Milieuhygiëne Noord vermeldt het volgende:

"...Datum: 30 maart 1999

Onderwerp: Overlast

Op verzoek van de heer (A; N.o.) van de gemeente Reiderland heb ik op het perceel (Y-weg 23; N.o.) gekeken naar de houtkachel die daar in gebruik is en volgens de bewoners van het pand (Y-weg 25; N.o.) overlast veroorzaakt.

Reden dat ik naar de kachel heb gekeken is mijn deelname aan het LP Houtkachels.

De bevindingen zijn als volgt:

1. de houtkachel valt niet onder het besluit Houtkachels van 1-1-97.

2. het gebruikte hout is van goede kwaliteit en wordt droog bewaard.

3. het schoorsteenkanaal en de uitlaathoogte is goed.

Ten aanzien van de kachel is geconstateerd dat deze als een soort "open haard' kan worden gebruikt. De bewoner was zich ervan bewust dat in gesloten toestand de verbranding beter zal zijn.

De in de schuur staande reserve kachel kent niet de mogelijkheid van het "open haard" gebruik.

Gelet op de afstand tussen de beide woningen ben ik van mening dat er onder ongunstige weersomstandigheden geen ernstige overlast bij de bewoners van het pand (Y-weg 25; N.o.) zal ontstaan door het gebruik van de houtkachel op het perceel (Y-weg 23; N.o.). Wel blijft de kachel waarneembaar als de wind en de atmosferische omstandigheden ongunstig zijn voor (Y-weg 25; N.o.)..."

3. Verzoekster wendde zich in een brief van 3 januari 2000 tot de Nationale ombudsman. Omdat nog niet was voldaan aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, Wet Nationale ombudsman werd de brief op haar verzoek op 29 maart 2000 doorgezonden naar de inspectie Milieuhygiëne Noord met het verzoek deze als klacht te behandelen. Verzoekster schreef het volgende:

"...Er is door de gemeente Reiderland advies ingewonnen bij (...) Inspectie Milieuhygiëne Noord.

Dit advies bevat grotendeels de redenering van de gemeente Reiderland. Onze klacht betreft de inhoud van het verslag van de inspectie Milieuhygiëne Noord en luidt als volgt:

Op grond van artikel 7.3.2. van de bouwverordening is het verboden in, op of aan een bouwwerk handelingen te verrichten die voor de omgeving op hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, walm, stof , roet of vocht verspreid of overlast veroorzaakt wordt... etc. In de Toelichting staan open haarden en allesbranders met name genoemd.

Wij beroepen ons op dit artikel. Aan de hand van dit artikel kan worden vastgesteld hoe de Inspectie dient te geschieden.

(...)

Om de in art. 7.3.2 genoemde vorm van overlast vast te kunnen stellen, is het nodig de situatie ter plaatse op te nemen. Dat houdt in: naast inspectie van de overlast veroorzakende woning is het nodig de effecten op de omliggende woningen, in zonderheid die van de klager(s), te inspecteren. Een gemeente dient hiervoor een speciaal geurteam in te stellen of in te huren; in ieder geval is een ambtenaar met een gehinderd reukvermogen niet geschikt. De Inspectie Milieuhygiëne Noord heeft de woning van de klager(s) niet bezocht en kan daarom logischerwijze niet tot de slotsom komen dat er geen ernstige overlast kan ontstaan.

(...)

De reactie van zowel de gemeente Reiderland als de Inspectie is inmiddels klassiek te noemen:

De inhoud van het verslag van de Inspectie is volstrekt ontoereikend:

De hoogte van de schoorsteen is irrelevant met betrekking tot het gestelde in art. 7.3.2 van de Bouwverordening; de hoogte van de schoorsteen doet er niet toe; de rookgassen komen op enige afstand van de schoorsteen altijd weer op de grond terecht (punt 3 van het rapport).

Punt 1 van het rapport: het feit dat de kachel in kwestie niet onder het besluit van 1-1-'97 valt is eerder een nadeel dan een voordeel: na die datum is een z.g typekeuring ingesteld; d.w.z. alleen kachels die aan bepaalde normen voldoen mogen vanaf die datum worden verkocht. Kachels van voor die datum mogen van inferieure kwaliteit zijn. Deze kachels maken meer kans op klachten vanuit de omgeving dan de gekeurde kachels. Beide soorten vallen echter onder art. 7.3.2.

