2004/458

Rapport

Verzoekster - een besloten vennootschap - klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden bij brief van 1 augustus 2002 heeft geweigerd aan haar in rekening gebrachte deurwaarderskosten te restitueren. Deze deurwaarderskosten hadden betrekking op een aantal administratieve sancties. Verzoekster is van mening dat zij recht heeft op restitutie van de deurwaarderskosten omdat het CJIB eerder wél - in verband met een adreswijziging - de verhogingen van de desbetreffende administratieve sancties had teruggedraaid.

Verzoekster klaagt er voorts over dat het CJIB de deurwaarderskosten ten onrechte heeft verrekend met een door haar aan het CJIB overgemaakt geldbedrag van € 1000 nu zij voor deze verrekening geen toestemming had gegeven.

Beoordeling

I. Algemeen

In verband met op kenteken geregistreerde verkeersovertredingen die waren begaan met bedrijfsauto's van S.BV en D.BV (verzoekster), zond het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder: CJIB) in 2001 enkele administratieve sancties (verder ook: beschikkingen) aan het bij de Kamer van Koophandel te Rotterdam opgegeven vestigingsadres van deze BV's. Het betrof hierbij een adres aan de A.-singel in Rotterdam. De beide BV's werden echter feitelijk bestuurd vanaf een adres aan de K.-boulevard in Noordwijk. Aangezien poststukken voor de BV's die op het vestigingsadres te Rotterdam werden bezorgd veelal niet of met grote vertraging werden doorgestuurd naar het adres in Noordwijk, was in een aantal gevallen de betaaltermijn van de administratieve sancties al verstreken voordat de directeur van de BV's, de heer G., deze kon voldoen. Als gevolg hiervan legde het CJIB met betrekking tot deze beschikkingen verhogingen op. Ook schakelde het CJIB op een gegeven moment een gerechtsdeurwaarder in voor de incasso.

II. Met betrekking tot de weigering de deurwaarderskosten te restitueren

1. Verzoekster klaagt erover dat het CJIB bij brief van 1 augustus 2002 heeft geweigerd aan haar in rekening gebrachte deurwaarderskosten te restitueren. Deze deurwaarderskosten hadden betrekking op een aantal administratieve sancties. Verzoekster is van mening dat zij recht heeft op restitutie van de deurwaarderskosten omdat het CJIB bij brief van 12 februari 2002 had meegedeeld wél - in verband met een adreswijziging - de verhogingen van de desbetreffende administratieve sancties terug te draaien.

2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken.

Om te bewerkstelligen dat hij voor D.BV bestemde beschikkingen in het vervolg tijdig zou ontvangen, verzocht de heer G. het CJIB op 14 oktober 2001 schriftelijk om voortaan alle correspondentie voor D.BV naar het (correspondentie)adres aan de K.-boulevard in Noordwijk te sturen.

Op 12 februari 2002 berichtte het CJIB de heer G. dat het CJIB zelf niet over een adressenbestand beschikt, en dat de op de beschikkingen vermelde adresgegevens overeenkomen met hetgeen in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (verder: RDW) staat vermeld. Verder schreef het CJIB de heer G. dat hij het zelf aan de RDW moest doorgeven als de adresgegevens niet correct waren of indien hij een ander adres wenste te hanteren. Ook deelde het CJIB de heer G. mee dat, gezien de inhoud van zijn schrijven, de opgelegde verhogingen inzake drie beschikkingen ongedaan zouden worden gemaakt en dat de inmiddels teveel betaalde bedragen inzake twee van deze drie beschikkingen zouden worden teruggestort.

Bij brief van 19 april 2002 deelde het CJIB de heer G. verder nog mee dat bij overtredingen die zijn geconstateerd op kenteken, wordt uitgegaan van het adres waarop de kentekenhouder volgens de RDW staat geregistreerd. Deze gegevens worden samen met de feitgegevens elektronisch aan het CJIB aangeleverd door de opsporingsinstantie die de sanctie heeft opgelegd. Op grond van de aangeleverde gegevens laat het CJIB beschikkingen maken die worden verzonden aan het bij de RDW bekende adres. Bij niet-betaling volgt een eerste en zonodig een tweede aanmaning, waarna zonodig een gerechtsdeurwaarder wordt ingeschakeld voor de incasso. Als er - zoals in dit geval - geen stukken onbestelbaar retour zijn ontvangen, vindt een adresverificatie plaats na de vervaldatum van de tweede aanmaning, aldus het CJIB, dat ook nog meldde dat in het systeem van de RDW slechts ruimte is voor één adresvermelding; voor een subvermelding van een postadres is geen ruimte. Als het opgegeven adres afwijkt van het bij de Kamer van Koophandel bekende vestigingsadres, wordt het vestigingsadres beschouwd als het enige juiste. Het CJIB wees de heer G. erop dat nu het kenteken xx-xx-xx bij de RDW nog steeds stond geregistreerd op het vestigingsadres van D.BV in Rotterdam, de desbetreffende opsporingsinstantie bij een nieuwe op kenteken geconstateerde overtreding opnieuw het vestigingsadres zou vermelden bij de bij het CJIB aan te leveren gegevens. Dientengevolge zouden nieuwe beschikkingen weer naar het vestigingsadres worden verstuurd. Ook deelde het CJIB de heer G. mee dat het geautomatiseerde systeem van het CJIB zaaksgericht werkt, wat inhoudt dat na een schriftelijk verzoek hiertoe van een betrokkene een adres in een bepaalde zaak wordt aangepast. In een aantal dossiers was van de heer G. een schriftelijk verzoek ontvangen en in die zaken werd de heer G. dan ook verder aangeschreven op het door hem aangegeven correspondentieadres. Ten slotte merkte het CJIB nog op dat als de heer G. een beschikking niet tijdig betaalde in de inningsfase, deze beschikking in de incassofase kwam, wat inhield dat er een dwangbevel zou worden uitgevaardigd. Het CJIB wees de heer G. erop dat dwangbevelen slechts mogen worden uitgevaardigd op het juridisch correcte adres, en dat het juridisch correcte adres bij een rechtspersoon het vestigingsadres is.

Op 13 april 2002 heeft de heer G. onder vermelding van drie beschikkingsnummers een rond bedrag van € 1000 gestort op de rekening van het CJIB. Op 8 juni 2002 liet de heer G. het CJIB schriftelijk weten te verwachten door de storting van € 1000 voortaan gevrijwaard te zullen blijven van verhogingen en deurwaarderskosten. Ook gaf de heer G. aan dat van het bedrag van € 1000 tevens een transactievoorstel van € 382 kon worden voldaan.

Op 24 juni 2002 stuurde het CJIB de heer G. een overzicht waaruit bleek dat uit het bedrag van € 1000 vijf beschikkingen - waarvan vier vermeerderd met deurwaarderskosten - waren voldaan voor een totaalbedrag van € 564,17. Het betrof hierbij andere beschikkingen dan de drie die in de brief van het CJIB van 12 februari 2002 stonden vermeld. Verder schreef het CJIB de heer G. dat van de € 1000 tevens het transactievoorstel ter hoogte van € 382 was voldaan. Het resterende bedrag van € 53,83 werd aan D.BV gerestitueerd.

Op 29 juli 2002 liet de heer G. het CJIB schriftelijk weten het onrechtmatig te vinden dat bij de afrekening van de € 1000 aanzienlijke deurwaarderskosten in rekening waren gebracht. Door hem op 12 februari 2002 mee te delen dat de verhogingen inzake drie beschikkingen zouden worden teruggedraaid, had het CJIB erkend dat die verhogingen door hem niet voorkomen hadden kunnen worden maar het gevolg waren van verkeerde adressering door het CJIB, zo meende de heer G. Om die reden konden ook de deurwaarderskosten niet voor zijn rekening komen.

Op 1 augustus 2002 schreef het CJIB de heer G. nogmaals dat het geautomatiseerde systeem van het CJIB zaaksgericht werkt, waardoor een doorgegeven adreswijziging slechts in die betreffende zaak werkt. Ook merkte het CJIB op dat in de brief van 12 februari 2002 op geen enkele manier een door het CJIB gemaakte fout werd erkend. Het naar aanleiding van het ontvangen van een adreswijziging ongedaan maken van een verhoging in een zaak die nog in de inningsfase loopt, hield geen enkele erkenning in van enige onrechtmatigheid aan de zijde van het CJIB. Ook kon de heer G. aan een dergelijke zaaksgerelateerde toezegging geen rechten voor de toekomst ontlenen, aldus het CJIB. De heer G. had het bedrag van € 1000 overgemaakt onder vermelding van drie dossiernummers, maar telefonisch had de heer G. meegedeeld dat het de bedoeling was uit dit bedrag alle nog bij de deurwaarder lopende zaken te voldoen, zo schreef het CJIB. Om die reden had het CJIB bij hoge uitzondering alle zaken van verzoekster die bij de deurwaarder liepen teruggehaald. Rechtstreekse betaling aan het CJIB van zaken die al in de incassofase waren en bij een deurwaarder liepen, betekende echter niet dat de deurwaarderskosten niet meer verschuldigd waren. Het CJIB deelde de heer G. dan ook mee de in rekening gebrachte deurwaarderskosten van deze zaken niet te zullen restitueren.

Bij brief van 6 december 2002 heeft de heer G. de Nationale ombudsman meegedeeld met betrekking tot welke beschikkingsnummers het CJIB volgens hem ten onrechte deurwaarderskosten in rekening had gebracht.

Met ingang van 21 oktober 2002 staat in het kentekenregister van de RDW bij het kenteken xx-xx-xx (een bedrijfswagen van verzoekster) naast het vestigingsadres een correspondentieadres aan de K.-boulevard in Noordwijk vermeld.

3. Het CJIB is belast met de inning van sancties die zijn opgelegd in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Bij overtredingen die door de politie op kenteken zijn geconstateerd, bevraagt de politie het kentekenregister van de RDW voor de adresgegevens van de kentekenhouder. Als de kentekenhouder een rechtspersoon is, staat in het kentekenregister het bij de Kamer van Koophandel opgegeven vestigingsadres van de rechtspersoon vermeld. De politie levert de feit- en adresgegevens elektronisch aan bij het CJIB, dat op grond van deze gegevens beschikkingen met aangehechte acceptgirokaarten laat aanmaken en deze beschikkingen vervolgens verstuurt aan de kentekenhouder. Als geen tijdige betaling wordt ontvangen, volgt een eerste aanmaning waarbij het bedrag van de sanctie wordt verhoogd. Als het CJIB weer geen tijdige betaling ontvangt, volgt een tweede aanmaning met verhoging. Wanneer ook de tweede aanmaning niet tot inning van het verschuldigde bedrag heeft geleid, volgt de incassofase waarbij een gerechtsdeurwaarder wordt ingeschakeld. De deurwaarderskosten worden aan de betalingsplichtige in rekening gebracht. Indien tussentijds geen stukken onbestelbaar retour zijn ontvangen, vindt adresverificatie plaats na de vervaldatum van de tweede aanmaning, voordat de zaak in handen van de deurwaarder wordt gesteld. Doordat het geautomatiseerde systeem van het CJIB zaaksgericht werkt, heeft een aan het CJIB doorgegeven adreswijziging slechts werking ten aanzien van de desbetreffende zaak waarin de adreswijziging is doorgegeven (zie Achtergrond, onder 1., 2. en 3.).

4. De minister van Justitie heeft zich tijdens het onderzoek op het standpunt gesteld dat de klacht niet gegrond is. De minister baseerde zich hierbij op een uitgebreid, door het CJIB opgesteld overzicht van de feiten in de zaken waarin volgens de heer G. ten onrechte deurwaarderskosten in rekening zouden zijn gebracht (zie Bevindingen, onder C.1.). In deze zaken was volgens het CJIB gehandeld in overeenstemming met de hiervoor geldende regelgeving, zodat geen kosten hoefden te worden gerestitueerd. De zaken waarop de brief van het CJIB van 12 februari 2002 betrekking had, waren volgens de minister andere zaken, die zich destijds nog in de inningsfase bevonden en waarbij derhalve geen deurwaarderskosten in rekening konden en waren gebracht. De heer G. was er in deze brief op gewezen dat aan dergelijke zaaksgerelateerde mutaties geen rechten voor de toekomst konden worden ontleend, aldus de minister. Ten slotte wees de minister erop dat verzoekster met ingang van 17 september 2002 haar adres bij de RDW had laten aanpassen, in die zin dat bij de Kamer van Koophandel het vestigingsadres van D.BV was gewijzigd van A.-singel (…) naar S.-singel (…) in Rotterdam.

5. De heer G. heeft de zaaksfeiten, zoals deze door het CJIB zijn opgesomd (zie Bevindingen, onder C.1.), niet weersproken. Hij blijft echter van mening dat de in rekening gebrachte deurwaarderskosten ook moeten worden gerestitueerd, omdat het CJIB bij brief van 12 februari 2002 had meegedeeld in verband met een adreswijziging wel de verhogingen van enkele administratieve sancties terug te draaien.

6. De Nationale ombudsman stelt allereerst vast dat het CJIB in de zaken waarin volgens verzoekster ten onrechte deurwaarderskosten in rekening zijn gebracht, heeft gehandeld overeenkomstig het gestelde in de Wahv, het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Executierichtlijn van het CJIB met betrekking tot de Wahv (zie Achtergrond, onder 1., 2. en 3.). Nu voorts niet is gebleken dat in deze concrete zaken op enig moment vóór de incassofase een adreswijziging is doorgegeven op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat de beschikkingen of aanmaningen niet naar het vestigingsadres van de BV maar naar een correspondentieadres hadden moeten worden verstuurd, mocht het CJIB in deze zaken in beginsel de deurwaarderskosten aan verzoekster in rekening brengen. Hierbij is van belang dat de Nationale ombudsman de minister volgt in zijn stelling dat rechtstreekse betaling aan het CJIB van zaken waarbij al een deurwaarder was ingeschakeld voor de incasso, niet met zich meebrengt dat de reeds gemaakte deurwaarderskosten niet meer verschuldigd zijn.

7. Voorts is de Nationale ombudsman, anders dan verzoekster, van oordeel dat de brief van het CJIB van 12 februari 2002 geen erkenning inhoudt van een fout van het CJIB op grond waarvan het CJIB gehouden zou zijn om niet alleen in de in die brief vermelde zaken maar ook in andere zaken de verhogingen en/of deurwaarderskosten ongedaan te maken. In de brief is verder geen sprake van een toezegging in algemene zin en ook overigens kon verzoekster volgens de Nationale ombudsman aan deze brief niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat in alle zaken de verhogingen en/of deurwaarderskosten ongedaan zouden worden gemaakt. Veeleer is sprake van een nogal summierlijk gemotiveerde brief, waardoor verzoekster ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat geen deurwaarderskosten in rekening zouden worden gebracht.

Al met al is de Nationale ombudsman van oordeel dat het CJIB mocht weigeren de deurwaarderskosten aan verzoekster te restitueren.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Met betrekking tot het verrekenen van de deurwaarderskosten

1. Verzoekster klaagt er voorts over dat het CJIB de deurwaarderskosten ten onrechte heeft verrekend met een door haar op 13 april 2002 aan het CJIB overgemaakt geldbedrag van € 1000, nu zij voor deze verrekening geen toestemming had gegeven. Verzoekster stelt dat van de € 1000 slechts de hoofdsom van de openstaande beschikkingen mocht worden voldaan.

