2004/356

Rapport

Verzoekers klagen er in het algemeen over dat de Dienst Wegverkeer (RDW) in de klachtafdoeningsbrief van 1 augustus 2002 onvoldoende heeft gemotiveerd dat de procedure van wijziging van de tenaamstelling tussen particulieren toereikend is. Tegen die achtergrond klagen verzoekers erover dat de RDW ter zake van voornoemde procedure controlemogelijkheden achterwege heeft gelaten en er aldus onvoldoende in heeft voorzien dat bij de tenaamstelling van het kenteken van het voertuig dat verzoekers hebben gekocht, de gegevens van de verkoper toereikend zijn geverifieerd en de echtheid van het oude kentekenbewijs deel II afdoende is vastgesteld.

Beoordeling

1. Verzoekers hadden belangstelling voor een Peugeot 307 van het bouwjaar 2002, die in juni 2002 te koop werd aangeboden in een advertentie in het dagblad de Telegraaf voor een bedrag van € 15250. Alvorens zij tot de koop van de Peugeot overgingen, lieten zij het kentekennummer controleren door een bevriende politieambtenaar. Deze politieambtenaar liet hen weten geen bijzonderheden te hebben geconstateerd met betrekking tot dit kentekennummer; het kentekennummer behoorde niet bij een gestolen auto of een auto die bij een ongeval betrokken was geweest. Verder hadden verzoekers geconstateerd dat het chassisnummer overeenkwam met dat op het kentekenbewijs, dat de kentekenplaten uiterlijk in orde waren, dat de kleur van het voertuig overeenstemde met de kleur zoals aangegeven in het kentekenbewijs. Toen ook de medewerker van het postkantoor, bij wie het kentekenbewijs werd overgeschreven, meedeelde dat er voor verzoekers niets meer te controleren viel, waren verzoekers in de veronderstelling dat zij met een gerust hart konden overgaan tot de koop van de personenauto.

2. Enkele dagen nadat de koopovereenkomst was gesloten, kwamen verzoekers tot de ontdekking dat er in tegenstelling tot hetgeen in het handleidingenboek van de Peugeot was vermeld, geen nummer onder het raam was ingegraveerd, althans dat dit nummer onleesbaar was gemaakt. Omdat zij dit vreemd vonden, verzochten zij een bevriend politieagent dit te controleren. De auto bleek te zijn omgekat. Bij nadere bestudering van de autopapieren bleek dat het kentekenbewijs was vervalst: de persoonsgegevens klopten niet, en de op het kentekenbewijs vermelde postcode kon niet behoren bij de op het kentekenbewijs vermelde woonplaats.

3. Verzoekers hadden naar hun mening alles gedaan wat binnen hun mogelijkheden lag om te onderzoeken of de verkoper beschikkingsbevoegd was. Zij stelden de Dienst Wegverkeer (RDW) aansprakelijk voor de door hen geleden schade ten bedrage van € 15250. Zij stelden daartoe onder meer dat de RDW niet alles in het werk had gesteld om te voorkomen dat personenauto's werden verkocht zonder dat de verkopende partij daartoe bevoegd was. In het bijzonder waren verzoekers ontstemd over het feit dat er bij de overschrijving op het postkantoor geen enkele legitimatie van de verkoper werd geëist. Indien op het postkantoor ten tijde van de overschrijving de gegevens op het kentekenbewijs deel II van de verkoper waren gecontroleerd met de gegevens in het kentekenregister, had de koop niet plaatsgevonden. Verzoekers waren ervan uitgegaan dat het vrijwaringsbewijs, dat zij kregen overhandigd van de medewerker van het postkantoor, gecontroleerde persoonsgegevens van de verkoper bevatte. Daartoe voerden zij onder meer nog aan dat de folder van de RDW “Uw auto of motor en het kenteken” als tekst bevat dat de medewerker van het postkantoor via de computergegevens van het legitimatiebewijs en het kentekenbewijs controleert met de gegevens in het kentekenregister van de RDW. Hieruit leidden verzoekers af dat de controle zich ook uitstrekte over de persoonsgegevens van de verkopende partij.

4. Artikel 26 van het Kentekenreglement regelt de procedure bij (ver)koop van een auto tussen twee particulieren (zie Achtergrond, onder 2.). De verkoper geeft deel II van het kentekenbewijs, alsmede een overschrijvingsbewijs aan de kopende partij. Deel I houdt hij vooralsnog onder zich. De koper gaat met dit deel II, het overschrijvingsbewijs en een legitimatiebewijs naar een bij een ministeriële regeling aangewezen instantie (artikel 50, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zie Achtergrond, onder 1.), in de praktijk veelal een postkantoor, alwaar hij een nieuw deel II aanvraagt. Een nieuw deel II wordt vervolgens afgegeven, alsmede een vrijwaringsbewijs. Deze afgifte vindt plaats namens de RDW (artikel 26, derde lid, Kentekenreglement). De koper dient het vrijwaringsbewijs en het oude deel II aan de verkoper te geven, waarna de verkoper deel I aan de koper moet overdragen.