De aan de inspectie getoonde houtvoorraad is "van goede kwaliteit en wordt droog bewaard". (punt 2).

Door geen inspectie te plegen tijdens het stoken van de kachel, kan niet worden vastgesteld dat de beschreven houtblokken ook daadwerkelijk worden gebruikt voor stoken. Vervolgens is het een grote misvatting dat het stoken van zg. droog, schoon hout geen schadelijke stoffen veroorzaakt. Dat is zeer stellig wel het geval.

Tijdens het stoken van hout (organische stoffen), vormen "zich polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en dioxines. Daarnaast roetdeeltjes, ketonen. De PAK hechten zich aan de roetdeeltjes en worden, door personen in de omgeving ingeademd. PAK bestaan uit verschillende componenten waarvan enkele tot de zwaarste verwekkers van kanker behoren (b.v. benzo(a)pyreen). Keton kan direct allergische reacties veroorzaken. Er is veel wetenschappelijk materiaal voorhanden over het stoken van hout. (...) Er is in de media, begin jaren '90, ruimschoots aandacht besteed aan houtstoken door acties van o.a. de Ver. Milieudefensie. Zelfs het Journaal besteedde er in die tijd een item aan.

(...)

Ten slotte: de families van de (Y-weg 25/23; N.o.) hebben onderling een vergelijk getroffen aangaande stookgedrag. Volgens de klagers was dit meer een gevolg van kennisname van de effecten van houtstook zoals beschreven in de folder van (verzoekster; N.o.) dan het optreden van de gemeente en de Milieu-inspectie..."

4. De Regionaal Inspecteur Milieuhygiëne reageerde op de klacht van verzoekster in een brief van 11 april 2000. Hij schreef het volgende:

"... Bij schrijven van 29 maart 2000 zond de Nationale Ombudsman mij uw klacht over een gedraging van de Inspectie Milieuhygiëne Noord, in casu gaat het om een inspectiemedewerker, die de gemeente Reiderland in een onderhandse memo adviseert over de regelgeving en het gebruik van een allesbrander. De gemeente deelt de familie (X, Y-weg 25; N.o.) mede, gezien ook in het licht van het advies van de Inspectie Milieuhygiëne, geen reden te zien om over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang.

Aangezien u niet de gemeentelijke besluitvorming als zodanig kritiseert, maar uw klacht richt op de werkwijze van mijn inspectie, c.q. van een daartoe behorende medewerker, beperk ik mij hiertoe. Kern daarin is, gelet op uw klacht, dat het op grond van de Bouwverordening verboden is in, op of aan een bouwwerk handelingen te verrichten die voor de omgeving op hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, walm, stof of vocht verspreiden of overlast veroorzaken en dat, mede als gevolg van het advies van de inspectie, toepassing van bestuurlijke dwang op grond van artikel 7.3.2 van de Bouwverordening, naar uw mening ten onrechte achterwege is gebleven.

Ten aanzien hiervan merk ik op dat, ingeval van een vraag om advies van mijn dienst - zoals door Reiderland - gereageerd wordt op basis van aanwezige kennis en deskundigheid. Dat is ook in dit geval gebeurd. De gemeente is medegedeeld, dat

de houtkachel, die in gebruik is, niet valt onder het Besluit typekeuring houtkachels luchtverontreiniging koolmonoxide;

de uitvoering van de installatie in orde is bevonden (schoorsteenkanaal, uitlaathoogte);

het aangetroffen hout (droog en van goede kwaliteit) geen overlast hoeft op te leveren als het ook in die staat gebruikt wordt;

de afstand tot de nabijgelegen woning doorgaans toereikend is om overlast te voorkomen en brandlucht alleen in bijzondere situaties merkbaar zal zijn (bij ongunstige wind of andere atmosferische omstandigheden).

Dit betekent overigens niet, dat daarmee de inspectie ook eindverantwoordelijk wordt voor de te nemen beslissing; deze ligt en blijft liggen voor het geval in concreto bij het bevoegd gezag, te weten de gemeente. In dit geval merk ik wel op, dat Reiderland zich wel heel sterk voor haar besluitvorming baseert op het inspectie-advies. Niettegenstaande deze gemeentelijke invalshoek, moet daar wel doorheen gekeken worden wil niet het misverstand ontstaan, dat het niet de gemeente zou zijn die verantwoordelijk is voor de besluitvorming, maar de inspectie.