2. Zoals hiervoor onder II.2. staat vermeld, heeft de heer G. op 13 april 2002 onder vermelding van drie beschikkingsnummers het ronde bedrag van € 1000 gestort op de rekening van het CJIB. Op 8 juni 2002 liet de heer G. het CJIB schriftelijk weten te verwachten door de storting van € 1000 voortaan gevrijwaard te zullen blijven van verhogingen en deurwaarderskosten. Ook gaf de heer G. aan dat van het bedrag van € 1000 tevens een transactievoorstel van € 382 kon worden voldaan.

Op 24 juni 2002 stuurde het CJIB de heer G. een overzicht waaruit bleek dat uit het bedrag van € 1000 vijf beschikkingen - waarvan vier vermeerderd met deurwaarderskosten - waren voldaan voor een totaalbedrag van € 564,17. Verder schreef het CJIB de heer G. dat van de € 1000 tevens het transactievoorstel ter hoogte van € 382 was voldaan. Het resterende bedrag van € 53,83 werd aan D.BV gerestitueerd.

3. De minister van Justitie heeft in reactie op de klacht opgemerkt dat de heer G. op 18 april 2002 telefonisch is gehoord in het kader van de interne klachtprocedure van het CJIB. Volgens de minister heeft de heer G. tijdens dit telefoongesprek aangegeven de op dat moment openstaande vorderingen niet aan de deurwaarder te willen voldoen maar direct met het CJIB te willen afwikkelen. De storting van € 1000 strekte daartoe, aldus de minister. Verder meende de minister dat van verrekening in de zin van het Burgerlijk Wetboek in deze zaak geen sprake was. Ook heeft de minister naar voren gebracht dat verzoekster bewust een groot bedrag ineens aan het CJIB heeft overgemaakt. Nu verzoekster op dat moment zowel de desbetreffende hoofdsommen als de deurwaarderskosten verschuldigd was, behoefde het CJIB na de ontvangst van de € 1000 niet ook nog de uitdrukkelijke toestemming van verzoekster om te handelen zoals het heeft gedaan, aldus de minister. Hij acht de klacht dan ook niet gegrond.

4. Verzoekster bedoelt met verrekening in dit geval kennelijk het door het CJIB bestemmen ofwel toerekenen van het door verzoekster betaalde bedrag van € 1000 aan bepaalde openstaande posten. Zoals de minister terecht heeft opgemerkt, was in deze zaak geen sprake van verrekening in de zin van het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond onder 4.)

5. In de Executierichtlijn van het CJIB inzake de Wahv (zie Achtergrond, onder 3.) staat vermeld dat indien door een betrokkene een bedrag wordt voldaan terwijl geen specifiek beschikkingsnummer is vermeld en van betrokkene diverse vorderingen openstaan, dit bedrag in beginsel eerst wordt bestemd voor de kosten, vervolgens de oudste sanctie en ten slotte de jongere sanctie.

6. Zoals hierboven onder II.6. en II.7. staat vermeld, mocht het CJIB de desbetreffende deurwaarderskosten bij verzoekster in rekening brengen. Beoordeeld moet derhalve worden of het CJIB déze € 1000 (mede) mocht bestemmen voor de deurwaarderskosten.

Op grond van hetgeen hiervoor onder 2. en 3. staat vermeld, acht de Nationale ombudsman het voldoende aannemelijk dat verzoekster heeft bedoeld met het overmaken van een bedrag van € 1000 ineens alle openstaande beschikkingen te voldoen. Ook is de Nationale ombudsman van oordeel dat verzoekster niet uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij niet wenste dat van dit bedrag eventuele deurwaarderskosten zouden worden voldaan. Wat hier ook van zij, nu verzoekster de betreffende deurwaarderskosten op dat moment verschuldigd was, had het CJIB niet de instemming van verzoekster nodig om de € 1000 mede voor de betaling van deze deurwaarderskosten aan te wenden. Het CJIB heeft op dit punt gehandeld in overeenstemming met hetgeen in de Executierichtlijn inzake de Wahv staat vermeld.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

IV. Ten overvloede

Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman het volgende op. Tijdens het onderzoek bleek dat de heer G. een transactievoorstel ter hoogte van € 382 tijdig had voldaan aan het CJIB, maar dat het CJIB het betreffende bedrag enkele maanden later aan de heer G. heeft geretourneerd. Vervolgens werd de heer G. - volgens de minister van Justitie achteraf bezien ten onrechte - wegens het niet-betalen van het transactievoorstel gedagvaard om voor de kantonrechter te verschijnen. De kantonrechter te Leiden heeft de heer G. op 17 februari 2003 veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 460 subsidiair negen dagen vervangende hechtenis. De heer G. heeft deze geldboete - met een verhoging van € 10 wegens niet-tijdige betaling - voldaan.

De Nationale ombudsman heeft er met instemming van kennisgenomen dat de minister van Justitie de executie-officier van justitie te Den Haag heeft benaderd teneinde een oplossing tot stand te brengen waarmee de nadelige gevolgen voor de heer G. ongedaan kunnen worden gemaakt.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond.

De Nationale ombudsman heeft er met instemming van kennisgenomen dat de minister van Justitie de executie-officier van justitie te Den Haag heeft benaderd teneinde een oplossing tot stand te brengen waarmee de nadelige gevolgen voor de heer G. van de veroordeling door de kantonrechter te Leiden tot een geldboete van € 460 op 17 februari 2003 - in plaats van een eerder aangeboden en door de heer G. geaccepteerd transactievoorstel van € 382 - ongedaan kunnen worden gemaakt.

Onderzoek

In 2002 ontving de Nationale ombudsman meerdere brieven van de heer G. te Noordwijk, waarin hij de Nationale ombudsman namens D.BV te Noordwijk (verder: verzoekster) verzocht om een onderzoek in te stellen naar verzoeksters klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. Na ontvangst van een brief van de heer G. van 6 december 2002 waarin hij desgevraagd nadere informatie verschafte, werd naar deze gedraging - die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie - een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister van Justitie en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd verzoekster en de minister een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werd schriftelijke informatie ontvangen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De minister van Justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In het jaar 2001 zond het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder: CJIB) enkele administratieve sancties (verder ook: beschikkingen) voor op kenteken geregistreerde verkeersovertredingen die waren begaan met bedrijfsauto's van D.BV en S.BV, aan het bij de Kamer van Koophandel te Rotterdam opgegeven vestigingsadres van de BV's. Het betrof hierbij een adres aan de A.-singel in Rotterdam. D.BV en S.BV waren echter feitelijk gevestigd aan de K.-boulevard in Noordwijk. Aangezien poststukken voor D.BV en S.BV die op het vestigingsadres te Rotterdam werden bezorgd veelal niet of met grote vertraging werden doorgestuurd naar het adres in Noordwijk, was in een aantal gevallen de betaaltermijn van de administratieve sancties al verstreken voordat de directeur van de BV's, de heer G., deze kon voldoen. Als gevolg hiervan legde het CJIB met betrekking tot deze beschikkingen verhogingen op.

2. Op 15 juni 2001 heeft gerechtsdeurwaarder V. op verzoek van de officier van justitie te Leeuwarden aan S.BV te Rotterdam een in executoriale vorm uitgegeven dwangbevel van 16 mei 2001 betekend. Het dwangbevel had betrekking op één van de hierboven genoemde administratieve sancties, die niet tijdig was voldaan. S.BV werd bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van ƒ 570,52 - bestaande uit een hoofdsom van ƒ 243,75 vermeerderd met incassokosten, executiekosten en kosten van het exploot - te voldoen.

In verband met dit dwangbevel schreef de heer G. op 21 juli 2001 onder meer het volgende aan gerechtsdeurwaarder V.:

"Voor de goede orde bevestig ik de telefonisch gemaakte afspraak met een van uw medewerkers dat ik inzake bovengenoemd geval even niets doe, teneinde u in de gelegenheid te stellen een en ander met uw principaal, officier van justitie te Leeuwarden, te regelen. Het gaat om het volgende.

Herhaaldelijk heb ik pogingen gedaan het CJIB te Leeuwarden zo ver te krijgen dat correspondentie voor S.BV wordt gericht aan het correspondentieadres K.-boulevard (…) te Noordwijk. Tevergeefs tot zo ver. Het CJIB blijft stug correspondentie richten naar het vestigingsadres te Rotterdam. Ik moet wel zorgen dat er een officieel adres ergens in Rotterdam is, want overschrijving naar buiten Rotterdam kan alleen maar met een notariële akte die zo'n ƒ 1500 kost. Wel erg veel voor een adreswijzigingskaartje. Consequentie is dat post naar het vestigingsadres mij niet of met grote vertraging bereikt. U hebt wel het correspondentieadres weten te vinden, dus kon ik telefonisch reageren. Heden kreeg ik tevens uw exploot doorgestuurd.

Het gaat hier om een bekeuring wegens te snel rijden van ƒ 130. Die ben ik natuurlijk bereid te betalen. Maar niet het bedrag dat deze Kafkaiaanse toestand intussen heeft opgeleverd van ƒ 570,52. Uw cliënt heeft deze zelf veroorzaakt door stelselmatig mijn verzoek te negeren om correspondentie te richten aan het correspondentieadres zoals alle andere partijen, ook u, doen waarmee S.BV te maken heeft. Ook is het de overheid zelf die veroorzaakt dat beide adressen verschillen.

Ik verzoek u met uw cliënt te regelen:

1. Dat de zaak wordt afgedaan met ƒ 130.

2. Dat voortaan het correspondentieadres wordt gebruikt (mij is dat niet gelukt).

Ik hoop van harte dat het u zal gelukken aan deze verspilling van tijd en moeite een einde te maken."

3. Op 14 oktober 2001 schreef de heer G. onder meer het volgende aan het CJIB:

"Het correspondentieadres van D.BV is: K.-boulevard (…) te Noordwijk.

Ik verzoek u (nogmaals) dit adres in uw bestand in te voeren en voortaan alle correspondentie voor D.BV naar dat adres te sturen en niet naar het adres A.-singel (…) Rotterdam, zoals u tot nu toe halsstarrig bent blijven doen. Als u blijft weigeren het aangegeven correspondentieadres te respecteren, zal ik mij tot de Nationale ombudsman wenden. U bent namelijk de enige instantie die post naar het bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde adres blijft sturen. Het wijzigen van dat adres vereist een notariële akte van zo'n ƒ 1500 en dat is eenvoudig te veel voor een adreswijzigingskaartje. Mocht ik binnen twee weken niet van u vernemen dat u het correspondentieadres zult respecteren, dan gaat mijn klacht bij de Nationale ombudsman op de post.

Als gevolg van uw onjuiste adressering ontving ik pas heden de volgende stukken:

- beschikkingsnummer (…), verzenddatum 29 sept. 2001

- beschikkingsnummer (…), verzenddatum 15 sept. 2001

- beschikkingsnummer (…), verzenddatum 23 okt. 2001

- beschikkingsnummer (…), verzenddatum 26 okt. 2001.

In deze beschikkingen zitten verhogingen wegens te late betaling welke feitelijk door u zelf veroorzaakt zijn. Ik verzoek u derhalve de verhogingen ongedaan te maken en de desbetreffende bedragen terug te storten."

4. Bij brief van 11 februari 2002 diende de heer G. namens D.BV en S.BV bij de Nationale ombudsman een klacht in tegen het CJIB. Verzoekster schreef het volgende:

"…Herhaaldelijk heb ik het CJIB verzocht het correspondentieadres - K.-boulevard (…) te Noordwijk - van D.BV en van S.BV te respecteren, maar men blijft halsstarrig post toesturen naar het adres waar beide BV's op geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel te Rotterdam - A.-singel (…) Rotterdam. Het gevolg is dat bekeuringen mij zo laat bereiken dat er al aanzienlijke verhogingen wegens late betaling op zitten als ik ze voor het eerst onder ogen krijg. Ik verzoek u hieraan een einde te maken.

Het CJIB is de enige instantie die het vertikt het correspondentieadres te respecteren. Alle andere partijen waar de BV's mee te maken hebben, respecteren het correspondentieadres. Ik heb bevestiging ontvangen van het CJIB dat men mijn verzoek heeft ontvangen, maar het sturen van bekeuringen naar het verkeerde adres gaat gewoon door..."

5. Op 12 februari 2002 berichtte het CJIB de heer G. als volgt:

"…Het CJIB beschikt zelf niet over een adressenbestand. De adresgegevens zoals vermeld op de beschikking zijn conform de registratie in het kentekenregister van de RDW (…) te Veendam. Indien de adresgegevens niet correct zijn of indien u een ander adres wenst te hanteren, dient u zelf deze gegevens door te geven aan de RDW (…).

Gelet op de inhoud van uw schrijven zullen de opgelegde verhogingen inzake beschikkingsnummers (…), (…) en (…) ongedaan worden gemaakt.

De teveel betaalde bedragen van € 35,74 inzake beschikkingsnummer (…) en € 28,36 inzake beschikkingsnummer (…) zullen worden teruggestort op rekeningnummer (…). Dit kan enige tijd in beslag nemen..."

6. Omdat het CJIB de klachtbrief van de heer G. van 14 oktober 2001 nog niet overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht had behandeld, stuurde de Nationale ombudsman de klachtbrief van de heer G. van 11 februari 2002 op 8 maart 2002 door aan het CJIB met het verzoek de klacht zo spoedig mogelijk (alsnog) af te handelen. De heer G. werd van de doorzending in kennis gesteld.

7. De door het CJIB ingeschakelde gerechtsdeurwaarder E. faxte D.BV op 3 april 2002 het volgende bericht:

"…Onze cliënte, STAAT DER NEDERLANDEN (CJIB), heeft ons ter incasso uit handen gegeven de in executoriale vorm uitgegeven grosse van een dwangbevel uitgevaardigd door de officier van justitie te Leeuwarden d.d. 9 november 2001, welke titel reeds eerder aan u is overhandigd door mijn collega-deurwaarder.

Op dit moment is het verschuldigde € 594,85 inclusief rente en kosten tot op heden. Wij sommeren u hierbij nadrukkelijk om BINNEN EEN WEEK NA HEDEN laatstgenoemd bedrag op één van de op dit briefpapier genoemde rekeningnummers, dan wel contant op ons kantoor, te voldoen... (…)"

8. Later die dag faxte de gerechtsdeurwaarder D.BV, op verzoek van de heer G., het volgende overzicht.

"…Hierbij fax ik u een overzicht van de door u verschuldigde bedragen:

(…) CJIBnr Overtreding Bedragen

(…) overtreding max. snelheid hoofdsom € 51,05

kosten € 126,91

€ 177,96

(…) overtreding max. snelheid hoofdsom € 153,15

kosten € 53,88

€ 207,03

(…) overtreding max. snelheid hoofdsom € 51,05

kosten € 53,88

€ 104,93

€ 489,92

Ik stel u hierbij in de gelegenheid BINNEN VIJF WERKDAGEN NA HEDEN contact met mij op te nemen om betalingsafspraken te maken. Indien u hiermee in gebreke blijft, ben ik genoodzaakt de incasso voort te zetten…"

9. In reactie op dit faxbericht faxte de heer G. gerechtsdeurwaarder E. nog dezelfde dag een brief waarin hij onder meer het volgende schreef:

"De drie CJIB-bekeuringen van uw fax van 3 april 2002 kan ik niet thuis brengen. Er staan geen data en kentekens bij, dus kan ik niet eens controleren of de auto op het moment dat de flits werd gemaakt, in eigendom was. Ik denk dat ik die bekeuringen nooit heb ontvangen.