5. De RDW stelde zich met een verwijzing naar de wettelijke regeling op het standpunt dat deze dienst de in de wet- en regelgeving voorgeschreven procedure omtrent het overschrijven van een kentekenbewijs, en de daarmee samenhangende controleprocedures, op correcte wijze heeft uitgevoerd. Om die reden achtte de RDW verzoekers' klacht niet gegrond. Het feit echter dat dit verzoekers was overkomen en er ook recentelijk meerdere gevallen van vervalste kentekenbewijzen ter kennis van de RDW waren gekomen, had de RDW ertoe gebracht te laten onderzoeken of de regelgeving dan wel de controleprocedures nog voldoende toereikend waren. Daartoe waren voorstellen tot verbetering gedaan, die werden onderzocht op nut, noodzaak en (financiële) haalbaarheid.

6. Verzoekers hebben tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman een kopie overgelegd van het kentekenbewijs deel II, dat de verkoper in zijn bezit had en gebruikte bij de tenaamstelling op het postkantoor op 21 juni 2002, alsmede een afschrift van het vrijwaringsbewijs dat na de tenaamstelling werd verstrekt door het postkantoor. Daarnaar gevraagd door de Nationale ombudsman liet de RDW over deze kopieën weten dat onderzoek van de RDW te Veendam had uitgewezen dat de persoonsgegevens op vorenbedoeld deel II alsmede een daarop aangebrachte stempel van de RDW niet authentiek waren. Zowel de persoonsgegevens als het stempel waren valselijk op het deel II getypt of geprint door een onbevoegde derde. Het overgelegde deel II, zoals dat thans voorlag, betrof derhalve geen uitdraai uit het kentekenregister.

7. Uit het voorgaande volgt dat de voor verzoekers desastreuze verkoop heeft kunnen plaatsvinden doordat de gegevens en identiteit van de verkopende partij noch door het postkantoor noch door verzoekers zijn gecontroleerd. Niet is gebleken dat het kentekenregister onjuiste gegevens bevat. Om die reden staat voldoende vast dat de RDW met betrekking tot de onderhavige onderzochte gedraging niet is tekortgeschoten in zijn plicht om als houder van het kentekenregister (artikel 42, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, zie Achtergrond, onder 1.) zorg te dragen voor een juiste en actuele inhoud.

8. Ten aanzien van de vraag of de RDW - al dan niet middels het postkantoor - was gehouden een identiteitscontrole van de verkoper uit te voeren, overweegt de Nationale ombudsman het volgende. De hier van toepassing zijnde regelgeving voorziet niet in een legitimatieplicht voor de verkopende partij. Enkel de koper dient zich te legitimeren bij de aanvraag van een nieuw kentekenbewijs deel II. Dit is neergelegd in het Kentekenreglement (zie hiervóór, onder 4.). In zoverre kan de RDW dan ook geen verwijt worden gemaakt. De Nationale ombudsman is het met verzoekers eens dat een controle van de gegevens van de verkoper ten tijde van de wijziging tenaamstelling op welke wijze dan ook, wenselijk is. De RDW kan hierin niet anders dan op stimulerende wijze naar de wetgever toe actief in zijn. Zelf de procedures aanpassen ligt (uiteraard) niet binnen de bevoegdheden van de RDW.

De onderzochte gedraging is derhalve behoorlijk.

9. Tussen de RDW en verzoekers ontstond in deze zaak een discussie over de goede trouw van verzoekers. De vraag speelde in hoeverre verzoekers ver genoeg waren gegaan in hun onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht strekt ver nu het een tweedehands auto betrof, die te koop werd aangeboden door een particulier (zie ook Achtergrond, onder 5.). De vraag echter of verzoekers hun onderzoeksplicht naar behoren hebben vervuld en derhalve te goeder trouw zijn, heeft geen invloed op de mate van verwijtbaarheid van de RDW ten aanzien van de onderzochte gedraging. Om die reden laat de Nationale ombudsman de beantwoording van die vraag hier dan ook buiten beschouwing.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Dienst Wegverkeer, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Algemeen Directeur van de RDW, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 10 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw B. te Oss, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer (RDW).

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de RDW verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de RDW en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de RDW een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoekers gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

De RDW gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers kochten in juni 2002 via een advertentie in het dagblad de Telegraaf een Peugeot 307 van het bouwjaar 2002 voor € 15.250. Alvorens tot de koop over te gaan hadden zij het kentekennummer laten controleren door een bevriende politieambtenaar. Laatstgenoemde had hen laten weten dat er geen bijzonderheden waren vermeld bij dit kentekennummer.

Nadat de koopovereenkomst was gesloten en verzoekers over het bezit van de Peugeot beschikten, kwamen zij tot de ontdekking dat de auto was omgekat. In tegenstelling tot de vermelding in het handleidingenboek bij de Peugeot dat er een nummer onder het raam moest zijn ingegraveerd, ontbrak dit nummer bij de door hen gekochte Peugeot. Verzoekers deden daarop aangifte bij de politie van oplichting en valsheid in geschrifte. Bij nadere bestudering ontdekte de politie dat het kentekenbewijs was vervalst: de persoonsgegevens klopten niet: adres, postcode en woonplaats waren niet met elkaar in overeenstemming.

2. Verzoekers dienden bij brief van 16 juli 2002 de navolgende klacht in bij de Dienst Wegverkeer (RDW):

“…Middels deze brief stellen wij u aansprakelijk voor de door ons geleden schade met betrekking tot de aankoop van een Peugeot 307 met kenteken (…).