Ik voeg hier nog aan toe, dat op bovengenoemde kennis en deskundigheid ook - in bijzondere gevallen - een beroep kan worden gedaan door burgers. Gelet op de objectiviteit, die aan het functioneren van de inspectie in deze onlosmakelijk verbonden is, ga ik ervan uit dat, ware dat het geval geweest, het advies niet anders zou hebben geluid.

Een en ander overziende, vooral gelet op de toepasselijke regelgeving, die in eerste aanleg vooral gericht is op eisen betreffende constructie en overlast die door de directe omgeving kan worden ondervonden, had naast bovengenoemde elementen in de advisering, de gemeente wellicht nog in overweging gegeven kunnen worden om een bepaald stookgedrag (via een sanctiebeschikking) op basis van de Bouwverordening voor te schrijven, bijvoorbeeld ingeval van ongunstige wind of andere atmosferische omstandigheden. Dit, met alle risico's van dien overigens vanuit een oogpunt van handhaafbaarheid.

Uit uw schrijven blijkt, dat de betrokken buren inmiddels een vergelijk hebben getroffen over het gebruik van de houtkachel en het voorkomen van overlast. Daarmee is op eigen initiatief een resultaat bereikt voor de verwezenlijking waarvan de gemeentelijke regelgeving een steun in de rug is. Zoals uit het overhavige geval ook blijkt, vormt de Bouwverordening niet meer dan een kader op basis waarvan uit een oogpunt van welbevinden enerzijds en mogelijke overlast anderzijds een bevredigende situatie kan worden gecreëerd. Dit betekent, dat naast het element van de overlast, ook wellevendheidsaspecten, van belang voor het maatschappelijk verkeer tussen burgers onderling, een rol spelen. Tegen die achtergrond bezien, heeft de overheid per definitie een andere rol dan die welke op de schouders van de burger rust.

Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat op basis van de deskundigheid en ervaring, aanwezig binnen mijn dienst, de conclusie kan worden getrokken, dat in het geval van de houtkachel geen onaanvaardbare risico's waren ontstaan. Daar volgt dan ook uit, dat ik uw mening niet deel, dat alleen door een bezoek aan de woning van de klager de mogelijke overlast te constateren ware, cq dat om hierover een uitspraak te kunnen doen de instelling van een speciaal geurteam nodig zou zijn geweest. Op basis van ervaringsgegevens, die onderdeel uitmaakten van het advies, kan het advies aldus luiden.

Ik rond af met een tweetal kanttekeningen. Ten eerste, dat het gebruik van handhavingsinstrumenten in zaken als de onderhavige niet dan in het uiterste geval in aanmerking komt en dat het oordeel daarover in eerste aanleg ook bij het bevoegd gezag - dus de gemeente - ligt. Ten tweede dat, los van de inhoudelijke merites, zoals hierboven weergegeven, in procedureel opzicht een aanmerking op zijn plaats is, in dier voege, dat nimmer op persoonlijke titel geadviseerd kan worden in zaken die qualitate qua de dienst als zodanig betreffen. Dat zulks in het onderhavige geval wel gebeurd is, ondanks dat een toereikend mandaat daartoe ontbrak, is inmiddels aanleiding geweest voor interne bezinning…"

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht en naar haar brief van 3 januari 2000, hierboven opgenomen onder 3. In haar verzoekschrift van 22 september 2000 merkte verzoekster het volgende op:

"...Aan de hand van de brief van de Inspectie volgt nu een analyse van het gestelde in die brief (van 11 april 2000 van de Regionaal Inspecteur Milieuhygiëne; N.o.) (...):

1e alinea: 'Bij schrijven...bestuursdwang'

Commentaar: Het besluit van de gemeente leunt sterk op het advies van de Inspectie;

De gemeente was al niet erg bereid tot ingrijpen, maar het advies van de Inspectie heeft waarschijnlijk de doorslag gegeven tot het besluit van het niet toepassen van bestuursdwang.