Ik stel voor dat uw principaal, het CJIB, de desbetreffende bekeuringen, zonder verhogingen of kosten, naar bovenstaand adres stuurt. Ik zal er dan onmiddellijk aandacht aan besteden.

Uw mededeling dat men bij het CJIB niets weet van een lopende klachtprocedure heeft mij in eerste instantie verbaasd, maar in tweede niet. Het bevestigt slechts dat mijn klacht terecht is.

Ik verzoek u kennis te nemen van de bijgaande brieven:

(…)

Met name maak ik u attent op de mededeling van het CJIB in hun brief van 12 februari 2002 dat de desbetreffende verhogingen ongedaan zullen worden gemaakt. Hiermee wordt toegegeven dat de schuld bij het CJIB ligt en niet bij mij. Mutatis mutandis geldt dat ook voor de drie bekeuringen van uw fax. Overigens heb ik de beloofde terugbetalingen nog niet van het CJIB ontvangen."

10. Op 8 april 2002 faxte gerechtsdeurwaarder E. een nieuw overzicht van de verschuldigde bedragen aan D.BV, waarin bij vier dossiernummers de desbetreffende pleegdatum, de pleegplaats, het kenteken en een korte omschrijving van de geconstateerde overtreding stonden vermeld. Ook schreef de deurwaarder dat hij de door D.BV overgelegde papieren had doorgestuurd aan het CJIB met het verzoek om instructie, maar dat hij de incasso niet kon aanhouden. D.BV werd nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen drie dagen contact op te nemen om betalingsafspraken te maken.

11. De heer G. faxte nog dezelfde dag het volgende bericht aan gerechtsdeurwaarder E.

"…Uw fax van heden (…) brengt mij niet verder:

1. Gaat het om drie, als vermeld in uw fax van 3 april, of om vier bekeuringen, als vermeld in uw fax van heden?

2. Zolang u mij niet laat weten wanneer, hoe geadresseerd, en onder vermelding van welke bedragen het CJIB mij heeft aangeschreven, kan ik niet controleren of de bekeuringen al of niet zijn betaald. Anders gezegd: het staat niet vast dat het CJIB een vordering op mij heeft.

Als u twijfelt aan mijn goede wil om te betalen wat verschuldigd is, ben ik bereid een rond bedrag op een derdengeldrekening van een notaris van uw keuze te storten, waarvan de notaris vorderingen van het CJIB op mij mag betalen nadat hij zich ervan heeft vergewist dat die vorderingen vaststaan.

Gaarne verneem ik van u:

1. Naam van de notaris en zijn rekeningnummer, en

2. Bedrag dat u voorstelt dat ik zal storten.

Betamelijk zou zijn dat uw cliënt eerst de uitslag van de lopende klachtprocedure afwacht. Wat daar uitkomt, betaal ik dan en volstrekt onnodige incasso kan dan achterwege blijven..."

12. De gerechtsdeurwaarder reageerde hier bij brief van 9 april 2002 als volgt op:

"…Ik begrijp dat u niet voldoende informatie uit mijn laatste fax kan halen. Ik wijs u erop dat ik als deurwaarder niet over de inhoud en/of terechtheid van vorderingen ga. De informatie die ik u gaf is alle informatie waar ik over beschik. Derhalve heb ik uw laatste fax doorgestuurd naar opdrachtgever met verzoek om instructies.

Ik heb een viertal gerechtelijke vonnissen op uw naam in behandeling. Een bezwaar heeft geen schorsende werking op de incasso. Ik dien en zal derhalve de incasso voortzetten tot nader bericht van mijn opdrachtgever.

Ik stel u voor de laatste maal in de gelegenheid BINNEN TWEE WERKDAGEN NA HEDEN contact met mij op te nemen om betalingsafspraken te maken. Indien u hiermee in gebreke blijft, zie ik mij genoodzaakt verdere executie ter hand te nemen…"

13. Op 11 april schreef de heer G. onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman.

"Mijn aankondiging mij tot u te zullen wenden en uw interventie bij het CJIB heeft het verheugende resultaat gehad dat men de klacht van mij in behandeling heeft genomen (...) en mij heeft beloofd een aantal opgelegde verhogingen ongedaan te maken (...). Overigens heb ik de terugstortingen als beloofd in laatstgenoemde brief van het CJIB nog steeds niet ontvangen.

Minder verheugend is dat de Kafkaiaanse toestanden bij het CJIB gewoon doorgaan. Terwijl de klachtprocedure loopt, krijg ik een deurwaarder op mijn dak die D.BV sommeert een bedrag van € 594,85 te betalen (fax van E. gerechtsdeurwaarders d.d. 3 april 2002, de brief was weer naar het verkeerde adres gestuurd). Ik vraag om nadere specificatie. Die wordt gegeven in fax d.d. 3 april 2002, waaruit blijkt dat het gaat om opgelegde boetes voor een totaal van € 51,05 + 153,15 + 51,05 = € 255,25, dus nog niet de helft van voornoemd bedrag € 594,85. De verstrekte informatie is onvoldoende om te kunnen controleren of er al betaald is, m.a.w. of er wel een vordering is. De deurwaarder stuurt dan zijn fax d.d. 8 april 2002. Ik antwoord ommegaand per fax d.d. 8 april 2002. De reactie van de deurwaarder, fax d.d. 9 april 2002, spreekt voor zichzelf. Ik neem weer telefonisch contact op met (…) (de gerechtsdeurwaarder; N.o.), maar dat levert niets op. Daarop heb ik € 1000 overgemaakt op de rekening van het CJIB onder vermelding van de CJIB-nummers van de eerste fax van de deurwaarder.

Ik heb dus € 1000 betaald aan het CJIB voor bekeuringen die zonder deze Kafkaiaanse toestanden € 255,25 zouden zijn. Ik verzoek u te bewerkstelligen dat het verschil bij D.BV terugkomt."

14. Bij brief van 18 april 2002 deelde de heer G. de Nationale ombudsman mee dat hij die dag naar aanleiding van zijn klacht telefonisch was gehoord door medewerkster Go. van het CJIB. De conclusie van het gesprek was dat het CJIB bleef weigeren correspondentie naar het door hem gewenste adres te sturen, aldus de heer G. Hij verzocht de Nationale ombudsman dan ook zijn klacht in behandeling te nemen.

15. Het CJIB deelde de heer G. in reactie op diens klacht van 14 oktober 2001 op 19 april 2002 schriftelijk het volgende mee:

"…U klaagt over het feit dat u beschikkingen in verband met overtredingen die geconstateerd zijn op kentekens van voertuigen die op naam staan van D.BV en S.BV blijft ontvangen op het vestigingsadres van genoemd bedrijf en niet op het correspondentieadres. Dit ondanks uw herhaalde verzoeken aan het CJIB om gebruik te maken van het correspondentieadres van beide BV's.

In aansluiting op hetgeen reeds uiteengezet werd in onze brief van 12 februari 2002, nog het volgende.

Bij overtredingen die geconstateerd zijn op kenteken, wordt uitgegaan van het adres waarop de kentekenhouder volgens de RDW (…) te Veendam, geregistreerd staat. Deze gegevens worden samen met de feitgegevens elektronisch aan het CJIB aangeleverd door de opsporingsinstantie die de sanctie heeft opgelegd. Op grond van de aangeleverde gegevens laat het CJIB beschikkingen met aangehechte acceptgirokaarten maken, die verzonden worden aan het bij de RDW bekend zijnde adres.

Degene tot wie de beschikking zich richt dient binnen acht weken na verzending het op de acceptgiro vermelde bedrag te betalen aan het CJIB. Bij te late betaling wordt het bedrag van rechtswege verhoogd met vijfentwintig procent en ontvangt de betrokkene een eerste aanmaning met een nieuwe betalingstermijn van vier weken.

Indien door de betrokkene hierop niet wordt gereageerd, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verhoogd met vijftig procent en ontvangt betrokkene een tweede aanmaning. Een en ander op basis van de artikelen 23, 24 en 25 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de Wet Mulder.

Indien in de initiële of aanmaningsfase geen stukken onbestelbaar retour zijn ontvangen, vindt standaard een adresverificatie plaats na de vervaldatum van de tweede aanmaning, voordat de zaak doorgaat naar de incassofase.

Slechts indien een beschikking of een aanmaning onbestelbaar retour wordt ontvangen, vindt in een eerder stadium een adresverificatie plaats. De stukken die door het CJIB verzonden zijn aan genoemd vestigingsadres zijn tot op heden niet onbestelbaar retour gekomen, zodat er voor het CJIB geen enkele reden was om te twijfelen aan de juistheid van de door haar gebruikte gegevens.

Voor de goede orde wijs ik u er op dat in het systeem van de RDW slechts ruimte is voor één adresvermelding, voor subvermeldingen van bijvoorbeeld een postadres is geen ruimte. Indien het opgegeven adres afwijkt van het vestigingsadres zoals dat bij de Kamer van Koophandel is opgegeven, dan wordt het vestigingsadres van de Kamer van Koophandel overgenomen als zijnde het enige juiste. De RDW registreert slechts een ander adres na een schriftelijk, en met redenen omkleed verzoek daartoe. Een dergelijk verzoek dient vergezeld te gaan van een kopie van het rijbewijs van degene die namens de BV tekeningsbevoegd is en een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Middels onze brief van 12 februari jl. bent u op dit feit gewezen.

Navraag bij de RDW wijst uit dat het voertuig met het kenteken xx-xx-xx nog steeds geregistreerd staat op het vestigingsadres van D.BV, de A.-singel (…) te Rotterdam. Op grond van het bovenstaande zal bij een nieuwe op kenteken geconstateerde overtreding door de opsporingsinstantie die de zaak bij het CJIB aanlevert, opnieuw het vestigingsadres van de Kamer van Koophandel vermeld worden, en zal de beschikking naar het vestigingsadres verzonden worden.

U klaagt er tevens over dat u een aantal malen een adreswijziging heeft doorgegeven aan het CJIB en dat ondanks die adreswijziging niet correct wordt aangeschreven.

Het door het CJIB gebruikte geautomatiseerde systeem werkt zaaksgericht. Voor het CJIB geldt dat na een schriftelijk verzoek van een betrokkene een adres in een bepaalde zaak wordt aangepast. In een aantal dossiers hebben wij van u een schriftelijk verzoek ontvangen en in die zaken wordt u ook verder aangeschreven op het door u aangegeven correspondentieadres.

Bij onze brief van 12 februari jl. werd u naar aanleiding van de door het CJIB in die zaken ontvangen adreswijziging een restitutie toegezegd, het gaat om de beschikkingen met nummer (…), (…) en (…).

Abusievelijk werd in de brief als uw rekeningnummer een van de beschikkingsnummers vermeld, waarvoor mijn excuses.

Aan u is op 8 februari 2002 in verband met beschikkingsnummer (…) € 51,05 overgemaakt en op 8 april 2002 in verband met beschikkingsnummer (…) € 28,36, beide keren op rekeningnummer (…).

Ten aanzien van de door u doorgegeven adreswijziging merk ik nog het volgende op. Indien door u niet tijdig betaald wordt in de inningsfase, komt de beschikking in de incassofase. Dit betekent dat er een dwangbevel wordt uitgevaardigd. Een dwangbevel mag slechts worden uitgevaardigd op het juridisch correcte adres van een (rechts)persoon, in casu het vestigingsadres.

Ik vertrouw er op dat ik middels bovenstaande uiteenzetting genoegzaam ben ingegaan op de door u in uw klacht en tijdens het telefonisch horen aan de orde gestelde punten.

Op grond van de bovenstaande uiteenzetting acht ik uw klacht gericht tegen het CJIB ongegrond.

Een kopie van dit schrijven zend ik per gelijke post aan de Nationale ombudsman..."

16. Bij brief van 17 mei 2002 liet de heer G. de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:

"Tevens verzoek ik u dringend mijn klacht tegen het CJIB zo spoedig mogelijk in behandeling te nemen. Ik weet zo langzamerhand niet meer wat ik moet doen, zoals uit het volgende moge blijken.

1. Het CJIB blijft doorgaan bekeuringen opzettelijk naar het verkeerde adres te sturen. Zie brief d.d. 19 april 2002 (…).

2. Om verhogingen wegens te late betaling en deurwaarderskosten te vermijden, heb ik een rond bedrag, € 1000, gestort op rekening van het CJIB. Dat bedrag is kennelijk door het CJIB geaccepteerd, want het is niet teruggestort.

3. Desalniettemin gaat het CJIB door met het opleggen van verhogingen. Zie bijgaande kopie van Eerste aanmaning, kenmerk administratie (…), kenteken qq-qq-qq, betreffende een overtreding op 14 juni 2000. Deze aanschrijving heeft mij bereikt op 16 mei 2002. Dat is dus ongeveer twee jaar nadien.

4. Het CJIB legt dus een verhoging op wegens te late betaling, terwijl er een positief saldo op hun rekening staat.

5. Als gevolg van de verkeerde adressering bereiken mij bekeuringen zo laat dat de termijn van zes weken voor beroep bij de officier van justitie al verstreken is op het moment dat ik voor het eerst de bekeuring onder ogen krijg.

Samenvattend:

Het CJIB maakt het mij onmogelijk verhogingen en incassokosten wegens late betaling te vermijden en ontneemt mij het recht tegen opgelegde boetes in beroep te gaan.

Om hier een einde aan te maken is interventie van u dringend noodzakelijk."

17. Op 27 mei 2002 berichtte de heer G. de Nationale ombudsman desgevraagd schriftelijk als volgt.

"…Op mijn rekening is credit binnengekomen van het CJIB:

07/02/02 € 51,05

05/04/02 € 28,36

Intussen gaat het CJIB gewoon door met verkeerd te adresseren en met het opleggen van verhogingen. Dat is onrechtmatig, want ik heb een rond bedrag van € 1000 overgemaakt naar het CJIB (…). Ik heb dus een vordering op het CJIB en niet andersom..."

18. Op 8 juni 2002 stuurde de heer G. een brief aan het CJIB. Een afschrift van deze brief zond hij aan de Nationale ombudsman. In zijn brief schreef de heer G. het volgende:

"…Betreft: Transactienummer (…)

Vervaldatum 2 juli 2002

(…)

1. Wilt u mij even laten weten of bovenstaand transactievoorstel ten bedrage van € 382 betaald is door D.BV? Ik kan dat namelijk niet goed traceren.

2. Indien er niet betaald is, wilt u dan deze transactiebetaling boeken als onderdeel van de betaling van het ronde bedrag van € 1000, gedaan door D.BV op 13 april 2002? (…) Dit ronde bedrag werd op uw rekening gestort om in het vervolg af te komen van verhogingen en deurwaarderskosten als gevolg van uw incorrecte adressering…"

19. Het CJIB antwoordde de heer G. bij brief van 24 juni 2002 als volgt:

"…Medio april van dit jaar ontving het CJIB een bedrag groot € 1000 gestort door D.BV te Noordwijk ZH. In de omschrijving werden een drietal CJIB nummers genoemd waarop deze lumpsum betrekking had. Telefonisch vernam ik van u dat de bedoeling van deze betaling was alle openstaande en bij de deurwaarder lopende beschikkingen te betalen aan het CJIB.

