2000/015

Rapport

Op 17 augustus 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. te Londen, Engeland, met een klacht over een gedraging van het Nederlandse consulaat-generaal te Mumbai, India.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat het Nederlandse consulaat-generaal te Mumbai, India, zijn echtgenote heeft laten weten dat zij een machtiging tot voorlopig verblijf nodig heeft om zich bij verzoeker te kunnen vestigen. Volgens verzoeker is een dergelijke machtiging in het geval van zijn echtgenote niet nodig omdat hij EU-onderdaan is.

Achtergrond

Op grond van de vreemdelingenwetgeving dienen vreemdelingen die hier te lande een verblijfsvergunning willen aanvragen in de regel te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf. Op deze algemene regel bestaat een aantal uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen betreft directe familieleden van EU-onderdanen, die zelf niet EU-onderdaan zijn. Zij kunnen een verblijfsvergunning aanvragen zonder te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister liet weten zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, die de Britse nationaliteit bezit, richtte zich bij brief van 22 december 1998 tot het Nederlandse consulaat-generaal te Mumbai, India, met het verzoek hem zo spoedig mogelijk mee te delen aan welke vereisten moest worden voldaan om zijn Indiase echtgenote zich bij hem te kunnen laten voegen in Nederland. In zijn brief wees verzoeker erop dat hij van het Ministerie van Justitie had vernomen dat zijn echtgenote geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) nodig had aangezien verzoeker EU-onderdaan is. Van de zijde van het Ministerie van Justitie was, aldus verzoeker, meegedeeld dat zijn echtgenote met een toeristenvisum Nederland kon binnenkomen, en vervolgens in Nederland om een verblijfsvergunning kon vragen.

2. Bij brief van 27 januari 1999 deelde verzoeker aan het Nederlandse consulaat-generaal te Mumbai mee dat hij andermaal van het Ministerie van Justitie had vernomen dat zijn echtgenote op basis van een toeristenvisum naar Nederland kon komen en vervolgens in Nederland kon vragen om een verblijfsvergunning ten einde zich bij hem te vestigen.

3. Bij brief van 3 februari 1999 deelde verzoeker de consul-generaal te Mumbai het volgende mee:

“…I am shocked to learn from my wife that you have rejected her formal request for an entry visa for going to live with her EU national husband in Nederland and still insist upon obtaining M.V.V. though she is a wife of EU national. You not only rejected her application but also refused to give any written reply for the rejection and failed to acknowledge her application when she applied for visa through our family friend (…) on 29th Jan. 1999…”

In zijn brief wees verzoeker er voorts op dat het Ministerie van Justitie en de vreemdelingendienst hem andermaal hadden laten weten dat zijn echtgenote geen mvv nodig had om naar Nederland te komen en om in Nederland een verblijfsvergunning aan te vragen.

Daarnaast stelde verzoeker het volgende:

"... As a result of your action I have no choice but to wind up all my business and carrier activities and future prospects in Nederland, which I was looking forward to, and shift back to U.K.

(...)

Kindly acknowledge at least this letter at my Bombay address..."

4. In antwoord op verzoekers brief van 3 februari 1999 deelde de consul-generaal te Mumbai verzoeker bij schrijven van 19 februari 1999 het volgende mee:

“…A representative of your wife brought us her application for a tourist visa. Since your wife wishes to stay in the Netherlands permanently, she was told that a tourist-visa was not applicable, but that she had to apply for an MVV.

The visa-officer of this Consulate-General gave the representative the correct application forms for an MVV and also informed him/her that your wife's birth- and marriage certificates had to be verified by the Consulate-General.

The necessary information concerning the verification-process was given to the representative, together with an applicationform for verification of documents.

Since then we have not received any information from your wife.

After your wife has brought her MVV-application, as well as her birth- and marriage certificates, we will forward them to the “Immigratie en Naturalisatie Dienst” in Amsterdam, which has to give us authorization to issue the MVV.

In the meantime, we will also verify the birth- and marriage certificates. Only after we have received the authorization from the IND and have found the certificates to be in order, will we issue the MVV.

I hope I have made the procedure clear to you…”

B. Standpunt verzoeker

Verzoekers standpunt is weergegeven onder klacht.