De gemeente heeft blijk gegeven van weinig inzicht in de gevaren van het stoken van allesbranders. (...) Vast staat dat houtstook een zware belasting vormt voor de leefomgeving van betrokkenen.

(...)

Alinea 2:'Aangezien...gebleven'

Commentaar: De Inspectie kan de vraag weliswaar verschuiven naar hypothesen over de gedragswijze van de gemeente Reiderland in relatie met het al of niet opvolgen van het advies. Kern van de zaak is echter, dat dit advies op de juiste gronden tot stand moet zijn gekomen: op grond van kennis van de materie en na grondige inspectie van de feiten.

Hoe de Inspectie in deze twee opzichten tekort schiet volgt hierna:

1. 'De houtkachel valt niet onder het Besluit typekeuring houtkachels luchtverontreiniging koolmonoxide' (Onderstreping (verzoekster; N.o.))

Commentaar: Op grond van talloze klachten over houtstoken (ook van de kant van (verzoekster; N.o.)) is het Rijk er tenslotte, na vele studies en onderzoeken, die alle een verbod hadden gerechtvaardigd van houtstook, toe overgegaan een typekeuring van houtkachels verplicht te stellen met ingang van 1 januari 1997. Alle houtkachels die voor die datum zijn geïnstalleerd vallen uiteraard niet onder die typekeuring. Hetgeen betekent dat zeer vele exemplaren niet aan die typekeuring voldoen. M.a.w. gewoon erg slecht (kunnen) zijn. En dus alleen al op grond van hun technische hoedanigheid veel PAK en dioxines in hun emissies naar buiten brengen.

Indien de Inspectie denkt zich met deze vaststelling te disculperen, dan moet uit het bovenstaande blijken dat het omgekeerde het geval is: voor niet-gekeurde houtkachels is het zaak na te gaan of er sprake is van omstandigheden verwoord in art. 7.3.2. van de Bouwverordening.

2. 'de uitvoering van de installatie is in orde bevonden (schoorsteenkanaal, uitlaathoogte);'

Commentaar: Dit zijn minimale bouwkundige eisen waaraan rookkanalen moeten voldoen. Het zegt niets over de stoffen die door dit kanaal worden geëmitteerd. In feite voldoen deze voorwaarden niet in de praktijk van het stoken van houtkachels; vandaar de instelling van art. 7.3.2. van de Bouwverordening: om ongewenste situaties het hoofd te kunnen bieden. Punt twee van deze alinea is dus irrelevant m.b.t. het probleem.

3. 'het aangetroffen hout (droog en van goede kwaliteit) geen overlast hoeft op te leveren als het ook in die staat gebruikt wordt;'

Dit laatste punt is nu juist hetgeen waarvan de Inspectie zich had moeten vergewissen. Het is een bekend gegeven, dat er meestal wel een voorraad hout van enige kwaliteit aanwezig is als windowdressing.

Niet dat gebruik van z.g. "schoon" hout een einde maakt aan de luchtvervuiling, het is evenwel een verbetering t.o.v. verbrandingsmaterialen die men dikwijls gebruikt in houtkachels (nat hout, bielzen, houtafval).

Na grondige inspectie is wel vast te stellen wat aan de; orde is.

De Inspectie heeft, gelet op haar uitlatingen, deze inspanningen achterwege gelaten.

4. 'de afstand....doorgaans...omstandigheden)'

Commentaar: Uit het door ons onderstreepte 'doorgaans' wordt de benadering duidelijk van de Inspectie. Er wordt niet naar de bijzondere situatie ter plekke gekeken. In dit konkrete geval is de afstand plm 25 meter. Houtrook bereikt, al naar gelang de klimatologische omstandigheden, vroeg of laat het aardoppervlak. Bij windstil weer en mist zal de gehele omgeving bedekt worden over een grote oppervlakte. Bij een bebouwingsdichtheid, zoals die doorgaans in Nederland is te vinden, is de brandlucht bijna altijd waarneembaar. In vele gevallen leidt deze situatie tot overlast. Zeker bij een afstand van 25 meter. Dit feit is ook af te leiden uit de vele procedures die over dit onderwerp aanhangig zijn gemaakt bij de Raad van State.

Ook dit feit schijnt niet bekend te zijn bij de Inspectie Milieuhygiëne Noord.

