2004/280

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

1. de door haar tijdens de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van haar verzoek ter verkrijging van een verklaring van vakbekwaamheid als tandarts op 24 augustus 2003 gestelde vragen met betrekking tot de wijze waarop het kennis- en vaardighedenniveau van buitenslands gediplomeerden wordt vastgesteld, niet heeft beantwoord, zodat zij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure;

2. geen antwoord heeft gegeven op de omstreeks november 2003 telefonisch gestelde vragen van haar echtgenoot met betrekking tot het criterium `nagenoeg gelijkwaardig'.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Ingevolge de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (verder Wet BIG; zie Achtergrond, onder 1.) worden regels gesteld ten aanzien van de beroepsuitoefening in de gezondheidszorg in Nederland. Dit houdt onder meer het volgende in.

Er worden registers ingesteld waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens de Wet BIG gestelde voorwaarden voldoet, op hun aanvraag kunnen worden ingeschreven als arts, tandarts, apotheker, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige en verpleegkundige (zie artikel 3, eerste lid van de Wet BIG). De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is bevoegd om op de aanvraag tot inschrijving te beslissen (zie artikel 5, eerste lid van de Wet BIG). De inschrijving wordt geweigerd indien de aanvrager niet voldoet aan de opleidingseisen. Weigering van de inschrijving vindt niet plaats indien de minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem een verklaring van vakbekwaamheid heeft afgegeven (zie de artikelen 6, aanhef onder a en 41, eerste lid, onder b van de Wet BIG). Met betrekking tot de vakbekwaamheid kan de minister besluiten dat deze gelijkwaardig (de aanvrager wordt zonder beperkingen ingeschreven in het betreffende register), niet gelijkwaardig (het verzoek wordt afgewezen), of nagenoeg gelijkwaardig (de aanvrager wordt onder beperkingen ingeschreven) is.

2. De minister van VWS kan zich bij zijn beoordeling van een aanvraag om inschrijving in de registers laten adviseren door de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (verder CBGV, zie Achtergrond, onder 3.). De CBGV bestaat uit vertegenwoordigers van opleidingsinstellingen en de beroepsgroepen.

De CBGV baseert haar advies primair op aan haar overgelegde documenten (zoals onder meer getuigschriften, diploma's en cijferlijsten) en desgewenst op de diplomawaardering door de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic) over de door de aanvrager genoten opleiding. De commissie kan ook referenties inwinnen en de aanvrager uitnodigen voor een gesprek.

3. Ingevolge voornoemd artikel 41, eerste lid onder b, van de Wet BIG diende verzoekster, die in haar geboorteland Peru werkzaam was geweest als tandarts, op 23 september 2002 een verzoek in ter verkrijging van een verklaring van vakbekwaamheid. De minister van VWS deelde verzoekster op 5 december 2002 mee dat hij voornemens was haar aanvraag af te wijzen. Naar aanleiding hiervan vond op 30 januari 2003 een gesprek plaats tussen verzoeksters echtgenoot en medewerkers van het Ministerie van VWS.

Uit het verslag van het gesprek kan met betrekking tot hetgeen verzoeksters echtgenoot is meegedeeld onder meer het volgende worden opgemaakt. In verband met een aanvraag om een verklaring van vakbekwaamheid worden twee aspecten bezien, namelijk het onderwijskundige niveau (dat wordt vastgesteld door de Nuffic door middel van een waardering van het buitenlandse diploma) en de vakinhoudelijke beoordeling (die wordt verricht door het ministerie). De diplomawaardering behelst een vergelijking van het onderwijssysteem van het betreffende buitenland met het Nederlandse onderwijssysteem, op basis waarvan het onderwijskundig eindniveau van de betrokkene (naar Nederlandse maatstaven) wordt bepaald. Ten aanzien van het vakinhoudelijke aspect werd verzoekster meegedeeld dat de door haar gevolgde opleiding in effectieve studieduur en programma-inhoud aanzienlijk afweek van de Nederlandse. Een jaarlijkse aanpassing met betrekking tot het niveau leek de medewerkers onder meer gelet op de samenhang van het niveau met de gehele onderwijsstructuur in een land, de pedagogiek, de didactische methoden en de continuïteit van het onderwijs, onwaarschijnlijk. Tevens werden mededelingen gedaan over het jaarlijks aanpassen van de opleiding met betrekking tot onder meer het niveau. Ter afsluiting van het gesprek werd verzoeksters echtgenoot naar aanleiding van verzoeksters suggestie haar praktijkervaring te toetsen door een test of door een supervisieperiode meegedeeld, dat ingevolge de wettelijke bepalingen de gelijkwaardigheid met de Nederlandse opleiding beoordeeld wordt aan de hand van een dossiervergelijking. Niet alleen ervaring en vaardigheid zijn wettelijk vereist, maar ook kennis (zie Bevindingen, onder A.4.).

4. Bij besluit van 4 maart 2004 wees de minister van VWS verzoeksters aanvraag af. Hij achtte de door verzoekster in Peru gevolgde tandartsopleiding niet gelijkwaardig aan de Nederlandse tandartsopleiding. Als bijlage was het verslag van het gesprek van 30 januari 2003 toegevoegd.

De minister had zich voorafgaand aan zijn beslissing niet laten adviseren door de CBGV. Een diplomawaardering van de Nuffic maakte geen onderdeel uit van de documenten waarop de minister zich had gebaseerd.

De beslissing had tot gevolg dat verzoekster het beroep van tandarts niet geregistreerd in Nederland kon uitoefenen.

5. Verzoekster maakte op 7 april 2003 bezwaar tegen de beslissing van 4 maart 2003. Naar aanleiding van het bezwaarschrift werd door het ministerie van VWS een hoorzitting gepland (in eerste instantie op 2 september 2003, later op 9 maart 2004).

Op 23 september 2003 maakte de Nuffic zijn waardering van verzoeksters Peruaanse tandartsopleiding aan het ministerie bekend.

6. Naar aanleiding van de beslissing wendde verzoekster zich verscheidene keren tot de Nuffic en het Ministerie van VWS met vragen over de wijze waarop haar diploma's waren gewaardeerd en de wijze waarop het kennis- en vaardighedenniveau wordt vastgesteld. Bij brief van 24 augustus 2003 wendde verzoekster zich tot het ministerie met de volgende vragen:

a. Wie stellen het kennis- en vaardighedenniveau vast en zijn deze personen onafhankelijk, zo ja, hoe wordt de onafhankelijkheid getoetst?

b. Op welke wijze wordt het kennis- en vaardighedenniveau vastgesteld?

c. Wordt de wijze van het bepalen van het niveau per jaar aangepast?

d. Is het mogelijk om een niveau te bepalen, aangezien dit strikt persoonlijk is, zonder te generaliseren?

e. Als er een commissie van vakdeskundigen is, is er dan ook een procedure of gedragscode?

7. Bij brief van 1 oktober 2003 deelde het ministerie verzoekster mee van oordeel te zijn dat voldoende was ingegaan op haar vragen met betrekking tot de totstandkoming van de diplomawaarderingen door de Nuffic. Het ministerie verwees hiervoor naar zijn eerdere brief van 13 augustus 2003 en naar de brief van de Nuffic van 20 augustus 2003. Ten aanzien van verzoeksters vragen met betrekking tot het kennis- en vaardighedenniveau concludeerde het ministerie dat verzoekster opnieuw een serie vragen had geformuleerd met betrekking tot de diplomawaardering.

8. Verzoeksters echtgenoot wendde zich op 24 november 2003 telefonisch met vragen tot het ministerie van VWS. Naar aanleiding van dit gesprek werd een telefoonnotitie opgemaakt. In de telefoonnotitie is opgenomen dat verzoeksters echtgenoot aan de hand van een viertal dossiers van Peruaanse tandartsen die eveneens een aanvraag om een verklaring van vakbekwaamheid hadden ingediend, wilde bezien in hoeverre de opleiding van verzoekster afweek of overeenstemde met de betreffende tandartsen en dat hij hoopte dat het ministerie met betrekking tot de opleiding van zijn echtgenote alsnog zou besluiten dat haar opleiding `nagenoeg gelijkwaardig' was.

Met betrekking tot onder meer voornoemde dossiers diende verzoekster op 27 november 2003 een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur in bij het Ministerie van VWS.

Op 26 januari 2004 werd op het verzoek beslist. In de beslissing werd verzoekster het resultaat voorgelegd van een dossiervergelijking van vier Peruaanse tandartsen. Uit de dossiervergelijking kwam naar voren dat de CBGV in één geval had geconcludeerd dat het niveau van de betrokkene nagenoeg gelijkwaardig was (de betrokkene had met goed gevolg in een ander EU-land het examen afgelegd dat buitenlands opgeleide tandartsen kunnen afleggen na enige tijd onder supervisie te hebben gewerkt en had op grond van het examenresultaat de licentie ontvangen, die recht gaf op zelfstandige uitoefening van het beroep van tandarts in dat land), in één geval twijfelde tussen de kwalificatie niet gelijkwaardig en nagenoeg gelijkwaardig en betrokkene de mogelijkheid een kennis- en vaardighedentest af te leggen had aangeboden (de betrokkene had in Peru en een ander Zuid-Amerikaans land een postdoctorale opleiding gevolgd en had daarnaast gedurende een half jaar onder verantwoordelijkheid een Nederlandse tandarts bij een Nederlandse universiteit ervaring opgedaan) en in twee gevallen had geconcludeerd dat het niveau niet gelijkwaardig was (één betrokkene had ervaring opgedaan in een EU-land als tandarts-assistent doch niet als tandarts en de andere betrokkene had geen bijzondere ervaring of opleiding) (zie Bevindingen, onder 26.).

9. Verzoekster klaagt erover dat het Ministerie van VWS de door haar tijdens de bezwaarprocedure op 24 augustus 2003 gestelde vragen met betrekking tot de wijze waarop het kennis- en vaardighedenniveau van buitenlands gediplomeerden wordt vastgesteld en de op 24 november 2003 telefonische gestelde vragen van haar echtgenoot met betrekking tot het criterium `nagenoeg gelijkwaardig', niet heeft beantwoord. In dit verband klaagt zij er tevens over dat zij zich door bovenstaande handelwijze van het ministerie onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure tegen de beslissing van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 maart 2003.

II. Ten aanzien van het niet beantwoorden van de vragen

1. Verzoekster klaagt er in eerste instantie over het Ministerie van VWS haar vragen bij brief van 24 augustus 2003 met betrekking tot het kennis- en vaardighedenniveau van buitenlands gediplomeerden niet heeft beantwoord.

2. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat bestuursorganen aan hen gerichte brieven adequaat verwerken, en zodanig afhandelen dat voldoende recht wordt gedaan aan hetgeen door de burger in zijn of haar brief wordt verzocht.

3. In reactie op de klacht deelde de minister van VWS mee de klacht ongegrond te achten, nu naar zijn oordeel op al verzoeksters schriftelijke en mondelinge verzoeken om informatie was gereageerd en uitvoerig was ingegaan op de totstandkoming van het besluit. De minister deelde verder mee dat, toen verzoekster ondanks alle verschafte informatie vragen bleef stellen, was besloten om niet meer inhoudelijk over de zaak te spreken totdat het bezwaarschrift inhoudelijk was behandeld.

4. Gelet op alle stukken die de Nationale ombudsman ter beschikking staan, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de reactie van het ministerie op verzoeksters vragen, hoewel het ministerie verzoekster uitvoerig heeft geïnformeerd (met name tijdens het gesprek op 30 januari 2004 en met de beslissing van 4 maart 2004), niet geheel afdoende was.

In de eerste plaats heeft het ministerie verzoeksters vragen ten onrechte bestempeld als vragen over de wijze waarop de Nuffic het diploma waardeert. Verzoekster had met haar vragen duidelijk de beoordeling van het kennis- en vaardighedenniveau door het ministerie op het oog. Een zorgvuldiger lezing van verzoeksters brief in samenhang met de brief van de Nuffic van 20 augustus 2003 had dit aan het licht gebracht. Dit klemt temeer nu het ministerie juist naar deze brief verwees.

Het ministerie heeft onvoldoende onderkend dat bij verzoekster onduidelijkheid bestond over de (in haar geval) gevolgde procedure. Dit blijkt uit verzoeksters vraag of een commissie van deskundigen was ingeschakeld, maar ook uit het keer op keer stellen van vragen met betrekking tot de diplomawaardering door de Nuffic. Het was verzoekster onvoldoende duidelijk dat in haar geval noch de CBGV (de commissie van deskundigen) noch de Nuffic om advies was gevraagd en dat de minister zijn besluit op basis van een vergelijking van verzoeksters gegevens met eerdere vergelijkingen in gelijksoortige gevallen had genomen. Het was zorgvuldiger geweest als het ministerie verzoekster explicieter uiteen had gezet wat de procedure in haar geval had behelst.

5. De hiervoor omschreven handelwijze van het ministerie heeft voorts tot gevolg gehad dat ook niet is ingegaan op verzoeksters onvrede met de wijze waarop haar niveau was vastgesteld, namelijk zonder test. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de minister buitenlandse diplomahouders een toets moet laten afleggen om zo meer inzicht in het (werkelijke) niveau van de desbetreffende diplomahouder te krijgen en generalisaties te voorkomen. Op dit punt had het ministerie nader - een aanzet gaf het al in het gesprek van 30 januari 2003 - dienen in te gaan op de achtergrond van de regelgeving.

6. Het is begrijpelijk dat verzoekster meende zich door het gebrek aan inzicht in de gevolgde procedure als gevolg van het onvoldoende beantwoorden van haar vragen, niet goed te kunnen voorbereiden op de hoorzitting.

Daaraan doet niet af dat de hoorzitting ertoe dient de betrokkene in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, en dat tijdens de hoorzitting gelegenheid bestaat tot informatie-uitwisseling.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

7. Voorts klaagt verzoekster erover dat het Ministerie van VWS geen antwoord heeft gegeven op de omstreeks november 2003 telefonisch gestelde vragen van haar echtgenoot met betrekking tot het criterium `nagenoeg gelijkwaardig'. Verzoeker deelde de Nationale ombudsman mee dat hij het Ministerie had gevraagd naar de voorwaarden die worden gehanteerd bij het vaststellen van het niveau van de opleiding.

De minister achtte dit onderdeel van de klacht eveneens ongegrond.

8. Daarnaar gevraagd stuurde het Ministerie van VWS de Nationale ombudsman een afschrift toe van een telefoonnotitie die was opgemaakt naar aanleiding van een op 24 november 2003 met verzoeksters echtgenoot gevoerde telefoongesprek. Blijkens de notitie had verzoeksters echtgenoot onder meer verzocht om inzage in de dossiers van vier Peruaanse tandartsen om te bezien in hoeverre verzoeksters zaak verschilde van deze zaken. Blijkens de notitie sprak verzoeksters echtgenoot de hoop uit dat het Ministerie alsnog zou besluiten verzoeksters opleiding en ervaring als nagenoeg gelijkwaardig aan de Nederlandse te beschouwen. Afgesproken werd dat de medewerker zou uitzoeken wat de mogelijkheden waren met betrekking tot hetgeen werd verzocht.

Andere telefoonnotities van gesprekken met verzoeksters echtgenoot in november 2003 waren niet bij het Ministerie aanwezig.

9. Verzoekster diende op 24 november 2003, dat wil zeggen omstreeks dezelfde tijd als het hiervoor onder 5. genoemde telefoongesprek, een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur in en verzocht onder meer om inzage in de dossiers van vier Peruaanse tandartsen die net als zij hadden verzocht om een verklaring van vakbekwaamheid. Bij brief van 26 januari 2004 wees het Ministerie het verzoek om inzage in de dossiers af, maar verschafte verzoekster wel de relevante gegevens uit de dossiers. Deze gegevens leverden een duidelijk beeld op van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het criterium nagenoeg gelijkwaardig.

Verzoekster kan dan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat het Ministerie van VWS de vragen van haar echtgenoot met betrekking tot het criterium nagenoeg gelijkwaardig niet heeft beantwoord.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is gegrond ten aanzien van het niet beantwoorden van de op 24 augustus 2003 gestelde vragen, en niet gegrond ten aanzien van het niet beantwoorden van de omstreeks november 2003 telefonisch gestelde vragen.

Onderzoek

Op 14 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw V. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Voorts werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster, die in haar geboorteland Peru werkzaam was geweest als tandarts, diende op 23 september 2002 een verzoek in ter verkrijging van een verklaring van vakbekwaamheid als tandarts (zie artikel 41, eerste lid onder b., van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg; Wet BIG; zie Achtergrond, onder 1.).

2. Bij brief van 5 december 2002 deelde de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verder VWS) verzoekster mee dat hij voornemens was haar verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid af te wijzen.

De brief luidt onder meer als volgt:

“De reden hiervan is dat uit eerdere studievergelijkingen van met uw tandartsopleiding overeenkomende gevallen is gebleken dat uw in Peru gevolgde tandartsopleiding niet kan gelden als gelijkwaardig noch nagenoeg gelijkwaardig aan de Nederlandse basisopleiding tandheelkunde en dat het aldaar behaalde niveau overeenkomt met 3 jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde in Nederland. Geconstateerd is dat het aanvangsniveau van uw tandartsopleiding vergelijkbaar is met een HAVO-diploma en dus lager ligt dan het Nederlandse VWO-niveau. Het eerste jaar en gedeeltelijk het tweede jaar van uw tandheelkundige opleiding bestaan uit natuurwetenschappelijke vakken zoals algemene scheikunde, biologie, organische scheikunde om het niveau van de opleiding op dat van een VWO-niveau te brengen. De nadruk van de opleiding in Peru ligt op het vak mondchirurgie. Met als gevolg dat het onderwijs met name in de preventieve en curatieve tandheelkunde en de technische tandheelkundige vaardigheden wordt onderbelicht. Dit in tegenstelling tot de 5-jarige Nederlandse opleiding die bestaat uit 8400 uur, waarvan 6200 uur aan algehele tandheelkunde deel uitmaakt. In de Nederlandse opleiding maakt vanaf het eerste uur handvaardigheidstraining onderdeel uit van het opleidingscurriculum. Aan praktische uren wordt aanzienlijk minder onderwijs gegeven en ervaring opgedaan dan in de Nederlandse opleiding. Het Nederlandse curriculum bestaat voor 50 % uit het toepassen van hoog technologische vaardigheden bij de patiënt. De verscheidenheid van behandelingsmogelijkheden is daardoor veel groter dan bij de opleiding uit Peru. Uw beroepservaring is opgedaan vanaf het geconstateerde niet gelijkwaardige niveau en kan derhalve niet leiden tot gehele of gedeeltelijke compensatie van de geconstateerde tekorten in de basisopleiding zoals aangegeven in de "Richtlijn compensatie buitenslands gediplomeerde tandartsen" die door mij als beleidslijn is vastgesteld (…).

Indien u van mening bent dat er nog feiten en omstandigheden aanwezig zijn die niet aan mij zijn kenbaar gemaakt doch wel van belang zijn voor mijn definitieve standpunt, verzoek ik u mij daarvan schriftelijk en gemotiveerd en voorzien van bewijsmateriaal mededeling te doen uiterlijk binnen drie weken na datum van dit schrijven. Tevens verzoek ik u mij te laten weten of u over deze nieuwe feiten en omstandigheden een gesprek wenst.”

3. Verzoekster deelde de minister bij brief van 12 december 2002 haar zienswijze mee met betrekking tot zijn voornemen om haar verzoek af te wijzen.

4. Naar aanleiding van het voornemen van de minister om het verzoek af te wijzen vond op 30 januari 2003 een gesprek plaats tussen verzoeksters echtgenoot en medewerkers van het Ministerie van VWS. Het naar aanleiding van dit gesprek opgemaakte verslag luidt onder meer als volgt:

“Aanvraagster heeft per brief van 12 december 2002 haar zienswijze gegeven op brief van BBD, d.d. 5 december 2002, de zgn. zienswijzebrief. In deze notitie wordt ingegaan op aanvraagsters brief en de toelichting daarop die via haar echtgenoot is gegeven.

Met name heeft aanvraagster bezwaar tegen generalisatie van alle opleidingen in Zuid-Amerika. Volgens haar is de conclusie dan ook verkeerd, dat de nadruk in de Peruaanse opleiding op het vak mondchirurgie ligt, met als gevolg dat het onderwijs met name in de preventieve en curatieve tandheelkunde en de technische tandheelkundige vaardigheden wordt onderbelicht. Belanghebbende wil dat haar praktijkervaring wordt getoetst.

