2004/266

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop zij door het regionale politiekorps Noord-Holland Noord is behandeld. Zij klaagt er met name over dat een of meer ambtena(a)r(en) van het regionale politiekorps Noord Holland Noord naar aanleiding van haar bezoek van 22 oktober 2001 aan het politiebureau te Q:

haar aangifte van mishandeling niet serieus heeft/hebben behandeld, door haar bij het opnemen van deze aangifte uit te lachen, door haar te zeggen dat het schandalig was dat verzoekster zich verweerd had en door haar te zeggen dat zij niet eens bij een dokter was geweest;

heeft/hebben geweigerd haar aangifte van diefstal van goederen op te nemen;

gegevens omtrent haar geestesgesteldheid heeft/hebben doorgespeeld naar de GGD te Q;

een medewerker van een zorgcentrum het advies heeft/hebben gegeven een toegangsverbod in te stellen jegens verzoekster;

Beoordeling

I Inleiding

Op 22 oktober 2001 begaf verzoekster zich naar verzorgingstehuis X te Q, alwaar zij - naar eigen zeggen - enkele bejaarde kennissen heeft (gehad), welke zij regelmatig bezocht. Verzoekster en het personeel van het verzorgingstehuis leefden op dat moment reeds sinds langere tijd in onmin met elkaar. Bij haar bezoek aan een bejaarde dame op 22 oktober 2001, werd verzoekster door het personeel van het verzorgingstehuis in de woning van deze vrouw gesommeerd het tehuis te verlaten. Verzoekster gaf hieraan geen gevolg en werd uiteindelijk met fysieke dwang verwijderd. Nog op dezelfde dag begaf verzoekster zich naar het politiebureau te Q om haar verhaal te doen. Bij brief van 25 oktober 2001 deelde de directeur van het zorgcentrum verzoekster mee dat haar de toegang tot het verzorgingstehuis was ontzegd.

II Met betrekking tot de behandeling van verzoeksters aangifte van mishandeling

1. Verzoekster klaagt er over dat een (of meer) politieambtena(a)r(en) haar aangifte van mishandeling niet serieus heeft/hebben behandeld, door haar bij het opnemen van de aangifte uit te lachen, door haar te zeggen dat het schandalig was dat zij zich verweerd had en door haar te zeggen dat ze niet eens bij een dokter was geweest.

2. De korpsbeheerder heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat bovenstaande uitlatingen niet jegens verzoekster zijn gebezigd.

3. Betrokken ambtenaar G. heeft in reactie op de klacht aangegeven dat hij verzoekster bij het opnemen van de aangifte nooit heeft uitgelachen. Voorts heeft hij niet gezegd dat ze nog nooit bij een dokter was geweest. Hij heeft verzoekster wel de vraag gesteld of zij voor haar verwondingen bij een dokter in behandeling was geweest.

4. Betrokken ambtenaar Ba. heeft op verzoeksters klacht bij de Nationale ombudsman aangegeven dat hij verzoekster met betrekking tot haar aangifte eenmaal heeft gesproken. Zijn collega G. had een gesprek met verzoekster, die bij hem haar verhaal kwam doen over de mishandeling. Omdat G. niet wist wat hij met de zaak aan moest, heeft hij Ba. om advies gevraagd. Ba. stelt dat hij verzoekster toen niet heeft uitgelachen en ook de overige opmerkingen heeft hij niet gemaakt. Wel kan hij zich herinneren dat verzoekster emotioneel was. Zij vertelde dat zij het heel erg vond dat een oude dame - volgens verzoekster een vriendin van haar - niet goed werd verzorgd. Ba. heeft haar toen duidelijk gemaakt dat dat een kwestie was die de familie van die dame aanging, en niet verzoekster.

5. Uit bovenstaande blijkt dat de lezingen van verzoekster en de betrokken ambtenaren tegenover elkaar staan. Het is de Nationale ombudsman echter opgevallen dat verzoekster in haar eerste klaagschrift (zie Bevindingen, onder A.6.1.), dat enige maanden na de gebeurtenissen waarop verzoeksters klacht toeziet is opgesteld (18 februari 2002), met geen enkel woord rept over het uitlachen en de jegens haar gebezigde bewoordingen. In de aanvulling van 2 april 2002 (zie Bevindingen, onder A.6.2.) stelt verzoekster slechts zonder nadere toelichting dat G. haar kinderlijk te woord had gestaan en dat een meerdere van hem (bedoeld is Ba.) haar op een onsympathieke wijze te woord had gestaan. Bij de klachtafhandeling door de districtschef is verzoekster niet teruggekomen op haar klacht en ook in haar klaagschrift van 9 september 2002 vermeldt verzoekster niet dat zij is uitgelachen, dat haar is gezegd dat zij niet eens bij een dokter was geweest en dat zij zich had verzet. Verzoekster schrijft hier slechts dat haar aangifte niet serieus is genomen, en dat zij betuttelend en vaderlijk werd toegesproken. Verzoekster heeft slechts in een bijlage bij haar eerste verzoekschrift van 3 november 2002 aan de Nationale ombudsman voor de eerste maal aangaande haar aangiften haar klachten geformuleerd zoals hierboven aangegeven. Gezien het feit dat beide politieambtenaren - onafhankelijk van elkaar - verzoeksters lezing ontkennen en verzoekster zelf pas ruim een jaar na dato voor de eerste maal haar klacht als zodanig heeft kenbaar gemaakt, acht de Nationale ombudsman de lezing van de politieambtenaren meer aannemelijk dan die van verzoekster. De Nationale ombudsman gaat er daarmee vanuit dat verzoekster niet is uitgelachen en dat jegens haar niet is gezegd dat zij zich heeft verweerd en niet eens bij een dokter is geweest. Wel is haar blijkens de lezing van G. gevraagd of zij voor haar verwondingen een dokter had bezocht, doch dit is een vraag die normaal kan worden geacht bij een aangifte van mishandeling.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III Met betrekking tot de aangifte van diefstal

1. Verzoekster klaagt er over dat een (of meer) politieambtena(a)r(en) heeft/hebben geweigerd haar aangifte van diefstal van goederen op te nemen.

2. De korpsbeheerder heeft in reactie op verzoeksters klacht aangegeven dat verzoekster op 29 oktober 2001 ten overstaan van politieambtenaar L. zelf had aangegeven dat er zich spullen van haar bevonden bij mevrouw N., bewoonster van het verzorgingstehuis. In het belang van deze mevrouw, liet verzoekster dit voor wat het was. Uit niets kan volgens de korpsbeheerder verder worden vastgesteld dat verzoekster aangifte wenste te doen van diefstal. Ook in zijn reactie van 22 augustus 2003 geeft de korpsbeheerder aan dat niet is gebleken dat verzoekster aangifte van diefstal wenste te doen. Voorts blijkt volgens de korpsbeheerder uit de tekst van de schriftelijke aanvulling, door verzoekster opgemaakt (zie Bevindingen, onder A.3.2.), niet concreet dat verzoekster aangifte wilde doen van diefstal.

3. Betrokken ambtenaar G. heeft op dit punt aangegeven dat hij nooit heeft geweigerd verzoeksters aangifte van diefstal van goederen op te nemen. Volgens G. heeft verzoekster bij de politie een lijst van gestolen goederen ingeleverd, maar die lijst is zoekgeraakt. G. heeft vergeten verzoekster een nieuwe lijst te vragen. Verzoekster heeft zelf ook nooit een nieuwe lijst overhandigd.

4.1. Verzoekster geeft in haar brief van 25 augustus 2003 aan dat zij nooit een lijst met gestolen goederen heeft overgelegd bij de politie. Wel heeft zij politieambtenaar G. een schriftelijke aanvulling op haar aangifte overhandigd. Hierin staat volgens verzoekster haar relaas omtrent de diefstal en verdwijning van goederen vermeld.

4.2. Verder stelt verzoekster in haar brief van 2 juli 2003 dat zij reeds op 22 oktober 2001 in het politiebureau te Q had verteld dat geld en goederen van N. zouden verdwijnen.

5. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Indien de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Het belang van het opnemen van de aangifte is mede gelegen in de mogelijkheid om (uiteindelijk) van de officier van justitie een beslissing omtrent vervolging te verkrijgen, en om, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, beklag te doen bij het gerechtshof ingevolge artikel 12 Sv.

6. Voor de beantwoording van de vraag of de politie heeft geweigerd verzoeksters aangifte van diefstal op te nemen is het volgende van belang.

Het is de Nationale ombudsman opgevallen dat verzoekster in geen enkel stadium van de klachtafhandeling door de politie en de korpsbeheerder, concreet gewag heeft gemaakt van het feit dat zij op 22 oktober 2001 aangifte wenste te doen van diefstal van goederen en geld van mevrouw N. of van haarzelf noch dat zulks haar werd geweigerd. Zo staat daarover niets te lezen in haar klaagschrift van 18 februari 2002, noch in de aanvulling daarop van 2 april 2002.

In de mutatie van 22 oktober 2001 staat te lezen dat betrokken ambtenaar L. verzoekster die dag had aangeraden haar verhaal op papier te zetten, opdat duidelijkheid kon worden verkregen over hetgeen zij wilde melden.

In de schriftelijke aanvulling van verzoekster en de door verzoekster ondertekende aangifte van mishandeling, staat evenmin nergens met duidelijkheid omschreven dat verzoekster op 22 oktober 2001, dan wel de dagen daarna, aangifte had willen doen van diefstal van geld en goederen, terwijl verzoekster in het telefoongesprek van 22 april 2003 met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman had meegedeeld dat bedoelde brief de schriftelijke aangifte van diefstal betrof. In dit geschrift staat slechts zonder nadere motivatie en toelichting vermeld "ook is het een volslagen raadsel waar haar geld blijft", "zij heeft maar een paar oude spulletjes en steeds meer verdwijnt" en "dat zij bestolen wordt is duidelijk, wie het doet is onduidelijk, maar zowel het afdelingshoofd als de leiding/directeur van X staan dit toe en nemen geen maatregelen". Naar het oordeel van de Nationale ombudsman kunnen deze niet toegelichte uitlatingen in alle redelijkheid niet worden aangemerkt als een concrete aangifte van diefstal.

Betrokken ambtenaar G. stelt weliswaar dat verzoekster ooit een lijst met weggenomen goederen heeft ingeleverd bij de politie en dat deze lijst is zoekgeraakt zonder dat om een nieuwe lijst werd gevraagd, echter verzoekster stelt daar zelf in haar brief van 25 augustus 2003 tegenover dat zij nooit een lijst van weggenomen goederen had ingeleverd. Verzoekster denkt dat G. haar schriftelijke aanvulling heeft bedoeld.

Voor zover verzoekster van deze feiten toch een concrete aangifte wenste te doen, moet worden gesteld dat zij gedurende diverse stadia, onder meer tijdens de klachtbehandeling door de politie en meer in het bijzonder bij het ondertekenen van haar aangifte, de politie hiervan in kennis had kunnen stellen. Verzoeksters argument dat zij de volgens haar onvolledige aangifte (van mishandeling) toch heeft ondertekend - zij deed dit naar eigen zeggen wegens de druk die zij heeft moeten uitoefenen om eindelijk eens iets op papier te zetten en de hoge leeftijd van mevrouw N. - kan hieraan niets afdoen. Nu zij zelf heeft nagelaten de politie te wijzen op het feit dat zij tevens aangifte wenste te doen van diefstal, oordeelt de Nationale ombudsman dat - temeer nu verzoeksters schriftelijke aanvulling niet als concrete aangifte kan worden aangemerkt - niet kan worden gezegd dat de politie heeft geweigerd haar aangifte van diefstal van goederen op te nemen. De klacht mist daarmee feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

IV Met betrekking tot het doorspelen van gegevens naar de GGD

1. Verzoekster klaagt er over dat (een) politieambtena(a)r(en) gegevens omtrent haar geestesgesteldheid heeft/hebben doorgespeeld naar de GGD te Q.

2.1. De korpsbeheerder verwijst voor haar standpunt naar haar brief van 22 oktober 2002 (zie Bevindingen, onder A.6.5.). De korpsbeheerder geeft in deze brief aan dat niet de politie informatie heeft doorgespeeld naar de GGD, doch juist informatie omtrent verzoekster heeft ontvangen via een overleg met het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen, in welk overleg de politie participeert.

2.2. Op 31 maart 2004 werd door de korpsbeheerder en door de voorzitter van het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch inlichtingen verstrekt. Volgens beiden is verzoekster ingebracht bij het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen na het incident in het verzorgingstehuis op 22 oktober 2001 met de bedoeling haar de nodige hulp te kunnen verlenen.

3. Volgens verzoekster wordt de kern van het probleem gevormd doordat de politie onterecht aanneemt dat zij geestesziek is. Verzoekster stelt dat zij niets mankeert, en zij wil dat aantonen door middel van een verklaring van haar huisarts. Verzoekster stelt in haar brief van 29 januari 2004 dat de politie op 5 november 2001 contact heeft opgenomen met de GGD, waarbij door de politie foutieve persoonsgegevens zijn doorgegeven. Hierdoor is verzoekster onterecht aangemeld bij het Meldpunt. In haar brief van 2 juli 2003 stelt verzoekster dat de politie op 25 oktober 2001 de informatie die werd ontvangen van de hoofdverpleegkundige van het verzorgingstehuis, heeft doorgespeeld naar de GGD. Ook in haar brief van 18 februari 2002 geeft ze aan dat de politie op 25 oktober 2001 contact heeft opgenomen met de GGD om advies over haar in te winnen.

4.1. Uit de aard van haar taken vloeit voort dat de politie veelal beschikt over informatie waarbij de persoonlijke levenssfeer van (een) betrokkene(n) in het geding is. Degene op wie deze informatie betrekking heeft, ontleent aan het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, neergelegd in de Grondwet en enkele verdragsbepalingen (zie Achtergrond, onder 2.), de aanspraak tegenover de politie dat zij zich zal onthouden van gedragingen die moeten worden beschouwd als een ontoelaatbare schending van dit grondrecht.

4.2. Alleen in bij de wet geregelde gevallen kan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer toelaatbaar zijn. Wanneer de politie zich geplaatst ziet voor de vraag of gegevens die de persoonlijke levenssfeer betreffen, en die afkomstig zijn uit de politieregisters, mogen worden bekend gemaakt, dient zij zich voor alles te laten leiden door de wettelijke bepalingen daaromtrent.

De Wet politieregisters bevat in dit verband toepasselijke voorschriften. Deze wet bevat regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met politieregisters. De Wet politieregisters kent voor de regeling van het verstrekken van gegevens uit een politieregister een gesloten systeem. Slechts in bepaalde in deze wet genoemde gevallen mogen gegevens uit een politieregister worden verstrekt. Artikel 30 van de Wet politieregisters is het sluitstuk op het gesloten verstrekkingenregime. Dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat een ieder die krachtens de Wet politieregisters de beschikking heeft gekregen over persoonsgegevens, deze alleen mag verstrekken indien de uitvoering van de taak waarvoor de gegevens zijn verstrekt, tot het ter kennis brengen noodzaakt (zie Achtergrond, onder 2.4.).

Wanneer moet worden beoordeeld of verstrekking van die gegevens aan een andere instantie of persoon dan de wet toelaat is geoorloofd, dient te worden nagegaan of de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet (zie Achtergrond, onder 3.) noodzaakt tot het ter kennis brengen van dergelijke gegevens aan die andere instantie of persoon.

5.1. Op grond van de mutatie van 22 oktober 2001 (zie Bevindingen, onder A.2.2.) staat vast dat een medewerker van het verzorgingstehuis, waar verzoekster die zelfde dag was verwijderd, aan de politie heeft gemeld dat verzoekster manisch depressief is, afspraken omtrent bezoek niet nakomt en verzorgenden stoort in hun werkzaamheden.

Voorts staat - onder meer op grond van verzoeksters eigen informatie - vast dat zij tot juli 2001 meermaals onder behandeling is geweest binnen de geestelijke gezondheidszorg en dat er al enige tijd sprake was van onenigheid tussen verzoekster en verzorgingstehuis X.

Verder kan - mede op grond van de telefonische inlichtingen van de korpsbeheerder en de voorzitter van het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen - worden aangenomen dat de politie - na het optreden op 22 oktober 2001 - informatie over verzoekster heeft ingebracht bij het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen.

Het was de politie in dit geval - gezien bovenstaande feiten - naar het oordeel van de Nationale ombudsman toegestaan om in het kader van de vervulling van haar hulpverleningstaak informatie omtrent verzoekster in te brengen bij het Meldpunt, teneinde een oplossing voor de overlastsituatie en hulpverlening door hulpverleningsinstanties te kunnen bewerkstelligen.

Dat de politie daarbij informatie die zij via de medewerkster van het verzorgingstehuis had verkregen heeft prijsgegeven, is daarmee te rechtvaardigen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

5.2. Voor zover verzoekster stelt dat de politie informatie over haar geestesgesteldheid niet mocht doorspelen, omdat de informatie inhoudelijk onjuist zou zijn, kan zij daarin eveneens niet worden gevolgd.

Verzoekster stelt dat zij niet manisch depressief is, maar nadelige gevolgen ondervindt van onder meer een ongeval, onjuiste medicatie en een onjuiste diagnose. Verwijzend naar een verklaring van haar huisarts, opgesteld op 14 november 2001, wil zij aantonen dat er niets mis is met haar psyche. In de verklaring staat onder meer vermeld dat er geen psychische stoornissen en/of storingen in het bewustzijn zijn geconstateerd. Bedoelde doktersverklaring is echter opgemaakt ter onderbouwing van haar aangifte van mishandeling, waarbij zij naar eigen zeggen verwondingen had opgelopen. De gegevens die op de verklaring zijn opgenomen, hebben derhalve betrekking op dat incident. Als bijzondere mededeling staat overigens vermeld dat verzoekster een gespannen indruk maakte.