De volgende alinea: 'Dit betekent niet...t/m de inspectie'

Commentaar: De gemeente heeft de bevoegdheid om in te grijpen en draagt daarom in bestuurlijke zin de verantwoordelijkheid. In veel gevallen is er weinig kennis bij gemeenten aanwezig op milieuhygiënisch gebied.

(Verzoekster; N.o.) heeft de gemeente Reiderland aan het twijfelen gebracht omtrent de juistheid van haar beleid inzake onderhavig probleem. Daarom werd een als betrouwbaar te boek staande overheidsinstantie geraadpleegd; deze instantie behoort deze kennis wel te bezitten. Zie boven.

Als de Inspectie op grond van deze verdeling van taken in ernst durft te beweren dat de verantwoordelijkheid bij de gemeente ligt, dan is ons antwoord hierop: De gemeente heeft de verantwoordelijkheid al dan niet tot bestuursdwang over te gaan. De Inspectie heeft haar eigen specifieke verantwoordelijkheid: het geven van betrouwbare adviezen. Het afschuiven daarvan maakt op ons een merkwaardige indruk.

(...)

De Inspectie volhardt in haar mening dat inspecteren van de plaats waar de luchtvervuiling terechtkomt, nl. de slaapkamer van de klagers, niet nodig is.

(Verzoekster; N.o.) blijft bij haar mening dat nauwkeurig moet worden vastgesteld wat de aktieradius en de dichtheid van de lucht- en bodemvervuiling is van het stookgedrag.

De Inspectie beroept zich op ervaringsgegevens. Zie onze eerdere opmerkingen over onze indruk van de aanwezige kennis hiervan bij de Inspectie.

De laatste alinea over handhaving: De Raad van State past art. 7.3.2 van de Bouwverordening zonder meer toe, na vaststelling van overlast..."

C. Standpunt minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer

In reactie op de klacht liet de Minister in een brief van 22 januari 2001 het volgende weten:

"...De klacht houdt in, dat het advies van de Inspectie onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en gebreken bevat.

Ten aanzien van het eerste stel ik vast, dat de primaire verantwoordelijkheid voor de beoordeling en afhandeling van de klacht bij de gemeente Reiderland ligt. De rol van de Inspectie bestaat uit het kritisch volgen van een dergelijke afhandeling en (uit) ondersteuning van de gemeentelijke besluitvorming met specifieke deskundigheid op milieugebied.

Gezien de aard van het probleem is afgezien van een bezoek ter plaatse. De advisering is gebaseerd op schriftelijk en telefonisch verkregen informatie. Zoals klager aangeeft, komen discussies over de overlast van houtkachels vaker voor, waarbij de mogelijkheden om tot een oplossing te komen op basis van dergelijke informatie goed te bepalen zijn. Het uitvoeren van een geuronderzoek of een inspectie van de woning van de klager vind ik - anders dan (verzoekster; N.o.) - niet nodig om tot een oordeel te komen, omdat ervaringsgegevens voldoende voorhanden zijn.

Ten aanzien van de inhoud van het gegeven advies merk ik op, dat ik gezien de toepasselijke regelgeving (Bouwverordening), die alleen aandacht besteedt aan de constructieve eisen en overlast voor de directe omgeving, nog steeds niet anders kan concluderen dan dat het gegeven oordeel juist is. Het bezwaar van (verzoekster; N.o.), dat de hoogte van de schoorsteen niet relevant is, deel ik niet. Deze hoogte is van wezenlijk belang voor de verdunning en het verspreidingspatroon van de verbrandingsgassen. Vandaar dat het afvoeren van rook- en verbrandingsgassen op een bepaalde hoogte een vaste milieu-eis is in het kader van de vergunningverlening en de algemene maatregelen van bestuur op grond van de Wet milieubeheer.

Wel had aan het inspectie-advies kunnen worden toegevoegd, dat de gemeente bij het uitblijven van een compromis tussen de buren maatregelen diende voor te schrijven voor het stoken bij ongunstige wind en ongunstige atmosferische omstandigheden. In het uiterste geval zouden dergelijke maatregelen kunnen leiden tot een stookverbod, als bij voortduring op onjuiste wijze hout zou worden verbrand. Uit de stukken blijkt echter, dat de betrokken buren tot een vergelijk zijn gekomen over het gebruik van de houtkachel en het voorkomen van overlast. Daarmee is op eigen initiatief toch het voornoemde resultaat bereikt. Overigens is een verplichting met betrekking tot stookgedrag in de praktijk niet gemakkelijk te handhaven.