Korte uiteenzetting

De beoordeling van een buitenlandse opleiding berust op de vergelijking van de opleidingsonderdelen die overeenkomen met de onderdelen van de Nederlandse opleiding. De onderdelen die de buitenlandse opleiding extra heeft ten opzichte van de Nederlandse opleiding vallen derhalve in beginsel buiten de vergelijking. In hoofdzaak worden twee aspecten bezien, namelijk:

1) het onderwijskundige niveau (= diplomawaardering), en

2) vakinhoudelijke beoordeling.

Ad 1. De diplomawaardering wordt doorgaans vastgesteld door de NUFFIC, een organisatie die door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen daartoe is aangewezen.

Een diplomawaardering behelst een vergelijking van het onderwijssysteem van het desbetreffende buitenland met het Nederlandse onderwijssysteem. Het bijzondere van het Nederlandse systeem is het zogenaamde "gedeeld" algemeen vormende middelbare onderwijs (MAVO. HAVO, VWO), dat in het buitenland niet voorkomt.

Aan de hand van het vergelijkbare niveau van de vooropleiding stelt de NUFFIC het aanvangsniveau van de buitenlandse universitaire opleiding vast. Aangezien in Peru geen voorbereidend wetenschappelijke opleiding (6-jarig VWO) voorkomt, vergelijkt de NUFFIC het middelbare onderwijs dat in Peru minimaal is vereist met HAVO (5 jaar). Het verschil in Nederland tussen HAVO en VWO is twee jaar (iemand met een HAVO-diploma wordt in het vijfde jaar VWO toegelaten en doet na 2 jaar VWO-examen). Gelet op het effectief aantal jaren dat de buitenlandse universiteit besteedt aan een overeenkomstige Nederlandse studierichting bepaalt de NUFFIC het onderwijskundige eindniveau. De Peruaanse tandartsopleiding wordt vergeleken met 3 jaar WO (van de 5-jarige opleiding tot tandarts in Nederland). Het Ministerie van VWS heeft deze diplomawaardering overgenomen.

Ad 2. De vakinhoudelijke beoordeling is door het Ministerie van VWS gedaan ten opzichte van de Nederlandse opleiding aanzienlijk afwijkt in effectieve studieduur en programma-inhoud. Derhalve wordt ook op vakinhoudelijke gronden het niveau van de vakdeskundigheid vergeleken met 3 jaar WO.

Een volledig programma met een onderverdeling in theoretische en praktisch onderwijs, alsmede met kwantitatieve gegevens, heeft aanvraagster niet overgelegd. Zij verwijst evenwel naar haar overgelegde cijferlijst. Een volledige beoordeling door VWS wordt daardoor gehinderd en kan daarom slechts globaal zijn.

Commentaar

Aanvraagster verwijst naar het toelatingsbeleid van Canada, kennelijk ervan uitgaande dat een Canadese tandarts zonder meer in Nederland wordt toegelaten. Hoe het ook zij, in Nederland wordt geen Canadees beleid gevoerd, maar een Nederlands beleid.

Wat betreft de zinsnede "eerdere studievergelijkingen" in de zienswijzebrief van 5 december 2002 meent aanvraagster kennelijk dat daarmee ononderscheidenlijke studievergelijkingen in enig Zuid-Amerikaans land worden bedoeld. Het staat er echter niet en ook uit de rest van de brief kan zulks niet worden begrepen. Het is bij het Ministerie van VWS genoegzaam bekend dat de kwaliteit van het onderwijs verschilt van land tot land en, voorts, dat in sommige landen de kwaliteit verschilt van instelling tot instelling. Vandaar dat de diplomawaarderingen van de NUFFIC worden geraadpleegd. NUFFIC is immers door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W) aangewezen als erkennings- en informatiecentrum, mede in het kader van de UNESCO (ENIC).

De bewering in de brief, namelijk dat elk jaar de opleiding wordt aangepast met betrekking tot (onder meer) het niveau, komt onwaarschijnlijk over. Het niveau hangt immers nauw samen met de gehele onderwijsstructuur in een land de pedagogiek en didactische methoden, alsmede de mogelijkheid deze in de praktijk te toetsen en er verbeteringen in aan te brengen, en niet in de laatste plaats met de continuïteit van het onderwijs. Het is practisch onmogelijk zoiets jaarlijks te veranderen, als dat al gewenst zou zijn, en bovendien bijzonder kostbaar.

Niet wordt tegengesproken dat de onderwerpen, genoemd in aanvraagsters brief van 12 december 2002, niet in haar opleiding zijn gepasseerd. Diverse onderwerpen komen echter niet of eventueel slechts impliciet in andere genoemde vakken van de cijferlijst voor, zijn dus onzichtbaar. Bij gebrek aan kwantitatieve gegevens kan slechts een globale beoordeling van de tijdbesteding per vak worden gegeven, die door aanvraagster niet is weerlegd met kwantitatieve gegevens. Een bijgevolg van impliciete vakken is, dat de tijdsbesteding van de wel genoemde vakken uit de cijferlijst minder moet zijn dan zij lijkt, namelijk evenveel minder als de door aanvraagster aangeduide impliciete vakken.

(De echtgenoot van verzoekster; N.o.) wijst erop dat aanvraagster één jaar langer heeft gestudeerd (dan 5 jaar). Het voorgelegde opleidingdocument geeft echter 10 semesters aan.

Compensatie

De Richtlijn compensatie buitenslands gediplomeerde tandartsen, d.d. 14 juli 1998, heeft als vertrekpunt een beoordeling door CBGV van ten minste 4 jaar WO. Daarbij wordt aangenomen dat het niveau van de beroepsuitoefening niet hoger is dan het eindniveau van de opleiding. In het onderhavige geval voldoet de waardering (nl. 3 jaar WO) daar niet aan. De duur van de beroepsuitoefening, d.w.z. als volledig gekwalificeerde tandarts, dient ten minste vijf jaar te zijn.

(…)

Tot slot suggereert aanvraagster haar praktijkervaring te toetsen door een test of door een supervisieperiode. Ingevolge de wettelijke bepalingen wordt de gelijkwaardigheid met de Nederlandse opleiding beoordeeld aan de hand van een "dossiervergelijking". Niet alleen ervaring/vaardigheid is wettelijk vereist, maar ook kennis. Er wordt thans wel gestudeerd op een beoordeling op grond van een toetsaflegging, maar tot een uitgewerkt besluit en de daarvoor nodige wetswijzigingen is het nog lang niet gekomen.”

5. Bij beslissing van 4 maart 2003 wees de minister verzoeksters verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid af. De beslissing week niet af van de voorgenomen beslissing.

6. Verzoekster maakte op 7 april 2003 bezwaar tegen de beslissing van 4 maart 2003.

7. De ontvangst van verzoeksters bezwaarschrift werd op 18 april 2003 door het Ministerie van VWS bevestigd. Bij brief van 8 mei 2003 deelde de minister verzoekster mee dat hij zich inzake haar bezwaarschrift zou laten adviseren door de commissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht van het Ministerie (VWS-commissie Awb).

8. Bij brief van 4 augustus 2003 wendde verzoekster zich tot de Nuffic (de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het onderwijs) met het verzoek antwoord te geven op de volgende vragen:

- Wanneer heeft het onderzoek naar waardering c.q. vergelijking van de opleiding tandheelkunde in Peru plaatsgevonden?

- Op welke wijze heeft dit onderzoek plaatsgevonden (intern of extern op locatie)?

- Wie heeft dit onderzoek geleid en waren deze onafhankelijk of was dit een commissie van tandartsen?

Tevens verzocht verzoekster afschriften van bevindingen en rapportages met betrekking tot onderzoek naar de opleiding tandheelkunde in Peru.

Op 5 augustus zond verzoekster nog een aantal stukken naar de Nuffic.

9. Bij brief van 5 augustus 2003 wendde verzoekster zich eveneens tot het Bureau Buitenlandse Diplomahouders van het Ministerie van VWS. Verzoekster legde het ministerie dezelfde vragen voor als de Nuffic en verzocht om een reactie. Zij gaf daarbij aan dat de wijze van waardering en vergelijking van haar opleiding tandheelkunde haar onvoldoende duidelijk was.

10. Bij brief van 7 augustus 2003 nodigde de bezwaarschriftencommissie verzoekster uit te verschijnen op een hoorzitting op 2 september 2003.

11. Bij brief van 13 augustus 2003 deelde het Ministerie van VWS verzoekster onder meer het volgende mee:

“Recent ontving ik uw brief van 5 augustus 2003, gericht aan het Bureau Buitenlandse Diplomahouders van dit ministerie, waarin u een aantal vragen stelt over de manier waarop NUFFIC-diplomawaarderingen, en met name die van Peru, tot stand komen.

In dit verband kan ik u het volgende melden. De NUFFIC maakt waarderingen op, op basis van onderwijskundige vergelijkingen tussen hoger onderwijsopleidingen in het betreffende (buiten)land en Nederland. Veruit de meeste waarderingen worden opgemaakt op individuele basis en leveren een zogenaamde 'diploma-waardering op naam' op.

De NUFFIC beschikt daarvoor over documentatie en een wereldwijd netwerk van informanten, waarvan gebruik van kan worden gemaakt. De NUFFIC draagt daarnaast zorg voor het bijhouden van de benodigde documentatie, zodat deze te allen tijde actueel is. De NUFFIC is onder meer als kenniscentrum erkend door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

De NUFFIC is op die manier goed in staat diplomawaarderingen op te maken van zowel recent als van langer geleden afgesloten opleidingen. Bovendien kan de NUFFIC aangeven in welke mate verschillen bestaan in de opleidingsstructuren tussen de landen.

Mede op basis van de NUFFIC-waarderingen zijn de vakinhoudelijke deskundigen van de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid in staat de diplomawaarderingen wat betreft de inhoud te toetsen aan de in Nederland geldende eisen.

Zoals u uit mijn zienswijzebrief van 5 december 2002 (…) hebt kunnen opmaken, is voor u geen diplomawaardering op naam bij de NUFFIC opgevraagd. Desgewenst kan dit alsnog gebeuren. (…) Wanneer u instemt met het alsnog opvragen van een diplomawaardering op naam, betekent dit dat de bezwaarschriftenprocedure wordt opgeschort tot een nader te bepalen datum. Wanneer u niet akkoord gaat met mijn voorstel dan wel niet tijdig reageert, dan zal behandeling van uw bezwaarschrift plaatsvinden op 2 september 2003.”

