2008/246

Rapport

Twee politieambtenaren kregen een melding dat een man (verzoeker) een andere man en een vrouw lastig zou vallen en niet bij de woning van de twee betrokkenen weg wilde. Politieambtenaren hielden verzoeker aan, brachten hem over naar het politiebureau en leidden hem voor aan de hulpofficier van justitie. Verzoeker werd uiteindelijk niet strafrechtelijk vervolgd. Hij diende een klacht in bij de politie. De korpsbeheerder achtte de klacht op alle punten niet gegrond, waarop verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde. Verzoeker klaagt er onder andere over dat betrokken politieambtenaren hem niet hebben meegedeeld waarvoor hij was aangehouden. De Nationale ombudsman achtte deze klacht gegrond. Op grond van artikel 5 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) hebben opsporingsambtenaren de plicht om een ieder die wordt aangehouden, onverwijld op de hoogte te brengen van de reden van aanhouding. De inhoudelijke eis die aan de in artikel 5, tweede lid EVRM neergelegde informatieplicht wordt gesteld, is dat de verdachte bij zijn aanhouding moet weten van welk strafbaar feit hij wordt verdacht en waarom. De mededeling van de reden voor arrestatie moet onverwijld geschieden. Het is de Nationale ombudsman niet gebleken dat de politie verzoeker ten tijde van zijn aanhouding heeft verteld waarvan hij werd verdacht en waarom. Uit wat over en weer is verklaard leidt de Nationale ombudsman af dat verzoeker wel is meegedeeld dat hij was aangehouden, en dat hij niet tot antwoorden was verplicht, maar niet de reden voor de aanhouding. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman is weliswaar naar voren gekomen dat de reden tijdens het verhoor is meegedeeld. Het verhoor vond echter één dag na de aanhouding plaats. De Nationale ombudsman is daarom van oordeel dat in dit geval de mededeling van de aanhouding niet direct had plaats­gevonden. Verzoeker klaagde ook over het boeien bij de aanhouding. De Nationale ombudsman achtte deze klacht tevens gegrond.

Verzoeker klaagde verder over zijn aanhouding, het nalaten van het verlenen van hulp voorafgaand aan zijn aanhouding, het niet omdoen van een autogordel tijdens zijn vervoer naar het politiebureau, het inschakelen van een GGD-arts, het niet toelaten van een advocaat bij zijn verhoor en over de wijze van klachtbehandeling door de klachtencommissie.

Recht op onaantastbaarheid van het lichaam: niet behoorlijk

Andere grond- en mensenrechten: niet behoorlijk

Verbod van onrechtmatige vrijheidsbeneming: behoorlijk

Beginsel van fair play: behoorlijk

Vereiste van administratieve nauwkeurigheid: behoorlijk

Vereiste van professionaliteit: behoorlijk

Vereiste van bijzondere zorg: behoorlijk

Instantie: Regiopolitie Drenthe

Klacht:

Verzoeker geboeid; niet meegedeeld waarvoor verzoeker was aangehouden.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Drenthe

Klacht:

Verzoeker onterecht aangehouden; voorafgaand aan de aanhouding geen hulp verleend; GGD-arts ingeschakeld; bij verhoor geen advocaat toegelaten; .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Drenthe

Klacht:

Tijdens vervoer naar politiebureau geen autogordel omgedaan.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe

Klacht:

Wijze waarop advies is uitgebracht: gesteld dat verzoeker had aangegeven waanbeelden te hebben.

Oordeel:

Niet gegrond