Het feit dat (verzoekster; N.o.) zich beroept op diverse publicaties en de toelichting van het Besluit type-keuring houtkachels, waaruit blijkt dat het stoken van houtkachels leidt tot een forse belasting voor het milieu (VOS, PAK), doet aan de hiervoor geschetste benadering niet af. Waarbij - hoewel in dit geval niet van toepassing - komt, dat niet wordt overwogen om tot strengere regelgeving te komen dan in het Besluit typekeuring houtkachels is vastgelegd.

De inspecteur Milieuhygiëne, die belast is met het toezicht op de naleving van de wettelijke maatregelen op milieugebied, dient zich overigens te beperken tot het geldende juridisch kader.

Mijn conclusie over de afhandeling van de klacht is, dat de inspecteur binnen de wettelijke mogelijkheden en volgens de gangbare werkwijze behoorlijk heeft gehandeld. Om deze reden dient naar mijn opvatting de klacht, dat de inspectie onvoldoende onderzoek ter plaatse heeft verricht en irrelevante aspecten bij haar oordeel heeft betrokken, ongegrond te worden verklaard.

d. Reactie verzoeker

In reactie op het standpunt van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer liet verzoekster in een brief van 16 maart 2001 het volgende weten:

"...Onze klacht heeft betrekking op dat advies (van de Inspectie Milieuhygiëne Noord; N.o.).

Een adviseur geeft een wetenschappelijk en\of empirisch gefundeerd oordeel over een probleem; en maakt daarbij gebruik van alle voor dat probleem relevante feiten.

Wij blijven bij ons standpunt, dat noch deze feiten noch de ermee gerelateerde wetenschappelijke kennis in dit geval zijn gehonoreerd.

1. Zowel aangaande de gegevens die in de literatuur over dit onderwerp voorhanden zijn (die n.b. in de VROM-bibliotheek aanwezig zijn), als de wijze van toetsing van feiten in het veld schiet de beoordeling van het ministerie van de handelswijze van het IMN tekort.

2. Ook het wettelijk kader van de onderhavige problematiek wordt onvolledig weergegeven.

Ter adstructie

In ons vorige schrijven is al uitgebreid ingegaan op de risico's voor de gezondheid door het stoken van hout. De inspecteur had dat in zijn advies moeten onderstrepen

Vervolgens had de inspecteur uit eigen beweging moeten refereren aan artikel 7.3.2 van de Bouwverordening. De inspecteur constateert in zijn advies, dat er "onder ongunstige weersomstandigheden geen ernstige overlast (is) bij de bewoners van het pand...". N.b (Verzoekster; N.o.) had een melding ontvangen van ernstige overlast. Het ministerie is in haar brief (...) van mening dat 'de mogelijkheden op grond van dergelijke informatie goed te bepalen zijn' (nl. het geven van advies in dezen op grond van een telefonische melding van een ambtenaar).

Bovendien is het ministerie van mening dat het mogelijk is om tot een juist oordeel te komen "...omdat ervaringsgegevens voldoende voorhanden zijn".

Daar het ministerie niet aangeeft op welke ervaringsgegevens de zin betrekking heeft, is het wellicht de moeite waard eens bij de Raad van State te informeren naar het aantal procedures betreffende overlast van houtrook. Daar ligt een schat aan gegevens in deze materie. Overigens is het merkwaardig om te refereren aan ervaringsgegevens, zonder aan te geven wat die gegevens inhouden. Het is een wijze van argumenteren die elke discussie vertroebelt. En de feiten verdoezelt.

(...)

De hoogte van de schoorsteen.

Het standpunt van (verzoekster; N.o.) over de hoogte van de schoorsteen zou, volgens het ministerie, niet juist zijn: ons standpunt is dat deze (1) niet relevant is voor de totale hoeveelheid luchtvervuiling die er door een toestel wordt geproduceerd en (2) daar de rookkolom vrij lang compact blijft, is het enige verschil, bij een tamelijk dichte bebouwing als in het onderhavige geval, dat de overlast enkele huizen verder terecht komt bij een hogere schoorsteen.