Inmiddels hebben wij een overzicht gekregen van de deurwaarder die deze zaken onder zich had, gerechtsdeurwaarder E. Ik kan u aangaande de openstaande beschikkingen en de verdeling van de gestorte lumpsum het navolgende berichten.

In dossier:

(…) staat open 51,05 aan hoofdsom en 53,88 aan deurwaarderskosten

(…) staat open 51,05 aan hoofdsom en 53,88 aan deurwaarderskosten

(…) staat open 153,15 aan hoofdsom en 53,88 aan deurwaarderskosten

(…) staat open 51,05 aan hoofdsom en 89,23 aan deurwaarderskosten

(…) staat open 7,00 aan hoofdsom

in totaal 564,17 euro

In uw brief van 8 juni 2002 geeft u aan dat u een transactievoorstel heeft ontvangen met het nummer (…) ten bedrage van € 382. Deze transactie staat op naam van u als privé-persoon en niet op naam van D.BV.

Uw brief van 8 juni 2002 met het verzoek het transactievoorstel uit bovengenoemde lumpsum te voldoen, heb ik derhalve opgevat als een verzoek, gedaan vanuit uw positie als directeur van D.BV, om het bedrag wat nog onder het CJIB resteert aan te wenden ter voldoening van genoemd transactievoorstel gesteld op uw naam.

Voor de goede orde merk ik op dat thans nog een bedrag van € 53,83 resteert onder het CJIB. Laatstgenoemd bedrag zal aan D.BV worden gerestitueerd op rekeningnummer (…).

Tevens merk ik op dat ten aanzien van de beschikking met het nummer (…) de verhogingen niet, conform onze schriftelijke toezegging aan D.BV gerestitueerd zijn. Inmiddels heb ik de financiële afdeling de opdracht gegeven een bedrag groot € 35,70 aan D.BV over te maken.

Middels bovenstaande verrekening en aangekondigde restitutie beschouw ik uw dossier als afgedaan. Een kopie van deze brief zal ik per gelijke post zenden aan de Nationale ombudsman..."

20. De heer G. zond de Nationale ombudsman op 29 juli 2002 een brief, waarvan hij een afschrift per fax aan het CJIB stuurde. In zijn brief verzocht hij de Nationale ombudsman onder meer de volgende klacht in behandeling te nemen:

"Het CJIB heeft bij de afrekening van de door mij gestorte € 1000 aanzienlijke deurwaarderskosten aan mij in rekening gebracht. Dat is onrechtmatig. Immers, door de verhogingen terug te draaien erkent het CJIB dat deze verhogingen door mij niet voorkomen hadden kunnen worden als gevolg van de verkeerde adressering door het CJIB. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de deurwaarderskosten die het CJIB heeft veroorzaakt. Het CJIB had geen toestemming van mij de deurwaarderskosten te verrekenen in de door mij gestorte € 1000. Ik verzoek U te bewerkstelligen dat het CJIB dit corrigeert door de desbetreffende kosten aan mij terug te betalen."

21. Het CJIB schreef op 1 augustus 2002 het volgende aan de heer G.:

"…Uw fax van 29 juli jl. werd onder mijn aandacht gebracht. (…)

In uw klacht merkt u op dat het CJIB door in een aantal zaken de verhogingen ongedaan te maken heeft toegegeven jegens u onrechtmatig te hebben gehandeld.

Echter, in mijn brief van 12 februari jl. wordt op geen enkele wijze een door het CJIB gemaakte fout erkend. Het ongedaan maken van een verhoging in een zaak die nog in de inningsfase loopt, naar aanleiding van het ontvangen van een adreswijziging, houdt geen erkenning in van enige onrechtmatigheid aan de zijde van het CJIB. Tevens kunt u aan een dergelijke zaaksgerelateerde toezegging geen rechten voor de toekomst ontlenen.

Door u werd medio april van dit jaar een bedrag groot € 1000 overgemaakt onder vermelding van een drietal dossiernummers. Telefonisch begreep ik van u dat het uw bedoeling was met deze lumpsum alle nog bij de deurwaarder lopende zaken te voldoen. Normaliter dienen zaken die al in het incassotraject zijn en bij een deurwaarder lopen, ook bij de deurwaarder voldaan te worden inclusief incassokosten. Bij wijze van hoge uitzondering heeft het CJIB om u ter wille te zijn de zaken van D.BV die op dat moment bij de deurwaarder liepen, teruggehaald. Betaling aan het CJIB van zaken die al in de incassofase zijn en bij een deurwaarder lopen, houdt echter niet in dat de deurwaarderskosten niet verschuldigd zijn en niet betaald hoeven te worden.

Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat door het CJIB niet onrechtmatig is gehandeld door u in de zaken die al in de incassofasen waren deurwaarderskosten in rekening te brengen. De deurwaarderskosten zullen om die reden dan ook niet aan u worden gerestitueerd.

Wellicht ten overvloede maak ik u er op attent dat inmiddels weer een nieuwe initiële beschikking, met nummer (…) verzonden is aan D.BV, per adres A.-singel te Rotterdam, met als verzenddatum 20 juli jl…"

B. Standpunt verzoekster

1.1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

1.2. Verder schreef de heer G. op 6 december 2002 aan de Nationale ombudsman dat het CJIB in totaal voor een bedrag van € 436,83 aan onterechte deurwaarderskosten aan verzoekster had doorberekend. Ook vermeldde hij met betrekking tot welke beschikkingsnummers het CJIB volgens hem ten onrechte deurwaarderskosten in rekening had gebracht. Tevens deelde hij mee dat het hem eindelijk was gelukt de adressen van de beide betrokken BV's in het RDW-bestand gewijzigd te krijgen. Deze wijziging had een niet onaanzienlijke administratieve rompslomp - wegens het een paar keer terugsturen van alle bescheiden - en kosten - van uittreksels van de Kamer van Koophandel - met zich meegebracht, aldus de heer G.

2.1. Nadat de Nationale ombudsman het onderzoek naar de klacht had geopend, deelde de heer G. de Nationale ombudsman op 25 april 2003 telefonisch mee dat nieuwe bekeuringen door het CJIB toch weer naar het verkeerde adres werden gestuurd. Uit navraag bij de RDW was gebleken dat het adres daar wel goed stond geregistreerd, dus de fout moest bij het CJIB liggen, aldus de heer G. Ook deelde de heer G. mee dat hij onlangs door de kantonrechter was veroordeeld omdat hij een hem opgelegde boete niet zou hebben betaald, terwijl deze boete was voldaan uit het bedrag van € 1000 dat hij eerder aan het CJIB had overgemaakt. Het CJIB had het op deze boete betrekking hebbende bedrag achteraf echter teruggestort, waardoor hij ten onrechte was gedagvaard en veroordeeld, aldus de heer G.

2.2. In aanvulling op zijn telefonische mededelingen stuurde de heer G. de Nationale ombudsman op 25 april 2003 een afschrift van zijn brief van 8 april 2003 aan de officier van justitie te Den Haag. In die brief schreef hij het volgende:

"…Tegen de veroordeling tot het betalen van een geldboete van € 460 subsidiair negen dagen hechtenis onvoorwaardelijk teken ik bij deze beroep aan. Daarbij breng ik het volgende onder de aandacht.

1. Hedenmorgen is mij telefonisch medegedeeld dat mijn beroep binnen de daarvoor geldende termijn valt, mits ik dat beroep nog deze week aangetekend ter post laat gaan.

2. In bovengenoemde brief schrijft U: navraag bij de afdeling transactievoorstellen bij het CJIB heeft uitgewezen dat uw betaling na de vervaldatum werd ontvangen en dat het geld aan u is geretourneerd. Deze mededeling van het CJIB is onjuist. Door mij is € 1000 overgemaakt op 12-04-2002. (…) Op 17-12-2002 heeft het CJIB € 382 teruggestort onder vermelding DUBBEL B (…). Kennelijk was het CJIB van mening dat er dubbel was betaald.

3. De betaling van het ronde bedrag van € 1000 vond plaats om aan de verhogingen van boetes door het CJIB af te komen die het gevolg waren van de weigering van het CJIB om het correspondentieadres van mijn BV te Noordwijk te respecteren. Stukken van het CJIB bereikten mij daardoor slechts via de deurwaarder.

4. Over de opstelling van het CJIB heb ik mij met een klacht gewend tot de Nationale ombudsman.

5. Interventie van de Nationale ombudsman heeft er toe geleid dat het CJIB de opgelegde verhogingen ongedaan heeft gemaakt (…).

6. Vreemd genoeg weigert het CJIB de aan mij in rekening gebrachte incassokosten ook aan mij terug te betalen. Hierover loopt een nieuwe klacht bij de Nationale ombudsman.

7. Relevant voor de onderhavige zaak is dat voor het verstrijken van de vervaldatum het CJIB het schikkingsbedrag van € 382 onder zich had. Het kan toch niet zo zijn dat de schikking ongedaan wordt gemaakt doordat het CJIB € 382 overmaakt met de vermelding DUBBEL B?

8- Ik heb zelfs nog een brief d.d. 8 juni 2002 geschreven naar het CJIB waarin ik expliciet vraag het schikkingsbedrag van € 382 onder de betaalde € 1000 te boeken (…).

9- Het gevolg van de handelwijze van het CJIB is geweest dat ik ten onrechte voor de kantonrechter heb moeten verschijnen op 17 februari 2003. Dat heeft mij een halve dag gekost. De 'opportunity cost', d.w.z. de opbrengst van wat ik anders met die tijd had kunnen doen, en de reiskosten zijn meer dan de opgelegde boete. Ik wil U derhalve beleefd in overweging geven de boete ten opzichte van het oorspronkelijke schikkingsbedrag van € 382 nog aanzienlijk te verlagen…"

3.1. Op 2 mei 2003 schreef de heer G. nog het volgende aan de Nationale ombudsman:

"…Het CJIB blijft 'hopeless, helpless' en brengt mij er toe (…) nieuwe klachten bij u in te dienen. Allereerst memoreer ik de status van mijn twee eerdere klachten.

Klacht 1

Het CJIB weigert het correspondentieadres te respecteren van S.BV en van D.BV, waardoor mij beroep tegen bekeuringen onmogelijk wordt gemaakt en ik extra moet betalen als gevolg van de daardoor veroorzaakte verhogingen en deurwaarderskosten. Uw beslissing de klacht niet in behandeling te nemen motiveert U in Uw brief van 5 juli 2002 met:

1. Het CJIB heeft per brief van 19 april 2002 aangegeven hoe ik het adres bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) kan laten wijzigen.

2. Het CJIB heeft toegezegd de opgelegde verhogingen te restitueren.

Klacht 2

Het CJIB weigert ook de deurwaarderskosten te restitueren. Deze klacht loopt nog.

Bij deze dien ik drie nieuwe klachten tegen het CJIB bij U in.

Klacht 3

Het CJIB stuurt nog steeds stukken naar het verkeerde adres. (…)

De procedure beschreven in voornoemde brief van het CJIB van 19 april 2002 heb ik nauwkeurig gevolgd. Nadat om onduidelijke redenen mijn stukken door de RDW waren geretourneerd, is mijn indiening van 16 oktober 2002 geaccepteerd. Ik heb duidelijk aangegeven dat het adres als gebruikt door het CJIB veranderd moest worden. Toch blijft het CJIB de stukken naar Rotterdam in plaats van naar Noordwijk sturen. Kunt U er voor zorgen dat dit eindelijk eens ophoudt? Tevens verzoek ik U te bewerkstelligen dat de opgelegde verhoging ad € 26 (…) conform de toezegging van het CJIB (zie onder Klacht 1) wordt gerestitueerd.

Klacht 4

Het CJIB verstrekt onjuiste informatie aan justitie, waardoor ik schade lijd. Deze klacht betreft transactienummer (…). Ik had - om verhogingen te voorkomen - een rond bedrag van € 1000 overgemaakt naar het CJIB met de mededeling dat zulks voor eventuele volgende bekeuringen kon worden aangewend. Voor alle zekerheid verzocht ik per brief d.d. 8 juni 2002 (…) nog eens expliciet om deze transactie onder mijn betaling van € 1000 te boeken. Mijn verzoek (punt 1 van die brief) om te bevestigen werd door het CJIB genegeerd. Op 17 februari ben ik voor de desbetreffende overtreding voor de kantonrechter te Leiden verschenen, die mij veroordeelde tot een boete van € 460. Per brief van 18 februari 2003 verzoek ik deze dubbele veroordeling terug te draaien (…). Het antwoord van justitie blijkt vervolgens te berusten op de onjuiste mededeling van het CJIB dat mijn betaling na de vervaldatum zou zijn ontvangen (…). Daarop ga ik in beroep per aangetekend schrijven d.d. 8 april 2003 (…). Door de handelwijze van het CJIB, met name het niet reageren op mijn brief d.d. 8 juni 2002 en het geven van onjuiste informatie aan justitie, heb ik schade geleden: hogere boete, kosten van beroep en enige mandagen tijd. Ik verzoek U te bewerkstelligen dat het CJIB die schade aan mij vergoedt…"

3.2. Bij zijn brief voegde de heer G. onder meer twee beschikkingen met verzenddatum 10 april 2003 en een aanmaning met verzenddatum 16 januari 2003 die naar D.BV, adres S.-singel (…) te Rotterdam waren gestuurd.

Ook voegde hij bij zijn brief een afschrift van een brief die hij op 18 februari 2003 aan het Paleis van Justitie in Den Haag had verstuurd. In deze brief schreef de heer G. dat hij de dag ervoor door de kantonrechter te Leiden was veroordeeld tot een boete van € 460 wegens een op 8 april 2002 te Katwijk aan Zee begane snelheidsovertreding, terwijl hij eerder een op dezelfde overtreding betrekking hebbend transactievoorstel had ontvangen ten bedrage van € 382. Hij stelde dat hij voor dezelfde overtreding tweemaal was beboet en verzocht om die reden de veroordeling van 17 februari 2003 terug te draaien en uit de administratie te verwijderen.

Verder voegde de heer G. bij zijn brief het antwoord dat hij van het arrondissementsparket te Den Haag had ontvangen op laatstgenoemde brief. Het arrondissementsparket schreef de heer G. op 31 maart 2003 het volgende:

"…In antwoord op uw (…) brief, deel ik u mede dat het transactievoorstel (ter voorkoming van verdere rechtsvervolging) met verzenddatum 27 mei 2002 door u niet of niet tijdig is voldaan aan het CJIB. (Navraag bij de afdeling transactievoorstellen bij het CJIB heeft uitgewezen dat uw betaling na de vervaldatum werd ontvangen en dat het geld aan u is geretourneerd.) Hierop bent u gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter op 17 februari 2003.

U bent daarbij persoonlijk aanwezig geweest en veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 460 subsidiair negen dagen hechtenis onvoorwaardelijk. Binnenkort ontvangt u een acceptgiro om dit bedrag te voldoen. Deze overtreding staat dus maar een keer geregistreerd…"

3.3. Ook voegde de heer G. bij zijn brief een afschrift van een brief die hij op 19 april 2003 aan het CJIB had gestuurd, en waarin hij het CJIB schreef dat hij hoger beroep had ingesteld tegen eerdergenoemde uitspraak van de kantonrechter van 17 februari 2003. In verband met het ingestelde hoger beroep verzocht hij het CJIB om een aanschrijving met acceptgirokaart van 22 april 2003 ongedaan te maken.