12. Bij brief van 20 augustus 2003 reageerde de Nuffic op verzoekster brief van 4 augustus 2003. De brief luidt onder meer als volgt:

“Uit de stukken die u mij naderhand hebt toegestuurd lees ik niet dat het ministerie van VWS u gezegd of geschreven zou hebben dat uw diploma bij de Nuffic is gewaardeerd. In het verslag van het gesprek dat uw echtgenoot (…) met vertegenwoordigers van het ministerie heeft gevoerd lees ik slechts een uitleg hoe de Nuffic een buitenlands getuigschrift waardeert.

De Nuffic heeft inderdaad uw dossier niet ter waardering van het ministerie ontvangen. Dit beantwoordt dan al uw bovengestelde vragen.

Het ministerie van VWS vraagt niet altijd om advies aan de Nuffic. Het kan voorkomen dat het ministerie over voldoende informatie over het land en de gevolgde opleiding beschikt, mede door eerder door de Nuffic uitgebrachte adviezen.

Ik kan helaas weinig toevoegen aan hetgeen het ministerie schriftelijk of mondeling heeft verstrekt. Ik kan u alleen de methode nader verduidelijken.

Er is een duidelijke taakafbakening tussen het ministerie van VWS en de Nuffic. De eerste stelt het kennis- en vaardighedenniveau in de tandheelkunde vast. Daarvoor beschikt het ministerie over een commissie van vakdeskundigen.

De Nufïic vergelijkt het onderwijsniveau van de diplomahouder met dat van Nederland en neemt dan in overweging in hoeverre een buitenlandse opleiding vergelijkbaar is met een Nederlandse, gemeten aan functionele, formele en materiële criteria. Deze behelzen kortweg het volgende:

• Functionele criteria: zijn er nationale wetten of internationale verdragen van toepassing op de buitenlandse opleiding;

• Formele criteria: wat is het academische en civiele doel van de opleiding en wat zijn de academische en civiele rechten die daarmee in eigen land worden verkregen;

• Materiële criteria: wat is het aanvangsniveau van de opleiding; hoe vindt selectie plaats; welke structuur kent de opleiding; wat is de duur, gemeten naar jaren en studiebelasting; wat is de globale inhoud; wat is het eindniveau van de opleiding.

Bij de waardering van uw diploma vraagt het criterium aanvangsniveau enige uitleg.

Eindniveau middelbaar onderwijs

In Nederlandse termen stellen wij het aanvangsniveau van het hoger onderwijs in Peru op het havo-diploma. Dat het aanvangsniveau van het hoger onderwijs in Peru hiermee wordt vergeleken heeft meer in het bijzonder te maken met de volgende redenen:

In Peru wordt, in tegenstelling tot in Nederland, geen differentiatie aangebracht in het algemeen vormend voortgezet onderwijs. Waar in Nederland op het initiële secundaire niveau 3 verschillende typen onderwijs voorkomen: mavo, havo en vwo, die zich naar duur en moeilijkheidsgraad van elkaar onderscheiden, kent Peru binnen het middelbaar onderwijs alleen een algemeen vormende oriëntatie die met het Certificado Final de Estudios (del quinto aho) wordt afgerond. Dit getuigschrift vertegenwoordigt in totaal 11 jaar onderwijs. Het biedt toegang tot (universitair) hoger onderwijs. In Nederland geeft het vwo-getuigschrift als enige middelbare-schooldiploma direct toelating tot universitair hoger onderwijs. Dit schooltype (vwo) is bestemd voor de meest begaafde leerlingen en wordt slechts door een beperkt percentage van het leeftijdscohort (circa 15 %) afgerond. Het eindniveau van het Nederlandse vwo en daarmede het aanvangsniveau van bet universitair onderwijs kan juist door deze selectie relatief hoog zijn. Het niet-gedifferentieerde Peruaanse middelbare onderwijs, bestemd voor het gehele leeftijdscohort, kent deze selectie niet. Een vergelijking van de Peruaanse algemeen vormende oriëntatie met het daaropvolgende Nederlandse schooltype, het havo, ligt daarom naar niveau voor de hand.

Daarnaast kan de Peruaanse middelbare schoolopleiding in zijn algemeenheid niet als een voorbereidend wetenschappelijke opleiding worden omschreven. In Peru wordt aan de universiteit zowel hoger beroepsgericht als academisch onderwijs verzorgd. De middelbare school in Peru biedt dus een voorbereiding op hoger onderwijs, niet op hoger wetenschappelijk onderwijs. Ook naar functie dient de vergelijking met een havo-diploma zich daarom aan.

Aanvangsniveau hoger onderwijs na het toelatingsexamen.

Voornoemde Peruaanse middelbare school diploma geeft direct toelating tot het toelatingsexamen dat sommige universiteiten afnemen. Voor toelating tot dit examen worden geen verdere onderwijskundige eisen gesteld, er is dus geen verdere opleiding vereist. Met dit examen wordt dan ook niet méér kennis getoetst dan die opgedaan tijdens het middelbaar onderwijs, maar de mate van beheersing van de kennis van het middelbaar onderwijs en het vermogen om logisch te denken. Omdat het toelatingsexamen geen verdere opleiding vereist en de resultaten in het examen, voor wat betreft het kennisgedeelte, slechts weergeven in hoeverre men zich de stof van het middelbaar onderwijs heeft eigen gemaakt (en dus de betere leerlingen kunnen worden geselecteerd), moet het aanvangsniveau van het hoger onderwijs in Peru gelijk worden gesteld aan het eindniveau van het middelbaar onderwijs.

In Nederlandse termen bouwt uw opleiding voort op het havo-diploma. Een nominaal 5-jarige opleiding in de tandheelkunde in Peru is naar niveau te vergelijken met 3 jaar wetenschappelijk onderwijs.”

13. Bij brief van 24 augustus 2003 deelde verzoekster de Nuffic mee zich niet te kunnen vinden in het antwoord op haar vragen. Zij deelde onder meer het volgende mee:

“Ik kan mij niet vinden in de conclusies die u verbindt aan de door mij gevolgde opleiding tandheelkunde te Peru. Nergens in uw brief kan ik terugvinden waarop uw conclusie gebaseerd is, wat (…) mijns inziens toch van belang is om inzicht te krijgen in hoe en op welke wijze de Nuffic tot een bepaald advies of conclusie is gekomen. Het kan en mag niet zo zijn dat de conclusie of het advies van de Nuffic zomaar als waarheid of feit wordt overgenomen, zonder dit te onderbouwen. Daarom verzoek ik u antwoord te geven op (de bij brief van 5 augustus 2003 gestelde; N.o.) vragen.”

14. Bij brief van 24 augustus 2003 wendde verzoekster zich eveneens tot het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De brief luidt onder meer als volgt:

“In uw brief (van 13 augustus 2003; N.o.) stelt u voor om alsnog een diplomawaardering op naam op te vragen bij de Nuffic.

In het telefonisch onderhoud d.d. 15 augustus jl. welke u met mijn man (…) had, sprak deze zijn verontwaardiging uit over waarom nu pas dit advies wordt gevraagd aan de Nuffic. Aangezien elke aanvraag tot vakbekwaamheid een individuele aangelegenheid is, mag het niet zo zijn dat al per definitie wordt aangenomen dat alle Peruanen niet vakbekwaam zijn. Ondanks dit heeft mijn man ingestemd met uw voorstel om alsnog advies te vragen aan de Nuffic. Maar wij en ook u weten dat dit niets zal veranderen aan de waardering van mijn diploma en indirect ook niets aan het verkrijgen van een verklaring tot vakbekwaamheid.

Maar dit terzijde. In mijn brief van 5 augustus jl. stelde ik u een aantal vragen, om inzicht te krijgen in hoe en op welke wijze de Nuffic tot een bepaald advies (of) conclusie is gekomen, deze heeft u niet beantwoord. Het kan en mag niet zo zijn dat de conclusie (of) advies van de Nuffic zomaar als waarheid of feit wordt overgenomen, zonder dit te onderbouwen. Daarom verzoek ik u om alsnog duidelijk antwoord te geven op de (op 5 augustus 2003 voorgelegde) vragen (…).

Daarnaast spreekt de Nuffic over een duidelijke taakafbakening. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt het kennis- en vaardighedenniveau in de tandheelkunde vast. Hierover heb ik een aantal vragen en ik verzoek u mij deze te beantwoorden:

• Wie stellen dit niveau vast en zijn deze onafhankelijk, zo ja hoe wordt de onafhankelijkheid getoetst?

• Op welke wijze wordt dit niveau vastgesteld?

• Wordt de wijze van het bepalen van het niveau per jaar aangepast?

• Is het wel mogelijk om een niveau te bepalen, aangezien dit strikt persoonlijk is, zonder te generaliseren?

• Als er een commissie van vakdeskundigen is, dan is er ook een procedure of gedragscode? Graag ontvang ik hier een kopie van.”

15. Bij brief van 25 augustus 2003 deelde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzoekster mee dat verzoeksters dossier - zoals was afgesproken - in kopie was verstuurd aan de Nuffic voor het laten opmaken van een diplomawaardering op naam. Met betrekking tot de lopende procedure werd verzoekster meegedeeld dat deze was opgeschort en dat de hoorzitting van 2 september 2003 geen doorgang zou vinden.

16. Bij brief van 26 augustus 2003 wendde verzoekster zich tot het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In deze brief gaf verzoekster onder meer aan dat zij noch van het Ministerie noch van de Nuffic aanvullende informatie had ontvangen met betrekking tot de wijze waarop het diploma wordt gewaardeerd en dat zij zich daardoor niet goed kon voorbereiden op de hoorzitting.

17. Bij brief van 28 augustus 2003 deelde de Nuffic verzoekster mee verdere correspondentie gelet op de bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport lopende procedure niet opportuun te achten.

18. Bij brief van 29 augustus 2003 wendde verzoekster zich nogmaals tot de Nuffic. Zij deelde mee dat het nog steeds niet was bewezen, dat de waardering of vergelijking van de Nuffic op waarheid berustte. Verder vroeg verzoekster zich af bij wie zij bezwaar moest maken als de Nuffic, in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, haar diploma waardeerde en zij het met die waardering niet eens was. Zij verzocht het Nuffic nogmaals antwoord te geven op haar vragen.

19. Bij brief van 12 september 2003 deelde het Nuffic verzoekster mee dat de reden dat de Nuffic niet verder met haar wilde corresponderen gelegen was in de omstandigheid dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het bezwaarschrift, waarbij de diplomawaardering van de Nuffic wordt betrokken, afhandelde. Het was derhalve aan de minister, zo deelde de Nuffic verder mee, om de reageren op haar inhoudelijk bezwaren.

