2009/277

Rapport

Verzoekster, van Ghanese nationaliteit, reisde Nederland in samen met een vriend (X) van haar moeder. X wilde haar aanzetten tot prostitutie en toen verzoekster hier niet aan mee wenste te werken stal X haar persoonlijke bezittingen en liet haar alleen achter. Verzoekster vond onderdak bij een kerk. Later werd zij door de politie aangehouden terzake van overtreding van de Milieuwet en verklaarde zij over de situatie waarin zij met/door X was terechtgekomen. De politie zond verzoekster heen en legde haar een meldplicht op. Daarna heeft verzoekster nogmaals, op twee momenten, bij de politie haar verhaal gedaan. De politie stelde hiervan een rapportage op.

Verzoekster klaagt over de wijze waarop de vreemdelingenpolitie Rotterdam heeft gereageerd op haar mededelingen van 9 mei 2005, 10 augustus 2005 en 15 augustus 2007 dat zij aangifte wilde doen omdat zij slachtoffer was geworden van mensenhandel.

Er bestaat een speciale regeling (de B9-regeling in de Vreemdelingencirculaire 2000) op grond waarvan vreemdelingen recht op verblijf hebben gedurende de periode dat zij medewerking verlenen aan de opsporing en vervolging van een van mensenhandel verdachte. De politie moet daarbij die vreemdelingen zorgvuldig bejegenen en de nodige aandacht besteden aan goede opvang en begeleiding. Bij de geringste aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel dient de politie vermoedelijke slachtoffers te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte en hun een bedenktijd van 3 maanden geven om te beslissen of zij aangifte willen doen. In dit geval handelde de politie niet conform de B9 regeling, zodat verzoekster rechtmatig verblijf werd onthouden evenals voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen op grond van de Vreemdelingenwet.

Grondrechten - recht op eerlijk proces

Instantie: Vreemdelingendienst van regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Wijze waarop is gereageerd op verzoeksters mededelingen dat zij aangifte wilde doen omdat zij slachtoffer was geworden van mensenhandel.

Oordeel:

Gegrond