De gebeurtenissen op een rijtje:

• Na het lezen van een advertentie in de Telegraaf hebben wij met de verkopende partij een afspraak gemaakt, de auto bekeken en een proefrit gemaakt.

• Het chassisnummer kwam overeen met het kentekenbewijs.

• Er zaten goede kentekenplaten (met NL nummer en reflecterende tekens) op de auto en het kenteken kwam overeen met het kentekenbewijs.

• De kleur van de auto stemt overeen met de vermelde kleur op het kentekenbewijs.

• Er staat geen typeaanduiding op de auto, dus de cilinderinhoud was voor ons niet controleerbaar.

In het Postkantoor hebben we, voordat we geholpen werden, contact opgenomen met een bevriend politieagent, die het kenteken via een dienstdoende collega (uitgebreid) heeft gecontroleerd. Voorzover bekend bij de politie, was de auto met dit kenteken niet gestolen of betrokken geweest bij een bij de politie gemelde aanrijding.

Er viel voor ons niets meer te controleren, dus zijn we op 21 juni jl. met de papieren naar de beambte van het Postkantoor in Oss gegaan en hebben wij daar de Peugeot 307 met kenteken (…) op onze naam laten zetten. Het op naam zetten van de auto leverde geen probleem op en de beambte van het Postkantoor bevestigde ons dat buiten hetgeen wij al gecontroleerd hadden, er (voor ons) niets meer te controleren viel. De beambte vertelde ons dat het een kentekenbewijs met 00 code was, hetgeen wil zeggen dat dit het eerst afgegeven kenteken is, en daar kan in principe niets mee mis zijn. Ook het GAIK stempel en het hologram waren volgens haar in orde. Daarna hebben we de verzekering opdracht gegeven de auto in voorlopige dekking te nemen. Dit leverde ook geen problemen op en dus hebben wij geld opgenomen bij het postkantoor en de auto gekocht en betaald.

Een paar dagen later ontdekten wij, na het doorlezen van het instructieboekje, dat er een nummer onder de voorruit moest staan. Dit nummer was bij ons onleesbaar gemaakt. Omdat wij dit vreemd vonden, hebben wij een bevriend agent gevraagd dit voor ons te controleren. Al snel bleek dat een en ander niet in orde was en hebben wij op het politiebureau aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte. Op het politiebureau bleek bij controle van het oude overschrijvingsbewijs (waarvan wij zelf op het postkantoor een kopie hadden gemaakt, zodat wij over de gegevens van de verkoper beschikten na aankoop; bedoeld wordt: kentekenbewijs deel II op naam van de verkopende partij; N.o.) dat bijna alle gegevens op dit bewijs gefingeerd waren. Er was geen enkele overeenstemming, noch de naam V., de geboortedatum, het adres noch de postcode stemden overeen met de gegevens in uw systeem. Enkel de plaatsnaam Deventer bleek juist. Erger nog, met de gegevens van het overschrijvingsbewijs kon men zelfs bij de meldkamer van de politie geen aanknopingspunt vinden om de persoon in kwestie te achterhalen. De postcode is van Zoetermeer en het adres komt in Deventer niet voor.

Omdat op het Postkantoor tijdens het overschrijven niet de gegevens van het overschrijvingsbewijs zijn gecontroleerd met de gegevens in uw systeem, zitten wij nu met een schade van meer dan Euro 15.250. Als het Postkantoor, dat voor u de overschrijvingen verricht, de gegevens wel had gecontroleerd, had zij direct kunnen vaststellen dat deze niet overeenstemmen. (Deze controle is veel beter geregeld bij de registratie van onroerend goed, terwijl men daar moeilijker fraude mee kan plegen!) Wij gingen/gaan ervan uit dat de naamsgegevens door het Postkantoor bij overschrijving automatisch gecontroleerd werden en begrijpen dan ook niet waarom er geen controle op de verkopende partij heeft plaatsgevonden. Daarnaast vinden wij het onbegrijpelijk dat, terwijl wij in een maatschappij leven waarin je jezelf voor bijna alles met een geldig legitimatiebewijs moet kunnen legitimeren, je als verkoper van een auto alleen een overschrijvingsbewijs hoeft te overleggen en er niet eens naar een legitimatie wordt gevraagd. De koper van de auto (die echter nooit iemand kan oplichten, tenzij er met vals geld wordt betaald) moet zich echter wel legitimeren etc.

Omdat een registergoed een speciale positie inneemt in het Nederlands recht, is het volgens ons ook een verplichting voor de houder van het register om dit op een manier bij te houden dat fraude (bijna) onmogelijk wordt gemaakt. Dit is ons inziens met uw register niet het geval. Onze aankoop is hiervan het bewijs.(…)

Daarnaast blijkt achteraf dat de kenmerken, welke kennelijk valselijk op de door ons gekochte auto zijn aangebracht, kennelijk met de bedoeling om deze als echt en onvervalst te doen voorkomen, behoren bij een soortgelijke auto. Deze auto staat in het RDW register geregistreerd als een auto, die tot de handelsvoorraad van een garagebedrijf in Deventer behoort (zie geboortedatum 00-00-00). Dit verschil had direct bij de overschrijving opgemerkt moeten worden.