20. Bij brief van 13 september 2003 verzocht verzoekster de Nuffic nogmaals om een reactie op haar vragen.

21. Bij brief van 17 september 2003 rappelleerde verzoekster het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot haar brief van 24 augustus 2003. Tevens deelde verzoekster mee bezwaar te maken tegen de diplomawaardering zoals deze door de Nuffic in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was uitgevoerd.

22. Bij brief van 23 september 2003 bracht de Nuffic een waardering van verzoeksters in Peru behaalde tandartsdiploma uit aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De waardering bevatte een beschrijving van de door verzoekster gevolgde opleiding en een vergelijking met de Nederlandse opleiding. De door verzoekster overgelegde stukken waren in de waardering betrokken. In de bij deze brief gevoegde bijlage merkte de Nuffic met betrekking tot verzoeksters bezwaren tegen de waardering van haar opleiding onder meer nog het volgende op:

“1. Diplomawaardering op Naam

In de (…) brief van 25 augustus (2003 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; N.o.) wordt een diplomawaardering op naam genoemd. De benaming van dit document kan aanleiding geven tot misverstanden. Het document is niets anders dan de weerslag van het onderwijsniveau van een buitenlands diploma in vergelijking van het niveau van een Nederlands diploma.

De woorden “op Naam” suggereren abusievelijk een op de persoon in plaats van op de opleiding toegespitste waardering (zie verder hieronder).

2. De methodiek die de Nuffic hanteert in haar waarderingen

De betrokkene veronderstelt een bepaalde werkwijze van de Nuffic door vragen te stellen over het onderzoek dat tot de waardering heeft geleid. Dit is te begrijpen omdat in Latijn-Amerikaanse landen en in Spanje de homologación de titulos y convalidación de estudios, in feite een studievergelijking is waarbij een commissie het in het buitenland gevolgde studieplan vak voor vak vergelijkt met dat van het eigen land. Deze bewerkelijke methodiek heeft de Nuffic jaren geleden verlaten. Overigens, diplomawaardering is een bureaustudie. Een onderzoek op locatie maakt geen deel uit van de procedure.

De waardering van het niveau van de universitaire studie is geen specifiek op de persoon toegesneden onderzoek, zoals de betrokkene veronderstelt. In Peru bestaat officieel geen “ranking” van universiteiten. De kwaliteit van de Universidad San Marin de Porres is geen criterium. De waardering is een globale vergelijking van een universitaire opleiding in Peru met een opleiding in Nederland omdat elke afgestudeerde tandarts in eigen land, gelijke civiele rechten heeft. De afgestudeerde heeft het recht zich als tandarts in eigen land te vestigen, onafhankelijk van aan welke universiteit hij/zij heeft gestudeerd en welke prestaties hij/zij tijdens de studie heeft geleverd.

De werkwijze van de Nuffic weerspiegelt wat ook in het kader van de EU, Raad van Europa en Unesco/Cepes als good practices wordt beschouwd. Bij het maken van een vergelijking wordt een buitenlandse opleiding gemeten naar functionele, formele en materiële criteria. De formele criteria spelen in dit geval geen rol omdat Nederland geen verdragen heeft met Peru. De functionele criteria (waarvoor dient de opleiding?) spreken voor zich. Tenslotte de materiële criteria: de betrokkene is het oneens met de resultaten van het toepassen van de materiële criteria op haar opleiding, in het bijzonder het aanvangsniveau en het niet waarderen van het persoonlijke niveau van de betrokkene.”

23. Bij brief van 1 oktober 2003 deelde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzoekster onder meer het volgende mee:

“Aan de hand van een kopie van een brief van de NUFFIC aan u 20 augustus 2003, kon ik opmaken dat u dezelfde vragen van uw brief van 5 augustus 2003 ook aan de NUFFIC had voorgelegd. U heeft daar van de NUFFIC uitvoerig antwoord op gekregen. Naast het antwoord dat u reeds van mij had ontvangen in mijn brief van 13 augustus 2003 (…) is naar mijn oordeel voldoende ingegaan op uw vragen over de totstandkoming van de NUFFIC-diplomawaarderingen.

Uw stelling in uw brief van 26 augustus 2003 aan het secretariaat van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb dat u noch van VWS noch van de NUFFIC aanvullende informatie heeft gekregen over de wijze van diplomawaarderingen, acht ik in het licht van vorenstaande daarom niet juist.

In uw brief 24 augustus 2003 heeft u met betrekking tot het opmaken van diplomawaarderingen opnieuw een serie vragen geformuleerd. (…)

Bezwaar tegen NUFFIC-waardering

Ten aanzien van het bezwaar dat u maakt tegen de NUFFIC-diplomawaardering ben ik van oordeel dat dit prematuur is. U had immers op het moment van schrijven van uw laatste brief geen inzicht in de uitkomsten van de NUFFIC-waardering noch in de motivering voor de totstandkoming van die waardering. Bovendien is niet duidelijk waar u precies bezwaar tegen maakt, de mogelijke uitkomst of de NUFFIC-werkwijze. Wenst u bezwaar te maken tegen de werkwijze van de NUFFIC dan wel de uitkomsten van de voor u opgemaakte diplomawaardering, dan dient u dit te doen bij het secretariaat van de VWS-commissie Awb (het adres is u bekend). Belangrijk is dat u die bezwaren motiveert.

Afleggen VWO-examen

Wat betreft uw aanbod om een VWO-examen af te leggen het volgende.

Voor de beoordeling van het bereikte opleidingsniveau aan het einde van de universitaire opleiding in vergelijking met de Nederlandse vereisten terzake, zijn diverse aspecten van belang. Denkt u in dit verband bijvoorbeeld aan de duur van de gevolgde universitaire opleiding en de inhoud van het opleidingsprogramma.

Een kenmerk van het universitaire opleidingsprogramma tandheelkunde in Peru is dat met name in het eerste jaar een aantal vakken voorkomt dat in Nederland deel uitmaakt van het VWO-curriculum. Dat betekent dat aan het begin van de universitaire opleiding via die vakken een niveau bereikt wordt dat in Nederland al is bereikt na het behalen van het VWO-diploma. De NUFFIC geeft in dergelijke gevallen aan dat het startniveau van de universitaire opleiding lager ligt dan in Nederland. Het ligt voor de hand dat de tijd besteed aan middelbare schoolvakken ten koste gaat van de tijd die kan worden besteed aan de puur tandheelkundige vakken.

In de diplomawaardering van de NUFFIC is dit punt ook verduidelijkt. Tevens is daarin uitgelegd waarom het afleggen van een VWO-examen niets bijdraagt aan het oordeel over uw aanvraag. Voor die uitleg verwijs ik u naar de NUFFIC-waardering.

Ontvangen NUFFIC-diplomawaardering van 23 september 2003 (…)

De NUFFIC heeft een diplomawaardering afgegeven (…).

In de diplomawaardering van de NUFFIC is uitvoerig ingegaan op uw vragen over de gehanteerde werkwijze bij de totstandkoming van NUFFIC-waarderingen.

Daarmee is tevens een reactie gegeven op de door u gestelde vragen in uw brief van 24 augustus 2003. (…)

Invloed diplomawaardering NUFFIC op de beschikking van 4 maart 2003

Zoals uit de NUFFIC-waardering blijkt, waardeert deze organisatie de tandheelkundige opleiding die door u is gevolgd op ongeveer 3,5 jaar universitaire studie in vergelijking tot de Nederlandse situatie. De NUFFIC tekent daar bij aan dat deze waardering tot stand is gekomen door vergelijking op basis van overwegend niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria. Inhoudelijke criteria zijn verantwoordelijk voor de lagere waardering zoals genoemd in mijn zienswijzebrief van 5 december 2002 (…).

Meer uitleg over de waardering is daarnaast nog aan de orde geweest in het met u en uw echtgenoot gevoerde zienswijzegesprek op mijn departement. Een verslag hiervan is meegezonden als bijlage bij mijn besluit op uw aanvraag van 4 maart 2003 (…).

De uitkomsten van de NUFFIC-diplomawaardering die nu voor u is opgemaakt bevestigen de argumenten op basis waarvan ik uw diploma heb gewaardeerd op 3 jaar wetenschappelijk onderwijs in de tandheelkunde.

Op basis van vorenstaande ben ik van oordeel dat mijn besluit van 4 maart 2003 op de juiste gronden is genomen en zie ik geen redenen hier op terug te komen.”

24. Bij brief van 5 oktober 2003 maakte verzoekster bij de adviescommissie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verder bezwaar tegen de wijze van diplomawaardering door de Nuffic. Dezelfde dag deelde verzoekster het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mee geen genoegen te nemen met de wijze waarop haar vragen waren beantwoord. Tevens verzocht verzoekster om informatie over de zinsnede `niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria' in de brief van 1 oktober 2003.

25. Bij brief van 9 oktober 2003 deelde de minister verzoekster onder meer het volgende mee:

“Wat betreft de niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria kan ik u zeggen dat de NUFFIC opleidingen voornamelijk beoordeelt op het onderwijskundig niveau. Dat zijn niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria. Dat neemt niet weg dat het de NUFFIC vrij staat om desgewenst ook opmerkingen te maken ten aanzien van de inhoud van opleidingen. Vandaar de door de NUFFIC gebruikte aanduiding 'op basis van overwegend niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria'.

De andere vragen betreffen een herhaling van eerder gestelde vragen waarop u van zowel de NUFFIC als van mij antwoord hebt ontvangen. Wanneer die antwoorden u niet conveniëren biedt de bezwaarschriftenprocedure de mogelijkheid dit aan de commissie bezwaarschriften voor te leggen.

Voorts laat u weten uw bezwaar niet in te willen trekken, maar stelt daarbij dat de hoorzitting niet kan plaatsvinden omdat u nog niet voldoende bent geïnformeerd respectievelijk zichzelf hebt geïnformeerd.

Ik zend een kopie van deze brief aan het secretariaat van de VWS commissie bezwaarschriften Awb. Het is aan het secretariaat ter beoordeling hoe de afhandeling van uw bezwaarschrift zal plaatsvinden. Het secretariaat zal u daarover nader informeren.

Van uw mededeling dat u uw zaak zal voorleggen aan de Nationale Ombudsman heb ik kennis genomen.”

