Verzoekers auto was zonder diens toestemming door zijn ex-partner meegenomen. Zij deed dit omdat zij van mening was dat verzoeker haar nog geld verschuldigd was. Vervolgens deed verzoeker bij de politie eenheid Oost-Brabant aangifte tegen zijn ex-partner van diefstal/verduistering van zijn auto.
Op een gegeven moment meldde verzoekers ex-partner bij de politie dat ze een gestolen voertuig in haar parkeergarage had aangetroffen. Zij was in het bezit van de autopapieren en de sleutel van verzoekers auto. De politie ging naar de parkeergarage en stelde verzoeker telefonisch in kennis van het aantreffen van zijn auto. Als gevolg van zijn financiële situatie kon verzoeker zijn auto op dat moment niet komen ophalen of laten wegslepen. Toen verzoeker later probeerde om zijn auto zelf op te halen, wilde zijn ex-partner hier niet aan mee werken. De politie gaf desgevraagd aan verzoeker aan zij niets meer voor verzoeker kon betekenen aangezien het een civielrechtelijke kwestie betrof.
Verzoeker klaagde erover dat politieambtenaren van de regionale eenheid Oost-Brabant, na het aantreffen van zijn verduisterde/gestolen auto, deze auto niet aan hem ter beschikking hadden gesteld.
Gelet op het conflict tussen verzoeker en zijn ex-partner, de daaruit ontstane patstelling, de escalatie en weigering van zijn ex-partner om aan het ter beschikking stellen mee te werken, had naar het oordeel van de Nationale ombudsman een actieve bemiddelende rol van de politie mogen worden verwacht. In dat kader had het op de weg van de politie gelegen om te bewerkstelligen dat de overdacht van de autosleutel, de autopapieren en de auto op een ander moment en in het bijzijn van de politie zou hebben plaatsgevonden.
De klacht was gegrond wegens schending van het vereiste dat in voorkomende gevallen maatwerk wordt verricht.