Onze conclusie is dat als de gegevens van uw registratiesysteem waren gecontroleerd met die van het overschrijvingsbewijs van de verkoper, wij de auto niet hadden kunnen overschrijven en dus niet hadden kunnen kopen. Bij deze stellen wij u dus aansprakelijk voor de geleden schade…”

3. De RDW reageerde bij brief van 1 augustus 2002 onder meer als volgt op verzoekers' brief van 16 juli 2002:

“Met betrekking tot uw klacht kan ik u het volgende melden. Voor de duidelijkheid heb ik uw klacht in vier delen gesplitst, te weten:

- de wettelijke procedure overschrijving kentekenbewijs;

- de door de PTT gevolgde procedure;

- inmiddels ingesteld onderzoek naar de identiteit van het voertuig met het kenteken (…) en tenslotte

- uw aansprakelijkheidstelling.

Wettelijke procedure overschrijving kentekenbewijs.

Op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) dient de aanvrager van een kentekenbewijs persoonlijk te verschijnen bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie. Daarbij dient hij zich te legitimeren met bijvoorbeeld een paspoort in combinatie met een recent uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens, dan wel een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107.

De aanvraag van het kentekenbewijs dient daarbij te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

Bedoelde regels zijn daarbij vastgelegd in het Kentekenreglement.

In artikel 26 van het Kentekenreglement zijn vervolgens voorschriften opgenomen met betrekking tot de wijziging van tenaamstelling: overdracht tussen particulieren (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.).

Degene aan wie een driedelig kentekenbewijs is afgegeven, is ingeval hij ophoudt eigenaar of houder te zijn van het voertuig waarvoor dat kentekenbewijs is afgegeven, verplicht het deel II en het overschrijvingsbewijs terstond over te dragen aan degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden en het deel I onder zich te houden, totdat hij het zogenaamde vrijwaringsbewijs en het oude deel II van degene die het voertuig heeft gekocht heeft ontvangen.

Degene die eigenaar of houder is geworden van het voertuig is verplicht om binnen een week de nieuwe tenaamstelling aan te vragen bij de Dienst Wegverkeer dan wel bij een daartoe aangewezen instantie (postkantoren óf erkende bedrijven welke een applicatie hebben voor tenaamstelling voertuigen) onder overlegging van het deel II, het overschrijvingsbewijs en een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs.

Aan degene die aan deze verplichtingen heeft voldaan wordt dan een nieuw deel II afgegeven alsmede een vrijwaringsbewijs.

Na realisatie van de nieuwe tenaamstelling is de nieuwe eigenaar verplicht terstond het oude deel II en het vrijwaringsbewijs te doen toekomen aan degene die het deel l onder zich heeft gehouden (oude eigenaar).

De oude eigenaar is vervolgens verplicht het deel I dat hij onder zich heeft gehouden af te geven aan de nieuwe eigenaar.

Uit het voorgaande mag u duidelijk zijn geworden dat er thans geen wettelijke verplichting is voor de verkoper van een voertuig om zich bij wijziging van een tenaamstelling eveneens te legitimeren.

Gevolgde procedure bij de PTT.

Via de PTT hebben we inmiddels ook kennis genomen van de aansprakelijkheidstelling welke u bij deze instantie heeft ingediend. Deze wijkt inhoudelijk weinig af van die welke u bij de RDW heeft ingediend.

Van de PTT heeft u inmiddels al vernomen dat deze aangelegenheid zou worden voorgelegd aan de RDW. Wel is uit intern onderzoek aldaar niet gebleken dat een onjuiste procedure werd gevolgd bij het overschrijven van het betreffende kentekenbewijs. Uit een onderhoud met een politieagent kwam wel naar voren dat deze van mening was dat de papieren op een zeer professionele wijze waren vervalst.

Over de bij de PTT gevolgde procedure kan nog worden opgemerkt dat deze aan zeer strikte voorwaarden is gebonden. Zo moeten bijvoorbeeld als waarborg voor een correcte overschrijving naast het betreffende kentekennummer aanvullende gegevens zoals de duplicaatcode en de meldcode worden ingevoerd alvorens een nieuwe tenaamstelling kan worden geëffectueerd. Bovendien moet aan de hand van het ter legitimatie overgelegde rijbewijs of paspoort worden nagegaan of deze documenten geldig zijn en of de reeds bekende adresgegevens nog juist zijn.

Onderzoek identiteit voertuig.

Uit een intern ingesteld onderzoek naar aanleiding van uw klacht is gebleken dat ook de politie reeds bezig is een onderzoek in te stellen naar de juiste identiteit van het voertuig dat u thans in uw bezit heeft. Daarbij is gebleken dat u in het bezit bent van waarschijnlijk een zogenaamd "omgekat" voertuig.

Uit een door de politie ingesteld onderzoek zou blijken dat het originele voertuig met het betreffende kenteken zich bevindt bij een bedrijf in Deventer. Welke identiteit het voertuig heeft dat u thans in bezit heeft is nog niet geheel duidelijk, daarover zijn helaas nog geen aanvullende rapportages van de politie ontvangen. (…)

De aansprakelijkheidstelling.