26. Op 24 november 2003 wendde verzoeksters echtgenoot zich telefonisch tot het Ministerie van VWS.

27. Bij brief van 26 januari 2004 reageerde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op verzoeksters verzoek om inzage in bepaalde stukken met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur onder meer als volgt:

“Met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur verzoekt u om inzage in een viertal dossiers van eerder behandelde aanvragen van uit Peru afkomstige tandartsen. Daarnaast verzoekt u om een exemplaar van een rapport dat in 1996 in opdracht van het Ministerie van VWS is gemaakt naar aanleiding over de toelating van buiten de EER gediplomeerde tandartsen.

(…)

(…)

Van het door u genoemde onderzoeksrapport heb ik een exemplaar gevonden.

Dit eindrapport (…) van maart 1997 betreffende 'Onderzoek betreffende de toelating van niet EER-gediplomeerde artsen en tandartsen tot de uitoefening van hun beroep in Nederland', maak ik openbaar. Een kopie is als bijlage bij deze brief gevoegd.

De dossiers waar u inzage in wilt hebben, betreffen alle aanvragen om een verklaring van vakbekwaamheid als tandarts van in Peru voor dat beroep opgeleide personen, in de periode van 1997 tot en met heden.

U gaf aan niet geïnteresseerd te zijn in de persoonsgegevens, maar in de eventuele verschillen in opleiding in relatie tot de besluitvorming op de aanvragen.

(…)

Om aan uw verzoek te kunnen voldoen is gekozen voor het maken van een dossiervergelijking van de ontvangen aanvragen van in Peru opgeleide tandartsen.”

De resultaten van de dossiervergelijking waren als bijlage toegevoegd. In de bijlage was onder meer het volgende opgenomen:

Tandarts A

(…)

De periode waarin de basisopleiding tandheelkunde plaatsvond:

1980/1981 tot 1986. De overgelegde documenten waren niet duidelijk op dit punt.

Extra opleiding op het terrein van de tandheelkunde?:

Neen

Relevante beroepservaring en duur?:

Ja, maar de overgelegde informatie is onduidelijk

NUFFIC-waardering opgemaakt?:

Ja. Waardering 3 of 4 jaar, afhankelijk van de duur van de gevolgde opleiding (5 of 6 jaar). Volgens de eigen gegevens van de NUFFIC en ondersteund door een verklaring van de Peruaanse ambassade in Nederland, gaat het om een 5 jarige opleiding. De aanvraag suggereert een langere opleidingsduur, die echter niet door een cijferlijst van de gevolgde opleiding wordt ondersteund. De waardering komt daarmee op 3 jaar wetenschappelijk onderwijs in de tandheelkunde.

Advies opgemaakt door Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid?:

Ja. Advies: Niet gelijkwaardige opleiding.

De opleiding is op grond van inhoudelijke afwijkingen ten opzichte van het Nederlands curriculum niet gelijkwaardig (waardering 3 jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde). Beroepservaring is opgedaan vanaf een te laag niveau van opleiding. Compensatie van opleidingsdeficiënties door werkervaring is alleen hierdoor al niet mogelijk. Bovendien zijn de gegevens over beroepservaring onduidelijk.

Andere van toepassing zijnde relevante gegevens?:

Neen.

Besluit op de aanvraag:

Nadat het voornemen bekend werd gemaakt dat afwijzend op de aanvraag zou worden beschikt, is namens de betrokkene de aanvraag ingetrokken.

Tandarts B

(…)

De periode waarin de basisopleiding tandheelkunde plaatsvond:

1985-1990

Extra opleiding op het terrein van de tandheelkunde?:

Ja, cursus prothetiek (2 maanden) in een ander EG-land

Relevante beroepservaring en duur?:

2 ½ jaar in Peru;

iets minder dan 3 jaar als assistent-tandarts onder supervisie in een ander EG-land

NUFFIC-waardering opgemaakt?:

Ja. Waardering 3 jaar wetenschappelijk onderwijs in de tandheelkunde

Advies opgemaakt door Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid?:

Ja. De opleiding is op grond van inhoudelijke afwijkingen ten opzichte van het Nederlands curriculum niet gelijkwaardig (waardering 3 jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde). Beroepservaring is opgedaan vanaf een te laag niveau van opleiding. Compensatie van opleidingsdeficiënties door werkervaring is hierdoor niet mogelijk. Echter, de betrokkene heeft met goed gevolg in een ander EG-land het examen afgelegd dat buitenslands opgeleide tandartsen kunnen afleggen na enige tijd onder supervisie hebben gewerkt. Op grond van het examenresultaat heeft de betrokkene de officiële licentie ontvangen, die recht geeft op zelfstandige uitoefening van het beroep in dat land. De CBGV kwam tot de conclusie dat het bereikte niveau nagenoeg gelijkwaardig is aan dat van een in Nederland opgeleide tandarts. De CBGV adviseerde de betrokkene een verklaring van vakbekwaamheid te geven die inschrijving in het BIG-register mogelijk maakt, maar daar wel voorwaarden aan te verbinden. De voorwaarden genoemd in het advies zijn: maximaal 2 jaar onder supervisie werken en zorgdragen voor een voldoende beheersing van de Nederlandse taal op het niveau van het Staatsexamen Nederlands als Tweede Taal, programma II.

Andere van toepassing zijnde relevante gegevens?:

Neen

Besluit op de aanvraag:

Conform het advies van de CBGV.

Bijzonderheden:

De betrokkene is niet ingeschreven in het BIG-register. Een aanvraag daartoe in 2001, is afgewezen omdat niet aan alle inschrijvingsvoorwaarden was voldaan.

Tandarts C

(…)

De periode waarin de basisopleiding tandheelkunde plaatsvond:

1990-1995.

Extra opleiding op het terrein van de tandheelkunde?:

Kortdurende cursussen kindertandheelkunde in Peru en een ander land in 1997, cosmetische tandheelkunde in een ander land in 1998, tandheelkundige chirurgische ingrepen en onderzoekstechniek op het terrein van de mond en het gelaat (orofaciale functies).

Relevante beroepservaring en duur?:

Gedurende 8 jaar in Peru sinds 1999 in een ander EG-land (beide in deeltijd) als tandartsassistente. Geen zelfstandige ervaring als tandarts.

NUFFIC-waardering opgemaakt?:

Ja. Waardering 3 jaar wetenschappelijk onderwijs in de tandheelkunde.

Advies opgemaakt door Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid?:

Ja. Opleiding op grond van inhoudelijk afwijkingen ten opzichte van het Nederlands curriculum niet gelijkwaardig (waardering 3 jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde). Geen zelfstandige beroepservaring opgedaan. In het andere EG-land is geen bevoegdheid verkregen tot het zelfstandig uitoefenen van het beroep. De postacademische cursussen zijn van korte duur geweest.

Andere van toepassing zijnde relevante gegevens?:

Neen

Besluit op de aanvraag:

Aanvraag is afgewezen.

Tandarts D

De periode waarin de basisopleiding tandheelkunde plaatsvond:

1990-1994.

Extra opleiding op het terrein van de tandheelkunde?:

Ja. Volgens eigen zeggen (geen bewijsmateriaal) korte cursussen.

Daarnaast een met goed gevolg afgesloten 2-jarige postdoctorale opleiding in een ander Zuid-Amerikaans land.

Relevante beroepservaring en duur?:

Enkele jaren in Peru resp. in een ander Zuid-Amerikaans land waar de postdoctorale opleiding is gevolgd. Daarnaast gedurende een half jaar, met een omvang van één dag per week, onder verantwoordelijkheid van een in Nederland bevoegde tandarts bij een Nederlandse universiteit.

NUFFIC-waardering opgemaakt?:

Ja. Waardering 3 jaar wetenschappelijk onderwijs in de tandheelkunde.

Advies opgemaakt door Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid?:

Nee. Het dossier is echter wel door de CBGV behandeld.

Op grond van de Richtlijn compensatie buitenslands gediplomeerde tandartsen kan de CBGV bij twijfel tussen de kwalificatie 'niet gelijkwaardig' (op grond van de in dit geval ontoereikende opleiding) en 'nagenoeg gelijkwaardig' op grond van in dit geval postdoctoraal gevolgde opleiding, beroepservaring en een aanbevelingsbrief van de Nederlandse universiteit de betrokkene de mogelijkheid van het afleggen van een kennis- en vaardighedentoets bieden. Daarvan is in dit geval gebruik gemaakt. De toets is nog niet afgelegd. Mocht de betrokkene de toets met positief resultaat afsluiten, dan zal de CBGV adviseren dat deze een niveau heeft behaald dat nagenoeg gelijkwaardig is aan dat van een in Nederland opgeleide tandarts. Praktisch gezien betekent dit, dat de betrokkene geclausuleerd kan worden ingeschreven in het BIG-register. De clausule zal dan bestaan uit een aanvullende opleidingsverplichting.

Andere van toepassing zijnde relevante gegevens?:

Geen.

Besluit op de aanvraag:

Nog niet genomen. Het wachten is op het CGBV-advies, dat kan worden opgemaakt nadat de resultaten van de af te leggen toets bekend zijn.”

28. Bij brief van 11 februari 2004 werd verzoekster uitgenodigd om op 9 maart 2004 te verschijnen op een hoorzitting om aldaar haar bezwaarschrift mondeling toe te lichten.

Op 9 maart 2004 vond de hoorzitting plaats.

B. Standpunt verzoekster

1. Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

2. In haar verzoekschrift deelde verzoekster met betrekking tot haar klacht onder meer nog mee het zorgvuldiger te achten als buitenlandse diplomahouders door de overheid zouden worden getoetst, omdat op die manier meer inzicht in het niveau van de betrokkenen werd verkregen en generalisaties werden voorkomen.

Tevens deelde verzoekster mee dat haar echtgenoot het ministerie op 24 november 2003 had gevraagd naar de voorwaarden die worden gehanteerd bij het vaststellen van het niveau van de opleiding.

C. Standpunt minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In reactie op de klacht deelde de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder meer het volgende mee:

“In het kader van de lopende bezwaarschriftprocedure heeft de betrokkene herhaaldelijk brieven aan de NUFFIC en aan mij gezonden, waarin zij onder meer diverse vragen heeft gesteld over de diplomawaardering van de door haar in Peru gevolgde tandartsopleiding. De NUFFIC is de Nederlandse organisatie, die namens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met het op verzoek geven van waarderingen van buiten Nederland gevolgde hoger onderwijsopleidingen.