Voorts zij opgemerkt dat de eventuele toepasselijkheid van het predikaat "manisch depressief" op verzoeksters persoon, een diagnose is die bij uitsluiting tot het oordeel van de medische beroepsgroep behoort. Het kan de politie niet worden verweten indien (achteraf) zou blijken dat de inhoud van de informatie niet juist blijkt te zijn. Vanzelfsprekend mag de politie geen informatie verstrekken waarvan reeds op voorhand duidelijk is dat deze niet juist is. Van dit laatste is overigens tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman niets gebleken.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

V Met betrekking tot het toegangsverbod

1. Verzoekster klaagt er over dat de politie een medewerker van het zorgcentrum het advies heeft gegeven een toegangsverbod in te stellen jegens verzoekster.

2. De korpsbeheerder gaf in haar reactie op de klacht aan dat de politie zorgvuldig had opgetreden. Volgens de korpsbeheerder werd de politie op 22 oktober 2001 bij het bezoek aan het verzorgingstehuis door personeel van het tehuis meegedeeld dat diverse malen was getracht met verzoekster afspraken te maken omtrent onder meer haar bezoek aan het verzorgingstehuis. Ondanks deze afspraken, verstoorde verzoekster de werkzaamheden van het personeel in het verzorgingstehuis.

Op grond van deze informatie heeft de politie aangegeven dat het verzorgingstehuis een toegangsverbod kon overwegen.

3. Uit de mutatie van 22 oktober 2001 blijkt dat de betrokken ambtenaren G. en S. zich op 22 oktober 2001 naar het zorgcentrum hebben begeven en daar hebben gesproken met een verzorgende die verzoekster dezelfde ochtend uit het verzorgingstehuis had verwijderd. Nadat zij van deze verzorgende hadden vernomen dat verzoekster vaak bezoekafspraken niet nakwam en de verzorgenden in hun werkzaamheden stoorde, deelden zij mee dat het zorgcentrum een toegangsverbod jegens verzoekster kon afgeven.

4. Uit de bij Bevindingen, onder A.4.1. en B.1.2. weergegeven brieven blijkt dat met verzoekster in de periode voorafgaand aan het toegangsverbod afspraken waren gemaakt over haar bezoek aan het verzorgingstehuis, en dat zij zich daaraan in elk geval éénmaal niet heeft gehouden.

5. Van politieambtenaren mag worden verwacht dat zij burgers voorzien van juiste informatie indien zij optreden vanuit een adviserende rol. Uit het bovenstaande blijkt dat de politieambtenaren G. en S. een medewerkster van het zorgcentrum op 22 oktober 2001 op grond van de informatie die zij van deze medewerkster hadden gekregen, hebben meegedeeld dat het zorgcentrum jegens verzoekster een toegangsverbod kon instellen. Los van de vraag of het toegangsverbod in genoemde omstandigheden geëigend was, konden de politieambtenaren - afgaande op hetgeen zij hoorden en gezien de omstandigheid dat met verzoekster daadwerkelijk afspraken over haar bezoek waren gemaakt - vanuit een adviserende rol de feitelijke mededeling doen dat het verzorgingscentrum een toegangsverbod kon overwegen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

6. Ten overvloede zij opgemerkt dat verzoekster het toegangsverbod heeft aangevochten middels een kort geding. De rechter in kort geding heeft de juistheid van het toegangsverbod bevestigd.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 23 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw F. te Q, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. Twee betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. FEITEN

1. Op 22 oktober 2001 begaf verzoekster zich naar verzorgingstehuis X te Q, alwaar zij - naar eigen zeggen - enkele bejaarde kennissen heeft (gehad), welke zij regelmatig bezocht. Verzoekster en het personeel van het verzorgingstehuis hadden op dat moment reeds sinds langere tijd onmin met elkaar. Bij haar bezoek aan een bejaarde dame op 22 oktober 2001, werd verzoekster door het personeel van het verzorgingstehuis in de woning van deze vrouw gesommeerd het tehuis te verlaten. Verzoekster gaf hieraan geen gevolg en werd uiteindelijk met fysieke dwang verwijderd. Nog op dezelfde dag begaf verzoekster zich naar het politiebureau te Q om haar verhaal te doen. Bij brief van 25 oktober 2001 deelde de directeur van het zorgcentrum verzoekster mee dat haar de toegang tot het verzorgingstehuis was ontzegd.

2.1. In een mutatie van 22 oktober 2001, opgemaakt naar aanleiding van het bezoek van verzoekster aan het politiebureau, staat onder meer het volgende vermeld:

"Aan het bureau kwam mevrouw F. Ze zegt de 2e generatie Indische oorlogsslachtoffers te zijn en door de regering is erkend.

In die hoedanigheid komt ze regelmatig bij mevrouw N. in verzorgingstehuis X te Q. Mevr. N. ( bijna 94 jaar) heeft aldaar een kamer, maar verblijft op dit moment op de PG afdeling. Volgens F. wordt mevrouw N. verwaarloosd, zit ze onterecht op de psychische afdeling etc. F. zegt dat mevr. N. al jaren geen nieuwe kleding ( waaronder ondergoed) heeft gekocht, cq heeft mogen kopen.

N. is Indisch oorlogsslachtoffer en vangt daarvoor nu ook een uitkering. Mevr. heeft nog steeds last van de trauma's en wil ook geen uniformen zien.

F. zegt door de directie niet serieus genomen te worden en ze schijnt al een keer verwijderd te zijn. Om te voorkomen dat het vanmiddag weer zou gebeuren kwam ze langs om het te melden.

T.a.v. de verwaarlozing etc. is ze reeds in contact getreden met een organisatie in Amsterdam die de zaak in behandeling moet nemen.

Volgens F. neemt familie geen contact op met moeder omdat of de afstand te groot is of de oorlogstrauma's spelen te veel mee. Wel zou een schoondochter (…) de zaken regelen, alleen in het voordeel van de schoondochter zelf.

Al met al lijkt het een schrijnend probleem te zijn.

Echter F. komt verward over (volgens eigen zeggen tengevolge van een verkeersongeval) en voor mij was niet in te schatten wat er nu wel of niet waar is.

F. heeft het over het feit dat haar de toegang tot X is ontzegd, maar of dat kan en of dat zo is, is mij onduidelijk.

X zegt dat zowel het personeel als mevr. N. niet willen dat ze nog langer langs komt.

Ik heb haar aangeraden alles op papier te zetten en ons te zenden, zodat mogelijk meer duidelijk wordt.

Collega G. gaat bij X langs om nadere info."

2.2. In een mutatie van dezelfde datum, opgemaakt naar aanleiding van een bezoek van de politie aan het verzorgingstehuis, wordt onder meer het volgende beschreven:

"Vandaag, maandag 22 oktober omstreeks 15.30 uur langs zorgcentrum X, (…) geweest en hebben daar een verzorgende gesproken. Deze vertelde ons dat mw. F. manisch depressief is. Tevens vertelde zij ons dat zij vanmorgen met mw. F. heeft liggen 'worstelen' en haar uiteindelijk het zorgcentrum heeft uitgezet. Ook vertelde zij ons dat mw. F. vaak bij mw. N. langskomt en vervolgens de verzorgenden stoort in hun werkzaamheden. Dit stoort hen uiteraard. Het zorgcentrum en de verzorgende hebben al meerdere malen een afspraak proberen te maken met mw. F. omtrent afspraken van bezoek e.d. Dit heeft geen resultaat gehad, doordat mw. F. manisch depressief is.

Wij hebben het verhaal aangehoord en meegedeeld dat het zorgcentrum een toegangsverbod aan mw. F. kan geven. De verzorgende zou contact opnemen met de directie van het zorgcentrum en de familie van mw. N. om vervolgens zo'n verbod aan te vragen. Er wordt contact gehouden met het zorgcentrum."

3.1. In een op 24 oktober 2001 opgemaakte mutatie, staat onder meer het volgende relaas van verzoekster te lezen:

"Mevrouw F. kwam aan op het hb te Q op 24/10 en maakte melding dat ze maandag jl. uit de kamer was gezet. Ze had hierbij een paar blauwe plekken op haar bovenarm. Ze schakelt verschillende instanties in om de toestanden in X aan de kaak te stellen. Ba. maakte haar nog eens duidelijk dat X haar de toegang kan weigeren en als de behandeling niet goed is van mevr. N. de familie actie moet ondernemen en niet zij. Haar medegedeeld dat de ontmoeting middels een mutatie vastgelegd wordt."

3.2. Verzoekster overhandigde de politie op 24 oktober 2001 een brief, waarin zij onder meer het volgende beschrijft:

"Mevrouw N. is erkend Indisch Oorlogsslachtoffer en 'geniet' als zodanig een uitkering van de Pensioen en Uitkeringsraad te Leiden. Haar registratienummer is xxxxx. M.a.w. haar AOW wordt aangevuld met een bedrag volgens de Wet Uitkeringsraad Oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Mevrouw N. is een levenslustige, intelligente dame van bijna 94 jaar, die zichzelf, ondanks dat zij nauwelijks nog iets ziet, behoudens douchen en maaltijd, kan verzorgen. Zij staat om 6 uur op, kleedt zich, maakt bed op, ontbijt, doet haar ochtendwandelingetje, voert de vogels, scharrelt nog wat in haar kamer, dit alles zingend en mopperend. Vervolgens legt zij zich ter ruste, bekaf van de gedane arbeid en haar hoesten. Om 9 uur 'mag' ik bij haar op visite komen. Meestal kom ik wat later, om haar die rust te gunnen, soms eerder, om haar het wandelen te beletten omdat het te vochtig is buiten. Om 10 uur dien ik weer te verdwijnen, niet omdat mevrouw dit wil, maar omdat haar en mij dwingende regels zijn opgelegd, ook voor de rest van de dag. Ik breng haar iedere dag haar boodschappen, een Indisch hapje, we nemen mijn zangrepertoire door, bespreken de kostuums, bewegingen enz. We dansen dan, zingen en hebben dikke pret. Zij leert van mij, ik leer van haar.

Het is mij een volslagen raadsel, hoe zij op de psycho-geriatrische afdeling terecht is gekomen, waarom zij gedwongen wordt deel te nemen aan het zogenaamde huiskamerproject, terwijl er andere, voor haar meer interessante activiteiten, op hetzelfde tijdstip plaatsvinden. Ook is het een volslagen raadsel waar haar geld blijft; zij heeft in geen jaren wat nieuws gehad. Haar ondergoed en linnengoed zijn vodden met rafels en gaten. Haar bovengoed krijgt zij van overleden mensen. Haar bed, matras, lampen, tafelkleed, planten enz. enz. zijn eigenlijk van mij. Zij heeft maar een paar oude spulletjes en steeds meer verdwijnt. Haar kamer is een stofnest, (gelukkig kan zij dit niet meer zien, want Indische mensen zijn erg proper) en dit kan mogelijk een oorzaak zijn van haar vele hoesten.

Dat zij haar oude dag niet mag slijten met gelijkgestemde mensen, noem ik geestelijke mishandeling. Dat zij bestolen wordt is duidelijk, wie het doet is onduidelijk maar zowel het afdelingshoofd als de leiding/direkteur van X staan dit toe en nemen geen maatregelen. Dit noem ik ernstige nalatigheid, verder is er een duidelijk ontbreken van zorg.

Verder verwijt ik het afdelingshoofd, de leiding/direkteur onzorgvuldig handelen:

onder valse voorwendselen is een lijst met regels voor mij opgemaakt. Er is mij tot op heden niet uitgelegd waarom er voor mij andere regels gelden, dan voor andere bezoekers/gasten. Op 21 oktober (bedoeld is 22 oktober; N.o.) jl. heeft het afdelingshoofd geprobeerd mij op een ruwe manier van de kamer van mevrouw N. te verwijderen. Zij werd daarbij geassisteerd door een andere verpleegster en er is mij letsel toegebracht. Mevrouw heeft hier erg om gehuild, zij wil het liefst dat ik zoveel en zovaak mogelijk bij haar kom en noemt de hoofdverpleegster een gemene vrouw.

Buiten mij komt slechts heel af en toe een zoon naar haar kijken (er is nauwelijks conversatie) en 1x per jaar haar andere kinderen. Haar zonen zijn allen blij met de zorg en aandacht die ik haar geef en zijn altijd vriendelijk voor mij.

Behoudens mijn aanklacht zoals boven omschreven nog even het volgende: X verhuurt op de tweede verdieping een zaal aan een commerciële instelling. Dit zijn open, voor een ieder toegankelijke, bijeenkomsten. Hierdoor gebeurt het dat er 's avonds vreemde figuren buiten het zicht van de (vrijwillige, veelal wat oude) portier lopen, over gangen en galerijen. Dit is niet erg veilig voor de bewoners, die hun kamer veelal niet op slot hebben; er wordt al genoeg gestolen bij bejaarden. Tevens mist de portier het overzicht van wie, en hoeveel mensen er in huis zijn: geen veilige situatie.

Misschien zouden jullie de locatiemanager ook kunnen vragen waarom het schandalig was dat ik mijn gewonnen tweede prijs op kwam halen. Zo organiseer je geen loterij: waarom ben ik niet zoals de andere prijswinnaars gewaarschuwd dat ik een prijs had gewonnen en verteld wanneer en waar je hem op kunt halen?

Het is mij niet gelukt een fatsoenlijk gesprek met bovenstaande personen te voeren; de directeur weigert zelfs iedere vorm van discussie.

Dan heb ik geen andere keus: nadat er twee maal door de hoofdverpleegkundige met de politie is gedreigd dien ik zelf maar een aanklacht in."

4.1. In de brief van 25 oktober 2001, waarin de directeur van het verzorgingstehuis verzoekster het toegangsverbod tot het verzorgingstehuis aanzegt, staat onder meer het volgende te lezen:

"In een brief van mevrouw J., teamleider PG (psychogeriatrie; N.o.), van 2 oktober jl. is aan u kenbaar gemaakt op welke wijze u uw contacten met enerzijds mevrouw N. en anderzijds X in het algemeen dient te leggen. Wij hebben moeten constateren dat u zich niet aan deze afspraken houdt.

Het welzijn en welbevinden van de aan ons toevertrouwde bewoners alsmede die van onze medewerkers wordt hiermee ernstig geschaad. Dit kunnen wij niet accepteren.

Op grond hiervan ontzeg ik u vanaf heden de toegang tot ons zorgcentrum. Wij zijn tot deze conclusie gekomen in en na overleg met de familie van mevrouw N. alsmede de Inspectie voor de Gezondheidszorg.

U wordt verzocht eventuele spullen waarvan u de eigenaar bent en die aanwezig zijn in het appartement van mevrouw N., zo spoedig mogelijk op te halen."

4.2. In de politiemutatie van 26 oktober 2001, opgemaakt door G., wordt met betrekking tot het toegangsverbod onder meer het volgende vermeld:

"Mevr. F. heeft een verbod gekregen om zich niet meer in X te begeven. Dit schrijven is haar op 25 oktober 2001 medegedeeld, afschrift in de map bij chef van dienst. Bij overtreding pv opmaken (lokaalvredebreuk)."

4.3. Per brief van 31 oktober 2001 schreef verzoekster de directeur van verzorgingstehuis X als antwoord op zijn bovenvermelde brief onder meer het volgende:

"Ik heb nooit afspraken met X gehad. Ik ben een vriendin van mevrouw N. die haar dagelijks bezocht.

Door het personeel van Y ben ik een aantal jaren geleden erop geattendeerd dat mevrouw N. weinig bezoek kreeg. Ik trof haar daar in een verontreinigde kamer, waar een penetrante geur hing. Tussen haar en mij heeft zich de afgelopen jaren een hechte vriendschap ontwikkeld; Wij spreken dezelfde taal en hebben aan een half woord voldoende waar het gaat over Tempo Doeloe, Bersiap en Merdeka. Ik eet Indische hapjes met haar, zing Indische liedjes. En daar, waar het haar aan materiële dingen ontbreekt, vul ik deze aan. De afgelopen jaren zijn de volgende dingen in haar kamer geplaatst: een bed, matras, grote lamp, kleine schemerlamp, plastic tafelkleed, t.v.-vergrootscherm, videorecorder, orchideeën, 1 grote vaas, 8 kaapse viooltjes, sierpotten. Om te kijken of haar hoesten (waar de dokter niet voor wou komen) een mogelijke stof/veren-allergie kan zijn, heeft zij tevens van mij in bruikleen: een zomer/winterdekbed met 2 hoeslakens, 2 slopen, twee dekbedhoezen en 1 kussen.

Zolang ze deze spullen kan gebruiken, mag ze deze lenen, anders wil ik graag van u horen wanneer ze voor mij klaar staan; ik kan ze onmogelijk zelf uit haar kamer halen. Verder kwam ik de afgelopen maanden tweemaal daags een zeer pijnlijke kalknagel behandelen, omdat dit niet tot de werkzaamheden van uw personeel behoort.

Met bovengenoemde bezigheden schaad ik niet het welzijn en welbevinden van de aan u toevertrouwde bewoners. U stelt dat dit wel zo is.

U heeft dit nimmer geconstateerd/gezien. U wilt niet met mij in discussie.

Dan kunt u ook niet weten, dat het personeel van de linnenkamer schande spreekt, over de kleding van mevrouw N. Op verzoek van een verpleegster heb ik voor mevrouw nieuw ondergoed gekocht: de rekeningen zijn nooit vergoed. Let wel, het gaat hier om ondergoed waar gaten in zitten en rafels aan hangen. Hoe is dit mogelijk vandaag de dag? In het verleden heb ik al eens meer voor ondergoed gezorgd. Mevrouw heeft overigens al in geen jaren meer een nieuwe jurk gehad, maar draagt afdankertjes. Zij vertelt mij dat zij regelmatig door uw personeel wordt uitgehoord, over wat ik met haar doe. Welnu: zij leert mij Indische gewoontes, corrigeert mijn teksten, adviseert mij bij mijn kleding, houding en dansen als ik optreed. Het resultaat bekijken we achteraf op de video. De heer W. beweert, dat ik zonder toestemming film in X. Zullen we die film samen eens bekijken? Dan kunt u zien hoe ontspannen W. door het beeld loopt. De bewoners hebben overigens genoten van deze film. Waarom heeft hij mij toen twee uur mijn gang laten gaan en niet de politie gebeld of de camera stop gezet?