U stelt dat u met inschakeling van derden (bevriende politieagent en zijn dienstdoende collega alsmede de baliemedewerker PTT) al het mogelijke heeft gedaan om via bestaande registraties en papieren na te gaan of er met het betreffende voertuig iets aan de hand zou kunnen zijn. Toen er administratief gezien geen problemen leken te zijn bent u overgegaan tot tenaamstelling. Wel merk ik daarbij op dat door de politie waarschijnlijk uitsluitend onderzoek is gedaan in het bij de RDW ter beschikking staande Kentekenregister waarbij waarschijnlijk niet de naam van de geregistreerde en de op het door u bij de overschrijving gebruikte deel II naam van de geregistreerde eigenaar/ houder in ieder geval niet zijn gecontroleerd. Ook het betreffende voertuig werd in een eerdere fase niet door de politie onderzocht. Wel heeft de beambte van de PTT de door u voor de overschrijving noodzakelijke documenten nog eens bezien, maar ook zij kon daaraan geen bijzondere kenmerken zien.

De controle van de verkoper, het kentekenbewijs en het daarbij behorende voertuig heeft u echter zelf uitgevoerd en juist daar lijkt nu de kern van het probleem te zijn ontstaan. U heeft langs diverse wegen nagegaan of er administratief mogelijk iets fout zou zitten. Uit uw brief blijkt mij dat u voorzichtig te werk bent gegaan. Mogelijk al omdat u deze zaak niet helemaal vertrouwde, tenminste die indruk kan ontstaan bij het lezen van uw brief. Helaas heeft u naar mijn mening daarbij enkele zaken vergeten. Bijvoorbeeld had u de bevriende politieagent kunnen vragen naar het voertuig te kijken of naar het kentekenbewijs alvorens u dit overschreef op uw naam. Verder had u de verkoper kunnen vragen zich te legitimeren en juist dat zou toch voor de hand moeten liggen indien u niet via een officieel autobedrijf maar via een courant (mogelijk zelfs nog met een 06-nummer) een toch vrij nieuwe en dure auto aanschaft. Met name in het laatste geval kunt u niet voorzichtig genoeg zijn en heeft u een nog grotere onderzoeksplicht dan normaal.

Hoewel ik begrip kan opbrengen voor de door u ondervonden problemen, uit het bovenstaande zal u duidelijk zijn geworden dat er geen wettelijke legitimatieplicht bestaat voor degene die een voertuig verkoopt.

Nu er geen wettelijk voorschrift is, ben ik van mening dat u de RDW ook niet aansprakelijk kunt stellen voor de schade welke u heeft ondervonden.”

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht. Hun verzoekschrift, dat door de Nationale ombudsman op 10 september 2002 is ontvangen, houdt verder onder meer nog het volgende in:

“Omdat een registergoed een speciale positie inneemt in het Nederlands recht, mag men verwachten dat het voor de houder van het register een plicht is om dit op een manier bij te houden dat fraude (bijna) onmogelijk wordt gemaakt. Dit is ons inziens met het RDW register niet het geval. De aankoop van onze auto is daarvan het bewijs. De RDW heeft aangegeven zich niet aansprakelijk te voelen voor de door ons geleden schade. Naar onze mening is dit niet juist (…).

Wij zouden het dan ook erg op prijs stellen als in de toekomst de procedure van wijziging tenaamstelling zou worden aangepast. Wij hebben reeds het idee geopperd aan de RDW om ook de gegevens van de verkoper te controleren en een legitimatie van de verkoper te vragen. Op deze manier zouden gestolen auto's (gelijk aan ons geval) niet meer (zo makkelijk) verkocht kunnen worden aan particulieren. Tevens zou er een einde komen aan het z.g. 'katvangen', waarbij men een auto op naam van een individu zonder vaste woon- of verblijfplaats zet. (…)

Daarnaast zou men er voor kunnen kiezen om de beambte van het Postkantoor de persoonsgegevens te laten invoeren, en alleen als ze overeenstemmen een akkoord van de RDW voor wijziging te geven.

Daarnaast maak ik bezwaar tegen de tekst van de brief van de RDW van 1 augustus jl. waarin zij onze grief aangeven. Onze grief was niet dat wij van mening zijn dat de voorgaande eigenaar zich zou moeten legitimeren, maar dat men de gegevens van kenteken deel II niet had gecontroleerd met de gegevens van de RDW register. Wij hebben verder ideeën geopperd dit in de toekomst te kunnen verbeteren, maar dit was niet de kern van onze grief. De RDW geeft met hun huidige procedure mensen die willen frauderen de mogelijkheid dit te doen.

(…)

Wij vinden dat zodra blijkt dat iets verbeterd kan worden, men zich niet altijd aan wettelijke verplichtingen moet houden, maar soms ook verantwoordelijkheid moet nemen om in dit geval het RDW register een betrouwbaardere bron van gegevens te maken. Dit is al mogelijk door het verplicht stellen van legitimatie en het behouden van een kopie ervan in het dossier.

(…)

Bij "de aansprakelijkheidstelling" hebben wij de bevriende agent inderdaad alleen onderzoek laten doen naar eventuele betrokkenheid van de auto met het kenteken (…) bij een ongeval. Dit was volgens ons de enige reden waarom iemand een auto van nog geen half jaar oud zou willen verkopen. Dat de tenaamstelling niet juist zou zijn hebben wij niet laten nakijken omdat wij veronderstelden dat dit op het Postkantoor gebeurde, hierbij zou zelfs de controle op de postcode die vermeld wordt op deel II al een ander adres hebben opgeleverd. Daarnaast is doorgeven van persoonlijke gegevens beroepshalve verboden, en hebben wij dit dus niet gevraagd.