C. Standpunt minister van Justitie

1. De minister van Justitie reageerde bij brief van 2 mei 2003 op de klacht. In zijn brief verwees hij naar een ambtsbericht van het CJIB van 4 april 2003, met de inhoud waarvan hij zich verenigde. In dit ambtsbericht staat het volgende vermeld:

"…Naar aanleiding van de door de heer G. ingediende klacht van D.BV te Noordwijk, kan ik u het volgende berichten.

Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel te Rotterdam blijkt dat de heer G. de zelfstandig bevoegde bestuurder is van S.BV en tevens zelfstandig bevoegde medebestuurder is van D.BV. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel te Rotterdam is de heer G. woonachtig op het adres K.-boulevard (…) te Noordwijk.

D.BV, verder te noemen verzoekster, klaagt erover dat het CJIB bij brief van 1 augustus 2002 heeft geweigerd aan haar in rekening gebrachte deurwaarderskosten te restitueren. Voorts klaagt verzoekster erover dat het CJIB ten onrechte deurwaarderskosten heeft verrekend met een door haar aan het CJIB overgemaakt geldbedrag van € 1000 nu zij voor deze verrekening geen toestemming had gegeven.

Als eerste geef ik hieronder op korte wijze een inhoudelijke weergave van de berichtenwisseling zoals deze, voorafgaande aan de onderhavige klacht, tussen verzoekster en het CJIB heeft plaatsgevonden. Vervolgens geef ik een overzicht van de acties die het CJIB heeft ondernomen in de zaken waarop deze klacht ziet met vermelding van de desbetreffende data, betalingstermijnen en adresseringen. Tot slot zal ik mij inhoudelijk uitlaten over de hierboven geformuleerde klacht als zodanig.

Vanaf oktober 2001 tot en met augustus 2002 heeft tussen verzoekster en het CJIB een intensieve correspondentie plaatsgevonden. (…)

Verzoekster klaagt in de aangegeven periode voortdurend over het feit dat in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aan D.BV en S.BV opgelegde beschikkingen worden ontvangen op het adres A.-singel (…) te Rotterdam zijnde het bij de Kamer van Koophandel opgegeven vestigingsadres. Verzoekster wenst haar post echter te ontvangen op het bij de Kamer van Koophandel aangegeven correspondentieadres zijnde K.-boulevard (…) Noordwijk.

Op 12 februari 2002 en 19 april 2002 is verzoekster schriftelijk uitgelegd dat bij overtredingen die geconstateerd zijn op kenteken, wordt uitgegaan van het adres waarop de kentekenhouder volgens de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geregistreerd staat. Indien de kentekenhouder een rechtspersoon betreft, wordt bij de RDW als adres automatisch het vestigingsadres overgenomen zoals dit bij de desbetreffende Kamer van Koophandel is opgegeven. Aan verzoekster is in beide brieven voorts uitgelegd op welke wijze de registratie bij de RDW kan worden aangepast. Tevens is verzoekster er in de brief van 19 april 2002 op gewezen dat het door het CJIB gebruikte geautomatiseerde systeem zaaksgericht werkt en dat slechts na een schriftelijk verzoek van betrokkene een adres in een bepaalde zaak kan worden aangepast.

Op 13 april 2002 wordt de rekening van het CJIB gecrediteerd met een bedrag ter hoogte van € 1000. Dit bedrag is aan het CJIB overgemaakt door D.BV. Op 18 april 2002 wordt de heer G. in het kader van een klachtprocedure met betrekking tot voornoemde adresseringskwestie telefonisch gehoord. De heer G. geeft in dit telefoongesprek onder meer aan de op dat moment openstaande vorderingen niet aan de deurwaarder te willen voldoen maar direct met het CJIB te willen afwikkelen. De storting van € 1000 strekte daartoe. Het CJIB heeft deze som, op een hierna uiteen te zetten wijze, op de jegens verzoekster openstaande vorderingen bestemd.

Nadien geeft verzoekster op 8 juni 2002 aan het CJIB te kennen dat zij verwacht door middel van deze storting voortaan gevrijwaard te zullen blijven van opgelegde verhogingen en deurwaarderskosten. Voorts geeft verzoekster op 8 juni 2002 aan dat uit het bedrag van € 1000 tevens het door de officier van justitie aan de heer G. aangeboden transactievoorstel met het nummer (…) ter hoogte van € 382 voldaan kan worden. Op 24 juni 2002 (…) specificeerde het CJIB verzoekster schriftelijk de wijze van bestemmen van de € 1000. Per fax van 29 juli 2002 geeft verzoekster het CJIB te kennen dat zij zich bij de Nationale ombudsman heeft beklaagd over de haar in rekening gebrachte deurwaarderskosten. Op 1 augustus 2002 zet het CJIB verzoekster zijn standpunt met betrekking tot het bestemmen van de € 1000 en de verschuldigdheid van de deurwaarderskosten schriftelijk uiteen.

Op verzoek van de Nationale ombudsman van 22 november 2002 geeft verzoekster per brief van 6 december 2002 aan met betrekking tot welke beschikkingen en bedragen het CJIB volgens verzoekster een verkeerde afrekening heeft gemaakt. Het in de brief van verzoekster onder A. aangegeven deurwaardersexploot had betrekking op het bij het CJIB bekende beschikkingsnummer (…). De onder B. aangegeven zaken zijn bij het CJIB bekend onder de beschikkingsnummers (…), (…) en (…). De onder C. aangegeven zaak met het nummer (…) is bij het CJIB bekend onder beschikkingsnummer (…). Naast voornoemde nummers zijn met betrekking tot deze klacht echter tevens het transactievoorstel met het nummer (…) en het beschikkingsnummer (…) van belang. Over deze zaken kan ik het navolgende opmerken.

Op 3 augustus 2000 werd op de Leidsevaart te Voorhout geconstateerd dat met het motorvoertuig met het kenteken yy-yy-yy de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden. In verband hiermee werd op grond van de Wahv bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter hoogte van ƒ 130 (€ 58,99). De bekendmaking van deze beschikking met het nummer (…), geschiedde door toezending aan het adres van de kentekenhouder zoals dit was opgenomen in het kentekenregister. Volgens de RDW stond het kenteken ten tijde van de gedraging op naam van S.BV gevestigd op het adres A.-singel (…) te Rotterdam. De beschikking droeg als verzenddatum 10 oktober 2000 en als vervaldatum 5 december 2000. Aangezien betaling uitbleef en er geen rechtsmiddel werd ingesteld, werd de sanctie van rechtswege verhoogd met 25% en terzake een aanmaning gezonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 162,50 (€ 73,74). De aanmaning droeg als verzenddatum 27 december 2000 en als vervaldatum 23 januari 2001. Aangezien ook na deze aanmaning betaling uitbleef werd het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met 50% en ter zake een tweede aanmaning verzonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 243,75 (€ 110,61). De tweede aanmaning droeg als verzenddatum 17 februari 2001 en als vervaldatum 16 maart 2001. Ook na deze tweede aanmaning werd geen betaling ontvangen. Geen van voornoemde poststukken werd onbestelbaar retour ontvangen. Alvorens over te gaan tot verdere incassomaatregelen werd op 4 mei 2001 bij de Kamer van Koophandel Rotterdam het adres van S.BV geverifieerd waarbij werd vastgesteld dat het gehanteerde voornoemd adres correct was. Aangezien de sanctie niet werd voldaan, ook niet na aanmaningen, werd op grond van art. 26 Wahv op 16 mei 2001 door de officier van justitie te Leeuwarden een dwangbevel uitgevaardigd wat op voornoemd adres op 15 juni 2001 aan S.BV werd betekend door gerechtsdeurwaarderskantoor V. Op 15 augustus 2001 werd het op dat moment totaal verschuldigde bedrag ter hoogte van ƒ 570,52 (€ 258,89), zijnde de hoofdsom van ƒ 243,75 (€ 110,61) en ƒ 326,77 (€ 148,28) aan deurwaarderskosten, door S.BV per bank aan gerechtsdeurwaarderskantoor V. voldaan.

Op 30 januari 2001 werd op de Haarlemmertrekvaart te Oegstgeest geconstateerd dat met het motorvoertuig met het kenteken xx-xx-xx de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden. In verband hiermee werd op grond van de Wahv bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter hoogte van ƒ 60 (€ 27,23). De bekendmaking van deze beschikking met het nummer (…), geschiedde door toezending aan het adres van de kentekenhouder zoals dit was opgenomen in het kentekenregister. Volgens de RDW stond het kenteken ten tijde van de gedraging op naam van D.BV gevestigd op het adres A.-singel (…) te Rotterdam. De beschikking droeg als verzenddatum 24 februari 2001 en als vervaldatum 21 april 2001. Aangezien betaling uitbleef en er geen rechtsmiddel werd ingesteld, werd de sanctie van rechtswege verhoogd met 25% en terzake een aanmaning gezonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 75 (€ 34,03). De aanmaning droeg als verzenddatum 15 mei 2001 en als vervaldatum 12 juni 2001. Aangezien ook na deze aanmaning betaling uitbleef werd het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met 50% en ter zake een tweede aanmaning verzonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 112,50 (€ 51,05). De tweede aanmaning droeg als verzenddatum 6 juli 2001 en als vervaldatum 3 augustus 2001. Ook na deze tweede aanmaning werd geen betaling ontvangen. Geen van voornoemde poststukken werd onbestelbaar retour ontvangen.

Alvorens over te gaan tot verdere incassomaatregelen werd op 1 november 2001 bij de Kamer van Koophandel Rotterdam het adres van D.BV geverifieerd waarbij werd vastgesteld dat het gehanteerde voornoemd adres correct was. Aangezien de sanctie niet werd voldaan, ook niet na aanmaningen, werd op grond van art. 26 Wahv op 9 november 2001 door de officier van justitie te Leeuwarden een dwangbevel uitgevaardigd wat op voornoemd adres op 14 november 2001 aan D.BV werd betekend door gerechtsdeurwaarderskantoor E. In deze zaak bedroeg het totaal te executeren bedrag ƒ 309,14 (€ 140,28) zijnde ƒ 112,50 (€ 51,05) aan hoofdsom en ƒ 196,64 (€ 89,23) aan deurwaarderskosten.

Op 5 december 2000 werd op de Leidsevaart te Voorhout geconstateerd dat met het motorvoertuig met het kenteken xx-xx-xx de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden. In verband hiermee werd op grond van de Wahv bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter hoogte van ƒ 180 (€ 81,68). De bekendmaking van deze beschikking met het nummer (…), geschiedde door toezending aan het adres van de kentekenhouder zoals dit was opgenomen in het kentekenregister. Volgens de RDW stond het kenteken ten tijde van de gedraging op naam van D.BV gevestigd op het adres A.-singel (…) te Rotterdam. De beschikking droeg als verzenddatum 23 februari 2001 en als vervaldatum 20 april 2001. Aangezien betaling uitbleef en er geen rechtsmiddel werd ingesteld, werd de sanctie van rechtswege verhoogd met 25% en terzake een aanmaning gezonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 225 (€ 102,10). De aanmaning droeg als verzenddatum 12 mei 2001 en als vervaldatum 9 juni 2001. Aangezien ook na deze aanmaning betaling uitbleef werd het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met 50% en ter zake een tweede aanmaning verzonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 337,50 (€153,15). De tweede aanmaning droeg als verzenddatum 4 juli 2001 en als vervaldatum 1 augustus 2001. Ook na deze tweede aanmaning werd geen betaling ontvangen. Geen van voornoemde poststukken werd onbestelbaar retour ontvangen. Alvorens over te gaan tot verdere incassomaatregelen werd op 1 november 2001 bij de Kamer van Koophandel Rotterdam het adres van D.BV geverifieerd waarbij werd vastgesteld dat het gehanteerde voornoemd adres correct was. Aangezien de sanctie niet werd voldaan, ook niet na aanmaningen, werd op grond van art. 26 Wahv op 9 november 2001 door de officier van justitie te Leeuwarden een dwangbevel uitgevaardigd wat op voornoemd adres op 14 november 2001 aan D.BV werd betekend door gerechtsdeurwaarderskantoor E. In deze zaak bedroeg het totaal te executeren bedrag ƒ 456,24 (€ 207,03) zijnde ƒ 337,50 (€ 153,15) aan hoofdsom en ƒ 118,74 (€ 53,88) aan deurwaarderskosten. Betekening van dit dwangbevel geschiedde door middel van een exploot waarvan de eenmalige betekeningskosten ten laste zijn gebracht van de zaak met het beschikkingsnummer (…).

Op 2 februari 2001 werd op de Aalsterweg te Eindhoven geconstateerd dat met het motorvoertuig met het kenteken xx-xx-xx de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden. In verband hiermee werd op grond van de Wahv bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter hoogte van ƒ 60 (€ 27,23). De bekendmaking van deze beschikking met het nummer (…), geschiedde door toezending aan het adres van de kentekenhouder zoals dit was opgenomen in het kentekenregister. Volgens de RDW stond het kenteken ten tijde van de gedraging op naam van D.BV gevestigd op het adres A.-singel (…) te Rotterdam. De beschikking droeg als verzenddatum 22 februari 2001 en als vervaldatum 19 april 2001.

Aangezien betaling uitbleef en er geen rechtsmiddel werd ingesteld, werd de sanctie van rechtswege verhoogd met 25% en terzake een aanmaning gezonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 75 (€ 34,04). De aanmaning droeg als verzenddatum 11 mei 2001 en als vervaldatum 8 juni 2001. Aangezien ook na deze aanmaning betaling uitbleef, werd het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met 50% en ter zake een tweede aanmaning verzonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 112,50 (€ 51,05). De tweede aanmaning droeg als verzenddatum 4 juli 2001 en als vervaldatum 1 augustus 2001. Ook na deze tweede aanmaning werd geen betaling ontvangen. Geen van voornoemde poststukken werd onbestelbaar retour ontvangen. Alvorens over te gaan tot verdere incassomaatregelen werd op 1 november 2001 bij de Kamer van Koophandel Rotterdam het adres van D.BV geverifieerd waarbij werd vastgesteld dat het gehanteerde voornoemd adres correct was. Aangezien de sanctie niet werd voldaan, ook niet na aanmaningen, werd op grond van art. 26 Wahv op 9 november 2001 door de officier van justitie te Leeuwarden een dwangbevel uitgevaardigd wat op voornoemd adres op 14 november 2001 aan D.BV werd betekend door gerechtsdeurwaarders- kantoor E. In deze zaak bedroeg het totaal te executeren bedrag ƒ 231,24 (€ 104,93) zijnde ƒ 112,50 (€ 51,05) aan hoofdsom en ƒ 118,74 (53,88) aan deurwaarderskosten. Betekening van dit dwangbevel geschiedde door middel van een exploot waarvan de eenmalige betekeningskosten ten laste zijn gebracht van de zaak met het beschikkingsnummer 39823645.