Zo zijn er nog een aantal verdachtmakingen en geruchten die hun ronde door het huis doen en die ik makkelijk kan ontkrachten. Vertel eens, (…), waarom u niet gelooft dat een personeelslid beide middelvingers naar mij omhoog steekt. Ik ben echt geen leugenaar.

Het is volkomen ongerechtvaardigd dat ik met fors geweld uit de kamer van mevrouw N. ben verwijderd, ik was daar op visite. Ik heb aangifte gedaan bij de politie, de dokter heeft mij gezien. Overigens nogmaals ter verduidelijking: ik ben geen vrijwilliger, geen 'bezoekdame', maar een vriendin van mevrouw N. Iets anders dan een liefdevolle behandeling en een hechte vriendschap heeft uw personeel niet kunnen constateren."

5.1.1. In een op 30 oktober 2001 door G. opgemaakte en op 7 november 2001 door verzoekster ondertekende aangifte van mishandeling staat de volgende verklaring van verzoekster vermeld:

"…Ik doe aangifte van mishandeling en verklaar u het volgende. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte mij pijn en/of letsel.

Verder wil ik u het volgende verklaren. Een kennis van mij heet mevr. N. en is woonachtig in verzorgingstehuis X te Q. Ze verblijft momenteel in de PG afdeling van dit tehuis. Ik vind dat ze wordt verwaarloosd en dat ze onterecht op de psychische afdeling zit. Dit is een verhaal apart waarover ik nu niet zal uitwijden. Op maandag 22 oktober 2001, tussen 8:00 uur en 9:00 uur zat ik bij haar op de kamer in een verzorgingstehuis, genaamd X.

Ik werd door het aldaar aanwezige gesommeerd om de kamer te verlaten. Dat wilde ik niet omdat ik vind dat mevr. N. slecht wordt verzorgd. Ik liet me dus niet door valse voorwendselen uit die kamer zetten. Men pakte mij toen beet bij mijn bovenarmen. Men wilde mij dus uit de kamer trekken van mevr. N. Ik heb mij daarna tegengehouden door mijn voeten tegen de deurpost te zetten.

Toen men aan mij begon te trekken heb ik dus blauwe plekken gekregen aan mijn rechter bovenarm. Aan mijn linker bovenarm heb ik allemaal rode plekjes. Men had mij niet uit de woning mogen trekken maar men had rustig de politie moeten afwachten. Ik wil niet dat andere mensen aan mij zitten. Ik doe dan ook aangifte van mishandeling. Ik heb geen bezwaar tegen verstrekking van mijn gegevens en de feitgegevens door de politie en/of justitie aan het Buro Slachtofferhulp…"

5.1.2. In de medische verklaring van 14 november 2001 van verzoeksters huisarts staat onder meer het volgende vermeld:

"I. OMSCHRIJVING VAN HET LETSEL

(…)

A. Uitwendig waargenomen letsel:

25 okt. 2001: 2 blauwe plekken aan binnenzijde rechter bovenarm.

Is er sprake van uitwendig bloedverlies? NEEN

(…)

B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? NEEN

Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? NEEN

C. Psychische stoornissen en/of storingen in het bewustzijn. NEEN

II. Bijzondere mededelingen:

Betrokkene maakt gespannen indruk"

5.2. Op 29 oktober 2001 begaf verzoekster zich wederom naar het zorgcentrum. De politie maakte met betrekking tot dit bezoek de volgende mutatie op:

"…W. van verzorgingstehuis X belde, dat mevr. F., in het gebouw was, terwijl haar de toegang was ontzegd.

Ter plaatse gekomen stond F. reeds buiten. Weer haar gehele verhaal aangehoord. Ze had wel een briefje gehad, dat er een brief voor haar klaar lag, maar had deze nog niet opgehaald.

Daarom de brief laten lezen.

Vond het erg zielig voor mevr. N.

Haar geadviseerd, dat wanneer ze er problemen mee heeft, ze naar een rechtswinkel moet.

Haar nu echt duidelijk gemaakt, dat ze er niet meer in mag.

Familie van mevr. N. is op de hoogte en is het met de werkwijze van het verzorgingstehuis eens.

F. had het nog over haar spullen, maar in het belang van mevr. N. laat ze die voor wat het is.

Wel vroeg ze nog naar de aangifte die ze gedaan had, volgens eigen zeggen, van mishandeling.

Voor zover mij bekend geen aangifte geweest. Wel deed ze een melding dat ze er niet meer in mocht.

Indien men van X belt, svp ter plaatse gaan.

Zaak doorgesproken met W…"

5.3. Met betrekking tot de aangifte staat in een mutatie van 1 november 2001 het volgende te lezen:

"…Mevr. F. belde. Volgens haar zou collega G. er vandaag zijn (was haar gisteren gezegd). G. is vandaag vrij. Hij zou haar 2 dagen geleden al terug bellen, heeft hij volgens haar niet gedaan. Haar gemeld dat hij er morgen echt is. Nam ze geen genoegen mee. Morgen was ze niet thuis. Ze was winkelen in Alkmaar. Zou daar haar beklag gaan doen over de werkwijze van de politie in Q. Volgens haar doen we niets met haar aangifte van mishandeling en wordt ze hier niet serieus genomen. Ook wilde ze een afschrift van haar aangifte…"

5.4. Op 23 november 2001 deed verzoekster een beroep op de politie in verband met het terugkrijgen van haar eigendommen die zich nog in het verzorgingstehuis zouden bevinden. In de mutatie die naar aanleiding van dit bezoek is opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:

"Verscheen aan het buro mevr. F. Ze had een heel verhaal over spullen, die nog in X staan bij mevr. N. op haar kamer.

Eerst enige mutaties gelezen om inzicht in de zaak te krijgen. Daarna haar verwezen naar een gerechtsdeurwaarder om op civiele wijze de spullen weer tot zich te krijgen. Zaak zonder hamer gesloten!"

6.1. Bij brief van 18 februari 2002 diende verzoekster een klacht in bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. In haar brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Door omstandigheden is het me niet eerder gelukt contact met u op te nemen maar ik zit met een aantal vragen die me tamelijk hoog zitten; misschien kunt u enige duidelijkheid scheppen over de merkwaardige situatie die ik hier zal schetsen:

(…)

Op 25 oktober 2001 neemt de politie Q contact op met de GGD te Den Helder met het verzoek advies te vragen bij de GGZ te Q, omdat ik psychiatrisch patiënt zou zijn.

Ik vraag me af hoe de politie aan deze flauwekulinformatie komt en met welk recht ze denken anderen met deze gegevens te informeren.

En zelfs al zou ik een psychiatrisch patiënt zijn: zij hadden mij te hulp moeten komen!

Ik ben opzettelijk mishandeld, nota bene in een zorgcentrum. Pas nadat ik de politie meerdere malen verzocht heb proces-verbaal op te maken, kreeg ik uiteindelijk een nogal zwak verslag van de verbalisant thuisgestuurd."

6.2. In haar schrijven van 2 april 2002 vulde verzoekster haar klacht als volgt aan:

"…Politieambtenaar weigert aangifte van mishandeling (die schriftelijk en mondeling is gedaan) op te nemen. Klaagster neemt uiteindelijk met tegenzin genoegen met een behoorlijk afgezwakte aangifte, (zie aangifteverslag en aangifte). Klaagster wil tevens weten hoe de politie erbij komt dat klaagster psych. patiënt zou zijn.

Ik stuur u hierbij tevens een kopie van mijn schriftelijke aangifte. Deze aangifte heb ik persoonlijk aan de heer G. overhandigd. Uiteindelijk heb ik van de heer L. moeten horen dat ik geen aangifte had gedaan? (terwijl er al mondeling aangifte was gedaan en een aangiftenummer bekend was). Vervolgens word ik op een kinderlijke toon door de heer G. te woord gestaan, waarna hij met tegenzin toch proces-verbaal opmaakt. Zijn verhaal is een behoorlijk afgezwakte versie van mijn verhaal en is niet zoals vermeld staat: na voorlezing en volharding met verbalisant getekend, maar via de post naar mij verzonden. De heer G. handelde overigens in opdracht van een meerdere, die mij heel onsympathiek te woord heeft gestaan.

Aan de inhoud van mijn aangifte kunt u zien dat de mishandeling voortkomt uit een slepend conflict en met opzet is geschied. Op bevel van de directie mag ik mevrouw N. niet meer bezoeken en ben ik daardoor veel persoonlijke spullen kwijtgeraakt. De andere bewoners, die mij erg missen worden door de leiding geïntimideerd. (o.a. door het inschakelen van de politie)…"

6.3.1. Op 22 augustus 2002 had er met verzoekster een bemiddelingsgesprek plaats op het politiebureau te Q. In een rapportage die naar aanleiding daarvan is opgemaakt door de districtschef staat onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij bericht ik u betreffende een geslaagde bemiddeling inzake de klacht over politieoptreden in de periode september t/m november 2002 te Q.

(…)

Omschrijving van de klacht:

(…)

2 - aangifte van mishandeling is onvolledig. Er was een verklaring op schrift gesteld door klager, die niet bij de aangifte is opgenomen. De verklaring is niet voorgelezen, maar opgestuurd ter ondertekening;

3 - politieambtenaar vraagt GGD Den Helder contact op te nemen met GGZ Q v.w.b. het zijn van psychiatrisch patiënt.

Verklaring beklaagde:

(…)

2 - G. heeft de aangifte (klacht 2) opgenomen. Hij heeft van mevrouw F. haar op schrift gestelde verklaring ontvangen. De verklaring is echter abusievelijk niet bij de aangifte gevoegd. De aangifte is niet voorgelezen, maar aan mevrouw F. ter ondertekening verstuurd. De aangifte werd overigens wel getekend terugontvangen;

3 - Door politiepersoneel is geïnformeerd naar de geestelijke gezondheidstoestand van mevrouw F., nadat zij door derden daarover waren geïnformeerd.

Beslissing(en) chef n.a.v. de klacht:

(…)

Klacht 2 - deze klacht is v.w.b. het niet bijvoegen van de op schrift gestelde verklaring bij de aangifte en het niet voorlezen van de aangifteverklaring gegrond;

Klacht 3 - deze klacht is ongegrond, daar de informatie over mevrouw F. van derden kwam en vervolgens in het kader van zorg informatie over haar is ingewonnen.

Verslag bemiddelingsgesprek(ken):

Het gesprek vond plaats in het politiebureau in Q op 22 augustus 2002 vanaf 14.30 uur. Aanwezig: groepschef Wa., regionaal klachtencoördinator B., mevrouw F. en haar advocate mevrouw D.

Het gesprek vond in een open sfeer plaats. Betrokkenen konden zich verenigen in de afhandeling van de klachten als gesteld in klacht 1 /m 3. Met betrekking tot klacht 2 zal mevrouw F. met betrekking tot de niet-vervolging van de mishandeling zich wenden tot het Gerechtshof in Amsterdam.

Leermomenten uit de klacht:

Alle momenten betrekking hebbende op een zaak vermelden in een vrije mutatie in het betreffende proces van het Bedrijfs Processen Systeem. Zorgvuldigheid betrachten met betrekking tot het opnemen van een aangifte (o.a. alle bijlagen bijvoegen).

Klager en beklaagde zijn inmiddels schriftelijk over de afloop van de klacht in kennis gesteld."

6.3.2. Bij brief van 5 september 2002 deelde de districtschef verzoekster naar aanleiding van haar klachten en het plaatsgevonden bemiddelingsgesprek onder meer het volgende mee:

"Blijkens de rapportage van de heer Wa., groepschef in mijn afdeling, heeft er op 22 augustus 2002 een bemiddelingsgesprek met u plaatsgevonden in het politiebureau van Q waarbij aanwezig was uw advocate mevr. D. Eveneens aanwezig was de heer B, regionaal klachtencoördinator van de politie Noord-Holland Noord.

Met u zijn daarbij de volgende afspraken gemaakt;

(…)

2 - De klacht, dat uw aangifte onvolledig is opgenomen, omdat een bijlage met een door u opgestelde verklaring diende te worden bijgevoegd is gegrond. In de aangifte staat dat de verklaring aan u is voorgelezen, terwijl de aangifte ter ondertekening aan u is verzonden. Dit deel van de klacht is ook gegrond;

Dat deze zaak niet is vervolgd is aan u schriftelijk medegedeeld. U kunt uw beklag doen bij het Gerechtshof met betrekking tot de niet-vervolging;

3 - De klacht, dat de politie navraag doet bij de GGD Den Helder en GGZ te Q v.w.b. het zijn van psychiatrisch patiënt is ongegrond. De informatie kwam van derden en is in het kader van zorg ingewonnen.

Deze afspraken zijn gemaakt in tegenwoordigheid van uw advocate mevrouw D., die met de inhoud instemde.

Naar aanleiding van vorenstaande ga ik er van uit dat de bemiddeling tot voldoende behandeling van uw klacht heeft geleid. Uw klacht is daarmee afgehandeld."

6.4. Verzoekster kon zich achteraf niet verenigen met de onder 6.3.2. vermelde afdoening. Zij schreef daarom op 9 september 2002 opnieuw een brief aan het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, waarin zij onder meer het volgende vermeldde:

"Middels dit schrijven verzoek ik u mijn klachten omtrent het politieoptreden vanaf september 2001 opnieuw te willen behandelen en te onderzoeken.

Met de rapportage van de heer Wa. (zijn onderzoek heeft onnodig lang geduurd en niets opgeleverd) kan ik niet blij zijn.

Het verslag d.d. 5 september 2002 (…) kan mijn goedkeuring niet wegdragen; het is onvolledig en onjuist.

Ik heb géén afspraken gemaakt tijdens het bemiddelingsgesprek d.d. 22 augustus 2002, beide partijen hebben conclusies getrokken, niet alle conclusies staan in het verslag.

De politie Q is door de persoon die mij mishandeld heeft en/of diens werkgever ingelicht over mijn vermeende 'psychische' kwalen. De reden laat zich raden.

Noch ik, noch mijn huisarts, noch mijn omgeving is van mening dat ik extra zorg behoef.

Daarom is het ook niet nodig dat er in het kader van zorg informatie over mij ingewonnen wordt.

Het is de GGZ bij wet verboden informatie uit te wisselen aan derden.

De informatie die de GGZ u verschaft heeft is onjuist en komt niet van een arts of andere deskundige, maar van een overijverige SPV-er in opleiding, die zijn boekje ver te buiten is gegaan. Ik was overigens al lange tijd géén cliënt meer van de GGZ. Sinds juni 2001 loopt er een aanklacht van mij tegen de GGZ wegens het stellen van verkeerde diagnoses, opdringen van schadelijke medicijnen en overtreding van de wet WGBO.

Derhalve wil ik weten welke informatie de politie Q over mij gekregen heeft.

Kortom: de politie Q is volkomen op het verkeerde been gezet. Ondanks een uitgebreide briefwisseling en talloze gesprekken word ik niet serieus genomen. De betuttelende en vaderlijke manier van toespreken mag weliswaar aardig bedoeld zijn; ik vind het beledigend.

Mijn mening is en blijft:

(…)

Mijn aanklacht van o.a. mishandeling, diefstal en discriminatie is niet serieus genomen, mijn schriftelijke aangifte is in de prullenbak verdwenen. Mijn klacht over bovengenoemde zaken is niet nauwkeurig behandeld en duurt onnodig lang. De inhoud van mijn schriftelijke aangifte is nauwelijks bekeken; gezien de hoge leeftijd van mijn kennis (94 jaar) verzoek ik u met spoed aandacht aan de zaak te willen besteden."

6.5. De korpsbeheerder deed de klacht bij brief van 22 oktober 2002 af. In deze brief schrijft zij onder meer het volgende:

"Bij uw brief van 18 februari 2002 aan de korpschef van de regiopolitie Noord-Holland Noord welke door haar is ontvangen op 22 februari 2002 en op 8 maart 2002 is ingeboekt door de klachtencoördinator heeft u een klacht ingediend over de politie.

De klacht is als volgt geformuleerd:

(…)

Politieambtenaar vraagt GGD Den Helder contact op te nemen met GGZ te Q v.w.b. het zijn van psychiatrisch patiënt van klager.

(…)

Naar aanleiding van de klachtformulering stuurde u op 2 april 2002 een brief naar de klachtencoördinator welke door hem is ontvangen op 18 april 2002. U gaf in uw brief aan dat u niet akkoord kon gaan met de klachtformulering omdat u deze te beknopt vindt en daardoor mogelijk anders uitgelegd/begrepen wordt. U stelde in uw brief de volgende formulering voor:

(…)

2. Politieambtenaar weigert aangifte van mishandeling (die schriftelijk en mondeling is gedaan) op te nemen. Klaagster neemt uiteindelijk met tegenzin genoegen met een behoorlijk afgezwakte aangifte (zie aangifteverslag en aangifte). Het is niet zo als in de aangifte vermeld staat: na voorlezing en volharding met verbalisant getekend, maar via de post naar mij verzonden.

3. Klaagster wil tevens weten hoe de politie erbij komt dat klaagster psychiatrisch patiënt zou zijn.

Vervolgens is uw brief met uw klachtformulering doorgezonden naar de chef in het district Noordkop teneinde te worden meegenomen in de klachtbehandeling.

Op 10 mei 2002 stuurde u wederom een brief aan de korpschef, door haar ontvangen op 13 mei 2002, waarbij gevoegd een kopie van uw schriftelijke aangifte welke u in een eerder stadium op het politiebureau te Q had afgegeven.

(…)

In verband met vorenstaande klacht heeft de inspecteur van politie, de heer Wa. op 22 augustus 2002 te 14.30 uur in het politiebureau te Q een gesprek met u gehad. Bij dit gesprek waren aanwezig uw advocate, mevrouw D. en de klachtencoördinator, de heer B.

In dit gesprek werd u van politiezijde de klachtenprocedure van de Politie Noord-Holland Noord uitgelegd. Van uw kant lichtte u uw klacht nader toe. Het gesprek verliep in een open sfeer. Zowel u als uw advocate gaven aan zich te kunnen verenigen in de afhandeling van uw klacht.