(…) geeft de RDW aan dat wij de zaak mogelijk niet helemaal vertrouwden. Dit was niet het geval, waarom zou men een auto willen kopen waarvan men veronderstelt dat er iets niet mee in orde is????? Het is echter de eerste keer dat wij een auto via een particulier hebben gekocht. (…)

Wij hebben vooraf bij kennissen gevraagd waarop we moeten letten als we een auto van een particulier kopen, en wij hebben getracht al deze richtlijnen te volgen. Zelfs al hadden wij onze kennis het voertuig laten zien, of naar het kenteken laten kijken, hadden wij de auto nog steeds gekocht. Twee rechercheurs, uit onze kennissenkring hebben de auto en de papieren dezelfde avond nog gezien, en beide hebben niets onrechtmatigs opgemerkt.

Verder vermeldt men in de brief dat wij de verkoper hadden kunnen vragen zich te legitimeren, dit hadden wij inderdaad kunnen doen, maar wij hebben hiertoe geen enkel recht.”

2. Als bijlage bij het verzoekschrift legden verzoekers onder meer een afschrift over van het kenteken deel II, dat de verkoper in zijn bezit had en gebruikte bij de tenaamstelling op het postkantoor op 21 juni 2002, alsmede een afschrift van het vrijwaringsbewijs dat na de tenaamstelling werd verstrekt door het postkantoor.

C. Standpunt dienst wegverkeer

De RDW reageerde bij brief van 17 januari 2003 onder meer als volgt op de klacht:

“Voor een beschrijving van de wettelijke procedure van overschrijving van een kentekenbewijs en de daarmee samenhangende voorgeschreven controlemogelijkheden ten aanzien van het kentekenbewijs, verwijs ik u naar de (…) antwoordbrief van de RDW d.d. 1 augustus 2002 (…, zie hiervóór onder A.4.; N.o.). Hieruit blijkt dat de RDW en de PTT Postkantoren B.V. de in wet- en regelgeving voorgeschreven procedure omtrent het overschrijven van een kentekenbewijs, en de daarmee samenhangende controleprocedures, op correcte wijze hebben uitgevoerd. Om deze reden acht ik de klacht van verzoekers niet gegrond. Echter, dit voorval en het feit dat recentelijk meerdere gevallen van vervalste kentekenbewijzen ter kennis van de RDW zijn gekomen, is voor mij aanleiding om te laten onderzoeken of de regelgeving danwel de controleprocedures thans nog in voldoende mate toereikend zijn, en of deze wellicht (op onderdelen) dienen te worden gewijzigd of aangescherpt. Ik houd u op de hoogte over de voortgang van dit onderzoek.”

D. Reactie verzoekers

Bij brief van 2 februari 2003 deelden verzoekers onder meer het volgende mee:

“Dat men wet- en regelgeving volgt is uitstekend, maar het blijft noodzakelijk om e.e.a waar nodig aan te vullen met procedures zodat fraude beperkt wordt. Men moet tijdig inspelen op actualiteiten waardoor fraudeurs zo weinig mogelijk en zo kort mogelijk gelegenheid tot fraude geboden wordt. Nu hebben de fraudeurs al meer dan 6 maanden de mogelijkheid om op deze manier mensen op te lichten. Voor procedures hoeft met geen wet- en regelgeving aan te passen, maar is interne communicatie voldoende en al zou aanpassing van regelgeving nodig zijn, hoeft dit geen 6 maanden te duren. (…)

Is onderzoek nog nodig als blijkt dat meerdere gevallen bij de RDW bekend zijn? Kan men de procedure dan niet direct aanpassen en zodoende verdere dupering voorkomen? (…)

Wat betreft de wijziging tenaamstelling hebben wij aan alle procedures meegewerkt en voldaan. Wij kunnen op geen enkel punt als niet te goeder trouw, kwaadwillend, of niet medewerkend aangemerkt worden. Wij hebben de papieren die nodig waren aan de specialisten, door de RDW geaccepteerd, overhandigd, zij hebben de papieren beoordeeld en de tenaamstellingswijziging doorgevoerd. Deze specialisten hebben alles geaccepteerd, onderzocht en goedbevonden, waardoor wij ervanuit (moeten kunnen/) mogen gaan dat e.e.a. in orde is.

(…)

Fijn dat men in hun brief stelt dat de politie aangaf dat het een goede vervalsing betrof. Omdat controle met UV-licht op het Postkantoor achterwege is gebleven, kost deze vervalsing ons (zonder dat wij iets hadden kunnen ondernemen om hier achter te kunnen komen) € 15.250,-. De politie en medewerkers van het Postkantoor, die dagelijks met deze bewijzen te maken hebben, konden het betreffende kentekenbewijs niet van echt onderscheiden. Dat kan men dan toch zeker niet van gewone burgers verwachten?