Op 13 november 2000 werd op de Laan Copes van Cattenburch te Den Haag geconstateerd dat met het motorvoertuig met het kenteken xx-xx-xx de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden. In verband hiermee werd op grond van de Wahv bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter hoogte van ƒ 60 (€ 27,23). De bekendmaking van deze beschikking met het nummer (…), geschiedde door toezending aan het adres van de kentekenhouder zoals dit was opgenomen in het kentekenregister. Volgens de RDW stond het kenteken ten tijde van de gedraging op naam van D.BV gevestigd op het adres A.-singel (…) te Rotterdam. De beschikking droeg als verzenddatum 30 december 2000 en als vervaldatum 23 februari 2001. Aangezien betaling uitbleef en er geen rechtsmiddel werd ingesteld, werd de sanctie van rechtswege verhoogd met 25% en terzake een aanmaning gezonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 75 (€ 34,04). De aanmaning droeg als verzenddatum 20 maart 2001 en als vervaldatum 17 april 2001. Aangezien ook na deze aanmaning betaling uitbleef werd het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met 50% en ter zake een tweede aanmaning verzonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal ƒ 112,50 (€ 51,05). De tweede aanmaning droeg als verzenddatum 11 mei 2001 en als vervaldatum 8 juni 2001. Ook na deze tweede aanmaning werd geen betaling ontvangen. Geen van voornoemde poststukken werd onbestelbaar retour ontvangen. Alvorens over te gaan tot verdere incassomaatregelen werd op 1 november 2001 bij de Kamer van Koophandel Rotterdam het adres van D.BV geverifieerd waarbij werd vastgesteld dat het gehanteerde voornoemd adres correct was. Aangezien de sanctie niet werd voldaan, ook niet na aanmaningen, werd op grond van art. 26 Wahv op 9 november 2001 door de officier van justitie te Leeuwarden een dwangbevel uitgevaardigd wat op voornoemd adres op 14 november 2001 aan D.BV werd betekend door gerechtsdeurwaarderskantoor E. In deze zaak bedroeg het totaal te executeren bedrag ƒ 231,24 (€ 104,93 zijnde ƒ 112,50 (€ 51,05) aan hoofdsom en ƒ 118,74 (€ 53,88) aan deurwaarderskosten. Betekening van dit dwangbevel geschiedde door middel van een exploot waarvan de eenmalige betekeningskosten ten laste zijn gebracht van de zaak met het beschikkingsnummer (…).

Op 8 april 2002 werd op de Provinciale weg S10 te Katwijk aan Zee geconstateerd dat met het motorvoertuig met het kenteken xx-xx-xx de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden. Na staandehouding werd vastgesteld dat voornoemd voertuig ten tijde van het plegen van het misdrijf bestuurd werd door de heer G., woonachtig K.-boulevard (…) Noordwijk aan Zee. De officier van justitie stelde voornoemde bestuurder door middel van een transactievoorstel ter hoogte van € 382 in de gelegenheid strafvervolging te voorkomen. Het transactievoorstel met het nummer (…) droeg als verzenddatum 27 mei 2002 en als vervaldatum 2 juli 2002.

Op 4 februari 2002 werd op de Provinciale weg N206 te Katwijk aan Zee geconstateerd dat met het motorvoertuig met het kenteken xx-xx-xx de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden. In verband hiermee werd op grond van de Wahv bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd ter hoogte van € 28. De bekendmaking van deze beschikking met het nummer (…), geschiedde door toezending aan het adres van de kentekenhouder zoals dit was opgenomen in het kentekenregister. Volgens de RDW stond het kenteken ten tijde van de gedraging op naam van D.BV gevestigd op het adres A.-singel (…) te Rotterdam. De beschikking droeg als verzenddatum 6 maart 2002 en als vervaldatum 1 mei 2002. Aangezien betaling uitbleef en er geen rechtsmiddel werd ingesteld, werd de sanctie van rechtswege verhoogd met 25% en ter zake een aanmaning gezonden aan voornoemd adres ter hoogte van in totaal € 35. De aanmaning droeg als verzenddatum 23 mei 2002 en als vervaldatum 20 juni 2002. Op 4 juni 2002 werd de rekening van het CJIB ten behoeve van deze zaak gecrediteerd met een bedrag van € 28. De op basis van art. 23 lid 2 Wahv opgelegde wettelijke verhoging ter hoogte van € 7 was echter op grond van art. 24 Wahv verschuldigd en bleef onbetaald.

Zoals ik hiervoor reeds heb aangehaald, is verzoekster op 12 februari 2002 en 19 april 2002 door het CJIB uitputtend geïnformeerd omtrent de tenaamstellings- en adresseringssystematiek. Uit afschriften van de zich in het onderhavige zaaksdossier van de Nationale ombudsman bevindende brieven valt op te maken dat verzoekster om financiële redenen er willens en wetens vanaf heeft gezien om haar gegevens bij de RDW te laten aanpassen. In de voornoemde zaken zijn alle beschikkingen en aanmaningen, conform art. 4 lid 2 Wahv, verzonden aan het juiste adres. M.a.w. het adres zoals dit was opgenomen in het kentekenregister van de RDW. Geen van de verzonden poststukken kwam onbestelbaar retour. Door in gebreke te blijven met betalen, ondanks de aan haar verzonden aanmaningen, heeft verzoekster het verdere incassotraject, inclusief het inschakelen van een gerechtsdeurwaarder, over zichzelf afgeroepen.

Voor wat betreft de in rekening gebrachte kosten van de gerechtsdeurwaarder merk ik het volgende op. Ingevolge artikel 26, negende lid van de Wahv worden de kosten van verhaal op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. De kosten van verhaal worden berekend met toepassing van het bepaalde bij het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. In de praktijk bestaan die kosten uit de kosten van het exploot van betekening en de kosten van invordering. De kosten van invordering zijn vastgesteld bij de Regeling vaststelling invorderingskosten. Deze kosten zijn gebaseerd op wettelijke regelingen en kunnen door de deurwaarder aan betrokkene in rekening worden gebracht. Gebleken is dat de deurwaarder overeenkomstig het genoemde Besluit en de Regeling de juiste bedragen bij betrokkene in rekening heeft gebracht.

Op 13 april 2002 werd de rekening van het CJIB gecrediteerd met een bedrag ter hoogte van € 1000 onder vermelding van (…)/(…)/(…). Het CJIB heeft in eerste instantie de aangegeven zaken uit het bedrag van € 1000 voldaan. Indien er na de aangegeven bestemming een bedrag resteert en er van een betrokkene overige vorderingen open staan, dan vindt op basis van de interne CJIB-richtlijnen de bestemming van een overschot in beginsel in de navolgende volgorde plaats: schadevergoedingsmaatregelen, vorderingen in verband met een door de rechter opgelegde strafrechtelijke boete, vorderingen welke voortkomen uit door de rechter opgelegde ontnemingsmaatregelen, vorderingen voortkomende uit de Wahv waarbij in dit laatste geval als eerste de oudste sanctie zal worden voldaan en daarna de meer recentere. Voor wat betreft Wahv-zaken wordt in de beoordeling naast de ouderdom van de zaak tevens meegewogen in welke fase van executie de zaak zich bevindt in die zin dat zoveel als mogelijk escalatie wordt voorkomen.

Aan de hand van voornoemde richtlijn heeft het CJIB de op 13 april 2002 ontvangen som van € 1000 is als volgt bestemd. In de zaak (…) € 51,05 aan hoofdsom en € 89,23 aan deurwaarderskosten. In de zaak (…) € 153,15 aan hoofdsom en € 53,88 aan deurwaarderskosten. In de zaak (…) € 51,05 aan hoofdsom en € 53,88 aan deurwaarderskosten. In de zaak (…) € 51,05 aan hoofdsom en € 53,88 aan deurwaarderskosten. In de zaak (…) € 7 aan hoofdsom en, naar aanleiding van de brief van verzoekster van 8 juni 2002, in de zaak (…) € 382.

Op basis van het hiervoor gestelde omtrent de verschuldigdheid van zowel de openstaande hoofdsommen als ook de deurwaarderskosten heeft het CJIB op 1 augustus 2002 terecht restitutie van deze laatste kosten geweigerd. Het resterende bedrag ter hoogte van € 53,83 is echter op 27 juni 2002 aan verzoekster teruggestort. De deurwaarderskosten zoals hiervoor opgesomd, zijn door het CJIB overgemaakt aan gerechtsdeurwaarderskantoor E.

Het door verzoekster gevoerde verweer dat zij recht heeft op restitutie van de deurwaarderskosten omdat het CJIB eerder wel - in verband met een adreswijziging - de verhogingen van de desbetreffende administratieve sancties heeft teruggedraaid, treft geen doel. Verzoekster refereert hier blijkbaar aan de vier zaken waarop de brief van het CJIB van 12 februari 2002 betrekking had. Zoals aan verzoekster op 1 augustus 2002 schriftelijk uiteen gezet betrof het hier zaken die zich nog bevonden in de inningsfase en waarin nog geen dwangbevel was uitgevaardigd en derhalve nog geen deurwaarder was ingeschakeld. Verzoekster is er in deze brief tevens op gewezen dat zij aan dergelijke zaaksgerelateerde mutaties geen rechten voor de toekomst kan ontlenen.

Het door verzoekster gevoerde verweer dat het CJIB de deurwaarderskosten ten onrechte heeft verrekend met de som van € 1000 nu zij daarvoor geen toestemming had gegeven treft evenmin doel. Van enige verrekening in de zin van het Burgerlijk Wetboek is in de onderhavige casus geen sprake geweest. Voor zover verzoekster meent te zeggen dat voor het bestemmen van het geld zoals boven uiteengezet haar nadrukkelijke toestemming vereist was, merk ik op dat verzoekster bewust een groot bedrag ineens aan het CJIB heeft overgemaakt. Op grond van het hiervoor uiteengezette over de verschuldigdheid van zowel de openstaande hoofdsommen als ook de deurwaarderskosten behoefde het CJIB, na de ontvangst van de € 1000, niet ook nog de uitdrukkelijke toestemming van verzoekster om te handelen zoals het heeft gedaan.

Gelet op het vorenstaande acht ik de door verzoeker geformuleerde klachten ten aanzien van het handelen van het CJIB ongegrond.

Ten overvloede merk ik nog op dat door middel van adresverificatie is vast komen te staan dat verzoekster met ingang van 17 september 2002 haar adres bij de RDW heeft laten aanpassen in die zin dat bij de Kamer van Koophandel thans als vestigingsadres is opgenomen S.-singel (…) te Rotterdam…"

2. Desgevraagd faxte het CJIB de Nationale ombudsman op 26 mei 2003 twee uittreksels van de Kamer van Koophandel te Rotterdam waaruit blijkt dat D.BV haar statutaire adres per 17 september 2002 heeft gewijzigd van A.-singel (…) te Rotterdam naar S.-singel (…) te Rotterdam. Ook blijkt uit deze uittreksels dat bij de Kamer van Koophandel als correspondentieadres van D.BV - net als vóór 17 september 2002 - het adres K.-boulevard (…) te Noordwijk staat vermeld.

3. Desgevraagd deelde het CJIB de Nationale ombudsman op 26 mei 2003 telefonisch mee dat als een feit op kenteken wordt geconstateerd, de politie de RDW voor adresgegevens "bevraagt". De benodigde gegevens worden vervolgens door de politie compleet aangeleverd bij het CJIB, dat de beschikking verstuurt. Pas als het CJIB stukken onbestelbaar retour ontvangt - wat in deze zaak niet het geval was - doet het CJIB zelf een nieuwe "bevraging" bij de RDW.

4. Op 27 mei 2003 faxte het CJIB de Nationale ombudsman desgevraagd het resultaat van een "bevraging" die het CJIB die dag bij de RDW had gedaan met betrekking tot het kenteken xx-xx-xx. Op de betreffende uitdraai van computergegevens was te zien dat dit kenteken op dat moment bij de RDW stond geregistreerd op het statutaire adres van D.BV zoals dit sinds 17 september 2002 luidde: S.-singel (…) te Rotterdam.

D. Reactie verzoekster

1. Op 13 juni 2003 deelde de heer G. de Nationale ombudsman telefonisch mee dat hij in het jaar 2002 bij de RDW het correspondentieadres van D.BV had gewijzigd in het adres K.-boulevard (…) te Noordwijk. Met deze wijziging wilde hij bewerkstelligen dat beschikkingen voor het motorvoertuig met het kenteken xx-xx-xx - een bedrijfswagen van D.BV - door het CJIB in het vervolg naar dit adres in Noordwijk zouden worden verstuurd, en niet naar het bij de Kamer van Koophandel vermelde vestigingsadres van het bedrijf in Rotterdam. De heer G. gaf aan dat het hem stoorde dat het CJIB desondanks nog steeds beschikkingen naar het vestigingsadres in Rotterdam verzond.

Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman contact opgenomen met de RDW met de vraag welk adres in het RDW-register staat vermeld bij kenteken xx-xx-xx. Op 30 juni 2003 liet een medewerker van de RDW telefonisch weten dat in het RDW-register bij het kenteken xx-xx-xx alleen het vestigingsadres van het bedrijf staat vermeld.

2.1. De heer G. reageerde bij brief van 12 juli 2003 als volgt op het standpunt van de minister van Justitie:

"…1. Allereerst vestig ik de aandacht op de tweede alinea van bladzijde 7, waarin wordt opgesomd wat het CJIB onder de door mij op 13 april 2002 betaalde € 1000 heeft laten vallen. De laatste zin van die alinea luidt: ....en, naar aanleiding van de brief van verzoekster van 8 juni 2002 in de zaak (…) € 382. Hoe verklaart het Ministerie dat ik voor diezelfde zaak op 17 februari 2003 voor de kantonrechter heb moeten verschijnen? Zoals U bekend is, veroordeelde deze mij tot een boete van € 460 die ik, ondanks lopend beroep, heb moeten betalen.

2. Betreffende de ter discussie staande deurwaarderskosten geeft het stuk van het Ministerie geen nieuwe gezichtspunten. Wat doet een 'normale' instantie die stukken opstuurt naar een BV zonder enigerlei reactie te krijgen? Die pleegt een telefoontje of stuurt een e-mailtje naar de Kamer van Koophandel om de adressering te verifiëren. In dit geval zou dan terstond het juiste correspondentieadres boven water zijn gekomen. Het CJIB schakelde echter hiervoor een deurwaarder in die natuurlijk een rekening stuurde. Een deurwaarder dient om een onwillige debiteur (en dat ben ik geenszins) tot betalen te krijgen en niet om achter een adres te komen dat zo door de Kamer van Koophandel kan worden verstrekt. Dit oneigenlijke gebruik van een deurwaarder door het CJIB is onrechtmatig en dient voor rekening te zijn van het CJIB en niet voor mijn rekening. Het uitvoerige stuk van het Ministerie van Justitie over al mijn snelheidsovertredingen verandert daar niets aan..."

2.2. Bij zijn brief voegde de heer G. een afschrift van een brief die hij die dag aan de RDW had gestuurd. In deze brief schreef de heer G. het volgende:

"…1. Per brief d.d. 30-7-2002 heb ik de RDW verzocht het adres te wijzigen van zowel S.BV als van D.BV in bovenstaand correspondentieadres (K.-boulevard (…) Noordwijk).

2. Met uw brief (…) d.d. 16-8-2002 kreeg ik alle stukken retour ondanks dat deze compleet in orde waren.

3. Na overleg met uw contactpersoon Z. heb ik de stukken opnieuw toegestuurd. Deze indiening, d.d. 16 oktober 2002, werd wel geaccepteerd.