Bij zijn brief van 5 september 2002 berichtte de (…) chef van het district Noorkop, u schriftelijk omtrent het verloop van het bemiddelingsgesprek.

Op 10 september 2002 ontving de klachtencoördinator uw brief van 9 september 2002 waarin u aangaf het niet eens te zijn met de weergave van het gesprek van 22 augustus 2002 in de hiervoor aangehaalde brief.

Op 11 september 2002 heeft de klachtencoördinator telefonisch contact met uw advocate, mevrouw D. Nadat deze haar in kennis had gesteld van de inhoud van uw brief van 9 september, gaf zij aan dat zij zich hierover verbaasde. Zij gaf aan het bestaan van de brief niet te kennen.

Uit het ingestelde onderzoek is het volgende gebleken:

(…)

Ad 2.

Op 22 oktober 2001 vervoegde u zich aan het politiebureau te Q. U vertelde dat u regelmatig in het verzorgingstehuis X in Q een hoogbejaarde dame bezoekt. U vertelde dat u door of vanwege de directie de toegang tot dit verzorgingstehuis was ontzegd. U vertelde dat u door de directie niet serieus werd genomen en al een keer was verwijderd. U meldde dit bij de politie voor het geval dit zich zou herhalen.

Diezelfde dag heeft de heer G., medewerker van de politie Q, naar aanleiding van uw mededeling, zich bij het verzorgingstehuis vervoegd. Door een medewerker van de instelling werd hem verteld dat er die ochtend door medewerker(s) met u een worsteling had plaats gevonden en dat u uiteindelijk uit de instelling werd gezet. De redenen hiervoor waren onder andere dat u het personeel stoort in hun werkzaamheden. Ook was meerdere keren getracht met u afspraken te maken v.w.b. bezoek en dergelijke. Dit leidde niet tot resultaten.

Op dinsdag, 30 oktober 2001 heeft de heer G. uw aangifte opgemaakt ter zake een gepleegde mishandeling op 22 oktober 2001 in het verzorgingstehuis X. Deze aangifte is ter ondertekening naar uw woning gestuurd. De door G. van u op schrift gestelde verklaring bleek niet te zijn bijgevoegd. Tevens bleek, in tegenstelling van wat in het proces-verbaal stond, dat uw verklaring niet is voorgelezen. U heeft deze zelf doorgelezen en vervolgens door u ondertekend retour gezonden.

Met u ben ik van oordeel dat de betreffende politieambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Uw klacht dat de door de politie u toegezonden aangifte onvolledig was en dat uw op schrift gestelde verklaring had moeten worden bijgevoegd is terecht.

Gelet op vorenstaande is de formulering in het proces-verbaal van aangifte: 'Na voorlezing en volharding met verbalisanten getekend' onjuist. Ik acht dit element van uw klacht eveneens gegrond.

Ad 3.

Door personeel van de zorginstelling X werd aan de politie de problemen geschetst welke zij ondervinden bij uw bezoeken aan de instelling. Daarbij werd aan de politie medegedeeld dat er het een en ander aan uw geestelijke gezondheidstoestand schortte. Uw naam is in het reguliere overleg van het meldpunt Woonhygiënische probleemgevallen Q, waar de politie van Q in participeert, ter sprake gekomen. In het kader van zorg, om te kijken waar en door wie deze het beste kan worden geboden, is er van politiezijde informatie gevraagd.

Gelet op vorenstaande ben ik mening dat de politie niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor informatie over u welke zij van derden, vanuit de zorginstelling, heeft verkregen. Een klacht hierover valt niet onder de klachtenregeling Politie Noord-Holland Noord. Ik onthoud mij ervan hierover een oordeel te geven.

Voor wat betreft het vragen om informatie in het hiervoor genoemde overleg ben ik van oordeel dat de politie hier zorgvuldig is opgetreden. Dit element van uw klacht acht ik ongegrond.

Ten slotte deel ik u ter informatie nog het volgende mede:

Naar aanleiding van de door u gedane aangifte ter zake mishandeling is er namens de districtschef van het district Noordkop u op 9 januari 2002 een brief gestuurd waarin u werd medegedeeld dat er geen strafvervolging zal worden ingesteld met als reden: onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De toelichting die erop werd gegeven was: in deze is de opzet tot mishandelen niet te bewijzen.

Tevens stond in de brief vermeld dat, mocht u ten aan zien van deze beslissing uw beklag willen doen, dan kunt u dit, binnen 90 dagen, schriftelijk en met redenen omkleed indienen bij het gerechtshof te Amsterdam, (…). (Verzoekster heeft daadwerkelijk, op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering, beklag tegen de niet-vervolging ingesteld bij het gerechtshof. De beschikking van het gerechtshof staat weergegeven bij Bevindingen, onder B.2.2.; N.o.)"

6.6. Bij brief van 31 oktober 2002 wenste verzoekster nog de volgende kanttekeningen te plaatsen bij de afdoeningsbrief van de korpsbeheerder:

"…Uw verslag d.d. 22 oktober heb ik gelezen. Het verslag is onvolledig en op diverse punten onjuist.

Als er ook maar enig onderzoek was gedaan waren de heren de B., Wa. en Gr. ook tot die conclusie gekomen.

Ik heb nooit problemen gemaakt in de X doch slechts het ontbreken van een klachtencommissie met regelmaat aan de kaak gesteld.

Er heeft nooit een worsteling plaatsgevonden in het verzorgingstehuis; ik ben mishandeld door een hoofdverpleegkundige, dat is iets anders.

Ik heb nog nooit personeel gestoord in hun werk; als mantelzorger hielp ik tot grote tevredenheid het personeel. Er waren nimmer klachten over mij, wel is er een discriminerende opmerking naar mij gemaakt om mijn huidskleur. Ik heb wel geklaagd omdat er geld en goederen van mij en bewoners zijn ontvreemd. Daar heb ik aangifte van gedaan. Deze aangifte is nooit behandeld. Mede door toedoen van de hoofdverpleegkundige (die mij mishandeld heeft) en de politie Q sta ik vermeld bij het meldpunt Woonhygiënische probleemgevallen. Er schort niets aan mijn geestelijke gezondheidstoestand. Ik verricht mijn werk en help daarbij diverse mensen in mijn omgeving. Ik heb de heer Wa. reeds eerder met klem meegedeeld dat ik géén zorg behoef; hij meent echter dat ik die wel degelijk nodig heb.

Naar aanleiding van mijn mishandeling heb ik diverse mensen op het bureau Q gesproken. De heer L. was de enige met wie ik een normaal gesprek kon voeren. Hij is echter niet bij de klacht betrokken. De overige mensen waren of neerbuigend in hun woorden, of zij benaderden mij op kinderlijke toon (daar heb ik een bandopname van).

Ik voel mij gekwetst en na ruim een jaar is mijn bejaarde vriendin nog niet geholpen en worden wij uit elkaar gehouden. Onder valse voorwendselen word ik buiten het verzorgingshuis gehouden. Ik dank u voor uw verslag; deze gaat mee als bewijs in het kort geding welke ik tegen het verzorgingshuis ben aangegaan…"

7.1. Volgens verzoekster is een groot deel van haar problemen ontstaan doordat zij toen zij 17 jaar oud was en nogmaals toen zij 39 jaar oud was een hersentrauma heeft opgelopen. Zij is op een gegeven moment in een depressie geraakt, waarvoor zij onder medische behandeling heeft gestaan. In een brief van 18 juli 2002, gericht aan de Inspecteur voor de gezondheidszorg, meldt zij daarover onder meer het volgende:

"Op 17 jarige leeftijd en op 39 jarige leeftijd liep ik een hersentrauma op.

Beide keren ben ik niet behandeld en aan mijn lot overgelaten. Het resultaat is dat ik volledig arbeidsongeschikt ben; ik kamp met onverklaarbare pijnen, krampen en heb concentratie- en geheugenproblemen.

Om niet achter de geraniums te verdwijnen heb ik een eenmansbedrijfje en treed ik met veel succes op voor Indische ouderen (Pasar Malam's, Kumpulans enz.) Hiermee kan ik Indische achterblijvers (bejaarden) in Surabaya financieel ondersteunen.

Ik heb door arbeidsongeschiktheid mijn banen steeds zelf moeten creëren.

Door vermoeidheidsproblemen zijn totaal 4 banen mislukt. Na de 4e 'mislukking' raakte ik in een depressie.

De medicijnen die ik voorgeschreven kreeg hadden bij mij een averechtse uitwerking: iets wat vaker voorkomt bij mensen met niet aangeboren hersenletsel. Ik heb mijn huisarts (…) hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld. Omdat de situatie behoorlijk ernstig was (ik had angstaanvallen en kon niet alléén zijn) heb ik me laten opnemen in de kliniek van GGZ Q.

Mijn huisarts heeft mij, wat betreft de bovenstaande klachten, nooit serieus genomen. In de kliniek ben ik ook nooit serieus genomen; keer op keer heb ik geklaagd over de ernstige bijwerkingen van de medicijnen, die mij opgedrongen werden. Ik werd steeds zieker en toen mij verteld werd dat ik nooit meer beter zou worden heb ik een zelfmoordpoging ondernomen. Ik ben daar niet trots op, maar weet ook dat ik niet anders meer kon: mijn leven was een hel, opname werd geweigerd, thuiszorg kreeg ik niet en ik was volledig afhankelijk van de zorg van mijn toen 19 jarige zoon, die een dagstudie volgde en in zijn vrije tijd werkte om die studie te kunnen betalen. Ik was een blok aan zijn been, lag uren doodziek op bed en durfde nauwelijks de straat op. Volgens de kliniek was ik 'Borderliner' en uiteindelijk ben ik er onder invloed van medicijnen zelf in gaan geloven. Maar niet mijn zoon en zijn vrienden.

Ik ben 4 keer opgenomen geweest en heb een vreselijke behandeling gehad, ben veel getreiterd door verpleegkundigen en nimmer serieus genomen door de artsen, de PVP-er en de klachtencommissie. Ik heb mijn dossier bestudeerd: het staat vol pertinente onwaarheden, fouten en dingen van 'horen zeggen'.

Er was geen behandelplan, de dagtherapie werd 2 dagen in de week geleid door een B-

verpleegkundige (in de groep zaten Borderliners, een drugsverslaafde, mensen met depressie en een manisch depressieve).

Ik werd daar niet vrolijk van. Temeer daar mijn privacy keer op keer werd geschonden. Ook werd er foute informatie van mij aan anderen verstrekt, (politie, familie).

(…) Uiteindelijk hebben de cliënten van XX (Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg; N.o.) mij erdoorheen gesleept.

Ook zij werden regelmatig getreiterd, maar door hun psychiatrische ziekten konden zij zich niet verzetten.

Ik was door de medicijnen weerloos, maar mijn observatievermogen is uitstekend, net als mijn lange termijngeheugen.

Toen ik door de medicijnen grote bloeduitstortingen kreeg, verhoogde druk achter de ogen waardoor zij gingen puilen en ik vervolgens hyperactief werd heb ik weer de arts gewaarschuwd.

Net als de andere patiënten, die leden onder de bijwerkingen van de medicijnen werd ik wéér niet serieus genomen. Voor mij was toen de maat vol: ik heb de behandeling afgebroken en de klachtencommissie ingeschakeld.

De medicijnen heb ik afgebouwd, de meeste bijwerkingen zijn verdwenen en ik voel me weer een blij mens.

Wel zijn de pijnen verergerd, net als de aantasting van mijn korte termijn geheugen. En ik ben nog steeds te druk: mijn omgeving verbaasd zich hierover, maar raakt ook vaak geïrriteerd.

Bij mijn klacht voor de klachtencommissie heeft de PVP-er mij behoorlijk in de steek gelaten: hij was regelmatig niet op zijn werkplek, zodat ik de klacht ook niet met hem kon voorbereiden.

Tijdens de hoorzitting heeft hij géén moeite genomen mij te verdedigen (dit is in de notulen na te lezen).

(…)

Wederom was ik weerloos en daarom konden de aangeklaagden liegen: dat is genotuleerd.

Mijn advocaat is wel bereid mij te verdedigen, de notulen zullen mede als bewijs gebruikt worden.

Ik heb mijn huisarts om een verwijzing gevraagd naar een neuroloog. Deze is mij geweigerd.

Ook zijn collega, (…) weigerde mij als patiënt: wegens mijn psychische toestand was het onverstandig om van huisarts te veranderen.

Daarna heb ik mij tot een andere groepspraktijk gewend: daar werd ik wel serieus genomen.

Ik ben bij de neuroloog geweest, ben onderzocht en krijg binnenkort nog een intensieve test.

Sinds er geluisterd wordt naar mijn klachten en hoe die veroorzaakt zijn, word ik serieus genomen.

Dat is twintig jaar niet het geval geweest. Ik heb zelf altijd geweten en gezegd dat ik last had van eerder opgelopen hersentrauma. Mijn vorige huisarts heeft mijn klachten altijd genegeerd: het zat tussen de oren.

Inmiddels weet ik door opgevraagde literatuur dat mijn klachten overeenkomen met de klachten van andere patiënten die een auto-ongeluk hebben gehad of mishandeld zijn. Nooit heb ik gelezen dat patiënten beide was overkomen: bij mij is dat wel het geval.

Dan kom je na een jaar ziek zijn weer op bezoek bij je oude Indische vriendin en je vindt haar in een ontredderde toestand. Je maakt er melding van bij de leiding, je meldt je aan als vrijwilliger en dan krijg je door je 'psychiatrische verleden' een behandeling die met géén pen te beschrijven is.

Er is een middelvinger naar mij opgestoken omdat ik 'Indo' ben.

Ik ben geweigerd als vrijwilliger, ik ben beschuldigd van het maken van verboden filmopnames.

Ik heb een lijst opgekregen met regels waar ik me aan moest houden. Ik mag mijn kennissen alléén onder voorwaarden bezoeken. Als ik vraag waarom ik een andere behandeling krijg dan andere bezoekers word ik uitgelachen. Ik vond dit uiterst discriminerend. De bewoners, die me graag zien komen zijn verbaasd.

Maar zij kunnen niet klagen; er zou géén klachtencommissie zijn.

Volgens de wet klachtrecht cliënten, die sinds aug. 1995 geldt, hoort een zorgcentrum aangesloten te zijn bij een klachteninstelling. Zorgcentrum X bestaat al enkele jaren, maar is nog maar kort aangesloten bij Facit/Sigin te Heerhugowaard. De bewoners verkeren in onwetendheid, hun wordt voorgehouden dat er géén klachtencommissie is. Wel is er sinds kort een dame die klachten behandelt, maar niemand weet wanneer, welke verdieping en in welke kamer.

Toen ik een pijnlijke kalknagel van mijn kennis behandelde, (dit werd door de verpleging geweigerd) heeft men geprobeerd mij met grof geweld uit haar kamer te verwijderen. Bij de politie is aangifte gedaan van mishandeling. In reactie hierop heeft de locatiemanager twee aanklachten tegen mij verzonnen en mij door de politie laten ophalen. Het heeft bij de politie weinig indruk gemaakt, ik mocht weer gaan.

Wel heb ik een toegangsverbod gekregen. Daar zijn enkele ouderen nu de dupe van.

Onwetend over de klachtenmogelijkheid, berusten zij in hun lot. En zo hebben zij nog meer klachten.

Kunt u zich enigszins voorstellen hoe boos ik ben over alles wat er gebeurd is?

Heeft u enig idee hoeveel schade (lichamelijk, geestelijk en financieel) ik opgelopen heb?

Eén en ander zou niet gebeurd zijn als beide instellingen zich zouden houden aan de wettelijke regels: (…)

Eén ex-collega van mij uit het onderwijs is momenteel journalist (…). Hij kent een deel van het verhaal. Ik heb regelmatig de neiging gehad hem te vragen om dit schandaal te publiceren.

Maar hij weet dat ik dit voorlopig niet wil: er zijn kwetsbare mensen bij betrokken, bejaarden en psych. patiënten. Zij zijn niet gebaat bij ophef over hun instelling. Zij zijn wel gebaat bij een fatsoenlijke behandeling.

Daarom klaag ik beide instellingen binnenkort aan (omdat ik nog één onderzoekje krijg van drie uur).

En verzoek ik u om mijn aanklacht serieus te nemen en onderzoek te doen. Ik hoop op een fatsoenlijke oplossing, ditmaal zonder leugens en valse beschuldigingen want die kan ik zo van de tafel vegen. Want mensen met n.a.h. (niet aangeboren hersenletsel; N.o.) kunnen hun bovenkamer best gebruiken ook al reageren ze soms wat trager."

7.2. In een brief van 17 augustus 2002, gericht aan de burgemeester van Q, verwoorde verzoekster haar achtergrond als volgt:

"…Naast de aanklacht die u al heeft gekregen zijn er nog enige dingen die u moet weten.

Ruim tien jaar geleden heb ik door mishandeling een hersenkneuzing opgelopen.

Hierdoor ben ik mijn baan en tevens mijn grootste hobby kwijtgeraakt (ik was een succesvol dansleidster en gaf les op diverse scholen en instellingen in deze gemeente).

Toen ben ik wel door de politie zeer goed opgevangen (…)

Mijn huisarts weigerde mijn klachten te erkennen.

Tot overmaat van ramp plaatste de afdeling huisvesting mijn ex-echtgenoot in een woning direct gelegen achter mijn nieuwe woning. Dit is zeker niet bij toeval gebeurd.

Ik ben toen langzaam in een depressie geraakt.

Na enige jaren heb ik voorzichtig de werkzaamheden weer hervat.

Ik heb een baan aangenomen met een aangepast rooster: mijn spanningsboog is ongeveer een uur.

(…)

Toch moest ik na enige jaren afhaken en geraakte weer volledig arbeidsongeschikt.

Omdat ik veel ervaring had in het werken met ouderen ben ik vrijwilligerswerk gaan doen in Y.

