2009/062

Rapport

Op 22 april 2008 dienden verzoekers een aanvraag in voor de continuering van de leerlinggebonden financiering voor hun zoon. Zij deden dit, conform de door de Commissie voor de Indicatiestelling van het Regionaal Expertise Centrum BovenAmstel voorgeschreven procedure, bij een zogenoemd regioloket. Op 12 juni 2008 hoorden zij dat het dossier door de trajectbegeleider van het regioloket niet compleet zou zijn bevonden. Dit bleek echter het gevolg te zijn van een misverstand omtrent de aanvraag; het ging, anders dan deze trajectbegeleider aannam, om een herindicatie en niet om een aanvraag om een eerste indicatiestelling. Bij brief van 23 juni 2008 liet de CvI verzoekers onder meer weten dat alle opgevraagde gegevens over hun kind nu in haar bezit waren. Op 20 juni 2008 was de termijn van acht weken, waarbinnen de Commissie een besluit moest nemen, begonnen. Verzoekers' zoon zou op 30 juni 2008 worden besproken. Op 1 juli 2008 besliste de CvI dat verzoekers' zoon recht had op een herindicatie voor cluster 4-onderwijs.

Verzoekers klaagden erover dat de CvI van het Regionaal Expertise Centrum BovenAmstel aanvragen om een indicatie voor leerlinggebonden financiering of toelating tot het speciaal onderwijs niet direct in behandeling neemt maar eerst een (verplicht) voortraject bij het regioloket van het REC BovenAmstel laat plaatsvinden. In het geval van verzoekers leidde dit ertoe dat hun - volledige - aanvraag van 22 april 2008 pas op 20 juni 2008 formeel in behandeling werd genomen door de CvI.

De Nationale ombudsman stelde voorop dat het regioloket een belangrijke rol vervult bij het aanvragen van indicaties voor het speciaal onderwijs. Ook leek deze opzet, zoals namens de CvI werd aangegeven, goed aan te sluiten bij toekomstige ontwikkelingen. Voor het overgrote deel van de aanvragers zal het regioloket dan ook in een belangrijke behoefte voorzien. Bovendien wordt de CvI op deze wijze zo min mogelijk belast. De Nationale ombudsman achtte het daarom begrijpelijk dat de REC BovenAmstel ernaar streeft dat ouders een aanvraag zoveel mogelijk bij het regioloket indienen. Verder was duidelijk dat deze voorfase niet onder de Awb valt. Wel achtte de Nationale ombudsman het van belang dat complete aanvragen die bij het regioloket worden ingediend zo snel mogelijk worden doorgeleid naar de CvI. De door REC BovenAmstel genoemde termijn van maximaal twee weken achtte hij in dit verband redelijk.

Anderzijds, zo overwoog de Nationale ombudsman, kunnen ouders niet worden afgehouden van hun recht om een aanvraag direct bij de CvI in te dienen. Deze zal een dergelijke aanvraag dan ook op grond van de Awb in behandeling moeten nemen. Mocht de aanvraag onvolledig zijn dan wordt de termijn van acht weken opgeschort vanaf het moment dat de aanvrager uitdrukkelijk in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag aan te vullen, tot het moment waarop de aanvraag compleet is. Dit valt af te leiden uit de artikelen 4:5 en 4:15 van de Awb.

De Nationale ombudsman was overigens niet gebleken dat de CvI BovenAmstel een direct ingediende aanvraag niet in behandeling zou nemen.

Alles overziend achtte de Nationale ombudsman de gedraging behoorlijk.

Instantie: Commissie voor de Indicatiestelling te Duivendrecht

Klacht:

Aanvraag om een indicatie voor leerlinggebonden financiering of toelating tot speciaal onderwijs niet direct in behandeling genomen maar eerst een (verplicht) voortraject laten plaatsvinden.

Oordeel:

Niet gegrond