1999/054

Rapport
Op 7 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. en de heer D. te Bussum, met een klacht over een gedraging van de Nederlandse ambassade te Luxemburg en een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken. Naar deze gedraging, die wat de eerste gedraging betreft wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen erover dat de Nederlandse ambassade te Luxemburg aan hen, of aan de gemeenten (Bussum en Hilversum) die hun paspoorten hebben afgegeven, niet heeft meegedeeld dat hun paspoorten en hun tas met inhoud weer terecht waren nadat deze op 16 november 1997 in Vianden (Luxemburg) waren gestolen. De ambassade ontving de paspoorten en de tas op 9 december 1997 van de politie in Luxemburg. Voorts klagen verzoekers erover dat de ambassade de paspoorten en de tas met inhoud na ontvangst van de Luxemburgse politie heeft vernietigd en dit niet heeft meegedeeld aan verzoekers of de gemeenten die hun paspoorten hebben afgegeven. Ten slotte klagen verzoekers erover dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen gronden aanwezig acht om over te gaan tot vergoeding van de door hen gestelde schade tengevolge van de handelwijze van de ambassade.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Buitenlandse Zaken een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werd informatie gevraagd bij de divisie Centrale Recherche Informatie van het Korps landelijke politiediensten (CRI). Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Buitenlandse Zaken deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. De FeitenVerzoekers werden op 16 november 1997 in Vianden (Luxemburg) het slachtoffer van een diefstal uit hun auto. Zij deden diezelfde dag aangifte van de diefstal bij de plaatselijke politie. Tot de vermiste artikelen behoorden hun beider paspoorten en een reistas met inhoud. In de tas zaten onder meer enkele toiletartikelen, een film, een boekje, een paar reisgidsen en een pak koekjes.B. Standpunt verzoekers1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven in de klachtsamenvatting.2. Verzoekers brachten naar voren dat de politie te Vianden hen de dag na de diefstal – toen zij inmiddels in Nederland waren teruggekeerd – had laten weten dat verschillende van de ontvreemde zaken waren teruggevonden. Hiertoe behoorden de paspoorten en de reistas met inhoud. De politie stelde verzoekers voor om die zaken via de koeriersdienst van de Nederlandse ambassade te Luxemburg aan verzoekers toe te zenden. Verzoekers stemden hiermee in.3. Op 9 december 1997 overhandigde de politie te Vianden de reistas met inhoud, alsmede de paspoorten, aan een medewerkster van de ambassade. Deze tekende voor ontvangst op een lijst waarop de spullen nauwkeurig waren omschreven. De ontvangstbewijzen bevatten de persoonsgegevens (paspoortnummers, geboortedata, namen en volledige adressen) van verzoekers.4. Eind januari 1998 hadden verzoekers de genoemde zaken nog niet terugontvangen. Zij stelden zich daarom in verbinding met de politie te Vianden. Deze verwees hen naar de Nederlandse ambassade te Luxemburg, waar de politie de goederen had afgegeven.5. Medewerkers van de ambassade ontkenden aanvankelijk de goederen (waaronder de paspoorten) te hebben ontvangen. De politie te Vianden zond vervolgens de getekende ontvangstbewijzen naar de ambassade.