(…)

geeft men aan dat wij de zaak niet helemaal vertrouwden. Dit is een FOUTE conclusie. Het is inderdaad zo dat wij door de diverse artikelen in autobladen, kranten en tv-programma's extra voorzichtig zijn geweest. Wij hebben alle informatie die hierop betrekking had nagelezen en hebben geprobeerd zoveel mogelijk te controleren. (…)

geeft men aan dat wij een grotere onderzoeksplicht hadden, maar geeft grotere onderzoeksplicht ons het recht iemand om een legitimatiebewijs te vragen? Wij waren in de veronderstelling dat de gecontroleerde n.a.w.-gegevens op het vrijwaringsbewijs stonden en hebben hiervan een kopie in ons bezit. Daarnaast denken wij achteraf dat een organisatie die in staat is kentekenbewijzen zo goed te vervalsen, ook in staat is om legitimatiebewijzen te vervalsen. Als wij dit hadden gevraagd had men ons waarschijnlijk een vervalst legitimatiebewijs laten zien (met eventueel een foto van 9 jaar geleden, die dus niet meer goed herkenbaar hoeft te zijn). Wat had dit voor nut gehad?

(…)

vermeldt dat het Postkantooragentschap via een on-line verbinding met de RDW een aantal gegevens controleert en vastlegt. In de folder van het RDW "Uw auto of motor en het kenteken" staat vermeld dat: "voordat het kentekenbewijs op uw naam wordt gezet, controleert de medewerker van het Postkantoor via de computer gegevens van het legitimatie- en kentekenbewijs. Als blijkt dat de gegevens niet overeenkomen met de gegevens in het kentekenregister van de RDW, dan kan het kentekenbewijs niet direct op uw naam worden gezet. De medewerker van het postkantoor zal u vertellen wat u in dit geval moet doen.” Na het lezen van deze tekst is het volgens ons voor een leek erg waarschijnlijk dat dit ook de n.a.w.-gegevens betreft. Wij waren wel in deze veronderstelling. Vandaar ook de kopie van het vrijwaringsbewijs met de n.a.w.-gegevens van de verkopende partij, gecontroleerd door de RDW! Als deze informatie in de folder was aangegeven hadden wij hieromtrent duidelijkheid gehad en niet verondersteld dat dit wel gecontroleerd werd door de RDW. Jammer voor ons maar de RDW controleert deze gegevens alleen bij de eerste registratie. Jammer ook voor alle andere gedupeerden die hetzelfde is overkomen of (wie weet zeer binnenkort) nog hetzelfde overkomt. Aangezien in de procedure van de RDW niet opgenomen is de gegevens van de ingevoerde oude eigenaar te controleren met de gegevens op het kentekenbewijs dat getoond wordt bij de tenaamstellingswijziging, zou niet tot gevolg mogen hebben dat zij (die volledig buiten de procedure staan) daarvan gedupeerd raken.”

E. Reactie dienst wegverkeer

Bij brief van 15 april 2003 liet de RDW onder meer het volgende weten:

“Ten aanzien van de voortgang van het onderzoek naar de toereikendheid van de regelgeving en controleprocedures, bericht ik u dat naar aanleiding van de klacht van verzoekers, voorstellen tot verbetering zijn gedaan die thans worden onderzocht op nut, noodzaak en (financiële) haalbaarheid.”

F. Nadere informatie dienst wegverkeer

Op 1 maart 2004 legde de Nationale ombudsman drie schriftelijke vragen voor aan de RDW. De vragen betreffen het afschrift van het door verzoekers overgelegde kentekenbewijs deel II, zoals zij dat hadden ontvangen van de verkoper, en een kopie van het vrijwaringsbewijs dat zij op 21 juni 2002 tijdens de tenaamstelling op het postkantoor ontvingen. De RDW reageerde bij brief van 8 april 2004 onder meer als volgt:

1. Waarom staat onder deel II een stempel: “centraal geprint door de RDW-Veendam”? Waarom is dit (destijds) in Veendam geprint en niet op een postkantoor bijvoorbeeld?

Nader onderzoek door de RDW heeft uitgewezen dat deel 1 van het kentekenbewijs met het nummer 59-JB-GN en het overschrijvingsbewijs geheel vals zijn. Deel 2 op naam van V. is ook geheel vals, aangezien de gegevens op het kentekenbewijs niet overstemmen met de gegevens in het kentekenregister. De RDW heeft dit deel nimmer geregistreerd en op adresgegevens gecontroleerd aangezien het niet door de RDW is afgegeven. Het op dit deel 2 vermelde adres betreft een niet bestaand adres dat door een vervalser op dit deel is getypt of geprint. Ook de aanduiding: “centraal geprint door de RDW Veendam” is valselijk op het deel 2 getypt of geprint. Dit laatste wordt door de RDW te Veendam slechts op het kentekenbewijs geprint indien het een modificatie betreft (bv. een kleurwijziging).

2. Hoe is het mogelijk dat er op deel II een niet bestaand adres is vermeld? In Deventer bestaat geen (…, volgt adres; N.o.). En de postcode (…) is een postcode behorend bij Zoetermeer en niet bij Deventer. Dit wekt bevreemding op, omdat - ook volgens de antwoorden van de RDW tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman - er een rechtstreekse online-verbinding is tussen het kentekenregister en de Gemeentelijke basisadministratie. Als dat zo is, hoe kan er dan een niet bestaand adres op een deel II staan?

Het kentekenbewijs deel 2 op naam van (verzoekers; N.o.) is volgens de geldende procedure terecht afgegeven door een postkantoor en is derhalve authentiek. Door het postkantoor worden slechts de naam, adres en woonplaatsgegevens gecontroleerd van degene op wiens naam het voertuig komt te staan. De naam-, adres- en woonplaatsgegevens van degene die zijn voertuig laat overschrijven worden door het postkantoor niet gecontroleerd. Het overgelegde vrijwaringsbewijs is derhalve ook authentiek.