De manier waarop men daar met ouderen en vrijwilligers omging was ronduit betuttelend en had niets weg van een democratische instelling: er was géén onafhankelijke klachtencommissie, géén onafhankelijke cliëntenraad en de vergaderingen van de vrijwilligers verliepen zonder agenda en notulen op te maken.

Ik hield het na een jaar voor gezien: er werd niets aan de klachten van de ouderen gedaan, integendeel, alles verdween in de doofpot. Ik ben toen op eigen initiatief mensen gaan helpen. De familieleden van deze mensen (enkelen zijn al gestorven) waren tevreden en met sommigen heb ik nog contact.

Door verkeerde medicatie werd ik zwaar ziek in XX opgenomen.

Tot mijn stomme verbazing worden ook daar de rechten van de cliënt niet gerespecteerd.

Zo is er nooit een behandelplan voor mij opgesteld, heeft men mij niet gewaarschuwd voor de schadelijke bijwerkingen van de medicijnen en heeft men derden over mij geïnformeerd, zonder toestemming.

Regelmatig heb ik de doktoren daar gewezen op de bijwerkingen die de medicijnen op mij hadden: ik werd echter niet serieus genomen. Toen ik spontaan grote bloeduitstortingen kreeg, een verhoogde, duidelijk waarneembare druk achter de ogen kreeg en hyperactief werd, heb ik de behandeling gestopt.

Ik knapte zienderogen op. Mijn korte termijn geheugen is echter ernstig verslechterd, ik heb nu iedere dag pijn.

Kortom, mijn leven is nu nog ingewikkelder geworden dan het al was.

Ik heb al jaren een gehandicaptenuitkering en voel me na de laatste behandeling ook duidelijk gehandicapt.

Er is mij een persoonsgebonden-budget toegekend, maar dat is slechts een pleister op de wond.

Daarom ligt er een grote aanklacht over de GGZ bij een letselschadeadvocaat in Alkmaar: de wet BOPZ is duidelijk overtreden. Op dit moment zijn er nog onderzoeken gaande hoe groot de schade is.

Maar als je een klacht hebt over de gezondheidszorg dan sta je erg alleen. Mijn vorige huisarts weigerde behandeling en doorverwijzing naar een neuroloog. Verandering van huisarts heeft hij tegengewerkt. Op dit moment heb ik een huisarts die mij wel serieus neemt.

Om niet achter de geraniums te verdwijnen heb ik voor een nieuw beroep gekozen en veel geld geïnvesteerd.

Ik heb gekozen voor het enige beroep dat je van papier af kan doen en maak handig gebruik van alle melodietjes die ik al kende. Als zangeres hoef je nooit lang te werken; een halfuur tot een uur is veelal voldoende.

Ik mag en kan uiteraard geen auto besturen. Toen ik gewezen werd op de mogelijkheid van aangepast vervoer (waar ik slechts af en toe gebruik van zal maken want ik ben niet graag afhankelijk) heb ik dit in januari aangevraagd.

Bureau sociale zaken heeft erg zijn best voor mij gedaan: de GGD die advies moet uitbrengen blijft keer op keer ernstig in gebreke. Moet ik nu echt jankend van de pijn, drijfnat van de regen op mijn werk verschijnen?

Met veel succes treed ik al ruim een jaar op voor met name oudere mensen, ook in zorgcentra. In X ben ik evenwel niet welkom, hoewel de bewoners dat graag zouden zien. Daar wordt een complete hetze tegen mij gevoerd over de hoofden van bejaarden.

Afgelopen dinsdag had ik een voorstelling in de GGZ Amsterdam en de waardering voor mijn werk uitte zich in een hogere financiële beloning dan waar ik om vroeg. Royaal werd ook in de buidel getast toen men hoorde welk goede doel ik steunde! In Q word ik als dievegge beschouwd en draaien mensen hun hoofd om als ik ze groet: ik heb nog nooit een cent bij iemand weggenomen: mijn werkzaamheden voor ouderen hebben alléén maar geld gekost.

Het siert de politie te Q niet zoals zij mij behandeld hebben. En ik zal er alles voor doen om mijn goede naam terug te krijgen!

Ik ben bijna dertig jaar vrijwilligster in Q geweest. (…)

Mijn goede naam laat ik niet afnemen door een handjevol mensen die menen, dat iemand met een andere huidskleur en een nare GGZ-ervaring, een aparte behandeling verdient…"

B. STANDPUNT VERZOEKSTER

1.1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

In haar brief van 3 november 2002 verwoorde verzoekster haar klacht onder meer nog als volgt:

"Ik voel me beledigd, gekwetst, door de politie Noord-Holland Noord en de burgemeester van mijn woonplaats. Mijn klacht over de politie Q heeft niet het gewenste resultaat geleverd en heeft onnodig lang geduurd. Gezien het gaat om ontvreemding van gelden van een 94-jarige vrouw, die ik jarenlang liefdevol heb verzorgd, is géén enkel excuus gerechtvaardigd: ik hoop dat zij nog in leven mag meemaken dat aan haar klachten aandacht besteed gaat worden. Ook heeft de politie géén serieuze aandacht gehad voor mijn mishandeling, het ontvreemden van mijn geld en goederen en de smaad, waar zij mede verantwoordelijk voor is.

Korte profielschets: ik ben een vijftigjarige Indische vrouw die lijd aan de gevolgen van niet aangeboren hersenletsel.

Omdat ik niet meer beschikbaar ben voor de arbeidsmarkt ben ik ongeveer tien jaar geleden volledig afgekeurd.

Sindsdien zet ik me zowel beroepsmatig als vrijwillig in voor slachtoffers van geweld. (m.n. Indische oorlogsslachtoffers) Ook was ik een aantal jaren parttime vakleerkracht op een school voor kinderen van asielzoekers, daarnaast werkte ik er enkele uren per week op vrijwillige basis.

Door mijn vrijwilligersactiviteiten in een bejaardenhuis kwam ik in contact met een aantal Indische oorlogsslachtoffers: ik heb ze geholpen en begeleid. Het ontbreken van een onafhankelijke klachtencommissie was een doorn in mijn oog; ik heb me er regelmatig over beklaagd.

Op 22 oktober 2001 ben ik voor de ogen van een 94 jarige Indische dame mishandeld. Ik heb zowel mondeling als schriftelijk aangifte gedaan van dit voorval en van andere zaken, (…).

Schrijnend detail is, dat deze dame mij gestimuleerd heeft het beroep van zangeres te gaan kiezen.

Ik heb eindeloos liedjes met haar geoefend, ze heeft mij geleerd hoe ik me moest bewegen en kleden.

Thans ben ik zangeres en m.n. met mijn Indische liedjes oogst ik veel succes.

Zij heeft dit echter niet meer mee mogen mikken: de directie en politie houden ons om diverse redenen uit elkaar:

zo zou er het één en ander aan mijn geestelijke gezondheidstoestand schorten, ik zou verboden filmopnames hebben gemaakt en laakbare financiële transacties voeren met bewoners; ook zou ik geworsteld hebben met een verpleegkundige. Ik kan aantonen dat alle aanklachten berusten op de fantasie van de locatiemanager. Hier is echter géén aandacht voor. Ik kan aantonen dat er géén klachtrecht was voor de bewoners van het betreffende Zorgcentrum: hier is echter géén aandacht voor.

Door het optreden van de politie is een oude Indische dame driedubbel slachtoffer: zij is erkend Indisch oorlogsslachtoffer, haar toegekende uitkering als oorlogsslachtoffer verdwijnt op dubieuze manier en zij wordt weggehouden bij haar steun en toeverlaat.

In mijn wanhoop heb ik me gewend tot het hoofd van de politie: de Burgemeester van Q.

Dit werd door de politie gekenmerkt als dreigement: ik zie het als een recht.

Een klacht is aan een tijdstermijn gebonden en die termijn was reeds overschreden.

Ik zie de Burgemeester van Q als zoiets van een ex-collega: ook hij komt net als ik uit het onderwijs.

Regelmatig heb ik contact gehad met zowel zijn werkgever als zijn collega's.

In de hoop dat hij mij wel serieus zou nemen heb ik hem aangeschreven, (…).

Als snel nam hij contact met mij op, maar evenwel snel vervloog mijn hoop.

Hij heeft mij, zoals hij dat zelf noemt, vaderlijk toegesproken.

Gezien mijn leeftijd (en zijn) en mijn positie, was dit uitermate kwetsend.

Ik moest me volgens hem richten op de toekomst en het verleden vergeten.

Maar hoe kan ik mijn lieve bejaarde vriendinnen in het zorgcentrum vergeten als ik weet dat zij mij graag willen zien? Hoe moet ik een mishandeling vergeten als daarbij niet adequaat is opgetreden door politie? Ik heb nog geld tegoed van het Zorgcentrum en er staan nog spullen van mij op de kamers van de dames die ik geholpen heb.

(…)

Als toevoeging aan mijn betoog sluit ik hierbij de afdoening van mijn klacht, zoals verwoord door drs. R.

Mijn antwoord op haar verslag, alsmede mijn kanttekeningen bij dit verslag zijn bijgesloten.

Kort samengevat is mijn aanklacht als volgt: mijn mondelinge en schriftelijke aangifte van mishandeling, vervreemding van geld en goederen en van smaad zijn door politie en Burgemeester van Q niet serieus behandeld en naar behoren onderzocht. Dit alles omdat zij menen in mij een persoon te zien bij wie het er aan de geestelijke gezondheidstoestand iets schort.

En dan nog: ook mensen met een psychische stoornis hebben het recht om aangifte te doen en recht op een serieuze behandeling.

Ik heb gewerkt met mensen uit de psychiatrie en met mensen met een verstandelijke handicap.

Ik spreek ze niet betuttelend toe of op kinderachtige toon: het zijn gewoon mensen die beschikken over minder mogelijkheden en daarom dienen ze een helpende hand aangereikt te worden.

Op bestraffende wijze toespreken of vaderlijk toespreken vind ik géén passende omgangsvorm.

Met excuses voor de kwade ondertoon en het steeds vervallen in herhalingen; ik kan slecht tegen onrecht."

1.2. In de bij bovengenoemde brief behorende bijlage, plaatste verzoekster de volgende kantekeningen bij de brief van de korpsbeheerder van 22 oktober 2002:

"…Correcties/aanvullingen verslag Politie d.d. 22 oktober 2002

(…)

Blad 3: 11 september. Ik sta niet onder curatele en ben goed in staat mijn eigen briefwisselingen te voeren. Derhalve wist mijn advocaat niets van een brief en reageerde zij verbaasd. Het gesprek van 22 augustus was onjuist weergegeven en onvolledig. Wij hebben die dag conclusies getrokken en géén afspraken gemaakt. Bij de deur heb ik nog gezegd dat ik over de inhoud van het gesprek wilde nadenken; de heer B. heeft mij dat telefonisch bevestigd.

(…)

Blad 4: op 22 oktober is absoluut niet gebeurd wat de eerste alinea beschrijft.

Op die dag doe ik 's middags aangifte van mishandeling en diefstal van mij en mijn

94-jarige vriendin/kennis.

De toegang tot het verzorgingshuis is me dan nog niet ontzegd. Ik was nog nooit eerder verwijderd uit het huis.

Er is géén worsteling geweest. Ik ben een vredelievend mens die het lichamelijk niet opneemt tegen personen die groter en forser zijn (ik ben 1.55 meter). Bovendien voelt de linkerkant van mijn lichaam meestal pijnlijk aan.

Wél heb ik me verzet. Er waren twee ooggetuigen.

Er zijn nooit afspraken met mij gemaakt: ik heb een lijst met dwingende instructies gekregen. Omdat dit een vorm van discriminatie is (waarom word ik niet behandeld als andere bezoekers?) heb ik me één keer (met goede reden) niet aan de instructies gehouden.

Op blad 4 ontbreekt: op 24 oktober heb ik schriftelijke aangifte gedaan en overhandigd aan de heer G. Een collega van hem heeft mij zeer neerbuigend te woord gestaan: hij vond het schandalig dat ik mij verweerd had en zei minachtend: 'je bent niet eens bij een dokter geweest'. Twee dagen later heb ik mijn huisarts de kneuzingen laten zien. Die onaardige collega zal later nog eens in beeld komen.

Voorts ontbreekt: de volgende week wordt mij door de locatiemanager gesommeerd het pand te verlaten.

Ik zou verboden filmbeelden hebben gemaakt en financiële transacties zijn aangegaan met bewoners.

Ik voldoe aan zijn verzoek en wacht buiten de politie op.

Na 15 minuten komt de heer L. Ik leg hem uit dat de aanklacht niet waar is en ik meen in hem de politieman te herkennen bij wie ik mondeling aangifte heb gedaan. Hij vertelt mij dat mijn schriftelijke aangifte niet is aangekomen.

Dezelfde dag bel ik boos met de heer G. Er gebeurt echter niets.

Dan bel ik nogmaals met als toevoeging: als er géén proces-verbaal komt dan ga ik naar Alkmaar.

Op 5 november 2001 belt hij mij op kinderlijke toon op met de mededeling dat het proces-verbaal op de post gaat en of ik hem getekend wil retourneren, (dit staat op band).

Op 7 november 2001 lever ik een afgezwakte versie van mijn verhaal met een foutieve datum in aan de balie, (ik heb een bewijs van ontvangst) in de hoop dat snelle afhandeling zal plaatsvinden.

Omdat door personeel van de zorginstelling aan de politie is meegedeeld dat er aan mijn geestelijke gezondheidstoestand iets schort is er verder géén aandacht meer voor mijn mishandeling.

Er is echter géén sprake van geestelijke gestoordheid; en zelfs als dit zo was, dan hoort de politie op te treden.

Ook mensen die verward zijn hebben recht op politiebescherming!

Het is overigens géén geheim dat ik opgenomen ben geweest in een GGZ-instelling. Ik heb verkeerde medicatie gehad en had daarom zorg nodig. De behandeling is in juni 2001 gestopt.

Het moet bij de politie toch wel bekend zijn dat de wet WGBO een instelling verbiedt informatie over cliënten naar buiten te brengen zonder toestemming.

De heer K. van de GGZ Q heeft zich ten onrechte voorgedaan als mijn behandelaar en hij kan rekenen op een aanklacht.

De Zorginstelling X heeft haar cliënten jarenlang het klachtrecht ontnomen.

De Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector bestaat al sinds 1995.

Al jarenlang probeer ik ten gunste van de bewoners de klachten in goede banen te leiden.

Dat heeft uiteindelijk geleid tot grof geweld en politievertoon. Keer op keer word ik door de Zorginstelling in een kwaad daglicht gesteld. Ik kan hier heel boos over worden.

De Zorginstelling heeft geld en goederen van mij ontnomen. Ik heb dit bij de politie gemeld en de Zorginstelling er regelmatig over geschreven en gebeld.

Af en toe wordt er iets van bij mij thuisbezorgd.

Zo ook op 28 mei 2002. Toen zijn er spullen van mij over de schutting gezet. Ik heb de politie op 29 mei 2002 gebeld. De politie is bij mij thuis geweest. Ook toen werd er weer zeer neerbuigend naar mij gedaan; het was dezelfde politieman die aanwezig was toen ik mijn schriftelijke aangifte deed. Ik werd bijna uitgelachen toen ik zei dat er géén klachtencommissie was in het Zorgcentrum; toch kan ik dit bewijzen.

Ik heb een foto gemaakt van wat de politie aantrof in mijn tuin..."

2.1. In haar brief van 9 januari 2003 formuleerde verzoekster onder meer de volgende tekst:

"Zoals afgesproken met één van uw medewerkers in het telefoongesprek d.d. 8 januari jl. stuur ik hier nog enkele fotokopieën.

1 Het verzoek aan het gerechtshof mijn klaagschrift mondeling te behandelen. Dit verzoek is genegeerd, waardoor ik niet in de gelegenheid ben bewijs van opzet tot mishandelen te overleggen.

2 Een afschrift van de beschikking van het gerechtshof.

3 Een doktersverklaring, die opgesteld is na de mishandeling en door de heer G. terzijde is geschoven. Uit de dokterverklaring blijkt dat ik géén psychische stoornissen heb. De politie laat zich echter leiden door wat er door de dader verteld is.

Van mijn aangifte van diefstal van een 94-jarige vrouw voor wie ik al jarenlang mantelzorger ben blijft niets over; de heer G. weigert het op te nemen in het proces-verbaal en zo krijgt het Zorgcentrum de gelegenheid alle sporen te wissen. Toch kan ik de diefstal nog steeds aantonen.

Uit het verslag van de Gewestelijke Gezondheiddienst Noord-Holland-Noord ziet u hoe politie, GGD en GGZ onderling samenwerken. Daarbij wil ik opmerken dat ik al maanden lang niet meer in behandeling ben bij de GGZ, omdat daar de wet WGBO wordt overtreden en mijn klachten niet van psychische aard waren, maar veroorzaakt was door foute medicatie. Er is een klacht tegen de GGZ Q ingediend.

In X houdt men zich niet aan de Wet Klachtrecht Cliëntensector. Daarom voer ik thans een juridische procedure tegen deze instelling.

De politie stoort zich niet aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens, negeert een doktersverklaring en speelt leugens door naar de GGD. Het advies om mij bij de oude dame weg te houden raakt kant noch wal.

Zij, ik en nog een aantal ouderen voelen zich hevig gedupeerd.

Ik hoop dat deze kwestie snel uit de weg geruimd zal worden; mevrouw N. is inmiddels de 95 jaar gepasseerd, mevrouw Z., voor wie ik ook mantelzorger was is inmiddels 92 jaar."

2.2. In de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2002 staat onder meer het volgende vermeld:

"Klaagster heeft verklaard dat zij op 22 oktober 2001 op bezoek was bij een toen bijna 94-jarige kennis in het verzorgingstehuis X in Q. Op een gegeven moment werd klaagster door twee personeelsleden gesommeerd de kamer van haar kennis te verlaten. Klaagster weigerde dit, omdat zij vindt dat haar kennis slecht wordt verzorgd in het tehuis. Volgens klaagster hebben de twee personeelsleden haar bij haar bovenarmen beetgepakt om haar de kamer uit te trekken. Klaagster heeft zich hiertegen verzet. Klaagster heeft kennelijk - blijkens een zich in het dossier bevindende medische verklaring van 14 november 2001 - als gevolg van dit voorval twee blauwe plekken aan de binnenzijde van haar rechter arm opgelopen.