6. Na enige tijd hadden verzoekers nog geen bericht van de ambassade ontvangen, waarna ze in februari 1998 weer contact opnamen met de ambassade. Bij die gelegenheid werd meegedeeld dat de paspoorten inmiddels waren vernietigd. Over de reistas werd meegedeeld dat op de ambassade alleen een gescheurde tas was gevonden met een pak koekjes, en dat deze tas met inhoud ook was vernietigd.7. Verzoekers dienden op 18 februari 1998 een klacht in over de gang van zaken bij de Minister van Buitenlandse Zaken. In hun klacht vroegen zij onder meer om vergoeding van de geleden schade. Hiertoe rekenden zij de tas met inhoud, en daarnaast de kosten die zij hadden moeten maken voor de aanvraag van nieuwe paspoorten. Niet alleen waren zij van mening dat hun oorspronkelijke paspoorten ten onrechte waren vernietigd, ook hadden zij, nu zij niet deze oorspronkelijk paspoorten aan de gemeente hadden kunnen overleggen, meer moeten betalen voor hun nieuwe paspoorten. Ook tekenden zij aan dat zij een aantal buitenlandse reisjes als gevolg van het ontbreken van hun reisdocumenten hadden dienen af te gelasten. Daarnaast hadden zij telefoonkosten moeten maken.8. De Minister van Buitenlandse Zaken zond verzoekster op 10 maart 1998 het volgende antwoord:"In de week van 26 januari 1998 is aan de heer D. (verzoeker; N.o.) desgevraagd meegedeeld door het hoofd Algemene en consulaire Zaken, de heer E., dat hij niet op de hoogte was van door de politie te Vianden aan de ambassade toegezonden gevonden voorwerpen en documenten die aan u en aan de heer D. zouden hebben toebehoord. Na telefonisch contact met de ambassade zond de politie te Vianden vervolgens per fax een kopie van de bijlagen van het proces-verbaal, i.c. de ontvangstbevestigingen. Eerst na ontvangst van deze fax kon worden vastgesteld dat de ontvangstbevestigingen, ruim drie weken na het terugvinden van enkele van de gestolen voorwerpen, op 9 december 1997 werden ondertekend door een medewerkster van de ambassade. De blauwe geplastificeerde tas, waarvan sprake was en die eerder ter ambassade was aangetroffen, bevatte echter alleen twee pakjes oude, kapotte koekjes en wat verfrommelde papiertjes ofwel kassabonnetjes. De overige op de lijst genoemde voorwerpen werden niet aangetroffen, reden waarom de tas werd weggegooid. De eigenaar kon immers niet vastgesteld worden en belangrijke documenten en zaken werden niet aangetroffen. De betreffende medewerkster heeft, naar later bleek, de tas onjuist of wellicht geheel niet gecontroleerd aan de hand van de ontvangstbevestigingen en heeft derhalve ten onrechte voor ontvangst getekend voor goederen die niet aanwezig waren in de tas.

Voor de goede orde merk ik nog op dat de heer E. niet heeft gesteld dat de eigendommen en documenten aldaar niet ontvangen waren uit Vianden doch dat hij van een dergelijke toezending niet op de hoogte was. Wel stelde hij dat eerder een blauwe plastic tas met koekjes was weggegooid om redenen zoals hierboven uiteengezet. Op 30 december 1997 is melding gedaan aan het corps landelijke politiediensten te Zoetermeer dat de beide vermiste paspoorten teruggevonden waren. Deze paspoorten zijn inmiddels conform de voorschriften vernietigd. Zoals mevrouw F. u reeds meedeelde op 3 maart 1998 is de houder van een Nederlands paspoort verantwoordelijk voor het verliezen, danwel gestolen worden van zijn paspoort, alsmede voor de kosten die voortvloeien uit de aanschaf van een nieuw document. Van deze vermissing dient U, volgens de regelgeving, in Nederland aangifte te doen bij de politie waarna U met een gewaarmerkte kopie op het proces-verbaal bij de gemeente een nieuw paspoort kan aanvragen. Gezien bovenstaande regelgeving heeft het geen zin dat de ambassade te Luxemburg, de gemeenten Bussum en Hilversum op de hoogte stelt van de vernietiging van de paspoorten. Indien de heer D. wellicht eerder dan eind januari telefonisch contact had opgenomen met de ambassade, dan was in ieder geval de plastic tas met inhoud bewaard gebleven. Dit neemt niet weg dat ik de ontstane verwarring betreur en dat ik u, namens de ambassade te Luxemburg, mijn verontschuldigingen hiervoor aanbied."9. Verzoekers achtten deze gang van zaken niet correct, en wendden zich op 3 april 1998 met de onderhavige klacht tot de Nationale ombudsman.C. Standpunt Minister van Buitenlandse Zaken1. De Nationale ombudsman verzocht de Minister van Buitenlandse Zaken op 11 mei 1998 om op de klacht te reageren. Daarnaast werden de Minister de volgende vragen gesteld:"- De directeur personenverkeer, migratie en consulaire zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken deelde in zijn brief van 10 maart 1998 (zie B.8.) aan verzoekster mee dat op 30 december 1997 melding was gedaan aan het korps landelijke politiediensten te Zoetermeer dat de beide vermiste paspoorten waren teruggevonden. Deze paspoorten zouden inmiddels conform de voorschriften zijn vernietigd. Om welke reden vraagt de Nederlandse ambassade te Luxemburg, alvorens tot vernietiging over te gaan, niet bij de desbetreffende gemeenten na of de paspoorten opnieuw zijn aangevraagd? Ik verzoek u tevens een afschrift van de desbetreffende voorschriften toe te sturen.