Het is daarom zo noodzakelijk dat empirisch nauwkeurig wordt vastgesteld hoe de verspreiding van de rook is voor ieder geval dat aanleiding tot klachten geeft..."

e. Reactie Minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer

1. Bij zijn verzoek aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om te reageren op de reactie van verzoekster stelde de Nationale ombudsman tevens de volgende vragen:

"...1. In welk percentage van klachten/verzoeken om onderzoek voert de Inspectiedienst een onderzoek ter plaatse uit?

2. Op basis van welke criteria beoordeelt de Inspectiedienst of wordt overgegaan tot een onderzoek ter plaatse?

3. Wat bedoelt u met "ervaringsgegevens" in (uw reactie op de klacht, hiervoor opgenomen onder B. Standpunt Minister van Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; N.o.)?

4. Op welk "geldend juridisch kader" zoals verwoord in uw (reactie op de klacht; N.o.) doelt u?…"

2. Naar aanleiding van de reactie van verzoekster en in antwoord op de vragen van de Nationale ombudsman liet de Minister van Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in een brief van 15 mei 2001 het volgende weten:

"...Zonder in herhaling te willen vallen ten opzichte van mijn voorgaande brief, merk ik ten aanzien van het commentaar van (verzoekster; N.o.) het volgende op.

De inspecteur heeft in het voorliggende geval weliswaar niet een inspectie ter plaatse van het huis van de klager uitgevoerd, maar de veroorzaker van eventuele overlast is wel bezocht. Daarbij zijn de kachel, het rookkanaal en de aanwezige brandstof in ogenschouw genomen. Voor het overige is met name voor de vaststelling van de aard van de hinder uitgegaan van schriftelijk en telefonisch verkregen informatie.

Proefondervindelijk vaststellen van de overlast is immers, gelet op de afhankelijkheid van zeer specifieke weersomstandigheden, feitelijk nauwelijks realiseerbaar.

Op basis van de kennis en ervaring, die in de loop der jaren als adviseur in soortgelijke kwesties zowel door de Inspectie als door de betrokken medewerker opgebouwd is, wordt deze wijze van inspecteren door mij als toereikend beschouwd.

Van het inspectiebezoek is aan het bevoegd gezag (de gemeente) verslag gedaan, waaraan het oordeel toegevoegd is, dat er onder ongunstige weersomstandigheden geen ernstige overlast bij de klager zal ontstaan, maar dat (het stoken van) de kachel onder die omstandigheden bij de woning van de klager wel waarneembaar zal zijn. In mijn brief van 22 januari 2001 heb ik reeds aangegeven, dat om die reden aan het advies toegevoegd had kunnen worden, dat de gemeente bij het uitblijven van overeenstemming tussen de buren maatregelen kan voorschrijven voor het stoken bij ongunstige wind en atmosferische omstandigheden.

Tenslotte is het bevoegd gezag in het advies niet geduid op de wettelijke mogelijkheden om op te treden, omdat door de inspecteur niet geadviseerd is handhavend op te treden.

Het commentaar van (verzoekster; N.o.) leidt dus niet tot een verandering van mijn standpunt.

Ten aanzien van de door u gestelde aanvullende vragen merk ik het volgende op.

Vraag 1

Een dossieronderzoek bij de Inspectie Milieuhygiëne Noord heeft aangetoond, dat er in 1999 en 2000 59 klachten over derden in behandeling genomen zijn. Ten behoeve van de afhandeling van deze klachten heeft in tenminste 25% van de gevallen een bezoek aan klager of "beklaagde" plaatsgevonden.

Vraag 2

Beoordeling, of een bezoek ter plaatse gewenst is, vindt per geval plaats. Basiscriterium bij deze beoordeling vormt het uitgangspunt, dat door de interne behandelaar van de klacht alle gegevens, die voor een goede milieuhygiënische beoordeling nodig zijn, verzameld dienen te worden. In de gevallen, dat voor het verkrijgen van die gegevens een bezoek ter plaatse nodig is, wordt zo'n bezoek afgelegd. In enkele gevallen speelt daarbij bovendien een rol, dat het gewenst geacht wordt te proberen het vertrouwen van de klager in de overheid te verbeteren, indien bij de voorgaande behandeling van de kwestie het rechtsgevoel van de klager sterk aangetast lijkt te zijn. Voorbeelden van omstandigheden, waarin de benodigde gegevens ter plaatse gecomplementeerd of geverifieerd worden, zijn situaties, waarin de klacht betrekking heeft op:

een situatie met een hoge milieurelevantie en/of een potentiële bedreiging van de volksgezondheid;

een situatie, waarbij de betrokken wet- en regelgeving en/of de feitelijke situatie complex is;

een situatie, waarin noodzakelijke gegevens slechts gebaseerd kunnen worden op informatie afkomstig van "beklaagde";

een politiek/beleidsmatig gevoelige situatie.