3. Is dit deel II een uitdraai uit het kentekenregister?

Neen, de gegevens zijn door een vervalser aangepast.”

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 42, eerste en tweede lid:

“1. De Dienst Wegverkeer houdt een register betreffende de opgave van kentekens.

2. In het kader van het register verwerkt de Dienst Wegverkeer gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor een kenteken is opgegeven, en de tenaamstelling van die kentekens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.”

Artikel 48, eerste lid:

“…Een kentekenbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze (…) afgegeven…”

Artikel 50, eerste lid:

“De aanvrager van een kentekenbewijs dient persoonlijk te verschijnen bij een ministeriële regeling aan te wijzen instantie (…)”

2. Kentekenreglement

Artikel 26:

“1. Degene aan wie een driedelig kentekenbewijs is afgegeven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden, is, ingeval hij ophoudt eigenaar of houder te zijn van het voertuig waarvoor dat kentekenbewijs is afgegeven, verplicht:

a. het deel II en het overschrijvingsbewijs terstond over te dragen aan degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden;

b. het deel I van het kentekenbewijs onder zich te houden, totdat hij het in het derde lid bedoelde vrijwaringsbewijs en het oude deel II heeft ontvangen.

2. Degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden is verplicht binnen een week nadat hij het deel II en het overschrijvingsbewijs heeft ontvangen, bij de Dienst Wegverkeer om afgifte van een nieuw deel II te verzoeken onder overlegging van het deel II, het overschrijvingsbewijs en een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs (geregeld in artikel 2 van de Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten; N.o.).

3. De Dienst Wegverkeer geeft aan degene die aan de verplichtingen van het tweede lid heeft voldaan, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel II af.

4. Degene die het vrijwaringsbewijs heeft ontvangen, is verplicht dit terstond, te zamen met het oude deel II, te doen toekomen aan degene die het deel I, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder zich heeft gehouden.

5. Degene die het deel I, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder zich heeft gehouden, is verplicht dit terstond af te geven aan degene van wie hij het vrijwaringsbewijs en het oude deel II heeft verkregen.

6. In afwijking van het derde lid houdt de Dienst Wegverkeer de beslissing op het verzoek, bedoeld in het tweede lid, aan indien daartoe naar het oordeel van deze dienst aanleiding bestaat. In dat geval wendt de aanvrager zich tot de Dienst Wegverkeer.

7. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de eigenaar, respectievelijk de houder van een voertuig, aan wie een driedelig kentekenbewijs is afgegeven, met de houder, respectievelijk de eigenaar van het voertuig overeenkomt dat het kenteken aan deze houder, respectievelijk eigenaar wordt opgegeven.”

3. Regeling kentekenbewijzen

Artikel 4, eerste lid:

“De aanvrager van een kentekenbewijs dient, overeenkomstig het bepaalde in artikel 50 van de wet, persoonlijk te verschijnen bij:

a. een daartoe aangewezen vestiging van de Dienst Wegverkeer;

b. een daartoe aangewezen postvestiging van PTT Post BV, of

c. een erkend bedrijf, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel f, van het Kentekenreglement.”

4. Regeling legitimatievoorschriften kentekenbewijzen en kentekenplaten

Artikel 2, eerste lid:

“Bij de aanvraag van een deel II van een kentekenbewijs dient, indien de aanvraag wordt ingediend door een natuurlijke persoon, bij een instantie, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a of b, van de Regeling kentekenbewijzen het volgende legitimatiebewijs te worden overgelegd:

a. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de wet,

b. een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 108 (…) van de wet (…),

c. een geldig document als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van de Paspoortwet (…),

d. een geldig buitenlands nationaal paspoort, dienstpaspoort, diplomatiek paspoort, reisdocument voor vluchtelingen of reisdocument voor vreemdelingen,

e. een geldige gemeentelijke identiteitskaart, of

f. een geldig persoonlijk identiteitsbewijs als bedoeld in artikel III (…) van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (…).”

5. Goede trouw

a. Burgerlijk Wetboek:

Artikel 3:11:

“Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.”

Artikel 3:86, eerste en derde lid:

“1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.

(…)

3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:

a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde (…).”

b. Uit: Hoge Raad 4 april 1986, NJ 1986, 810:

“Voor goede trouw, vereist voor een beroep op artikel 2014 BW, is niet alleen nodig dat de verkrijger ten tijde van de levering de onbevoegdheid van zijn voorman niet kende, maar ook dat niet gezegd kan worden dat hij die onbevoegdheid toen behoorde te kennen. Met het oog op dit laatste dient hij naar de bevoegdheid van zijn voorman het onderzoek in de stellen, dat in de gegeven omstandigheden van hem kan worden verlangd. Dit brengt - behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen - mee dat de verkrijger van een tweedehands auto ten minste de autopapieren heeft onderzocht met het oog op deze bevoegdheid, wil hij ten tijde van zijn verkrijging te goeder trouw zijn. Dit behoort tot de omstandigheden die hij bij betwisting van zijn goede trouw zal hebben te stellen.”

Instantie: Dienst Wegverkeer

Klacht:

In klachtafdoeningsbrief onvoldoende gemotiveerd dat procedure van wijziging van tenaamstelling tussen particulieren toereikend is.

Oordeel:

Niet gegrond