- Voorts vermeldde de directeur in zijn brief dat de houder van een vermist of gestolen paspoort daarvan, volgens de regelgeving, in Nederland aangifte dient te doen bij de politie, waarna hij met een gewaarmerkte kopie van het proces-verbaal een nieuw paspoort bij de gemeente kan aanvragen. Bedoelt de directeur hiermee te stellen dat verzoekers, ondanks het feit dat de politie in Luxemburg hen had meegedeeld dat de paspoorten terecht waren en waren overgebracht naar de Nederlandse ambassade te Luxemburg, nogmaals aangifte hadden moeten doen bij de politie in Nederland en een nieuw paspoort bij hun gemeente hadden moeten aanvragen? Graag ontvang ik een afschrift van de desbetreffende regelgeving."2. De Minister van Buitenlandse zaken reageerde op 22 juni 1998 als volgt:"Harer Majesteits Ambassade heeft op 9 december 1997 getekend voor de ontvangst van een blauwe tas met inhoud. Een en ander is echter geschied zonder inhoudelijke controle van de tas. Onderzoek heeft aangetoond dat de paspoorten van mw. M. en de heer D. apart van de tas zijn geraakt, met als gevolg dat niet meer kon worden vastgesteld aan wie de tas toebehoorde en de rechtmatige eigenaren dus niet konden worden ge nformeerd over het feit dat de tas weer terecht was. Met betrekking tot de paspoorten is thans gebleken dat op 30 december 1997 meldingen van de gevonden paspoorten zijn opgemaakt die aan het Korps Landelijke Politiediensten te Zoetermeer hadden moeten worden toegezonden. Dit is in overeenstemming met artikel 73 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland, PUB (kopie bijgevoegd). Hoewel ervan uit werd gegaan dat deze meldingen waren verzonden, blijkt dat dit verzuimd is, mede vanwege de drukke werkzaamheden van de ambassade in december 1997 met name i.v.m. het voorzitterschap van de Europese Unie van Luxemburg en de Europese Raad die toen plaatsvond. In maart 1998 zijn deze meldingen n de paspoorten gevonden. De meldingen zijn alsnog verzonden en de paspoorten, conform artikel 74 van de PUB, vernietigd (kopie bijgevoegd). Hierbij wil ik wel opmerken dat indien in december 1997 contact zou zijn opgenomen met betrokkenen over de gevonden voorwerpen, de paspoorten niet per post hadden kunnen worden geretourneerd. Teruggave van gevonden paspoorten kan all n in persoon plaatsvinden (zie artikel 74 van de PUB). Het informeren van de gemeente over vernietigde paspoorten vindt all n plaats indien de ambassade een nieuw reisdocument zou hebben afgegeven.