De officier van justitie heeft de zaak geseponeerd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. In het bijzonder ontbreekt het opzet om pijn of letsel toe te brengen, aldus de hoofdofficier van justitie in diens ambtsbericht. Het hof onderschrijft deze beslissing. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen voor het bewijs van mishandeling. Voorts moet het volgende worden opgemerkt. Uit de door klaagster overgelegde 'aanvullende informatie' blijkt - kort gezegd - dat klaagster zeer ontevreden is over de behandeling van haar kennis in het verzorgingstehuis X alsmede met het aldaar gevoerde beleid. Van toepassing van het strafrecht in situaties als de onderhavige valt echter geen oplossing te verwachten. Veeleer moet worden gevreesd dat daardoor de verschillende partijen zullen verharden in het standpunt."

2.3. In het als bijlage bij verzoeksters brief van 9 januari 2003 meegestuurde dossieroverzicht van de Gewestelijke Gezondheidsdienst Noord-Holland Noord staat onder meer het volgende vermeld:

"05-11-2001 M. Contact opgenomen GGZ XX

Gedrag van mevrouw bevreemdt mensen. Politie vraagt of er mogelijk een onderliggend probleem ligt.

Mevrouw is bekend bij de psychiatrie. Er zal daar met haar gesproken worden over haar gedrag wat zij geruime tijd al heeft.

Gevraagd of GGZ en politie contact met elkaar willen opnemen ter afstemming.

Advies aan politie is om haar te behandelen als een ieder en zonodig door X een verbod te laten geven om binnen te komen.

Dit laatste is gedaan."

3. Tijdens een telefonisch onderhoud op 16 april 2003 met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, deelde verzoekster onder meer mee dat de politie, de GGD en de GGZ jegens haar samenspannen. De politie heeft haar uitgelachen toen zij aangifte van mishandeling wilde doen. Toen de politie zich op 22 oktober 2001 naar het verzorgingstehuis had begeven, deelde de hoofdverpleegkundige de politie mee dat verzoekster gestoord was. Verzoekster benadrukte dat zij geen psychische aandoeningen heeft, dit in tegenstelling tot wat in politiedossiers over haar staat vermeld en hetgeen een forensisch psychiater over haar had gerapporteerd. In de politiedossiers staat volgens verzoekster vermeld dat zij manisch depressief is. De forensisch psychiater heeft gerapporteerd dat zij lijdt aan een antisociale gedragsstoornis.

4. Ook in haar brieven van 20 april 2003 en 6 mei 2003 maakt verzoekster melding van het feit dat zij niet lijdt aan psychische stoornissen, maar aan de gevolgen van opgelopen hersenletsel. De politie heeft het zorgcentrum ten onrechte geadviseerd een toegangsverbod jegens verzoekster in te stellen. De politie heeft geen onderzoek gestart naar de ontvreemding van geld en goederen van N. en van verzoekster zelf.

5. Tijdens een telefonisch onderhoud op 22 april 2003 deelde verzoekster een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman desgevraagd mee dat ze middels het bij Bevindingen, onder A.3.2. weergegeven geschrift aangifte heeft gedaan van diefstal.

C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS NOORD-HOLLAND-NOORD

De korpsbeheerder reageerde bij brief van 2 juni 2003 op de klacht van verzoekster. In de reactie van de korpsbeheerder staat onder meer het volgende vermeld:

"Bij uw brief van 19 mei 2003 deelde u mij mede dat u een klacht in behandeling heeft genomen van mevrouw F. te Q.

Gezien de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht door u als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt over de wijze waarop zij door het regionale politiekorps Noord-Holland Noord is behandeld. Zij klaagt er met name over dat een of meer ambtena(a)r(en) van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord naar aanleiding van haar bezoek van 22 oktober 2001 aan het politiebureau te Q:

1. haar aangifte van mishandeling niet serieus heeft/hebben behandeld, door haar bij het opnemen van deze aangifte uit te lachen, door haar te zeggen dat het schandalig was dat verzoekster zich verweerd had en door haar te zeggen dat zij niet eens bij een dokter was geweest;

2. heeft/hebben geweigerd haar aangifte van diefstal van goederen op te nemen;

3. gegevens omtrent haar geestesgesteldheid heeft/hebben doorgespeeld naar de GGD te Q;

4. een medewerker van een zorgcentrum het advies heeft/hebben gegeven een toegangsverbod in te stellen jegens verzoekster.

In verband met vorenstaande vraag ik uw aandacht voor het volgende:

Ad 1.

Op 30 oktober 2001 is door mw. F. aangifte gedaan terzake mishandeling. Het proces-verbaal van aangifte is opgemaakt door de hoofdagent van politie, de heer G. Op 15 november 2001 werd door aangeefster een verklaring medische informatie, getekend door de huisarts (…), bij de politie in Q afgegeven.

Uit het ingestelde klachtonderzoek is niet gebleken dat mw. F. bij het opnemen van haar aangifte door medewerkers van de politie is uitgelachen. Wel is haar medegedeeld dat er bij de aangifte van mishandeling een verklaring van een arts bijgevoegd diende te worden voor wat betreft het door haar opgelopen letsel. Een aanvraag hiervoor werd door haar mede ondertekend.

Vervolgens is de aangifte besproken in het reguliere overleg tussen politie en Openbaar Ministerie (zogenaamd BOR-overleg). Op 9 januari 2002 is aangeefster schriftelijk medegedeeld dat in overleg met de officier van justitie te Alkmaar is besloten, dat geen strafvervolging zal worden ingesteld. Als reden is aangegeven: Onvoldoende wettig of overtuigend bewijs. De toelichting die hierop werd gegeven is: In deze is de opzet tot mishandelen niet te bewijzen.

In dezelfde brief werd mw. F. medegedeeld dat mocht zij ten aanzien van deze beslissing haar beklag willen doen, zij dit binnen 90 dagen, schriftelijk en met redenen omkleed in kon dienen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Gelet op vorenstaande ben ik van mening dat de aangifte van mw. F. door de politie zorgvuldig is behandeld. Ik acht de klacht, dat de politie haar aangifte niet serieus heeft behandeld ongegrond.

Ad 2.

Op 29 oktober 2001 werd vanwege het verzorgingstehuis X in Q om politieassistentie verzocht. Aldaar was aanwezig F. Haar was de toegang ontzegd. Door de ter plaatse gekomen medewerker van de politie, de heer L., is vervolgens bemiddelend opgetreden en hij heeft mw. F. geadviseerd, indien zij dit noodzakelijk zou vinden, contact op te nemen met de rechtswinkel. In ieder geval heeft hij haar duidelijk gemaakt dat haar de toegang was ontzegd.

Mw. F. sprak vervolgens nog over spullen van haar die bij de bejaarde mevrouw N. waren. Zij gaf aan dat, in het belang van mw. N., zij de spullen liet voor wat het is.

Niet is gebleken dat mw. F. aangifte wenste te doen van diefstal van goederen van haar, ergo, zij gaf zelf aan haar eigendommen bij de bejaarde mw. N. te laten. Derhalve acht ik de klacht, dat de politie geen aangifte van haar op wenste te nemen van diefstal van goederen, ongegrond.

Ad 3.

Met betrekking tot dit onderdeel van de klachtformulering verwijs ik naar hetgeen ik daarover heb vermeld in mijn brief, afdoening klacht, de dato 22 oktober 2002, (…). Er zijn mij op tot heden geen feiten en of omstandigheden bekend geworden welke mij aanleiding zouden kunnen geven mijn standpunt te herzien dan wel hier een nadere aanvulling op te geven.

Ad 4.

Op 22 oktober 2001 hebben de medewerkers van de politie, S. en G., zich, naar aanleiding van het feit dat er zich problemen hadden voorgedaan tussen mw. F. en personeel van het verzorgingshuis X, vervoegd bij het verzorgingshuis. Van de zijde van X werd aangegeven dat er meerdere malen geprobeerd was afspraken te maken met mw. F. met betrekking tot bezoek en dergelijke. Dit leidde er niet toe dat de problemen, welke onder andere bestonden uit het verstoren van de werkzaamheden van het personeel en het zover gaan dat er een handgemeen ontstond, werden opgelost. Van de zijde van het zorgcentrum werd aangegeven dat mw. F. manisch-depressief was.

Na vorenstaande aangehoord te hebben, werd van politiezijde aangegeven dat het zorgcentrum kan overwegen over te gaan tot een toegangsverbod. Hierop werd van de zijde van het zorgcentrum medegedeeld dat zij dit met de directie van het centrum en de familie van mw. N. zouden bespreken.

Uit vorenstaande blijkt dat de politie werd geconfronteerd met vormen van overlast, veroorzaakt door mw. F., binnen het zorgcentrum X. Zij heeft vervolgens in de richting van het zorgcentrum uitgelegd wat o.a. de mogelijkheden waren op het civielrechtelijke vlak. Ik ben van mening dat de politie in haar uitleg/advies zorgvuldig is geweest en dat haar het, voor mw. F., uiteindelijk negatieve advies, niet verweten kan worden. Ik acht dit element van de klacht eveneens ongegrond.

Met betrekking tot vorenstaande reactie is nader overleg geweest met de hoofdofficier van justitie. Voor wat betreft zijn zienswijze zag hij geen reden om daarop een nadere aanvulling te geven."

D. REACTIE VERZOEKSTER

Bij brief van 2 juli 2003 schreef verzoekster onder meer het volgende commentaar op het standpunt van de korpsbeheerder:

"Allereerst wil ik reageren op de documenten waarboven vermeld staat: eigen waarneming. Het zijn er 6 stuks en ik zal ze stuk voor stuk behandelen.

22 oktober '01 13.23 rap. L.

De mishandeling heeft 's morgens rond half 9 plaatsgevonden. Daarna ben ik nog een uur bij de vrouw gebleven, vóór wiens ogen alles zich heeft afgespeeld; zij was erg overstuur hierdoor.

Rond 10 uur heb ik X verlaten.

Daarna ben ik naar huis gegaan om te rusten, (ik breng een deel van de dag liggend door) daarna heb ik aangifte gedaan. Ik heb L. het trieste relaas verteld over mijn medische behandeling, de foute diagnoses, de stigmatisering daarna, het opsteken van middelvinger omdat ik een indo ben en de klachten van en over mevrouw N.

Over de poging mij van haar kamer te verwijderen (ik ben niet verwijderd omdat ik een voet tegen de deursponning kon houden) zegt L.: mevrouw, dit heet mishandeling.

Ik heb tegenover L. een stortvloed aan woorden gebruikt en mij verontschuldigd dat ik van de hak op de tak sprong. Dat ik niet in de war was blijkt wel uit mijn schriftelijke aanvulling (reeds in uw bezit), die ik dezelfde dag nog heb getypt: nauwelijks type- of stijlfouten. (…)

Mijn emoties en tranen liet ik tijdens mijn mondelinge aangifte de vrije loop, dat is normaal na mishandeling.

Mijn korte termijn geheugen is inderdaad slecht. Ik heb twee hersentrauma's gehad en verkeerde medicatie heeft dit probleem verergerd. Mijn lange termijn geheugen is echter buitengewoon goed ontwikkeld. Evenals mijn waarneem- en observatievermogen.

Wij spreken af dat ik mijn verhaal op papier zal zetten en ik krijg van L. een aangiftenummer.

Thuis ga ik meteen achter de computer en zet het aangiftenummer bovenaan de aanvullende informatie.

Over het verslag van L.: een aantal zaken zijn uit het verband gerukt, het verslag is onvolledig en bevat fouten.

Ik kom niet in de hoedanigheid van 2e generatie oorlogsslachtoffer bij mevrouw N.

Ik heb aangegeven dat ik bevriend met haar was, haar verzorgde en dat wij tevens lotgenoten zijn.

Verder is haar afdeling veranderd in een PG-afdeling; L. wekt de indruk alsof ze verhuisd is.

Het is mij niet bekend dat mevrouw géén uniformen wil zien: ik heb gezegd dat zij géén mannen ontvangt op haar kamer. Waarschijnlijk weigert daarom haar huisarts te komen, hetgeen ik van een verpleegkundige hoorde.

Ik heb aangegeven dat geld en goederen verdwijnen, dat de hoofdverpleegkundige de beschuldigende vinger naar de familie richt. Dat ik dat kan beamen, maar mijn twijfels daaromtrent heb, omdat óók de hoofdverpleegkundige over haar geld kan beschikken.

Ik heb bijna letterlijk gezegd: ik laat in het midden wie haar benadeelt. Dat is de taak van de politie om dit uit te zoeken en niet mijn taak en daarom ben ik hier.

Toen voelde ik mij nog serieus genomen; na het lezen van zijn verslag echter niet meer.

L. schrijft dat hij niet kan inschatten wat nu wel of niet waar is.

Daarmee trekt hij mijn verhaal al bij voorbaat in twijfel. En hij noemt mij in de war.

Bovendien had L. mij beter zijn verslag ter controle kunnen voorleggen, dan had ik zijn fouten eruit kunnen halen en kunnen opmerken waarom hij het verhaal van de mishandeling niet genoemd had.

Daarom durf ik te stellen dat mijn mondelinge aangifte niet serieus is behandeld en niet zorgvuldig is uitgevoerd.

22 okt. '01 15.59 uur rapport S. en G.

Het verhaal van de verzorgende (zij is de hoofdverpleegkundige, die verantwoordelijk is voor de verzorging en de financiën van mevrouw N.) wordt klakkeloos aangenomen.

Door te beamen 'dit stoort hen uiteraard' is er al een kant gekozen en zijn de heren niet objectief gebleven.

Ik ben niet manisch-depressief; er heeft géén worsteling op de grond plaatsgevonden.

Er waren bovendien twee getuigen.

Regelmatig bood ik op verzoek assistentie aan aan verzorgenden, verzorgde in overleg met de pedicure twee keer daags de kalknagels van mevrouw N., regelde haar boodschappen, verstelwerkzaamheden en ging, óók weer op verzoek, mee naar activiteiten. Op verzoek van een verzorgende kocht ik nieuw ondergoed voor haar, het oude was tot op de draad versleten en ligt bij mij thuis.

Ook verrichtte ik voor haar schoonmaakwerkzaamheden, dat weet haar familie. Omdat mij geheel onverwachts de toegang ontzegd was, is een deel van haar spullen nog bij mij thuis.

Deze vorm van zorg heet mantelzorg en wordt veel gedaan wanneer er géén familie is, of als familie géén interesse toont.

Dit laatste was het geval m.b.t. de familie van mevrouw N., die in Q woont.

De overige familieleden wonen op grote afstand.

Als er ook maar enig onderzoek was verricht, had de politie dit kunnen constateren.

Ik kan overigens nog steeds aantonen dat mijn verhaal klopt en haar verhaal verzonnen is.

Iemand die afkomstig is vanuit de psychiatrie blijkt dus niet geloofwaardig te zijn.

Later, als mij de toegang ontzegd is, zal mevrouw J. nog véél meer onwaarheden naar buiten brengen.

S. en G. hebben zich volledig laten overrompelen door het verhaal van mevrouw J. en zonder meer aangenomen dat zij de waarheid sprak. Zij hebben zich er niet over verbaasd dat niet zij, maar ik de politie heb ingeschakeld.

Daarom voel ik mij ongelijk behandeld.

24 okt. '01 10.38 rapport G.

Ik kwam niet voor een ontmoeting met G., zoals hij schrijft, maar heb hem toen mijn schriftelijke aanvulling overhandigd.

Ik heb hem verteld dat het hier om een aanvulling betrof met betrekking tot het gesprek van 22 okt.

G. raadpleegt dan een meerdere.

Deze komt zeer geïrriteerd over als ik hem vertel dat de poging om mij uit de kamer te zetten, niet is gelukt.

(de uitzetting gebeurde n.l. tegen de wil van mevrouw N.) Hij merkt op: 'je hebt je nog verzet ook!'

Maar iedereen die pijn heeft verzet zich. Ik bood weerstand aan een vrouw die een kop groter is dan ik en die mij stevig aan beide bovenarmen vast hield. Het verzet bestond verder uit het zetten van één voet tegen de deurpost, toen ik over de vloer gesleept werd.

Vervolgens merkt hij op: je bent niet eens bij een dokter geweest. Op de vraag of hij mij niet gelooft dat ik blauwe plekken heb en of ik ze moet laten zien wordt schamper opgemerkt: laat dat maar zitten.

Omdat het hele gesprek in de ruimte voor de balie plaatsvond (in de deuropening) en er géén rekening werd gehouden met enige privacy heb ik het gesprek kort gehouden.

Er is mij niet verteld hoe verder te handelen.

Ik heb direct een afspraak met mijn huisarts gemaakt voor de volgende dag (zie medische verklaring, reeds in uw bezit).

G. meldt in zijn rapport niet dat ik hem de schriftelijke aanvulling heb aangeboden.

Daarom is zijn verslag onvolledig.

Op 25 okt. zou de politie reeds met de GGD gebeld hebben.

Hier vind ik géén mutatie van terug.

Dit is een zinloze actie, zelfs al zou die in het kader van zorg zijn.

Er is niemand in mijn omgeving die zich zorgen maakt om mijn psychische toestand.

Als er daadwerkelijk sprake was van zorg, dan had de politie me thuis kunnen brengen, i.p.v. mij, met mijn pijnlijke lijf op de fiets laten stappen.

26 okt. 01 15.50 rapport G.

Er is mij op 25 oktober i.t.t. wat G. schrijft, niets meegedeeld.

Op 26 okt. ligt er een kennisgeving van de PTT in de brievenbus (zie bijlage 2).

Daarmee is dit rapport onjuist.

29 okt. '01 10.58 rapport L.

Op die dag krijg ik voor het eerst te horen, dat mij de toegang tot X is ontzegd.