Vraag 3

Het in mijn brief van 22 januari 2001 gehanteerde begrip "ervaringsgegevens" duidt op de kennis en ervaring, die de Inspectie Milieuhygiëne in de loop der jaren over het voorliggende onderwerp opgebouwd heeft. Deze kennis en ervaring heeft zowel betrekking op feitelijke aspecten als op de van toepassing zijnde regelgeving en komt voort uit de betrokkenheid van de Inspectie Milieuhygiëne bij vergunningverlening en handhaving met betrekking tot stookinstallaties en bij de afhandeling van klachten over soortgelijke situaties.

Vraag 4

Met de in mijn brief van 22 januari 2001 opgenomen zinsnede "De Inspecteur ......... dient zich overigens te beperken tot het geldende juridisch kader" bedoel ik aan te geven dat de Inspecteur bij de beoordeling van situaties uitgaat van de van toepassing zijnde wetten en regels. Bij de interpretatie daarvan betrekt hij de bijbehorende jurisprudentie. Bij de beoordeling van de voorliggende kwestie heeft de Inspecteur zijn oordeel over de feitelijke situatie getoetst aan de Bouwverordening.

F. Nadere reactie verzoeker

Naar aanleiding van de reactie van de Minister van Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer merkte verzoekster bij brief van 14 juni 2001 in een schrijven van 14 juni 2001 nog het volgende op:

"...Nog een korte reactie op het schrijven (…) van 15 mei 2001. Het is niet mijn bedoeling in herhaling te vervallen. Toch wil ik benadrukken dat het me spijt dat er bij het ministerie geen begrip is ontstaan voor de door (verzoekster; N.o.) onder uw aandacht gebrachte casus (...). De benadering van het probleem van overlast door houtstook door het ministerie is exemplarisch voor een dergelijke situatie.

Nogmaals zij er op gewezen dat het ministerie (...) beweert dat er 'onder ongunstige weersomstandigheden geen ernstige overlast bij de klager zal ontstaan, maar dat (het stoken van) de kachel bij de woning van de klager wel waarneembaar zal zijn'.

De klager heeft nu juist (verzoekster; N.o.) ingeschakeld vanwege de zeer ernstige overlast. (De slaapkamer was dikwijls vol rook, met nare fysieke gevolgen voor klager).

Een bezoek aan klager had de Inspectie Milieuhygiëne Noord mogelijk tot een andere conclusie gebracht. Even afgezien van de politieke gevoeligheid van het onderwerp.

Overigens voldeed de situatie aan alle vier genoemde criteria voor een inspectie ter plaatse die in de brief van het ministerie worden vermeld (...), behalve de op één na laatste "waarin noodzakelijke gegevens slechts gebaseerd kunnen worden op informatie afkomstig van de "beklaagde".

Wat betreft het rechtsgevoel van de klager (ook in de brief vermeld) dat was inderdaad sterk aangetast.

De situatie eindigde ermee, dat de klager dan weliswaar een toezegging van de stokende buren heeft gekregen, dat er niet meer bij ongunstige weersomstandigheden zal worden gestookt; klager bleef het gevoel houden dat hij afhankelijk was van de goedgunstigheid van de buren. Niet dat hij in zijn recht stond. Dat terwijl de regelgeving aanwezig is voor deze situatie..."

Instantie: Inspectie Milieuhygiëne Noord, Groningen

Klacht:

Ten onrechte tot de conclusie gekomen dat bij bewoners geen overlast ontstaat door gebruik van houtkachel op naburig perceel; irrelevante aspecten betrokken in overweging, onvoldoende onderzoek ter plaatse verricht.

Oordeel:

Niet gegrond