4. Naar aanleiding van de nog steeds verkeerde adressering door het CJIB, heb ik op 25 april 2003 telefonisch contact gehad met de RDW om te verifiëren of de beide auto's - xx-xx-xx van D.BV en zz-zz-zz van S.BV - correct in het bestand stonden. Uw medewerker bevestigde dat: Voor beide BV's vestigingsadres in Rotterdam en correspondentieadres K.-boulevard (…) Noordwijk.

5. (…)(Van de Nationale ombudsman vernam ik het volgende; N.o.): Op 30 juni 2003 liet een medewerker van de RDW weten dat in het RDW-register bij het kenteken xx-xx-xx alleen het vestigingsadres van het bedrijf staat vermeld.

6. Voornoemde cursief aangegeven uitspraken van uw medewerkers zijn tegenstrijdig. Een van de twee heeft dus onwaarheid gesproken, waarover ik mij bij deze beklaag..."

E. schriftelijke informatie van de Rdw

1. Op 23 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman van de RDW een brief waarin het volgende staat vermeld:

"…Van de heer G. te Noordwijk werd dezerzijds een klacht ontvangen met betrekking tot het registreren van een correspondentieadres bij het kenteken xx-xx-xx, ten name van D.BV te Rotterdam.

Bij deze klacht hebben we ook kennis kunnen nemen van uw brief (…)(aan de heer G.; N.o.) met betrekking tot een klacht welke betrokkene bij uw instelling had ingediend over het CJIB te Leeuwarden.

In deze brief wordt gesteld dat u op 30 juni jl. telefonisch contact heeft gehad met de RDW om na te gaan op welk adres het kenteken xx-xx-xx stond geregistreerd. U zou daarbij te horen hebben gekregen dat het betreffende kenteken stond geregistreerd op het vestigingsadres van het betreffende bedrijf, te weten S.-singel (…) te Rotterdam.

Met wie u destijds heeft gesproken is helaas niet meer na te gaan. Wat tijdens dit gesprek werd besproken blijft dus niet duidelijk.

Uit nader ingesteld onderzoek blijkt mij echter dat u tijdens dat gesprek niet de volledige informatie werd verstrekt.

Het kenteken xx-xx-xx staat nog steeds geregistreerd op het adres S.-singel (…) te Rotterdam, maar uit verder onderzoek in het kentekenregister blijkt wel dat sedert 21 oktober 2002 bij dit kenteken een correspondentieadres bekend is, te weten K.- boulevard (…) te Noordwijk.

Dat dit gegeven bekend is binnen de registratie in het kentekenregister blijkt onder meer uit de signalen info: corr, geel gearceerd op de hierbij gevoegde uitdraai uit het register. Indien dan verder wordt gezocht in een andere applicatie kan het juiste correspondentieadres ook worden gevonden - zie bijlagen.

Over deze gegevens kan het CJIB ook beschikken, immers zij hebben van de RDW toegang gekregen tot onder meer het raadplegen van kentekengegevens in het kader van zaken voortvloeiende uit de Wet Mulder (administratieve handhaving verkeersvoorschriften). Via hun applicatie 'zoeken op kenteken' heeft men aldaar ook toegang tot onder meer een actueel correspondentieadres..."

2. Bij de brief aan de Nationale ombudsman had de RDW een afschrift gevoegd van een brief die de RDW op 21 juli 2003 aan de heer G. had gestuurd. In deze brief staat het volgende vermeld:

"…Naar aanleiding van uw klacht met betrekking tot uw verzoek voor het plaatsen van een correspondentieadres bij de bedrijven S.BV en D.BV, bericht ik u het volgende.

Op 30 juli 2002 verzoekt u de eerste maal voor het plaatsen van een correspondentieadres bij de beide bedrijven. Dit verzoek wordt door een medewerker van de RDW afgewezen aangezien de door u opgestuurde uittreksels van de Kamer van Koophandel niet recent waren. Hiervan bent u schriftelijk op de hoogte gesteld.

Vervolgens dient u op 7 oktober 2002 opnieuw een verzoek in, ditmaal met een recent Kamer van Koophandel uittreksel. Uw verzoek wordt dan ook ingewilligd; vanaf 21 oktober 2002 staat er bij beide bedrijven het door u aangevraagde correspondentieadres geregistreerd.

Uit uw brief, gedateerd 12 juli 2003, (…) blijkt dat er op 30 juni 2003 vanuit het bureau van de Nationale ombudsman telefonisch contact is geweest met een medewerker van de RDW. Daarbij werd gezegd dat er bij het kenteken xx-xx-xx alleen een vestigingsadres stond vermeld. Helaas is niet te controleren met wie dit gesprek is gevoerd en wat er exact is besproken. Daarom kan ik u alleen melden dat er op 30 juni 2003 naast het vestigingsadres ook een correspondentieadres stond vermeld bij dit kenteken omdat deze wijziging reeds in 2002 werd ingevoerd (…). (…)

Ik vertrouw erop dat hiermee uw klacht is afgehandeld…"

3. Ook had de RDW bij de brief drie uitdraaien uit het kentekenregister gevoegd. Uit de eerste uitdraai blijkt onder meer dat het kenteken xx-xx-xx staat geregistreerd op naam van D.BV, S.-singel (…) in Rotterdam. Verder staat op de uitdraai onder meer vermeld "aanspr-ref: (ssssssssss)" en "info: corr".

Op de tweede uitdraai staat onder meer vermeld "Sleutel: ssssssssss", met daaronder "naam: D.BV". Ook staat het adres S.-singel (…) in Rotterdam vermeld als huisadres en het adres K.-boulevard (…) in Noordwijk als correspondentieadres van D.BV. Hieronder staan drie kentekens vermeld. Het betreft twee kentekens die in het verleden op naam van D.BV stonden geregistreerd, en kenteken xx-xx-xx dat sinds 3 juli 2000 op naam van D.BV staat geregistreerd.

Uit de derde uitdraai blijkt dat bij de RDW als woonadres van D.BV S.-singel (…) in Rotterdam staat vermeld, en dat op 21 oktober 2002 een correspondentieadres is toegevoegd. Het betreft het adres K.-boulevard (…) in Noordwijk.

f. aanvullende informatie verzoekster

1. De heer G. verzocht de Nationale ombudsman op 5 augustus 2003 schriftelijk om het CJIB te bewegen tot correcte adressering over te gaan, nu het CJIB kennelijk bleef volharden in verkeerde adressering terwijl de correspondentieadressen bij de RDW correct stonden geregistreerd.

2. Bij zijn brief voegde de heer G. een afschrift van de brief die hij op 5 augustus 2003 aan het CJIB had gestuurd, en waarin hij had vermeld dat hij die dag, via het vestigingsadres van D.BV en S.BV in Rotterdam, vier beschikkingen - waarvan drie reeds met verhoging - met acceptgirokaarten had ontvangen. Ook deelde hij mee dat hij de acceptgirokaarten terstond had ingevuld, getekend en verstuurd. Verder schreef de heer G. het volgende:

“…Ik constateer dat u nog steeds verkeerd adresseert, hoewel sinds 21 oktober 2002 bij de RDW bovenstaand correspondentieadres te Noordwijk staat geregistreerd (…). Ik verzoek u opnieuw voortaan te adresseren met de bij de RDW geregistreerde correspondentieadressen van beide BV's.

Als gevolg van uw verkeerde adressering zijn betalingen dubbel gedaan en verhogingen ten onrechte opgelegd. Ik verzoek u derhalve het totaal van (…) (deze verhogingen en dubbeltellingen; N.o.), € 407,50, terug te storten op ABN-AMRO-rekening no (…) ten name van S.BV…”

g. Reactie minister van Justitie

1. De minister van Justitie reageerde bij brief van 28 oktober 2003 als volgt op vragen die de Nationale ombudsman hem op 29 augustus schriftelijk had gesteld:

"…Hieronder zal ik achtereenvolgens antwoorden op de door de Nationale ombudsman gestelde vragen en, voor zover deze op de vraag betrekking hebben, reageren op de bij uw brief gevoegde stukken.

1. Volgens de RDW heeft het CJlB bij het raadplegen van de kentekengegevens van verzoekster toegang tot het correspondentieadres van verzoekster. Is dit juist? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebruikt het CJIB dit correspondentieadres van verzoekster niet? En is het algemeen beleid om een dergelijk correspondentieadres niet te gebruiken? Zo ja, waarom?

In de brief van 21 juli 2003 van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) aan de Nationale ombudsman komen de volgende tekstpassages voor 'Het kenteken xx-xx-xx staat nog steeds geregistreerd op het adres S.-singel (…) te Rotterdam, maar uit verder onderzoek in het kentekenregister blijkt wel dat sedert 21 oktober 2002 bij dit kenteken een correspondentieadres bekend is, te weten K.-boulevard (…) te Noordwijk' ... 'Over deze gegevens kan het CJIB ook beschikken, immers zij hebben van de RDW toegang gekregen tot onder meer het raadplegen van kentekengegevens in het kader van zaken voortvloeiende uit de Wet Mulder (administratieve handhaving verkeersvoorschriften). Via hun applicatie 'zoeken op kenteken' heeft men aldaar ook toegang tot onder meer een actueel correspondentieadres.

De door de RDW gedane bewering dat het CJIB, naast het adres waarop de kentekenhouder in het kentekenregister geregistreerd staat, tevens een eventueel in het kentekenregister opgenomen correspondentieadres kan waarnemen is feitelijk onjuist.

Bij overtredingen die geconstateerd zijn op kenteken, wordt conform artikel 4 lid 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) uitgegaan van het adres waarop de kentekenhouder volgens de RDW geregistreerd staat. Deze gegevens worden samen met de feitgegevens door de opsporingsinstantie die de sanctie heeft opgelegd ingevoerd in het geautomatiseerde systeem en op elektronische wijze aan het CJIB aangeleverd. Vervolgens worden door het CJIB de beschikkingen met aangehechte acceptgirokaarten gegenereerd. Indien de kentekenhouder een rechtspersoon betreft wordt bij de RDW als adres automatisch het vestigingsadres overgenomen zoals dit bij de desbetreffende Kamer van Koophandel is opgegeven. Verzoeker is meerdere malen schriftelijk op dit feit gewezen. Ondanks de wens van verzoeker om de aan de Wahv gerelateerde poststukken te ontvangen op het adres K.-boulevard (…) te Noordwijk heeft verzoeker willens en wetens het vestigingsadres van D.BV laten wijzigen in S.-singel (…) te Rotterdam met als gevolg dat dit laatste adres thans in het kentekenregister is opgenomen als het adres waarop de kentekenhouder geregistreerd staat. Het feit dat verzoeker thans heeft bewerkstelligd dat in het kentekenregister een correspondentieadres is opgenomen doet aan het voorgaande niet af.

Pas op het moment dat er poststukken onbestelbaar retour komen verifieert het CJIB via de applicatie NSIS het kentekenregister. Tijdens deze verificatie wordt alleen gecontroleerd of de adressant ten tijde van de gedraging kentekenhouder was en of het gehanteerde registratieadres wellicht tussentijds is aangepast. Via het scherm 'LIST TONEN KENTEKEN GEGEVENS KTR' is voor het CJIB enkel het adres waar te nemen waarop de kentekenhouder geregistreerd staat. Als bijlage 1 treft u hierbij een afdruk aan van het voornoemde scherm met de actuele formele registratiegegevens van het kenteken xx-xx-xx. Een eventueel in het kentekenregister opgenomen, van het formele registratieadres afwijkend, correspondentieadres is voor het CJIB in de zin van artikel 4 lid 2 Wahv niet relevant en, zoals gezegd, niet zichtbaar via de door het CJIB gebruikte applicatie.

2. Geeft hetgeen verzoekster en de RDW naar voren hebben gebracht u aanleiding uw eerder ingenomen standpunt te wijzigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? En ziet u aanleiding tot enigerlei maatregel of actie ten behoeve van verzoekster dan wel in meer algemene zin?

Verzoekster is het voor wat betreft de adresseringskwestie nog immer niet eens met het feit dat het CJIB zich conformeert aan artikel 4 lid 2 Wahv. Het CJIB stelt zich op het standpunt dat alle aan verzoekster gezonden beschikkingen en aanmaningen correct zijn verzonden aan het adres zoals dit was opgenomen in het kentekenregister van de RDW. Geen van de verzonden poststukken kwam onbestelbaar retour. Door in gebreke te blijven met betalen, ondanks de aan haar verzonden aanmaningen, heeft verzoekster het verdere incassotraject, inclusief het inschakelen van de gerechtsdeurwaarder, over zichzelf afgeroepen. Uiteindelijk heeft verzoekster ervoor gekozen om een bedrag ineens van € 1000 aan het CJIB over te maken. Het CJIB heeft dit bedrag op basis van zijn interne richtlijn terzake bestemd en het overschot aan verzoekster teruggestort. Kort samengevat spitst de klachtformulering van de onderhavige zaak zich toe op de weigering van het CJIB om de deurwaarderskosten, die mede uit de som van € 1000 zijn voldaan, aan verzoekster te restitueren. Ik heb mij in het ambtsbericht van 4 april 2003 uitvoerig over de zaak uitgelaten en de door verzoeker geformuleerde klachten ongegrond geacht. De thans door verzoekster en de RDW ingebrachte stukken geven mij noch aanleiding tot herziening van mijn gegeven oordeel noch tot het nemen van enigerlei maatregel of actie.

3. De heer G. klaagt erover dat hij in de zaak met transactievoorstel nummer (…), hoewel hij reeds had betaald, is gedagvaard om voor de kantonrechter te verschijnen, en inmiddels ook is veroordeeld. Hoewel (…) de Nationale ombudsman niet bevoegd is dit onderdeel van verzoeksters klacht te onderzoeken, verneem ik graag van u of hetgeen verzoekster op dit punt naar voren heeft gebracht u aanleiding heeft gegeven tot enigerlei actie, en wat de redenen zijn voor het al dan niet ondernemen van enigerlei actie.

Verzoekster heeft bij brief van 8 juni 2002 het CJIB kenbaar gemaakt dat het transactievoorstel met het nummer (…) werd geaccepteerd en dat de betaling van het hiermee verschuldigde bedrag ter hoogte van € 382 kon geschieden uit het door verzoekster aan het CJIB op 13 april 2002 overgemaakte bedrag van € 1000. De vervaldatum van voornoemd transactievoorstel was 2 juli 2002. Bij brief van 24 juni 2002 (…), waarin onder meer werd gerefereerd aan de brief van 8 juni, specificeerde het CJIB verzoekster schriftelijk de wijze van bestemmen van de € 1000, waarbij aan verzoekster kenbaar werd gemaakt dat het transactievoorstel op de door haar voorgestelde wijze zou worden voldaan.

Gebleken is dat de politie abusievelijk tweemaal proces-verbaal heeft opgemaakt terzake van het aan bovenbedoeld transactievoorstel ten grondslag liggende gedraging. Beide zaken werden aan het CJIB aangeleverd met de opdracht voor het doen laten uitgaan van een transactievoorstel. Aan de transactievoorstellen werden de nummers (…) en (…) toegekend. In verband met deze dubbele aanlevering verzocht het arrondissementsparket Den Haag het CJIB op 20 juni 2002 de zaak met het nummer (…) te seponeren. Het CJIB voldeed aan dit verzoek.

