2015/174 Het is niet aannemelijk dat motoragent man mishandeld heeft

Rapport

Verzoeker is op 10 oktober 2011 betrokken geraakt bij een aanrijding. De politie-eenheid Den Haag kreeg de melding dat een vechtpartij was ontstaan tussen beide bestuurders en ging ter plaatse. Na afhandeling van het incident werd gevreesd voor escalatie tussen beide bestuurders, en de aanwezige motoragent gaf verzoeker opdracht hem te volgen en een andere richting in te rijden. Tijdens de rit zou verzoeker meerdere verkeersovertredingen hebben begaan en de motoragent besloot verzoeker voor het politiebureau te verbaliseren voor het niet aangeven van richting tijdens het autorijden. Verzoeker ging uiteindelijk het politiebureau binnen en de motoragent liep hem achterna. Verzoeker stelt dat de motoragent hem in het politiebureau zodanig heeft mishandeld, dat hij daardoor blijvend letsel aan zijn pols en rug heeft opgelopen. De mishandeling zou bij de publieksbalie en/of in het trappenhuis hebben plaatsgevonden.

Verzoeker klaagt erover dat de motoragent hem zodanig heeft mishandeld dat hij blijvend letsel heeft opgelopen en volledig arbeidsongeschikt is geraakt.

Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman blijkt het volgende.

Er zijn camerabeelden beschikbaar van de publieksbalie van het politiebureau, de binnenplaats en de voorgeleidingsbalie. Er hangen geen camera's in het trappenhuis.

Op de beschikbare camerabeelden is niet te zien dat de motoragent verzoeker mishandelt.

Verzoeker heeft vele wisselende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen wisselden zowel ten aanzien van hetgeen zich na de aanrijding op straat heeft afgespeeld als ten aanzien van hetgeen zich tijdens de rit naar het politiebureau én op het politiebureau heeft afgespeeld. De motoragent heeft daarentegen een verklaring afgelegd die in al die jaren consistent is gebleven. Bovendien komt zijn verklaring de ombudsman authentiek voor. Dit geldt ook voor de verklaring van de baliemedewerkster, die aanwezig zou moeten zijn geweest ten tijde van het gestelde geweldgebruik. De door verzoeker aangedragen getuige heeft zijn verklaring (dat hij heeft gezien dat de motoragent verzoeker op de grond gooide) bij de Nationale ombudsman weer ingetrokken, waardoor verzoekers verklaring op zichzelf is komen te staan.

Met uitzondering van de gebroken pols/hand heeft de Nationale ombudsman niets kunnen vinden dat verzoekers verklaring ondersteunt. Het is echter denkbaar dat verzoeker het letsel op een ander moment heeft opgelopen en door een andere oorzaak.

Verzoekers stelling dat er - gezien de tijdsduur - in het trappenhuis wel iets moet zijn gebeurd, deelt de ombudsman niet. Het is naar het oordeel van de ombudsman zeer onwaarschijnlijk dat er in die korte tijdspanne (die21 seconden duurde) een mishandeling heeft plaatsgevonden, zoals verzoeker deze heeft gesteld en beschreven.

Alles in onderlinge samenhang beschouwd, komt de Nationale ombudsman dan ook tot de conclusie dat het niet aannemelijk is dat de motoragent verzoeker heeft mishandeld.

De politie heeft het vereiste van integriteit niet geschonden.

De klachten over de aanhouding en insluiting zijn eveneens niet gegrond.

Instantie: Politie-eenheid Den Haag

Klacht:

mishandeling door een motoragent en onrechtmatige vrijheidsbeneming

Oordeel:

Niet gegrond