2011/283: Ondernemer klaagt door werk voor Nlse ambassade Kabul in gevaar te zijn gekomen

Rapport

Verzoeker, oorspronkelijk afkomstig uit Turkije, heeft de Nederlandse nationaliteit. In 2005 beëindigde hij zijn dienstbetrekking in Nederland en vertrok naar Afghanistan met het doel daar een bouwbedrijf te beginnen. Verzoeker had begin 2006, nadat bekend werd dat Nederlandse troepen in Uruzgan gestationeerd zouden worden, contact opgenomen met de Nederlandse ambassade in Kabul. Hij had zijn diensten aangeboden om de komst van de Nederlandse troepen naar Uruzgan te faciliteren. Verzoeker stelde dat hij dit zowel uit vaderlandsliefde als uit zakelijk oogpunt had gedaan.

Verzoeker klaagde er over dat de Militaire Inlichtingen- en veiligheidsdienst (MIVD) hem onder valse voorwendselen alsmede buiten zijn wil en medeweten had betrokken bij inlichtingenoperaties in Afghanistan. Als gevolg van deze operaties had verzoeker een groot zakelijk en persoonlijk risico gelopen. Volgens verzoeker was hem gevraagd iemand te helpen om naar Kandahar te reizen. Achteraf bleek het om een medewerker van de MIVD te gaan. De Afghaan waar deze persoon verbleef was later doodgeschoten.

Op basis van de aan de Nationale ombudsman verstrekte – en door de substituut-ombudsman geverifieerde – informatie en op basis van de onder ede afgelegde verklaringen van medewerkers van de MIVD heeft de Nationale ombudsman de overtuiging dat de medewerker van de MIVD die door verzoeker was gefaciliteerd bij zijn reis naar Kandahar zich jegens verzoeker had voorgesteld als medewerker van het ministerie van Defensie en dat verzoeker ongevraagd had aangeboden deze reis te faciliteren. De Nationale ombudsman merkte wel op dat het niet was uitgesloten dat verzoeker door het faciliteren van deze reis een risico had gelopen. Dit risico zou niet anders zijn geweest indien het een medewerker van het ministerie van Defensie zou hebben betroffen die niet bij de MIVD werkzaam was. Ook achtte de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoeker, gelet op zijn jarenlange verblijf in Afghanistan, in staat was zelf het risico in te schatten van (het faciliteren van) de reis van Kabul naar Kandahar. Tevens was niet aannemelijk geworden dat er een verband was tussen de aanslag op de vermoorde persoon en het faciliteren van deze reis door verzoeker. Temeer nu de aanslag meer dan twee jaar na het faciliteren van de reis had plaatsgevonden en de vermoorde persoon een belangrijke functie had vervuld bij een Afghaanse inlichtingendienst en alleen al daardoor grote veiligheidsrisico's liep.

Het redelijkheidsvereiste houdt in dat overheidsinstanties de in het geding zijnde belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is. Dit brengt met zich mee dat de MIVD als zij gebruik maakt van de diensten van een burger, anders dan als informant, ervoor waakt dat die burger niet aan onaanvaardbaar risico wordt blootgesteld. De Nationale ombudsman oordeelde dat niet aannemelijk was geworden dat verzoeker buiten zijn wil door de MIVD was betrokken bij inlichtingenoperaties en ook niet dat verzoeker door het faciliteren van de reis van de medewerker van de MIVD aan onaanvaardbaar persoonlijk en zakelijk risico was blootgesteld. De Nationale ombudsman concludeerde dat de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk was.

Verzoeker was voorts in 2007 door een medewerker van de MIVD benaderd om een inlichtingennetwerk in Afghanistan op te zetten. Nadat deze medewerker in 2007 naar Nederland was teruggekeerd, was verzoeker doorgegaan met het opzetten van dit netwerk. Verzoeker had geen contact meer gehad met de betreffende medewerker van de MIVD en ook geen contact opgenomen met de opvolger van deze medewerker in Afghanistan. Verzoeker had de vragen van de mensen die hij als bron had benaderd zelf beantwoord en ook deze mensen zelf betaald om ze rustig te houden. In 2009 was de situatie voor verzoeker onhoudbaar geworden en was hij teruggekeerd naar Nederland. Verzoeker klaagde erover dat de MIVD hem toen hij genoodzaakt was om te vluchten naar Nederland aan zijn lot had overgelaten.

Na grondige bestudering van het dossier en op grond van de afgelegde verklaringen had de Nationale ombudsman niet kunnen vaststellen of en in hoeverre de door verzoeker voor de MIVD verrichte werkzaamheden een zodanig veiligheidsrisico voor hem hadden meegebracht dat dit hem noodzaakte Afghanistan te verlaten. Wel had de Nationale ombudsman geconstateerd dat verzoeker in Afghanistan zodanige contacten had, die niets met zijn werk voor de MIVD te maken hadden, dat deze op zichzelf reeds in de Afghaanse context grote veiligheidsrisico's voor hem konden meebrengen. Voorts had de MIVD verzoeker aangeboden hem en zijn gezin tijdelijk onder te brengen op de kazerne. Verzoeker had dit aanbod afgewezen. Ook had de MIVD verzoeker verzocht aan te geven uit welke hoek verzoeker dreiging verwachtte. Verzoeker had dit niet gedaan.

De Nationale ombudsman was dan ook van oordeel dat de MIVD in voldoende mater actie had ondernomen om de veiligheid van verzoeker en zijn gezin te waarborgen en dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.

Instantie: Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Klacht:

verzoeker onder valse voorwendselen alsmede buiten zijn wil en medeweten betrokken bij inlichtingenoperaties in Afghanistan

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Klacht:

verzoeker aan zijn lot overgelaten toen hij genoodzaakt was om te vluchten naar Nederland

Oordeel:

Niet gegrond