Zowel de NUFFIC als ik hebben op alle verzoeken om informatie schriftelijk gereageerd. Ik verwijs u in dit verband naar de reeds in uw bezit zijnde correspondentie hierover.

Aanleiding voor het feit dat u door (verzoekster; N.o.) bent benaderd, is het gegeven dat zij van oordeel is dat de door haar aan de NUFFIC en aan mij gestelde vragen niet dan wel niet voldoende zijn beantwoord. De vragen betreffen met name de wijze waarop de NUFFIC tot haar diplomawaarderingen komt. Juist op dit punt is de NUFFIC in haar brief van 23 september 2003 (…) uitvoerig ingegaan.

Tevens wijs ik u nog op mijn brief van 9 oktober 2003 (…), waarin ik antwoord heb gegeven op vragen over de niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria die de NUFFIC hanteert.

Ten aanzien van de vragen inzake het criterium 'nagenoeg gelijkwaardig' deel ik u het volgende mee. In de correspondentie en de gesprekken die zijn gevoerd met de echtgenoot van verzoekster inzake haar verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid is uitvoerig ingegaan op de totstandkoming van het besluit. Hierbij is herhaaldelijk informatie verstrekt aan verzoekster. Aangezien de echtgenoot van verzoekster desondanks vragen bleef stellen, is besloten om niet meer inhoudelijk over de zaak te spreken totdat het bezwaarschrift inhoudelijk wordt behandeld door de VWS-commissie bezwaarschriften Awb. Ook in mijn antwoord op het informatieverzoek dat appellante heeft gedaan in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur heb ik deze benadering gehandhaafd (…).

Het geheel overziende ben ik op dit moment van oordeel dat de betrokkene binnen een redelijke termijn antwoord heeft ontvangen op alle gestelde vragen, en acht ik het redelijk dat in afwachting van de behandeling van het bezwaarschrift er niet meer inhoudelijk wordt ingegaan op vragen van verzoekster.

Gelet op het vorenstaande acht ik de klacht van (verzoekster; N.o.) ongegrond.”

D. Reactie verzoekster

In reactie op het standpunt van de minister deelde verzoekster onder meer het volgende mee:

“(Destijds) heb ik de Nuffic en het Ministerie van VWS een aantal vragen voorgelegd met betrekking tot de totstandkoming van een diplomawaardering. Op deze vragen heb ik inderdaad antwoord op gekregen van zowel de Nuffic als het Ministerie van VWS. Of ik mij kan vinden in dit antwoord staat hier niet ter discussie.

In mijn brief d.d. 10 oktober jl. aan de Nationale Ombudsman vraag ik om hulp om alsnog de door mij gestelde vragen over het vaststellen van het kennis- en vaardigheidsniveau beantwoord te krijgen. Het vaststellen van het kennis- en vaardigheidsniveau staat los van de diplomawaardering en wordt verzorgd door de vakdeskundige, wie dat ook mogen zijn, van het Ministerie van VWS. In mijn brief d.d. 5 oktober jl. aan het Ministerie van VWS vraag ik nogmaals antwoord te geven op mijn vragen over het vaststellen van het kennis- en vaardigheidsniveau. In de correspondentie welke ik u heb toegestuurd kunt u de onderstaande vragen terug vinden, namelijk:

• Wie stellen dit niveau vast en zijn deze onafhankelijk, zo ja hoe wordt de onafhankelijkheid getoetst?

• Op welke wijze wordt dit niveau vastgesteld?

• Wordt de wijze van het bepalen van het niveau per jaar aangepast?

• Is het wel mogelijk om het niveau van een individu te bepalen zonder diegene te toetsen, aangezien een bepaald niveau strikt persoonlijk is, het gevaar hiervan is om te generaliseren?

• Als er een commissie van vakdeskundigen is, dan is er ook een procedure of gedragscode? Graag ontvang ik hier een kopie van.

Het Ministerie van VWS doet in de reactie voorkomen dat hierop antwoord is gegeven, dit is niet het geval. (…)

Verder schrijft het Ministerie van VWS in de reactie dat met betrekking tot het criterium "nagenoeg gelijkwaardig" uitvoerig is ingegaan op de totstandkoming van het besluit. Ook dit moet ik negatief beantwoorden aangezien nergens in de correspondentie (en gesprekken) wordt ingegaan op het criterium "nagenoeg gelijkwaardig" en waaraan je als buitenlandse diplomahouder moet voldoen om nagenoeg gelijkwaardig te worden verklaard. (…)

Ook maakt het Ministerie van VWS in de reactie de opmerking dat in overleg met mij 9 maart 2004 als datum voor de behandeling van mijn bezwaar is overeengekomen. (…) Er is niets in overleg met mij overeengekomen, dit is mij opgelegd. Ik heb uitstel gevraagd aangezien ik uw onderzoek wil afwachten zodat ik eindelijk antwoord krijg om mijn vragen en deze mee te nemen in mijn voorbereiding op de hoorzitting. Daarnaast staat er ook een hoorzitting gepland voor de Commissie Gelijke Behandeling waar ik ook een klacht heb ingediend.

(…)

Mijn echtgenoot en ik kunnen niet begrijpen waarom het allemaal zo moeizaam moet gaan en zoveel moeite gedaan moet worden om mijn vragen beantwoord te krijgen. Ik mag toch van de ambtenaren van het Ministerie van VWS verwachten dat zij zorgvuldig en professioneel omgaan met de belangen, en de daaraan gekoppelde besluiten, van de burgers en vreemdelingen. Zij worden betaald, indirect door de burgers, om in alle redelijkheid deze te dienen. Deze verhouding is in mijn zaak geheel zoek. Ik spreek het Ministerie van VWS aan op de fouten die zij naar mijn mening hebben gemaakt, waarbij zij op elke mogelijke wijze doen voorkomen, ook naar u, dat zij naar behoren hebben gehandeld. De struisvogelpolitiek die dit Ministerie hanteert begint te lijken op "burgertje pesten". Ik kan de achterliggende gedachten niet begrijpen want het enige wat mijn echtgenoot en ik willen is een eerlijke en op waarheid beruste behandeling. Het lijkt mij toch niet teveel gevraagd?

In eerste instantie was het verloop van mijn zaak vooral frustrerend voor mijn echtgenoot en mij maar dit slaat nu om in woede en onbegrip. (…)

Ik wil u vragen alstublieft uw onderzoek voort te zetten en uw oordeel hieraan te verbinden zodat ik misschien ooit antwoord krijg op mijn vragen.”

Achtergrond

1. Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg

Artikel 3, eerste lid:

“Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als:

arts,

tandarts,

apotheker,

gezondheidszorgpsycholoog,

psychotherapeut,

fysiotherapeut,

verloskundige,

verpleegkundige.”

Artikel 5, eerste lid:

“Onze minister (van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; N.o.) is bevoegd op de aanvrage tot inschrijving in een register te beslissen.”

Artikel 6, aanhef onder a:

“De inschrijving wordt geweigerd:

a. indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III bedoelde opleidingseisen.”

Artikel 20:

“Om in het desbetreffende register als tandarts te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.”

Artikel 41:

“1. In afwijking van het in artikel 6, onder a, bepaalde wordt aan een persoon die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet geweigerd:

(…)

b. indien Onze Minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan;

(…)

3. Bij afgifte van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan Onze Minister daarin bepalen:

a. dat de gelet op die verklaring tot stand gekomen inschrijving in het register op een in de verklaring aangegeven tijdstip zal worden doorgehaald;

b. dat de betrokkene, in het register ingeschreven staande, zijn beroep slechts zal mogen uitoefenen met inachtneming van in de verklaring omschreven beperkingen.

4. Behoudens in bijzondere gevallen kan een verklaring zonder toepassing van het derde lid slechts worden afgegeven, indien het door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift naar het oordeel van Onze Minister kan gelden als bewijs van verworven vakbekwaamheid die de in het eerste lid, onder a, bedoelde gelijkwaardigheid bezit.

5. Onze Minister stelt voor elk daarvoor in aanmerking komend beroep een commissie van deskundigen in, die tot taak heeft hem op zijn verzoek of uit eigen beweging van advies te dienen inzake de toepassing van dit artikel (…). Bij algemene maatregel van bestuur worden de samenstelling, taak en werkwijze van de commissie geregeld. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het afleggen van een kennis- en vaardighedentoets en het daarvoor in rekening te brengen tarief.”

2. Regeling Commissie buitenslands gediplomeerden (Regeling van 17 februari 1998, Stcrt. 36)

Artikel 1:

“Er is een Commissie buitenslands gediplomeerden.”

3. Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid (Besluit van 12 mei 1995, Stb. 1996/69)

Artikel 2, eerste lid:

“De Commissie buitenslands gediplomeerden bestaat uit een voorzitter, tevens lid, alsmede uit vier leden-deskundigen per in artikel 3 van de wet genoemd, onderscheidenlijk krachtens artikel 34 van de wet aangewezen, beroep. Van de vier leden per beroep zijn er twee deskundig ter zake van de opleiding tot het desbetreffende beroep en twee ter zake van de uitoefening van dat beroep.”

Artikel 3, aanhef onder b:

“De commissie heeft tot taak Onze Minister met betrekking tot een in het buitenland genoten opleiding tot een in artikel 3 van de wet genoemd beroep of een krachtens artikel 34 van de wet aangewezen beroep van advies te dienen over de vraag:

(…)

b. of aan een buitenslands gediplomeerde op aanvraag een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet behoort te worden afgegeven.”

4. Besluit opleidingseisen tandarts (Besluit van 3 oktober 1997, Stb. 480)

Artikel 2

“Om in het krachtens artikel 3 van de wet ingestelde register van tandartsen te kunnen worden ingeschreven, is vereist het bezit van een door een universiteit als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uitgereikt getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tandarts die voldoet aan de artikelen 3 tot en met 10 van dit besluit.”

5. Registratiebesluit BIG (Besluit van 13 november 1995, Stb. 558)

Artikel 2, eerste lid:

“Bij de indiening van een aanvrage om inschrijving in een register als bedoeld in artikel 3 van de wet worden de volgende bescheiden verstrekt:

a. het desbetreffende door Onze Minister beschikbaar te stellen formulier, dat door de aanvrager is ingevuld;

b. het desbetreffende in hoofdstuk III, artikel 41, eerste lid, onder a, of artikel 105, tweede lid, van de wet bedoelde getuigschrift, dan wel de verklaring van Onze Minister, bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b of c, of 106, eerste lid, van de wet.”