Tevens kan ik meedelen dat de regelgeving omtrent de afgifte van paspoorten na een vermissing, in verband met fraude van reisdocumenten aangescherpt is. Artikel 14 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland stelt dat bij vermissing zowel een gewaarmerkte kopie van een proces-verbaal van politie als een eigen verklaring moet worden overgelegd bij het aanvragen van een nieuw reisdocument. In de toelichting bij de wijziging van de Paspoort Uitvoeringsregeling Nederland (bijgevoegd) op 15 februari 1997 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken gesteld dat deze aangifte bij de Nederlandse politie ook dient plaats te vinden indien het reisdocument in het buitenland werd vermist. Gelet op het feit dat niet exact kan worden vastgesteld wat is geschied met de blauwe tas en inhoud, maar dat wel zeer spefifieke ontvangstbevestigingen van de politie van Luxemburg voorhanden zijn, deel ik u mede dat ik reden zie tot het vergoeden van een aantal zaken t.w. de tas met inhoud en de telefoonkosten. Ik stel voor betrokkenen een bedrag van F.500,- uit te betalen. Vanwege de regelgeving m.b.t. de gevonden paspoorten stel ik dat betrokkenen onmiddellijk een nieuw paspoort hadden kunnen aanvragen bij de gemeente in Nederland en zie ik dan ook geen aanleiding ook de kosten van uitgestelde buitenlandse reisjes te vergoeden. Tot slot deel ik U mee dat Harer Majesteits Ambassade te Luxemburg maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen."3. In aanvulling op deze brief deelde de Minister op 26 augustus 1998 nog het volgende mee:"In aanvulling op mijn brief van 22 juni 1998, betreffende bovengenoemd onderwerp, deel ik U mee dat ik de klacht gedeeltelijk gegrond acht t.w. voor dat gedeelte waarop Harer Majesteits Ambassade te Luxemburg is omgegaan met de behandeling van gevonden voorwerpen. Als gevolg hiervan wordt ook een schadevergoeding gegeven."D. Reactie verzoekersVerzoekers werden in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken. Verzoekster deelde daarop op 18 september 1998 het volgende mee:"Een vergoeding van ƒ 500,- voor de tas met inhoud en telefoonkosten lijkt mij redelijk. Dit kan gestort worden op girorekening (...) tnv ondergetekende. Wat betreft de paspoorten: de ambassade is mijns inziens ten onrechte overgegaan tot vernietiging van de paspoorten omdat:

1) De minister erkent zelf in zijn brief dat de paspoorten in het bezit waren van de ambassade maar zij verzuimd hebben dit aan het korps landelijke politiediensten te Zoetermeer en aan de eigenaren van de paspoorten te melden. 2) Wij zijn bekend met het feit dat de passen niet per post verzonden konden worden. Ons was echter verteld dat deze met een speciale koeriersdienst van de ambassade zelf meegegeven zouden worden naar Nederland. 3) Wanneer dit niet zou kunnen hadden wij zelf persoonlijk onze passen bij de ambassade te Luxemburg op willen halen. We hebben echter daartoe geen kans gekregen omdat de ambassade ze zonder ons medeweten vernietigd heeft. 4) Volgens de door het ministerie meegezonden bijlage wat betreft 1 wijze van onttrekking van reisdocumenten aan het verkeer, art. 74, punt e wordt een paspoort vernietigd: "indien het als gevonden reisdocument is ontvangen, tenzij hij in de gelegenheid is het op verzoek van de houder aan hem in persoon terug te geven, voor zover de houder nog geen aanvraag voor een nieuw paspoort heeft ingediend. "De ambassade heeft ons niet in de gelegenheid gesteld de paspoorten persoonlijk in ontvangst te nemen. Ze stuurden ons geen bericht, en bij telefonisch navragen zeiden ze van niets te weten. Wij hadden op dat moment nog geen nieuwe passen aangevraagd. 5) Punt 3 van bovengenoemde bijlage (art. 74) stelt dat op verzoek van de houder zijn paspoort na inlevering onbruikbaar gemaakt aan hem kan worden teruggegeven. Ook aan dit verzoek kon/wilde de ambassade niet voldoen zodat wij beiden een boete moesten betalen bij de gemeente vanwege het niet kunnen inleveren van het oude paspoort. 6) De minister stelt dat wij onmiddellijk een nieuw paspoort in Nederland aan hadden kunnen vragen. Dit is onjuist gezien het feit dat de ambassade ons niet op de hoogte had gesteld van ontvangst, en daarop volgende vernietiging van de passen en wij in de veronderstelling waren, aangezien de passen de dag na diefstal gevonden waren, ze weer in ontvangst te kunnen nemen via de ambassade. Op dat moment nieuwe passen aanvragen zou vanuit dit oogpunt strafbaar geweest zijn i.v.m. de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dubbele pas op deze manier! Bovendien had men het Korps Landelijke Politiediensten niet ingelicht over de gevonden paspoorten en de vernietiging daarvan. Gezien bovenstaande zijn wij dan ook van mening dat de kosten voor twee nieuwe paspoorten, inclusief boete voor het niet kunnen inleveren van de oude passen, en de kosten van uitgestelde reizen voor de rekening van de ambassade komen."