In zijn verzoekschrift wees hij er op dat hij zich door de onterechte weigering van een toeristenvisum voor zijn echtgenote niet met zijn gezin in Nederland had kunnen vestigen, en dat hij als gevolg daarvan financieel nadeel had geleden.

C. Standpunt Minister

1. De Minister van Buitenlandse Zaken reageerde als volgt op verzoekers klacht::

“…Eind februari 1999, na telefonisch contact te hebben gehad met (verzoeker; N.o.), heeft de Consul-Generaal (te Mumbai; N.o.) navraag gedaan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst in Nederland waarbij bleek dat een echtgenote van een vreemdeling die op grond van het EG-recht een verblijfsrecht in Nederland heeft, vrijgesteld is van het m.v.v.-vereiste. Als echtgenote van een begunstigd EG-onderdaan behoefde de echtgenote van (verzoeker; N.o.) derhalve slechts over een visum voor kort verblijf te beschikken, echter op voorwaarde dat zowel haar geboorteakte als de huwelijksakte geverifieerd en gelegaliseerd werd door de Consul-Generaal (sinds 1 april 1996 dienen alle officiële Indiase documenten te worden geverifieerd voordat zij kunnen worden gelegaliseerd door de ambassade in New Delhi of het Consulaat-generaal in Mumbai en door de Nederlandse autoriteiten kunnen worden geaccepteerd).

Op 12 maart 1999 werd aan (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat hem onjuiste informatie was verstrekt en werd hij op de hoogte gesteld van de correcte procedure. Sinds die datum heeft de echtgenote van (verzoeker; N.o.) geen contact meer opgenomen met het Consulaat-Generaal noch voor het overleggen van documenten, noch voor het aanvragen van een visum voor kort verblijf…”

2. Bij zijn reactie stuurde de Minister een kopie mee van de brief van de consul-generaal aan verzoeker van 12 maart 1999. Deze brief luidt als volgt:

“…With reference to my recent letter, concerning the admittance of your wife to the Netherlands, I regret to inform you that I was not quite correct in writing, that your wife requires an MVV in order to enter The Netherlands.

I have now been informed, that the spouse of an EU-citizen may enter The Netherlands without an MVV, provided she is in the possesssion of a verified and legalized birth-certificate as well as marriage certificate.

Therefore, I will inform (verzoekers echtgenote; N.o.), at her adress in Bombay, to present her original birth- and marriage certificates. After the verification of the documents has been completed, I will issue a short-stay visa to her. This will enable her to apply for the residence permit (vergunning tot verblijf) in The Netherlands…”

De brief was, evenals de brief aan verzoeker van 19 februari 1999, geadresseerd aan het toenmalige adres van verzoeker in Nederland.

D. REACTIE VERZOEKER

Naar aanleiding van het verslag van bevindingen deelde verzoeker mee dat hij op het moment dat de consul-generaal zijn brief van 12 maart 1999 aan hem had toegestuurd, al was verhuisd naar Engeland.

Hij had die brief daardoor niet ontvangen. In dat verband wees hij erop dat hij in zijn brief van 3 februari 1999 had aangegeven dat hij terug zou gaan naar het Verenigd Koninkrijk, en dat hij de consul-generaal had gevraagd om in ieder geval het antwoord op zijn brief naar zijn adres in Mumbai, India, te sturen. Dat was volgens hem echter niet gebeurd.

E. AANVULLENDE INFORMATIE MINISTER

Daarnaar gevraagd werd van de zijde van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog meegedeeld dat niet viel na te gaan of de brief van de consul-generaal van 12 maart 1999 in afschrift naar verzoekers adres in India was verzonden.

Beoordeling

1. Indien een burger zich met een verzoek om informatie tot een bestuursorgaan richt, mag van dit bestuursorgaan worden verwacht dat het zich inspant om deze burger de juiste informatie te verstrekken.

Indien aan een bestuursorgaan blijkt dat het in eerste instantie onjuiste informatie aan een burger heeft verstrekt, mag worden verwacht dat dit bestuursorgaan de betrokken burger zo spoedig mogelijk alsnog de correcte informatie geeft.