Ik geef gehoor aan het verzoek X te verlaten. Mevrouw N. is verslagen, maar ik beloof haar alles te doen om weer bij haar te komen. Buiten wacht ik de politie op.

Ik vind het een zinloze actie om politie te bellen voor iemand die vrijwillig en rustig een pand verlaat.

De locatiemanager vertelt L. dat mij de toegang is ontzegd, wegens het maken van verboden video-opnames en het aangaan van financiële transacties met bewoners. Ik heb verklaard dat ik dat niet gedaan had.

Ik heb het inderdaad over mijn spullen gehad maar ook over het geld dat ik nog tegoed had.

Tevens heb ik eraan toegevoegd, dat ik dan tenminste een lijst wilde hebben van mijn eigendommen, zodat deze na overlijden niet zouden toekomen aan de erven. Van het geld heb ik bonnen.

Ik heb hem gevraagd wat er met mijn schriftelijke aangifte was gebeurd.

Hij kende deze niet.

Ik ben het busje uitgestapt en heb meteen thuis het bureau gebeld, ook de volgende dag en de daaropvolgende.

L. spreekt in zijn rapport dat hij 'weer' mijn hele verhaal heeft aangehoord.

De strekking van het verhaal laat hij achterwege.

Ik noem dit rapport onvolledig.

1 nov. '01 10.12 rapport E.

Dit rapport klopt.

Er is nog steeds géén afschrift gemaakt van mijn aangifte en ik ben naar Alkmaar geweest.

Het is echter zo druk bij de balie van de politie, dat ik na twintig minuten weer vertrek.

Wél word ik opgemerkt door een kennis van mij, die ik het hele verhaal vertel.

(…)

Concluderend: de heren zijn er teveel van uitgegaan dat ik een psychiatrisch patiënt zou zijn met geheugenverlies.

Hun verslaggeving is slordig, de bejegening onjuist.

En de acties zijn niet erg doortastend.

Dan wil ik overgaan tot hetgeen mevrouw R. zelf schrijft.

Ad. l

Ik heb op 30 oktober 2001 helemaal géén aangifte gedaan. Ik was die middag zelfs niet in Q, maar in Den Helder.

De mondelinge aangifte is op 22 oktober gedaan bij de heer L. De schriftelijke aanvulling is op 24 oktober op het bureau afgegeven aan de heer G.

Natuurlijk zullen medewerkers altijd verklaren dat zij iemand niet hebben uitgelachen.

Maar er is mij i.t.t. tot wat mevrouw R. (de korpsbeheerder; N.o.) schrijft die dag géén mededeling gedaan over een verklaring van een arts.

Op 2 november 2001 staan er twee boodschappen op mijn voice-mail dat ik een aanvraag vrijwaring medische gegevens toegestuurd zou krijgen en moest ondertekenen. Dat ik het proces-verbaal in drievoud toegestuurd zou krijgen en in de bijgevoegde envelop naar hem moest terugsturen.

Ik heb de opdracht echter anders uitgevoerd: de envelop heb ik bewaard (…) en de documenten persoonlijk overhandigd aan de balie. Daar kreeg ik een getekende bevestiging, (reeds in uw bezit).

Omdat er in het proces-verbaal stond: na voorlezing en volharding getekend (er is niets voorgelezen) werd ik nog achterdochtiger. Ik heb mijn memorecorder bij de telefoon gehouden en de boodschap opgenomen. Het bandje heb ik nog.

Dit noem ik een verkeerde voorstelling van zaken geven.

Het proces-verbaal is een slap aftreksel van mijn verhaal. G. heeft er slechts een slag naar geslagen. Het uitgebreide verhaal had ik immers aan L. verteld. Mijn schriftelijke aanvulling is er niet in verwerkt.

(…)

Dat het proces-verbaal inhoudelijk niet klopte had ik meteen door.

Ik heb het alléén ondertekend omdat ik aantoonbaar kan maken dat het verhaal deels niet klopt (L. noemt als pleegtijd tussen 15.00 -16.00 uur en even later tussen 8.00 - 9.00 uur) en tevens wilde ik dat er zo snel mogelijk gehandeld zou worden in verband met de hoge leeftijd van mevrouw N.

Het zou me overigens niets verbazen als ik de datum veranderd heb op de getekende stukken.

Ik heb nog geprobeerd te ontdekken waar de getekende exemplaren zijn: zowel Alkmaar en Q hebben ze niet en kunnen mij niet vertellen waar ze wél zijn.

Mevrouw R. geeft in haar brief van 22 oktober 2002 onder ad. 2 toe, dat mijn klacht omtrent het onvolledig zijn van de aangifte terecht is. Mijn op schrift gestelde verklaring had volgens hem worden bijgevoegd. In deze verklaring praat ik ook over diefstal, dit is tot op heden nog steeds niet onderzocht. Dit noem ik nalatigheid.

Onder ad. 1 wordt verder geschreven: de opzet tot mishandelen is niet te bewijzen.

Er waren echter twee getuigen. De politie heeft navraag hieromtrent over het hoofd gezien.

Ook naar de andere zaken is géén onderzoek geweest. Ik heb dat wél gedaan.

Daarom voer ik nu o.a. een rechtszaak wegens smaad en laster.

Op 28 mei 2002 is een deel van mijn bezittingen door een medewerker van het Zorgcentrum over mijn schutting gezet. Ik heb de politie de volgende dag erbij geroepen maar zij wensten géén rapport op te maken. Toen ik weer vertelde over de afwezigheid van een onafhankelijke klachtencommissie is mij gezegd: 'dat bestaat niet!' En de politie lachte mij uit.

De brief van de ANBO bewijst het tegendeel.

Daarom blijf ik van mening dat de politie mijn aangifte niet serieus behandelt en heeft, gelet op wat ik nu aan de hand van de rapporten kan aantonen, een verkeerde voorstelling van zaken gegeven.

Onder ad. 2 schrijft mevrouw R. dat ik zelf aangaf mijn eigendommen bij mevr. N. te laten.

Ik wilde echter mijn eigendommen onder voorwaarden achterlaten en mijn geld opeisen, (het ging ook om waardevolle spullen).

Een deel van het geld heb ik terug. Een deel van mijn spullen nog niet. Er valt over voorwaarden niet te praten of te schrijven met de locatiemanager. Mijn post wordt niet beantwoord of komt ongeopend retour, telefonisch zijn zij voor mij niet bereikbaar (de hoorn wordt er gewoon opgesmeten omdat er een spreekverbod met mij is) en de directeur wenst niet met mij in discussie te gaan. (…) Ik heb gesproken over het ontvreemden van geld en goederen.

In opdracht van de locatiemanager is de huismeester nu vier keer bij mij langs geweest om spullen terug te brengen. Helaas heb ik niet alles terug.

De politie heeft op 29 mei 2002 zelf kunnen vaststellen dat er een bed en matras drijfnat van de regen in mijn tuin stond; het opmaken van een rapport vonden zij niet nodig. Dus heb ik er een foto van gemaakt en er een getuige bij geroepen.

De aangifte omtrent geld en goederen, zowel van mevrouw N. als van mij, is op géén enkele manier serieus genomen.

Onder ad. 3 schrijft mevrouw R. dat de politie niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor informatie welke zij van derden heeft verkregen.

Echter: aan mijn informatie is van meet af aan getwijfeld en de informatie die zij van de hoofdverpleegkundige heeft verkregen is als waar aangenomen en doorgespeeld naar de GGD te Den Helder. Ik heb alléén toestemming gegeven informatie door te spelen naar Bureau Slachtofferhulp.

Dat noem ik een ongelijke en tevens onzorgvuldige behandeling.

(…)

De politie had zich destijds beter weer tot mij kunnen wenden om te informeren of de aanklacht van het Zorgcentrum naar mij wél gegrond was.

Of naar mijn huisgenoot. Of naar de getuigen. Of naar het personeel, waar ik mee te maken had.

Het doorspelen van persoonlijke informatie dient zorgvuldig te gebeuren.

Er heeft echter géén enkele zorgvuldigheid plaatsgevonden.

Daarom neem ik het de politie extra kwalijk dat zij gegevens van mij hebben doorgespeeld naar de GGD te Den Helder.

Onder ad. 4 schrijft mevrouw R. dat het negatieve advies de politie niet kan worden verweten.

De politie heeft echter nooit onderzocht of de beschuldigingen klopten en heeft klakkeloos aangenomen dat ik manisch depressief was en ook mede daarom voor overlast zorgde.

Ik ben niet manisch depressief. Overigens is het beslist niet zo dat manisch depressieve mensen per definitie vreemd en verstorend gedrag vertonen. Er domweg vanuit gaan dat zij dit wél doen vind ik een ernstige vorm van stigmatisering.

Ik verwijt de politie, dat zij op basis van valse beschuldigingen, een negatief advies heeft uitgebracht.

M.n. voor mevrouw N. is het advies zeer negatief uitgevallen en daar is géén rekening mee gehouden.

Ik kan nog steeds aantonen dat al mijn beweringen omtrent verwaarlozing, ontvreemding van geld en goederen (van mevrouw N. en mij) en alle klachten van mevrouw N. kloppen.

Ook kan ik aantonen dat de beweringen van de zijde van het Zorgcentrum kant noch wal raken.

Mijn 'verstorende optredens' is niet door medewerkers, vrijwilligers en cliëntenraad gezien; ik heb nog altijd een goede relatie met hun.

Dat mijn werkzaamheden allerminst verstorend zijn blijkt tevens uit een videoband, die gemaakt is na het negatieve advies van de politie.

Op donderdag 25 oktober huurt mevrouw Z. een zaal in X, waar zij woont.

Ik heb de uitnodigingen gemaakt en een muzikant ingehuurd. Tevens treed ik die avond zelf tweemaal op.

De band is gemaakt door een kennis van mij. (…)

Hij filmt een deel van de avond. Op de film is te zien een stralende jarige en een trotse Indische dame, die luistert naar de liedjes die ik met haar heb ingestudeerd.

Ik dans en zing met de aanwezigen en mijn omgang met hun is beheerst en rustig.

Mede door het optreden van de politie is een abrupt einde gemaakt aan jarenlange mantelzorg, die ik diverse mensen verleende.

Het gebeurt helaas nog al te vaak dat een erfenis al is opgesoupeerd voordat de overledene is begraven.

Eerder heb ik dat al twee keer kunnen voorkomen en daar zijn getuigen van.

Ook mevrouw Z. was erg blij met mijn bemoeienis en heeft er alléén voordeel aan gehad.

Dit zegt haar dochter, die mij ook bij een latere ziekenhuisopname en bij haar begrafenis betrok, letterlijk.

U begrijpt weliswaar mijn bezorgdheid om mevrouw N.

Wie thuis bij mij de bewijsstukken komt bekijken zal die bezorgdheid kunnen begrijpen, want velen delen die met mij.

Het zijn er weinigen, die weten wat er achter de gesloten deuren van instellingen speelt.

Het zijn er nog minder, die durven op te treden, wanneer het gaat om incidenten die afbreuk doen aan de rechten van de cliënt. Iemand een verkeerde diagnose meegeven om klachten af te dekken is niet de juiste methode."

E. REACTIE BETROKKEN AMBTENAREN

1. Op 18 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van betrokken ambtenaar S. op de klacht van verzoekster. In deze reactie staat onder meer het volgende vermeld:

"U heeft mij gevraagd een reactie te geven over een klacht van mevrouw F. te Q, welke u in onderzoek heeft genomen.

In de klacht van mevrouw F. wordt onder andere genoemd dat ambtenaren van de politie een medewerker van een zorgcentrum het advies heeft/hebben gegeven een toegangsverbod in te stellen jegens mevrouw F.

Ik wil daarop het volgende reageren:

Op 22 oktober 2001 heb ik, tezamen met collega G. een bezoek gebracht aan zorgcentrum X in verband met een melding van een medewerkster van zorgcentrum X. Ik was op dat moment in de functie aspirant-agent van politie en liep stage in het district Noordkop van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord.

Collega G. heeft ter plaatse het woord gevoerd en heeft, naar mijn weten, het advies gegeven omtrent het genoemde toegangsverbod.

Ik ken mevrouw F. niet persoonlijk. Ik heb mutatie xxxxx van 22 oktober 2001 te 15:59 uur opgemaakt. Ik heb genoemde mutatie opgemaakt in verband met een leerproces."

2.1. Op 3 juli 2003 reageerde betrokken ambtenaar G. onder meer als volgt op de klacht van verzoekster:

"Tijdens het opnemen van de aangifte van mishandeling is mevrouw F. door mij nooit in haar gezicht uitgelachen en is door mij nooit gesteld dat ze nog nooit bij een dokter was geweest.

Wel heb ik haar gevraagd of ze al voor haar verwondingen bij een dokter in behandeling was geweest.

(…) Er is door mij nooit geweigerd om de aangifte van diefstal van goederen op te nemen. Zij heeft de lijst van weggenomen goederen ingeleverd bij de politie in Q maar deze lijst is later op onverklaarbare wijze weggeraakt. Ik ben daarbij vergeten om haar opnieuw een lijst te vragen met de goederen zodat ik die als bijlage kon bijvoegen. Zij heeft ook nooit een nieuwe goederenlijst gegeven, bij mij in iedere geval niet bekend.

(…) lk heb nooit gegevens van geestesgesteldheid door gespeeld naar de GGD te Q.

(…) lk heb nooit een medewerker een advies gegeven om een toegangsverbod in te stellen jegens de bezoekster."

2.2. Op 17 februari 2004 nam een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch contact op met de klachtencoördinator bij de leiding van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord met de vraag welke ambtenaar - naast G. - betrokken is geweest bij het opnemen van verzoeksters aangifte. Deze klachtencoördinator deelde de medewerker van het Bureau Nationale ombudsman mee dat hij contact had opgenomen met G. G. had hem verteld dat hij zich niet kan herinneren dat hij verzoeksters aangifte in aanwezigheid van een collega had behandeld, noch dat er gelachen is of dat daarbij anderszins onbetamelijke uitlatingen naar verzoekster zijn gedaan.

3. Op 30 maart 2004 sprak een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch met politieambtenaar Ba. Over het bezoek van verzoekster aan het politiebureau te Q op 24 oktober 2001, verklaarde hij dat zijn collega G. degene was die verzoekster aanvankelijk had gesproken. G. had hem echter om advies gevraagd, omdat hij niet wist wat hij met de zaak aan moest. Ba. wist zich te herinneren dat verzoekster problemen had met verzorgingstehuis X en dat verzoekster zich zorgen maakte over de situatie van een oude dame. Zij vertelde dat zij het heel erg vond dat een oude dame

- volgens verzoekster een vriendin van haar - niet goed werd verzorgd. Ba. heeft verzoekster duidelijk gemaakt dat deze aangelegenheid tot de bemoeienis van de familie van de bejaarde dame behoorde, en niet tot die van verzoekster. Ba. heeft verzoekster alleen die keer gesproken. Hij verklaarde op verzoeksters klachten, dat hij haar niet had uitgelachen en dat hij ook de door verzoekster verwoorde opmerkingen niet had gemaakt. Volgens Ba. was verzoekster erg emotioneel.

Over het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen merkte hij op dat dit is opgericht door GGD en GGZ. De politie is daarin een partner. Het Meldpunt richt zich op hulpverlening aan hen die deze behoeven. Tijdens de overleggen tussen de diverse in het Meldpunt participerende organisaties, worden allerhande sociale casus besproken. De casus die worden besproken, zien niet alleen toe op woonhygiënische problemen, hoewel dat oorspronkelijk wel het geval was. Verzoekster is vermoedelijk bij het Meldpunt ingebracht wegens problemen die zij veroorzaakte in het verzorgingstehuis X., maar Ba. kan zich dat niet met zekerheid herinneren. Later is verzoekster weer van de lijst afgevoerd.

F. REACTIE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS NOORD-HOLLAND-NOORD

Bij brief van 22 augustus 2003 legde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder een viertal vragen voor. Op 3 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman het antwoord van de korpsbeheerder, onder meer inhoudende:

"Bij uw brief van 22 augustus verzoekt u mij mijn reactie kenbaar te maken op hetgeen verzoekster als commentaar naar voren heeft gebracht op mijn brief aan u van 2 juni 2003.

U verzoekt daarbij de volgende vragen te beantwoorden:

A. Verzoekster heeft op 24 oktober 2001 een brief opgesteld, die bedoeld was als aanvulling op haar aangifte van 22 oktober 2001. In uw brief van 22 oktober 2002 aan verzoekster meldt u dat deze aanvulling van verzoekster bij de aangifte had moeten worden opgenomen. Is dit uiteindelijk ook gebeurd?

B. Bestaat er een door verzoekster getekende versie van de aangifte en zo ja, kunt u deze mij doen toekomen?

C. Verzoekster stelt dat zij middels deze aanvulling tevens aangifte wenste te doen van diefstal van goederen. Is dit ook door de politie onderkend en heeft verzoekster zich daar nog nader schriftelijk dan wel mondeling over uitgelaten? Ik verzoek u bij de beantwoording van mijn vraag de reactie van de heer G. te betrekken, die ik op 3 juli 2003 heb ontvangen en die als bijlage is bijgevoegd.

D. U verwijst met betrekking tot verzoeksters derde klacht naar uw brief van 22 oktober 2002. In deze brief geeft u aan dat de politie gegevens van derden heeft ontvangen. Verzoekster klaagt er bij de Nationale ombudsman echter over dat de politie gegevens over haar geestesgesteldheid heeft doorgespeeld naar de GGD. Kunt u daarop een nadere reactie formuleren? Ik verzoek u daarbij met name te vermelden om welke gegevens het gaat en op grond van welke bepalingen deze zijn doorgegeven.

In verband met vorenstaande vraag ik uw aandacht voor het volgende:

Ad A:

Een getekende brief van de aanvulling op de aangifte van mevrouw F. is niet aanwezig. Een kopie van een door mevrouw F. getypte brief, welke begint met: "Aanvullende informatie betreffende mijn aanklacht bij u bekend onder nummer xxxxx", niet voorzien van een handtekening, is als bijlage hierbij gevoegd. Gebleken is dat deze brief niet bij de feitelijke aangifte is gevoegd.