E. Reactie Minister van Buitenlandse ZakenDe Minister van Buitenlandse Zaken gaf naar aanleiding van de brief van verzoekster van 18 september 1998 op 27 oktober 1998 (ontvangstdatum Bureau Nationale ombudsman 12 november 1998) nog het volgende commentaar:"1) Zoals ik al in mijn brief van 22 juni 1998 heb aangegeven is Harer Majesteits Ambassade te Luxemburg er vanuit gegaan dat de meldingen aan het Korps Landelijke Politiediensten te Zoetermeer al waren verzonden en tevens dat op dat moment de paspoorten waren vernietigd. Pas in maart 1998 werd geconstateerd dat dit verzuimd was. 2) Gesteld wordt dat betrokkenen is verteld dat de paspoorten met een speciale koeriersdienst van de Ambassade aan hun kon worden toegezonden. Ik maak uit de brief van 18 februari 1998 van betrokkenen op dat deze mededeling is gedaan door de politie te Vianden, op het moment dat zij alweer in Nederland verbleven. Echter, de politie te Vianden is niet op de hoogte van de vigerende regels en het ware beter geweest indien dit bij de Ambassade was geverifieerd. 3) De wens van betrokkenen om de paspoorten zelf op te komen halen was bij de Ambassade niet bekend. Als gevolg daarvan zijn de paspoorten volgens de regelgeving vernietigd en konden de paspoorten dus ook niet onbruikbaar worden gemaakt en teruggegeven aan betrokkenen. 3) Gelet op het tijdsbestek tussen het vinden van de paspoorten en de aanlevering van deze documenten bij de Ambassade, tw. resp 17 november en 9 december 1998 was het niet mogelijk geweest om de documenten de dag na de diefstal op de Ambassade af te halen. Betrokkenen bevonden zich, volgens eigen zeggen, de volgende dag weer in Nederland. Hierbij wil ik nog opmerken dat van de zijde van betrokkenen pas in een laat stadium (eind januari) contact is gezocht met de Ambassade over de stand van zaken met betrekking tot de paspoorten. 5) Het feit dat een boete moet worden betaald bij de gemeente omdat de oude reisdocumenten niet kunnen worden overgelegd is een regeling die de gemeente toepast en is niet gebaseerd op de paspoortregelgeving. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat daarbuiten. 6) Het aanvragen van nieuwe paspoorten is altijd mogelijk. Zodra de nieuwe paspoorten zijn afgegeven zijn de oude documenten van rechtswege nietig en kunnen niet meer worden gebruikt.

Gelet op het bovenstaande en hetgeen ik in meerdere reacties heb vermeld blijf ik van mening dat er geen aanleiding is voor een nadere schadevergoeding dan de schadevergoeding die ik eerder heb toegezegd."F. Nadere reactie verzoekersVerzoekers lieten naar aanleiding van de brief van de Minister op 20 november 1998 nog telefonisch weten dat zij het niet eens waren met hetgeen in de brief van de Minister naar voren werd gebracht. Zij deelden mee dat zij hun eerder ingenomen standpunt handhaafden.

Beoordeling

I. . Ten aanzien van het informeren over de vondst1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de Nederlandse ambassade te Luxemburg aan hen, of aan de gemeenten (Bussum en Hilversum) die hun paspoorten hebben afgegeven, niet heeft meegedeeld dat hun paspoorten en hun tas met inhoud weer terecht waren nadat deze op 16 november 1997 in Vianden (Luxemburg) waren gestolen. De ambassade ontving de paspoorten en de tas op 9 december 1997 van de politie in Luxemburg. Een medewerkster van de ambassade tekende voor ontvangst op een lijst waarop de zaken nauwkeurig waren omschreven. De ontvangstbewijzen bevatten de persoonsgegevens (paspoortnummers, geboortedata, namen en volledige adressen) van verzoekers.2. Op grond van het bepaalde in artikel 73 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 1995 (PUB) had de ambassade na ontvangst van de gevonden paspoorten hiervan terstond kennis moeten geven aan de divisie CRI van het Korps landelijke politiediensten. In de PUB staat niet vermeld dat na ontvangst van gevonden paspoorten dit moet worden meegedeeld aan de gemeenten die de paspoorten hebben afgegeven of aan de houders van de paspoorten.3. Hoewel dit niet in de PUB is voorgeschreven, had van de ambassade niettemin, uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking, mogen worden verwacht dat zij verzoekers van de ontvangst van hun paspoorten (en van de tas met inhoud) op de hoogte had gesteld. Dit geldt te meer nu de ambassade op grond van de gegevens op de ontvangstbewijzen beschikte over de namen en adressen van verzoekers, waarmee het voor haar betrekkelijk eenvoudig was om betrokkenen te achterhalen en op de hoogte te stellen van de vondst. Verzoekers zouden daarmee dan de mogelijkheid hebben verkregen om hun tas en hun paspoorten in persoon te komen ophalen (hetgeen gelet op de afstand Nederland-Luxemburg ook een re le mogelijkheid zou

