2017/073 Verkoop van in beslag genomen machines door Belastingdienst terecht maar de manier waarop niet

Rapport

De klacht ziet er op dat de Belastingdienst ter invordering van de belastingschuld van twee ondernemingen beslag heeft gelegd op (onder meer) machines die het eigendom waren van een derde. Verzoeker is het niet eens met de verkoop van die machines. Hij vindt dat hij als bezitloos pandhouder van de machines is benadeeld. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de Belastingdienst kon overgaan tot het gelegde bodembeslag en dat geen sprake was van reële eigendom van een derde die moest worden ontzien. Wel constateert de Nationale ombudsman dat voor één van de twee ondernemingen niet is voldaan aan het vereiste dat de geëxecuteerde toestemming moet verlenen voor onderhandse verkoop. Echter, naar het oordeel van de Nationale ombudsman is niet aannemelijk geworden dat verzoeker in zijn belangen als pandhouder is geschaad door het door de Belastingdienst zonder die toestemming overgaan tot onderhandse verkoop. In zijn slotbeschouwing merkt de Nationale ombudsman nog op er voorstander van te zijn dat in artikel 14.1.10 van de Leidraad Invordering 2008 expliciet wordt opgenomen dat toestemming van de geëxecuteerde is vereist voordat de ontvanger tot onderhandse verkoop besluit.

Instantie: Belastingdienst

Klacht:

ter invordering van de belastingschuld van twee ondernemingen beslag gelegd op machines die het eigendom waren van een derde

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Belastingdienst

Klacht:

machines onderhands verkocht

Oordeel:

Gegrond