6. Uit de circulaire Verklaring vakbekwaamheid buitenlands gediplomeerden van 15 juli 1998, zoals deze van toepassing was ten tijde van verzoeksters verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid:

“Voor inschrijving in een van de registers komen niet alleen houders van een Nederlands diploma in aanmerking, maar ook houders van een buitenlands diploma. (…)

Buitenslands gediplomeerden die niet in het bezit zijn van een in de Regeling aanwijzing buitenlandse diploma's gezondheidszorg genoemd diploma of wel zo'n diploma bezitten maar niet de nationaliteit van een EER-land, kunnen, indien zij in aanmerking wensen te komen voor inschrijving in een register, een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de Wet BIG (vakbekwaamheidsverklaring) bij de minister (Bureau Buitenlandse Diplomahouders) aanvragen.

(…)

De onderhavige circulaire strekt ertoe bekend te maken wat het beleid is met betrekking tot de behandeling van verzoeken om een vakbekwaamheidsverklaring.

(…)

Deze circulaire gaat in op 15 juli 1998 en heeft een geldigheidsduur van 4 jaar. (…)

§ 2. Hoofdlijnen van de behandeling

De buitenslands gediplomeerde die niet een beroep kan doen op de Regeling aanwijzing buitenlandse diploma's gezondheidszorg, kan bij het Bureau Buitenlandse Diplomahouders van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Postbus 5406, 2280 HK Rijswijk, een formulier aanvragen voor het verkrijgen van een verklaring inhoudende dat:

a. indien het een artikel-3 beroepsbeoefenaar betreft, tegen zijn/haar inschrijving in het desbetreffende register, voor wat betreft zijn/haar vakbekwaamheid geen bedenkingen bestaan;

(…)

De onder a of b bedoelde verklaring wordt hierna aangeduid als: verklaring omtrent de vakbekwaamheid.

Bij het insturen van het aanvraagformulier dient een aantal documenten te worden meegezonden. (…)

(…)

De minister onderzoekt of de vakbekwaamheid van de aanvrager, gezien zijn/haar diploma respectievelijk getuigschrift, zijn/haar eventuele specialisatie en zijn/haar eventuele beroepservaring, gelijkwaardig kan worden geacht aan de vakbekwaamheid van de in Nederland gediplomeerde beoefenaar van het overeenkomstige beroep. (…)

Indien de minister meent dat de vakbekwaamheid niet gelijkwaardig is, wordt een verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid afgewezen en komt de buitenslands gediplomeerde beoefenaar van het overeenkomstige beroep. (…)

(…) Indien de minister meent dat de vakbekwaamheid niet gelijkwaardig is, wordt een verzoek om een verklaring van vakbekwaamheid afgewezen en komt de buitenslands gediplomeerde dus niet in aanmerking voor inschrijving in het BIG-register respectievelijk mag hij/zij niet de opleidingstitel dragen. Betrokkene wordt in principe geadviseerd contact op te nemen met een opleidingsinstelling teneinde langs die weg het benodigde diploma te behalen.

(…)

Zolang de buitenslands gediplomeerde niet in het BIG-register is ingeschreven mag hij/zij niet de betrokken beroepstitel voeren en is hij/zij niet gerechtigd de desbetreffende in artikel 36 van de Wet BIG genoemde voorbehouden handelingen te verrichten die bij het beroep behoren.

(…)

§ 3. Adviescommissie

Ten aanzien van het al of niet afgeven van een verklaring omtrent de vakbekwaamheid, kan de minister zich laten adviseren door de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid. Samenstelling, taak en werkwijze van deze commissie zijn geregeld in het Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid (Stb. 1996, 69). De commissie baseert haar advies primair op aan haar overgelegde documenten en desgewenst op de diplomawaardering door de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC) of van de Vereniging Landelijke Organen Beroepsonderwijs (COLO) over de door de aanvrager genoten opleiding. De commissie zal, indien nodig, referenties over hem/haar inwinnen en/of hem/haar uitnodigen voor een gesprek.

De commissie beoordeelt de vakbekwaamheid op basis van het getuigschrift van de buitenslands gediplomeerde, zo nodig mede in het licht van opgedane werkervaring en eventuele medische specialisatie, of in het licht van een eventuele kennis- en/of vaardighedentoets. De buitenslands gediplomeerde kan worden uitgenodigd deze toets af te leggen indien de overgelegde stukken voor de beoordeling inzake niet gelijkwaardigheid danwel nagenoeg gelijkwaardigheid onvoldoende aanknopingspunten geven. (…)

§ 8. Over te leggen documenten

Bij de aanvrage van de verklaring omtrent de vakbekwaamheid moeten door de aanvrager de volgende documenten worden overgelegd:

a. het op het desbetreffende beroep betrekking hebbende aanvraagformulier dat door de betrokkene is ingevuld:

b. een fotokopie van het deel van het paspoort dat de persoonsgegevens bevat;

c. het op het desbetreffende beroep betrekking hebbende getuigenschrift/diploma (het origineel dan wel een door een Nederlandse notaris of door de desbetreffende opleidingsinstelling gewaarmerkte kopie, aangetekend toe te zenden);

d. indien in het land van herkomst een register van beoefenaren van het desbetreffende beroep in stand wordt gehouden: een bewijs van inschrijving, niet ouder dan zes maanden, van de aanvrager in het register;

e. Indien van toepassing, een document waaruit blijkt dat de aanvrager nog bevoegd is zijn/haar beroep uit te oefenen in het land van herkomst;

f. het programma van de opleiding tot het desbetreffende beroep, onderverdeeld in theorie- en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de aanvrager het getuigschrift heeft behaald. Nadere uitwerking daarvan vindt plaats in het aanvraagformulier, vermeld onder a;

Daar waar één getuigschrift niet overgelegd kan worden (b.v. psychotherapie) zal een apart aanvraagformulier moeten worden ingevuld;

g. Cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperioden of stages, en dergelijke, met betrekking tot de aanvrager;

h. bewijsstukken van eventuele beroepservaring.”

7. Uit de brochure Met een buitenlands diploma werken in de Nederlandse gezondheidszorg van juni 1999:

Inleiding

De gezondheidszorg in Nederland

De gezondheidszorg in Nederland staat op een hoog peil. De beroepsbeoefenaren, de instellingen voor gezondheidszorg, de zorgverzekeraars, de patiënten- en consumentenorganisaties en de Nederlandse overheid hebben de kwaliteit van de zorg hoog in hun vaandel staan.

Ook degenen die met een buitenlands diploma of getuigschrift in de Nederlandse gezondheidszorg willen werken, moeten voldoen aan de kwaliteitseisen die onder andere de Nederlandse overheid daaraan stelt. Bent u één van hen, dan is om te beginnen de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) voor u van belang. De Wet BIG stelt eisen aan de kwaliteit van de beroepsuitoefening en geeft aan onder welke voorwaarden iemand het recht heeft een erkende register- of opleidingstitel te voeren. In deze brochure leest u wat u moet doen om dat recht te verkrijgen.

Hoofdstuk 1

De Wet op de beroepen in de individuele

gezondheidszorg (Wet BIG)

1 HOOFDLIJNEN VAN DE WET BIG

De Wet BIG bevat regels voor zorgverlening door beroepsbeoefenaren en heeft als doelstelling de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en te bewaken en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. De belangrijkste wettelijke instrumenten zijn: titelbescherming en registratie, de bevoegdheidsregeling voorbehouden handelingen, tuchtrecht, maatregelen wegens ongeschiktheid en strafbepalingen. De Wet BIG biedt twee regelingen voor beroepen. Een regeling die geldt voor de acht in artikel 3 van de wet opgenomen beroepen (de artikel 3 beroepen) en een regeling voor beroepen die zijn geregeld op basis van artikel 34 van de wet (de artikel 34 beroepen). Beide regelingen bieden wettelijke bescherming van titels; de belangrijkste verschillen zijn dat de overheid alleen voor de artikel 3 beroepen een register bijhoudt (het BIG-register) en dat alleen voor deze beroepsbeoefenaren een wettelijk tuchtrecht geldt.

Bepaalde risicovolle handelingen worden in de Wet BIG voorbehouden aan bevoegde beroepsbeoefenaren.

(…)

De artikel 3 beroepen vallen onder het tuchtrecht op grond van de Wet BIG.

Centraal beginsel in het tuchtrecht is de zorgvuldigheid bij het verlenen van zorg.

(…)

2 WETTELIJK ERKENDE REGISTERTITELS

Op grond van artikel 3 van de Wet BIG zijn acht beroepen geregeld:

-arts

- tandarts

- apotheker

- verloskundige

- verpleegkundige

- fysiotherapeut

- psychotherapeut

- gezondheidszorgpsycholoog

Deze worden ook wel 'artikel 3 beroepen' genoemd. Wilt u één van deze beroepen uitoefenen onder het voeren van de betreffende titel, dan mag dat uitsluitend indien u staat ingeschreven in het wettelijk register voor het betreffende beroep, het BIG-register. (…)

Bent u in het bezit van een buitenlands diploma of getuigschrift en wilt u worden ingeschreven in het BIG-register, dan vindt u in hoofdstuk 2 van deze brochure de mogelijkheden op een rij.”

8. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:2

“Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.”

9. Uit Tekst en Commentaar Algemene wet bestuursrecht, vierde druk, 2003, pagina 301 bij artikel 7:2, eerste lid Algemene wet bestuursrecht:

1. Algemeen. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. De memorie van toelichting vermeldt vier redenen voor het belang van het horen. (a) Omdat niet iedereen in staat is zijn gedachten even goed schriftelijk te formuleren, moet de gelegenheid worden geboden dat aan de belanghebbende mondeling zijn mening bij het bestuursorgaan naar voren brengt. (b) Het horen kan ertoe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. (c) Door het houden van een hoorzitting bestaat de gelegenheid naar een oplossing voor de gerezen problemen te zoeken. (d) Door uitwisseling van informatie en wederzijdse standpunten kan het vertrouwen van de burger in de overheid - ook als hij geen gelijk heeft - worden versterkt (MvT, Parl. Gesch. Awb 1, p. 329).”

Instantie: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Klacht:

Door verzoekster tijdens bezwaarprocedure tegen afwijzing van verzoek ter verkrijgen van verklaring van vakbekwaamheid als tandarts gestelde vragen niet beantwoord;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Klacht:

Geen antwoord gegeven op telefonische gestelde vragen van verzoeksters echtgenoot.

Oordeel:

Niet gegrond