zijn geweest). De goederen hadden, gelet daarop, niet te behoeven worden vernietigd. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. II. Ten aanzien van (het informeren over) de vernietiging1. Voorts klagen verzoekers erover dat de ambassade de paspoorten en de tas met inhoud na ontvangst van de Luxemburgse politie heeft vernietigd en dit niet heeft meegedeeld aan verzoekers of de gemeenten die hun paspoorten hebben afgegeven.2. Verzoekers hebben zich in februari 1998 gewend tot de ambassade te Luxemburg. Bij die gelegenheid is hun meegedeeld dat de paspoorten en de tas met inhoud inmiddels waren vernietigd. Los van het feit dat van de ambassade (zoals hiervoor onder I. is overwogen) had mogen worden verwacht dat zij verzoekers zouden hebben ge nformeerd over de ontvangst van hun spullen, alvorens zonder meer tot vernietiging over te gaan, was deze mededeling bovendien – in ieder geval waar het de paspoorten betreft – feitelijk niet juist. Op grond van de tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verstrekte inlichtingen is gebleken dat in ieder geval de paspoorten op dat moment nog niet waren vernietigd, maar dat dit pas in maart 1998 is gebeurd. In zoverre is de onderzochte gedraging evenmin behoorlijk.3. Voorts is het niet juist dat de paspoorten en de tas met inhoud kennelijk niet met de vereiste zorgvuldigheid op de ambassade zijn bewaard. Als gevolg hiervan konden de tas met spullen en de paspoorten los van elkaar geraken, waardoor het niet meer mogelijk was om de eigenaar van de tas met inhoud te achterhalen.4. Daarnaast getuigt het van onvoldoende zorgvuldigheid dat de ambassade, terwijl verzoekers inmiddels hadden ge nformeerd naar de paspoorten en naar hun tas met spullen, vervolgens in maart 1998 ertoe is overgegaan om de paspoorten alsnog te vernietigen. Van de ambassade had in ieder geval mogen worden verwacht dat zij – na het terugvinden van de paspoorten van verzoekers in maart 1998 – verzoekers daarover had ge nformeerd, en niet zonder meer was overgegaan tot vernietiging van de reisdocumenten. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.III. . Ten aanzien van het vergoeden van de schade1. Tenslotte klagen verzoekers erover dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkens de brief van 10 maart 1998 geen gronden aanwezig achtte om over te gaan tot vergoeding van de door hen gestelde schade tengevolge van de handelwijze van de ambassade.

2. Verzoekers vroegen in hun klachtbrief van 18 februari 1998 aan de Minister van Buitenlandse Zaken om vergoeding van de geleden schade. In zijn antwoordbrief van 10 maart 1998 ging de Minister in het geheel niet op in dit verzoek, hetgeen op zichzelf al niet correct is.3. Terwijl de Minister ten tijde van zijn brief van 10 maart 1998 kennelijk geen gronden aanwezig achtte om tot vergoeding van de geleden schade over te gaan, en daarom niet op het verzoek inging, achtte hij op 22 juni 1998, het moment waarop hij zijn antwoord aan de Nationale ombudsman zond, wel termen aanwezig om tot vergoeding van geleden schade over te gaan. Dit is opmerkelijk, omdat de Minister in maart 1998 over dezelfde gegevens kon beschikken als in juni 1998.4. Dit duidt erop dat de Minister het verzoek om schadevergoeding van verzoekers van 18 februari 1998 onvoldoende aandachtig heeft bezien, hetgeen getuigt van onvoldoende zorgvuldigheid. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Nederlandse ambassade te Luxemburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken, en over die van de Minister van Buitenlandse Zaken is gegrond. BIJLAGE

