2015/074 Politie Den Haag zet in dreigende situatie terecht bijtende politiehond in

Rapport

De politie kreeg 's nachts een melding dat een man (verzoeker) een woning was binnengedrongen en de bewoner met de dood had bedreigd. Twee politieambtenaren gingen ter plaatse, alsmede vier hondengeleiders, waaronder de hondengeleiders M. en H. Verzoeker zou volgens de bewoner nog in de woning zijn en zou in het bezit zijn van een schaar. De hondengeleiders hebben de woning betreden en verzoeker aangehouden wegens bedreiging. Bij de aanhouding hebben zij de zogenaamde schildprocedure toegepast en een politiehond ingezet. De hond heeft verzoeker in zijn arm en been gebeten.

Verzoeker klaagt erover dat de politie bij zijn aanhouding op 20 april 2013 een politiehond heeft ingezet, als gevolg waarvan verzoeker in zijn arm is gebeten.

Gelet op de melding dat verzoeker een man met een schaar zou hebben bedreigd en de politieambtenaren ter plaatse hebben waargenomen dat de melder oprecht en bang overkwam, kon de politie overgaan tot het aanhouden van verzoeker in de woning. Aangezien verzoeker zou hebben gedreigd met een schaar en de politieambtenaren buiten glasgerinkel en ander geluid hoorden, waardoor zij het idee kregen dat binnen de boel werd verbouwd, was het een juiste beslissing om de diensthond in te zetten en de schildprocedure toe te passen.

De Nationale ombudsman gaat er vanuit dat de politieambtenaren meerdere malen hebben geroepen dat zij van de politie waren, dat verzoeker was aangehouden en moest meewerken en dat anders de hond werd ingezet. Nu er sprake was van een melding van bedreiging met een steekwapen, verzoeker zijn hand niet wilde laten zien en er voorwerpen voorhanden waren waarmee hij de politieambtenaren zou kunnen verwonden, is de Nationale ombudsman van oordeel dat er sprake was van een voor de politieambtenaren dreigende situatie. De vraag of de politieambtenaren de mogelijkheid hadden om een minder ingrijpend middel in te zetten, moet naar het oordeel van de ombudsman ontkennend worden beantwoord.

De Nationale ombudsman oordeelt dat de daadwerkelijke inzet van de diensthond niet onjuist was. Door niet te reageren op de waarschuwingen van de politie en de opdracht om mee te werken, heeft verzoeker zichzelf blootgesteld aan het risico van de daadwerkelijke inzet van de diensthond. Dat verzoeker hierbij is gebeten, valt te betreuren maar doet aan het bovenstaande niet af.

Het recht op lichamelijke integriteit is niet geschonden.

Instantie: politie-eenheid Den Haag

Klacht:

bij verzoekers aanhouding op 20 april 2013 een politiehond ingezet, als gevolg waarvan hij in zijn arm is gebeten

Oordeel:

Niet gegrond