Inmiddels is vast komen te staan dat het bestemmen van het bedrag van € 382 op de zaak van het transactievoorstel met het nummer (…) abusievelijk eerst is geschied op 20 september 2002. Hierin is de oorzaak gelegen dat bij het arrondissementsparket Den Haag werd geoordeeld dat verzoekster geruime tijd na de vervaldatum van het transactievoorstel had betaald welk feit leidde tot het dagvaarden van verzoekster. Op 17 december 2002 heeft het CJIB de € 382 teruggestort. Het bedrag is overgemaakt op rekeningnummer (…) ten name van D.BV onder vermelding van 'dubbel B'. Oorzaak voor het gebruik van deze vermelding is gelegen in het feit dat de CJIB medewerker in kwestie meende dat de reden tot terugstorting gerelateerd was aan de hierboven beschreven dubbele aanlevering door de politie.

Verzoekster werd gedagvaard voor de zitting van 17 februari 2002 van de kantonrechter te Leiden. Verzoekster verscheen in persoon en werd veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 460 subsidiair negen dagen vervangende hechtenis. Ter zitting deed zowel verzoekster als de officier van justitie afstand van rechtsmiddelen waarmee het vonnis op 17 februari 2002 onherroepelijk werd. In verband met deze opgelegde geldboete verzond het CJIB verzoekster op 22 april 2003 een eerste aanschrijving ter hoogte van € 460 met als vervaldatum 22 mei 2003. Aangezien van verzoekster geen betaling werd ontvangen werd het verschuldigde boetebedrag van rechtswege verhoogd met € 10. Aan verzoekster werd op 30 juli 2003 terzake een aanmaning gezonden voor een totaalbedrag van € 470 met als vervaldatum 29 augustus 2003. Op 11 augustus 2003 werd de rekening van het CJIB gecrediteerd met een bedrag van € 470 ter betaling van het onderhavige boetevonnis inclusief verhoging.

Op 8 april 2003 is verzoekster alsnog in hoger beroep gegaan tegen het onderhavige inmiddels onherroepelijke vonnis. Op 24 april 2003 ontving het CJIB de brief van 19 april 2003 van verzoekster waarin verzoekster mededeling deed van dit feit en waarin verzoekster verzocht de aanschrijving van 22 april 2003 ongedaan te willen maken. Op 6 mei 2003 bevestigde het CJIB verzoekster de ontvangst van de brief van 19 april. Het CJIB heeft naar aanleiding van de brief van 19 april het arrondissementsparket Den Haag verzocht om instructies. Op 10 juni 2003 bevestigde het parket Den Haag het CJIB de ontvangst van het beroepschrift en deelde mee dat vanwege het feit dat de onderhavige zaak reeds onherroepelijk was het ingediende beroepschrift de betalingsverplichting niet opschortte. Bij brief van 10 juni 2003 werd verzoekster door het CJIB in voornoemde zin bericht.

Resumerende stel ik vast dat verzoekster het aangeboden transactievoorstel heeft geaccepteerd en voor tijdige betaling heeft zorggedragen. Door een misslag aan de zijde van het CJIB is bij het arrondissementsparket Den Haag ten onrechte geconstateerd dat verzoekster het transactievoorstel te laat heeft betaald met als het uiteindelijke resultaat het inmiddels betaalde onherroepelijke boetevonnis waartegen alsnog hoger beroep is ingesteld. Ik heb hierin aanleiding gezien zowel verzoekster alsook de executieofficier van het arrondissementsparket Den Haag schriftelijk te benaderen teneinde een oplossing tot stand te brengen waarmee de nadelige gevolgen voor verzoekster ongedaan kunnen worden gemaakt… (…)"

2. Op de afdruk van het scherm "LIST TONEN KENTEKEN GEGEVENS KTR" waarnaar de minister van Justitie in zijn reactie verwees, staat vermeld dat het kenteken xx-xx-xx staat geregistreerd op naam van D.BV, adres S.-singel (…) in Rotterdam. Op de afdruk van dit scherm staat geen (verwijzing naar een) correspondentieadres vermeld.

Achtergrond

1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Artikel 2

"1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten."

Artikel 4

"1. De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.

2. Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.

(...)

4.

De beschikking vermeldt de dag waarop krachtens artikel 23 de sanctie uiterlijk moet zijn voldaan. Tevens vermeldt de beschikking dat de sanctie dient te worden voldaan door middel van de toegezonden acceptgiro dan wel op een in die beschikking aangeduide plaats, alsmede de verhogingen die krachtens artikel 23, tweede lid, en artikel 25 op de administratieve sanctie vallen, indien deze niet tijdig wordt voldaan."

Artikel 5

"Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt (...) de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. (…)"

Artikel 22

"1. Met de inning van de administratieve sancties is de officier van justitie belast.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de inning voorschriften gegeven. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de administratieve sanctie, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen."

Artikel 23

"1. Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moet de administratieve sanctie zijn voldaan.

2. De sanctie wordt van rechtswege met vijfentwintig procent, doch ten minste € 4, verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan."

Artikel 24

"Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, is tot betaling van het ingevolge artikel 23 verhoogde bedrag verplicht binnen vier weken nadat de officier van justitie hem over de gewone post een aanmaning heeft toegezonden."

Artikel 25

"1. Indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd nalatig blijft de sanctie en de daarop gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde termijn van vier weken, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met vijftig procent van het bedrag van de sanctie en de daarop inmiddels gevallen verhoging, doch ten minste € 11, en kan door de officier van justitie verhaal worden genomen op de goederen, de inkomsten en het vermogen van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 26 en 27."

Artikel 26

"Verhaal op de goederen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geschiedt krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten.

2. Het dwangbevel wordt in naam des Konings uitgevaardigd door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.

(…)

9. De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten."

2. Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994

Artikel 5

"1. Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft tot taak het openbaar ministerie te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van de administratieve sancties en de daarop gevallen verhogingen en kosten, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet.

2. Het Centraal Justitieel Incassobureau verricht de werkzaamheden die Onze Minister of het openbaar ministerie van hem in verband met de uitoefening van hun taken verlangen.

3. De bevoegde ambtenaren verstrekken het Centraal Justitieel Incassobureau de gegevens, die het behoeft in verband met de uitvoering van dit artikel."

Artikel 11a

"De kosten van het verhaal van een administratieve sanctie worden op gelijke voet als de administratieve sanctie verhaald op degene aan wie deze sanctie is opgelegd. Onder de kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten. De kosten van verhaal, voor zover zij niet betreffen de invorderingskosten, worden berekend overeenkomstig de bij het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders vastgestelde tarieven. De omvang van de invorderingskosten wordt bepaald bij ministeriële regeling."

3. Executierichtlijn van het CJIB inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (ofwel de Wet Mulder)

"BEGRIPSBEPALINGEN

Administratieve sanctie: Bij beschikking opgelegde geldboete in het kader van de Wet Mulder. (…)

Executieproces: Het geheel van de innings- en incassofase.

Incassofase: De fase die intreedt als in de inningsfase geen (volledige of tijdige) betaling is verricht. In deze fase kan met of zonder dwangbevel beslag worden gelegd op de goederen van betrokkene, of kunnen door de officier van justitie dwangmiddelen worden gevorderd en tenuitvoergelegd, of kan betrokkene ter signalering in het opsporingsregister (OPS) worden aangemeld bij de CRI.

Inningsfase: De fase van executie waarin aan betrokkene een beschikking en aanmaningen met daaraan gehecht optisch leesbare acceptgirokaarten (OLA) worden verzonden.

Mulder-systeem: Het centrale geautomatiseerde systeem in gebruik bij het CJIB ter ondersteuning van de inning van administratieve sancties in het kader van de Wet Mulder.

OLA: Optisch leesbare accept-giro

Onherroepelijk: Een administratieve sanctie is onherroepelijk als er geen beroepsmogelijkheid meer tegen openstaat. (…)

Verhaal met dwangbevel: De landelijke executie-officier van justitie te Leeuwarden is bevoegd, indien betaling uitblijft, een dwangbevel uit te vaardigen. Dit dwangbevel wordt in handen gegeven van een gerechtsdeurwaarder, en verschaft het recht zich op de goederen van degene tot wie de beschikking zich richt te verhalen (art. 26 WAHV). (…)

Vestigingsadres: Het adres waar de rechtspersoon tot wie de sanctie zich richt volgens de Kamer van Koophandel gevestigd is. (…)

3. HOOFDLIJNEN INNING EN INCASSO

3.1 Inningsfase

8. Sanctiegegevens worden aan het CJIB aangeleverd door de instantie die de sanctie heeft opgelegd. Het CJIB doet beschikkingen met aangehechte OLA's aanmaken, gebaseerd op de door de opsporingsinstantie aangeleverde gegevens.

9. De beschikking met aangehechte OLA wordt zo spoedig mogelijk na aanlevering door de opsporingsinstantie aan betrokkene gezonden. (…) Betrokkene heeft tot de op de beschikking vermelde vervaldatum de tijd om ervoor te zorgen dat het verschuldigde bedrag is bijgeschreven op de rekening van het CJIB. (…)

(…)

11. Bij overtredingen die zijn geconstateerd op kenteken wordt bij het verzenden van de beschikking uitgegaan van het adres waarop de kentekenhouder volgens de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) staat geregistreerd.

(…)

13. Indien betrokkene op de beschikking niet, niet tijdig of niet volledig betaalt, wordt hem van rechtswege een eerste wettelijke verhoging opgelegd (artikel 23 en 24 WAHV). Voor betaling van het op dat moment verschuldigde bedrag wordt hem een eerste aanmaning met aangehechte OLA gezonden.

14. Indien betrokkene op de eerste aanmaning niet, niet tijdig of niet volledig betaalt, wordt hem een tweede wettelijke verhoging opgelegd (artikel 25 WAHV). Betrokkene wordt hiervan door middel van een tweede aanmaning met aangehechte OLA op de hoogte gesteld. Reageert betrokkene in de inningsfase niet door volledige of tijdige betaling of anderszins dan gaat de zaak door naar de incassofase.

(…)

17. Indien door een betrokkene een bedrag wordt voldaan terwijl geen specifiek beschikkingsnummer is vermeld en van betrokkene staan diverse vorderingen open dan vindt de bestemming in beginsel in onderstaande volgorde plaats:

* Eventueel eerst gelden naar Terwee, Strabis, ontnemingsmaatregel.

* Kosten

* Oudste sanctie

* Jongere sanctie

Betrokkene wordt over de wijze van bestemming van de gelden geïnformeerd.

18. Als het CJIB ten laste van een betrokkene een vordering heeft en tegelijkertijd aan deze betrokkene een bedrag moet voldoen, dan vindt, voor zover mogelijk, verrekening plaats van de openstaande vorderingen. Betrokkene wordt over de wijze van bestemming van de gelden geïnformeerd.

(…)

21. Alvorens een zaak doorgaat naar de incassofase verricht het CJIB standaard een adresverificatie. Blijken de adresgegevens juist dan gaat de zaak door naar de incassofase. Slechts indien er sprake is van een geregistreerd nieuw adres waarbij sprake kan zijn van het niet ontvangen van de OLA door betrokkene wegens niet aan hem toe te rekenen omstandigheden komt de zaak opnieuw in de inningsfase. Het hangt ervan af of betrokkene gelet op het moment van de adresmutatie de aan hem verzonden stukken in redelijkheid heeft kunnen ontvangen.

22. Afhankelijk van het resultaat van de adresverificatie wordt aan betrokkene een nieuwe beschikking of eerste of tweede aanmaning verzonden.

(…)

3.2. Incassofase

25. Alle zaken die niet, niet tijdig of niet geheel zijn betaald belanden in beginsel in de incassofase. (…) In eerste instantie wordt getracht het bedrag van de maatregel te incasseren door toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel. (…)

26. In de incassofase kan worden gekozen uit verschillende mogelijkheden voor de inning van de sanctie:

- verhaal zonder dwangbevel,

- verhaal met dwangbevel,

- dwangmiddelen:

* buitengebruikstelling van het voertuig,

* inneming van het rijbewijs,

* vordering tot toepassing van gijzeling.

- OPS-signalering.

(…)

4. VERHAAL

28. Na verstrijken van de op de tweede aanmaning vermelde termijn volgt een beoordeling van de zaak, op grond waarvan een bepaalde wijze van verhaal wordt gekozen.

4.1. Verhaal zonder dwangbevel

29. In beginsel dient de voor betrokkene minst bezwarende wijze van verhaal te worden toegepast. Daarom wordt, indien betrokkene een deelbetaling heeft gedaan en een rekeningnummer bekend is, in eerste instantie onderzocht of verhaal zonder dwangbevel mogelijk is. (…)

4.2. Verhaal met dwangbevel

30. De dwangbevelen worden ter verdere executie aan de deurwaarder gezonden. Na afhandeling stuurt de deurwaarder een declaratie/afrekening naar het CJIB.

31. De deurwaarder gaat onmiddellijk over tot betekening van het dwangbevel aan degene tot wie de beschikking zich richt. Dit dient in ieder geval zo spoedig mogelijk na ontvangst van het dwangbevel te geschieden.

(…)

7. BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

(…)

7.2. Informatie

74. De binnenkomende correspondentie wordt in beginsel binnen 5 werkdagen beantwoord.

(…)

76. Als blijkt dat door het CJIB onvoldoende, onjuist of onbehoorlijk is gehandeld jegens een betrokkene dan kan de sanctie worden afgeboekt, het sanctiebedrag worden gerestitueerd of kunnen de verhogingen ongedaan worden gemaakt.

(…)

7.7. Adresgegevens

84. Adreswijzigingen van betrokkenen worden door het CJIB verwerkt voor wat betreft de zaken die op dat moment in behandeling zijn. Betrokkene wordt geïnformeerd over de omstandigheid dat nieuwe beschikkingen het adres zullen dragen dat bij de RDW bekend is.

(…)

8. KOSTEN VAN VERHAAL

8.1. Deurwaardersaangelegenheden

8.1.1. Doorberekening van kosten

91. De door het CJIB in het kader van de toepassing van verhaal te maken deurwaarderskosten worden ingevolge de ter zake doende wetsartikelen op betrokkene verhaald.

92. Algemeen geldt dat de door de deurwaarder berekende kosten rechtmatig moeten zijn. Dat wil zeggen dat de deurwaarder alleen die kosten in rekening mag brengen die daarvoor volgens wet en regelgeving en afspraken tussen de deurwaarders en het CJIB in aanmerking komen.

8.1.2. Te declareren bedragen

93. Daarnaast mag de deurwaarder de aantoonbaar door derden in rekening gebrachte kosten van bijvoorbeeld uittreksels van de Kamer van Koophandel of de afdeling bevolking declareren, alsmede de met het CJIB overeengekomen incassokosten.

94. Nadere regels omtrent inspanningen van de deurwaarders zijn opgenomen in de Deurwaardersinstructie. (…)"

4. Artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek

"1. Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.

2. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.

3. De bevoegdheid tot verrekening bestaat niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen."

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Geweigerd om in rekening gebrachte deurwaarderskosten te restitueren; deurwaarderskosten ten onrechte verrekend met een ander overgemaakt geldbedrag.

Oordeel:

Niet gegrond