Achtergrond

1.1. Artikel 73 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 1995 (PUB):"Indien de Minister van Buitenlandse Zaken een gevonden reisdocument ontvangt, niet zijnde een nooddocument, geeft hij daarvan met gebruikmaking van modelformulier 4 terstond kennis aan de divisie Centrale Recherche Informatie van het Korps Landelijke Politie Diensten."1.2. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman nam telefonisch contact op met de CRI naar aanleiding van deze bepaling. Zij vroeg de CRI of deze dienst, na kennisneming van de vondst van een gevonden reisdocument de houder van het paspoort of de gemeente die dit paspoort heeft afgegeven, van deze vondst op de hoogte stelt. De CRI antwoordde hierop dat hij, wanneer hij een gevonden reisdocument daadwerkelijk in handen krijgt, dit reisdocument (na controle waarbij geen ongeregeldheden mogen zijn gebleken) terugzendt naar de gemeente die het document heeft uitgegeven. Wanneer de CRI slechts de melding krijgt dat een reisdocument is gevonden, zonder dat het desbetreffende document daarbij wordt overgelegd, stelt de CRI de gemeente van uitgifte niet op de hoogte van de vondst. De CRI stelt in geen van beide gevallen de houder van het betreffende reisdocument op de hoogte van de vondst.2. Artikel 74 van de PUB:"1. Het hoofd van de post onttrekt een nationaal paspoort, een Europese identiteitskaart, een faciliteitenpaspoort, een tweede paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen, een reisdocument voor vreemdelingen of een op grond van artikel 16, eerste lid, van de wet verstrekt nooddocument dat hij onder zich heeft terstond definitief aan het verkeer, indien:(...) e. het als gevonden reisdocument is ontvangen, tenzij hij in de gelegenheid is het op verzoek van de houder aan hem in persoon terug te geven, en voor zover de houder nog geen aanvraag voor een nieuw reisdocument heeft ingediend.2. Het reisdocument wordt definitief aan het verkeer onttrokken door het deugdelijk te vernietigen, dan wel het geheel of gedeeltelijk onbruikbaar gemaakt aan de houder terug te geven

ingevolge het derde lid. De vernietiging geschiedt door het reisdocument op gecontroleerde wijze te verbranden of te versnipperen, zodat reconstructie van het reisdocument niet meer mogelijk is.3. Op verzoek van de houder kan diens nationaal paspoort, Europese identiteitskaart, faciliteitenpaspoort, tweede paspoort, reisdocument voor vluchtelingen of reisdocument voor vreemdelingen na inlevering, onbruikbaar gemaakt aan hem worden teruggegeven.4. Het onbruikbaar maken geschiedt door het aanbrengen van drie ponsgaten (elk van tenminste 12 mm middellijn) door het gehele reisdocument of het knippen van een driehoek (met zijden van tenminste 40 mm) uit de rechterzijde van het gehele reisdocument. Daarbij dient het in het reisdocument aangebrachte kinegram gedeeltelijk onbruikbaar te worden gemaakt."3. Artikel 14 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995 schrijft voor dat bij vermissing zowel een gewaarmerkte kopie van een proces-verbaal van politie als een eigen verklaring moet worden overgelegd bij het aanvragen van een nieuw reisdocument. In de toelichting bij de wijziging van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 1995 op 15 februari 1997 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken gesteld dat deze aangifte bij de Nederlandse politie ook dient plaats te vinden indien het reisdocument in het buitenland vermist is geraakt.

Instantie: ambassade Luxemburg

Klacht:

Niet meegedeeld dat gestolen tas en paspoorten weer terecht waren en deze vernietigd.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Minister van Buitenlandse Zaken

Klacht:

Geen vergoeding schade.

Oordeel:

Gegrond