2. Omdat verzoeker als EG-onderdaan een verblijfsrecht in Nederland heeft, behoeft zijn echtgenote niet over een machtiging tot voorlopig verblijf te beschikken om zich bij hem te voegen en om in Nederland een verblijfsvergunning aan te vragen. In verband met verzoekers Britse nationaliteit kan zij op basis van een toeristenvisum Nederland binnenkomen, en vervolgens in Nederland om een verblijfsvergunning verzoeken.

3. De Nederlandse consul-generaal te Mumbai, India, heeft verzoeker in reactie op zijn vraag aan welke vereisten moest worden voldaan om zijn Indiase echtgenote zich bij hem in Nederland te laten voegen in eerste instantie, bij brief van 19 februari 1999, meegedeeld dat zij in het bezit diende te zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf.

Gezien de op dit punt bestaande regelgeving was deze informatie niet correct. In het geval van verzoekers echtgenote kon immers worden volstaan met een toeristenvisum.

4. De foutieve informatieverstrekking aan verzoeker is extra kwalijk aangezien verzoeker vóór 19 februari 1999 bij herhaling aan het Nederlandse consulaat-generaal te Mumbai heeft meegedeeld dat het Ministerie van Justitie, alsook de vreemdelingendienst, hem had laten weten dat zijn echtgenote geen machtiging tot voorlopig verblijf nodig had.

Het had op de weg van het consulaat-generaal gelegen om deze informatie te controleren, alvorens verzoeker een brief te sturen.

Het is dan ook niet juist dat het consulaat-generaal pas na de verzending van de brief van 19 februari 1999 navraag heeft gedaan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook niet behoorlijk.

5. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de consul-generaal verzoeker drie weken later, bij brief van 12 maart 1999, heeft laten weten dat de aanvankelijk verstrekte informatie tot zijn spijt niet juist was. In deze brief gaf hij verzoeker alsnog te kennen dat zijn echtgenote geen machtiging tot voorlopig verblijf nodig had.

Uit deze gang van zaken blijkt dat de consul-generaal de gemaakte fout in de informatieverstrekking aan verzoeker snel heeft hersteld.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

6. Verzoeker heeft erop gewezen dat de brief van de consul-generaal van 12 maart 1999 hem niet heeft bereikt doordat hij inmiddels naar Engeland was verhuisd, en doordat de consul-generaal die brief niet ook naar zijn adres in Mumbai, India, heeft gestuurd.

7. In zijn brief van 3 februari 1999 heeft verzoeker de consul-generaal laten weten dat hij door de gang van zaken gedwongen was terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk. In die brief heeft hij de consul-generaal expliciet gevraagd om het antwoord op die brief in ieder geval naar zijn adres in Mumbai te sturen.

8. De brief van 12 maart 1999 is naar verzoekers (toenmalige) adres in Nederland gestuurd. Daarnaar gevraagd werd van de zijde van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meegedeeld dat niet valt na te gaan of die brief óók naar verzoekers adres in Mumbai is verzonden.

9. Gezien de stelling van verzoeker dat hij die brief niet ook op zijn adres in Mumbai heeft ontvangen en gezien het ontbreken van aanwijzingen dat die brief wél naar dat adres is gestuurd, acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat de consul-generaal de betreffende brief óók naar verzoekers adres in Mumbai heeft verzonden.

10. Omdat verzoeker in zijn brief van 3 februari 1999 had aangegeven dat hij naar het Verenigd Koninkrijk zou terugkeren en omdat hij in die brief had gevraagd om een antwoord op zijn adres in Mumbai, had de consul-generaal er niet mee mogen volstaan zijn antwoord uitsluitend naar verzoekers adres in Nederland te verzenden.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Nederlandse consulaat-generaal te Mumbai, India, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken, is gegrond

ten aanzien van de op 19 februari 1999 verstrekte informatie. De klacht is niet gegrond ten aanzien van de op 12 maart 1999 verstrekte informatie, en gegrond ten aanzien van de verzending van deze brief naar uitsluitend verzoekers adres in Nederland.

Instantie: Nederlands consulaat-generaal Mumbai (India)

Klacht:

Laat echtgenote van verzoeker weten dat zij een mvv nodig heeft om zich bij verzoeker te vestigen, terwijl verzoeker EU-onderdaan is.

Oordeel:

Niet gegrond