Ad B:

Op 30 oktober 2001, te 13.29 uur is in het Bedrijfsprocessen Systeem van de politie Noord-Holland Noord een proces-verbaal van aangifte aangemaakt door de hoofdagent van politie, de heer G. Deze aangifte, gedaan door mevrouw F., is op 7 november 2001 door haar ondertekend. Een kopie van deze getekende aangifte, waarbij gevoegd de 'verklaring vrijgeven medische gegevens', het formulier 'medische informatie betreffende' (…) zijn als bijlage hierbij gevoegd.

Een getekende versie van de aanvulling op haar aangifte is niet aanwezig. Zie ook hetgeen hiervoor onder Ad A staat vermeld.

Ad C:

Uit de tekst van de aanvulling blijkt niet dat mevrouw F. tevens aangifte wenste te doen van diefstal van goederen. Zij spreekt over een volslagen raadsel waar haar geld (van mevrouw N.) blijft, zij heeft in geen jaren wat nieuws gehad, enz. enz. Zij heeft maar een paar oude spulletjes en steeds meer verdwijnt.

In deze brief geeft zij niet concreet aan wat er feitelijk gebeurd is. Uit de brief van de heer G., welke u op 3 juli 2003 heeft ontvangen, deelt hij mede dat er een lijst van weggenomen goederen door mevrouw F. bij de politie Q is ingeleverd, doch dat deze op onverklaarbare wijze is weggeraakt. Hij deelt verder mede dat hij vergeten is om een nieuwe lijst aan haar te vragen welke hij als bijlage bij kon voegen.

Uit de verklaring van de heer G. blijkt onvoldoende duidelijk om welke lijst het feitelijk gaat welke al dan niet is zoekgeraakt. Gelet hierop onthoud ik mij van het geven van oordeel of er door de politie al dan niet zorgvuldig is gehandeld.

Ad D:

Verzoekster klaagt er bij u over dat de politie gegevens over haar geestesgesteldheid heeft doorgespeeld naar de GGD. In mijn brief van 22 oktober 2003 is door mij aangegeven dat mevrouw F. ter sprake is gekomen in het reguliere overleg van het Meldpunt Woonhygiënische probleemgevallen in Q. In dit overleg participeert de politie.

Zij heeft daar geen informatie over haar geestesgesteldheid doorgespeeld aan de GGD. In het kader van, op welke wijze kan de beste zorg worden verleend, is door de deelnemers aan dit overleg gesproken over met name genoemde individuen. Een van deze individuen was mevrouw F. De inbreng van de politie betrof het door het zorgcentrum X gedane verzoek om assistentie aangaande het conflict tussen het zorgcentrum en mevrouw F. Dit in verband met de door haar veroorzaakte overlast. Het verstrekken van deze informatie, in het genoemde overleg, is gebaseerd op grond van het bepaalde in artikel 30 van de Wet Politieregisters."

G. NADERE REACTIE VERZOEKSTER

1. Verzoekster reageerde bij brief van 25 augustus 2003 op de bij Bevindingen, onder E. vermelde reacties van de betrokken ambtenaren G. en S. In deze brief schreef zij onder meer het volgende:

"Allereerst wil ik reageren op de brief van G.

Vraag 1: G. blijft volharden dat ik bij hem aangifte van mishandeling heb gedaan: ik heb hem slechts de schriftelijke aanvulling overhandigd. Hij heeft toen terstond een meerdere gehaald en ik mocht ze in de deuropening te woord staan. Het was zijn meerdere die mij honend toebeet: 'je bent niet eens bij de dokter geweest.' Deze zelfde man is in mijn herinnering later bij mij over de vloer geweest toen het bed en matras van mevrouw N. over mijn schutting was gedeponeerd. Dat was op 29 mei 2002. Wederom was hij neerbuigend en ik ben uitgelachen toen ik stelde dat er géén klachtencommissie van het Zorgcentrum bekend was.

G. heeft mij helemaal niet gevraagd of ik bij een dokter in behandeling ben geweest.

Door hun merkwaardige houding en het gebrek aan privacy ben ik vertrokken.

Vervolgens heb ik een afspraak bij de dokter gemaakt: persé niet om mij te laten behandelen, maar om een bewijs te hebben van het letsel.

Vraag 2: Ik heb G. een schriftelijke aanvulling gegeven. Er is nooit een lijst van weggenomen goederen ingeleverd. Dus kan er ook geen lijst van weggenomen goederen zijn kwijtgeraakt. Ik denk dat G. de schriftelijke aanvulling heeft kwijt gemaakt en dat er daarom zo'n slordig proces verbaal is opgemaakt: het hele verhaal dat G. op papier heeft gezet komt voort uit zijn fantasie en niet uit mijn mond.

Ik heb het slechts ondertekend wegens de druk die ik heb moeten uitoefenen om eindelijk eens wat op papier te krijgen en de hoge leeftijd van mevrouw N. Daarmee dacht ik een begin te kunnen maken met een onderzoek.

G. had mij beter kunnen bellen toen hij merkte dat er wat kwijt was, maar hij geeft zelf al toe dat hij mij was vergeten een nieuw lijst te vragen.

G. schrijft dat ik nooit een nieuwe goederenlijst heb gegeven. Natuurlijk heb ik hem géén nieuwe lijst gegeven: hoe kan ik weten dat er op het bureau iets kwijt is.

Vraag 3: Alléén G. en S. waren er van op de hoogte dat de hoofdverpleegkundige mij manisch-depressief noemt. Ik sta niet vermeld bij het meldpunt voor woonhygiënische probleemgevallen, waarin de politie participeert. Ik heb die week géén andere contacten met politie gehad. Zowel uit de gegevens van de GGD (reeds in uw bezit), als uit de gegevens van de GGZ blijkt dat er die week door de politie met de heer M. is gebeld. Misschien heeft G. mijn vermeende "manische depressie" óók besproken met zijn meerdere en verklaart dit het vreemde gedrag van deze man.

G. had de gegevens beter op waarheid kunnen checken in plaats van ze klakkeloos in het rapport te laten opnemen, want zo gaan dingen een eigen leven lijden en vallen mensen tussen wal en schip.

Vraag 4: Zowel het Zorgcentrum als collega S. bevestigen dat G. het advies heeft gegeven een toegangsverbod in te stellen.

Uit wat ik heb gezien en gehoord heb ik vooral de indruk gekregen dat G. heeft gehandeld onder druk van een meerdere, waarvan ik de naam niet ken, wél het gezicht.

Dan ga ik over naar het verslag van S.:

Het enige wat ik daarvan wil opmerken is dat behalve dat S. mij niet persoonlijk kent, hij mij zelfs helemaal nooit heeft gezien. (…)

Ik vind zijn mutatie onzorgvuldig, maar neem het hem als aspirant-agent niet kwalijk. Wél zijn meerderen.

Naar het nu blijkt hebben zowel de heer Wa. als de privacy-functionaris van het korps Noord-Holland Noord mij opzettelijk de informatie dat ik manisch-depressief zou zijn onthouden.

Daar zijn resp. mijn advocate mevr. D. en mijn ondersteunster (…), getuigen van.

Deze foute diagnose is ontsproten uit de fantasie van iemand die zich ten onrechte uitgeeft als mijn behandelaar.

Tot zover mijn commentaar.

Wil ik overigens nog opmerken, dat behalve een rechtszaak wegens smaad en laster het Regionaal Tuchtcollege mijn klachten omtrent de GGZ en het Zorgcentrum in behandeling heeft."

2. Bij brief van 19 november 2003 schreef verzoekster onder meer het volgende commentaar op het bij Bevindingen, onder F. vervatte antwoord van de korpsbeheerder:

"Ik heb uw brief d.d. 18 november ontvangen en voel me genoodzaakt direct te reageren.

Niet alleen omdat er in de brief van drs. M. van Rossen onvolkomenheden staan, maar ook omdat er nieuwe ontwikkelingen zijn.

Ad A: het klopt dat mijn schriftelijke aanvulling niet is ondertekend. Ik heb hem persoonlijk naar het politiebureau gebracht er op rekenende dat er proces-verbaal zou worden opgemaakt. Er was al een mondelinge aangifte, een schriftelijke aanvulling en als de politie me toen niet zo onheus had bejegend, had het proces-verbaal opgemaakt kunnen worden en had ik wat niet duidelijk was verder kunnen toelichten.

Zoals ik eerder al heb vermeld vond de discussie staande, in een openbare ruimte plaats. Met mijn handicap kon ik dit niet lang vol houden. Ook kon ik toen niet vermoeden, dat de politie mij als een 'vermeend' psychiatrisch patiënt beschouwde. Ik heb het opstellen van het proces-verbaal niet afgewacht omdat niet viel op te maken, dat men daartoe bereid was en ben gekwetst naar huis vertrokken. De rest heeft zich telefonisch afgespeeld en heb ik u reeds gemeld.

Ad B: Ik heb mijn mondelinge aangifte bij de heer L. gedaan. De gegevens die ik hem heb toegespeeld zijn niet in het proces-verbaal opgenomen. Evenmin dus de gegevens van mijn aanvullende verklaring. Dat ik het proces-verbaal getekend heb komt niet voort uit het feit dat ik het inhoudelijk eens was, met wat G. heeft opgeschreven, maar vanwege de lange tijd die verstreken was en de hoge leeftijd en ellendige situatie van mevr. N., voor wie ik mantelzorger was.

Ad C: Ik heb mondeling aangifte gedaan van vermissing van geld en goederen. Daar wijd ik in mijn schriftelijke aanvulling verder over uit. Daarmee ben ik volledig geweest met mijn verhaal.

G. geeft toe dat er iets zoek geraakt is op het bureau: het kan echter nooit een lijst geweest zijn van weggenomen goederen, want een dergelijke lijst heb ik nooit afgegeven. Het enige wat zoekgeraakt kan zijn is dus mijn schriftelijke aanvulling.

G. had mij daarover moeten informeren. Ik sla alles op in mijn computer en had hem meteen een nieuw document kunnen verschaffen. Nu heeft hij een slag moeten slaan in de vormgeving van de aangifte, die niet in mijn bewoording is weergegeven en een deel van het voorval overslaat.

Ik ben opzettelijk mishandeld om mij bij mevr. N. weg te houden. Daarnaast zijn er lasterpraatjes over mij rondgestrooid, zowel naar politie, de cliëntenraad, bewoners, personeel en andere vrijwilligers.

Ad D: Mijn naam is volgens de Wooncompagnie Q, die ook participeert bij het reguliere overleg van het Meldpunt Woonhygiënische probleemgevallen, NOOIT ter sprake gekomen.

En dat kan ook niet anders: ik ben géén probleemgeval en heb een gezellige, schone woning.

Ik heb nooit voor overlast gezorgd in het zorgcentrum: omdat ik melding heb gemaakt van nalatigheid in zorg betekende ik een last voor het zorgcentrum. En dat is iets anders.

Ik heb de politie gemeld dat er géén onafhankelijke klachtencommissie was, zoals de wet die voorschrijft.

Daarop ben ik door de politie uitgelachen. Mijn verhaal wordt echter bevestigd door de cliëntenraad en de ouderenbond.

De politie heeft zelf melding gedaan aan dit meldpunt. Zie hiervoor het door mij eerder verstuurde dossier van de GGD Noord-Holland Noord. De verslaggever M. is directeur van het Meldpunt voor Woonhychiënische Probleemgevallen.

Nog voor de melding van de politie had ik een second opinion en bleken mijn diagnoses van de GGZ onjuist.

Ik ben géén psychiatrisch patiënt maar lijd aan de gevolgen van twee hersenkneuzingen: één door een ernstig auto-ongeluk en één na een zware hersenschudding.

Inmiddels heeft het tuchtcollege zich gebogen over mijn klachten t.a.v. X.

Mijn advocaat heeft reeds een zaak aangespannen bij de rechtbank wegens smaad en laster: X heeft uitstel gevraagd en gekregen. Ik heb lange tijd ernstig last gehad van de lasterpraatjes: Q is een kleine gemeente waar snel en gemakkelijk geroddeld wordt. Maar niet iedereen is goedgelovig: zeker niet in de politiek.

Een raadslid, dat zelf op onderzoek is gegaan, zal als mijn getuige optreden. Zij kent mij al jaren.

Een getuigenverklaring van een lid van de ANBO (tevens voorzitter van een politieke partij) is reeds in uw bezit. Ook hij kent mij al jaren.

Niemand heeft ooit vreemd gedrag bij mij kunnen constateren. Iedereen kent mij als een uitermate geduldig persoon, die goed en discreet werkt voor mensen met minder mogelijkheden.

Dat ik een pijnlijke handicap heb weet overigens bijna niemand: ik ben géén klager.

Pijn kan je niet zien, evenmin dat ik overdag veel op bed lig.

Dat ik een Woonhygiënisch probleemgeval zou zijn is volkomen misplaatst: ik heb hulp van Thuiszorg.

Niet omdat ik mijzelf niet kan verzorgen, maar omdat ik zwaar huishoudelijk werk niet aankan.

Ik blijf volharden dat de politie onjuist en onzorgvuldig heeft gehandeld.

Enkel het feit dat zij een onderzoek niet nodig achtte, duidt op onzorgvuldigheid.

Als zij mij met het nodige respect hadden behandeld en gewoon naar mij hadden geluisterd, zou ik nu niet als manisch depressief in het politierapport vermeld staan. De politie is er stomweg van uitgegaan, dat degene die mij letsel heeft toegebracht, de waarheid sprak. Dat is géén logische gedachte.

En nota bene, zelfs als ik een psychiatrisch patiënt zou zijn, dan nog hadden zij de nodige zorgvuldigheid moeten betrachten en een onderzoek moeten instellen.

Bovendien had de politie nooit zonder onderzoek het advies mogen uitbrengen om mij de toegang tot het Zorgcentrum te ontzeggen: daar ben ik niet alléén, maar ook twee hoogbejaarde dames de dupe van geworden.

De dame die reeds 95 jaar is heb ik onlangs na 2 jaar uit elkaar gehouden te zijn gesproken en zij kijkt nog steeds naar mij uit.

De dame die 92 jaar was en mij zo graag nog eens had horen zingen, is overleden.

Op verzoek van haar familie heb ik dat tenminste nog op haar begrafenis nog kunnen doen."

3. Op 29 januari 2004 schreef verzoekster de Nationale ombudsman desgevraagd nog onder meer het volgende:

"Op uw verzoek een chronologische volgorde van de gebeurtenissen:

22 oktober 2001:

Na een reeks van treiterpartijen en beschuldigingen probeert men mij hardhandig uit Zorgcentrum X te zetten en wordt mij letsel toegebracht. Ik doe aangifte op het bureau, krijg een aangiftenummer mee en beloof nog e.e.a. op papier te zetten omdat ik van de hak op de tak spring (ik lijd aan de gevolgen van een auto-ongeluk).

M.n. dit laatste wordt in twijfel getrokken en staat in het politierapport.

Pas twee uur later gaat de politie op onderzoek uit. Zij krijgen een andere versie te horen van degene die mij letsel heeft toegebracht en zij nemen dit klakkeloos aan. Dit staat in het politierapport.

G. adviseert zonder zich verder te informeren een toegangsverbod.

Ik ben echter niet manisch-depressief; ik lijd evenmin aan geheugenverlies.

Overlast heb ik niet veroorzaakt, wél kritiek geuit op het ontbreken van een klachtencommissie.

Ik heb mishandeling genoemd en vermissing van geld en goederen, van zowel mevrouw N. als van mijzelf.

24 oktober 2001:

Ik breng de schriftelijke aanvulling op het bureau en overhandig deze aan G.

Deze roept er een meerdere bij en ik word vernederend en honend te woord gestaan.

Dit gebeurt staande in de deuropening van een openbare ruimte en men is geenszins van plan mij serieus te nemen. Omdat ik niet lang kan staan en mij beledigd voelde ben ik weggegaan.

Later zal G. aan de Nationale ombudsman schrijven: er was een lijst met goederen, deze is kwijt geraakt. Ik heb hem echter nooit een lijst met goederen gegeven.

29 oktober 2001:

X schakelt de politie in omdat ik me ten onrechte in het gebouw zou bevinden.

Ik geef gehoor aan de oproep het pand te verlaten, de brief met het toegangsverbod heb ik dan nog niet

ontvangen. Dan hoor ik dat mijn aangifte onbekend is.

Ik bel onmiddellijk met het bureau. En de dag erop. En de dag daarop.

5 november 2001:

Eindelijk neemt G. contact op en geeft mij via de voice-mail instructies hoe ik verder moet handelen. Hij laat de lezer vermoeden dat ik bij hem aangifte heb gedaan en dat het proces-verbaal is voorgelezen. Ik teken weliswaar, maar doe dat alleen vanwege de hoge leeftijd van de dame voor wie ik mantelzorger was in de hoop dat de politie iets zou ondernemen.

5 november 2001:

De politie neemt contact op met de GGD en geeft foutieve persoonsgegevens door.

En aldus ben ik gemeld bij het meldpunt voor woonhygiënische probleemgevallen.

7 november 2001:

Ik lever het proces-verbaal met de verklaring vrijgeven medische gegevens in op het bureau.

15 november 2001:

Ik lever de juiste medische informatie in op het bureau.

Daarna gebeurt er niets.

18 februari 2002:

Ik dien een klacht in bij de klachtencommissie politie NHN. Er gebeurt echter niets.

29 mei 2002:

Ik schakel de politie in omdat een deel van mijn spullen door X over de schutting in mijn tuin is gezet. Nu is er weer die kleinerende toon en ik word uitgelachen.

17 augustus 2002:

Ik dien een klacht in bij de Burgemeester van Q (zie voor verzoeksters brief, Bevindingen, onder A.7.2.).

Hij spreekt mij vaderlijk toe met de woorden: vergeet het verleden en richt de blik op de toekomst.

22 augustus 2002:

De klacht wordt behandeld door de klachtencommissie van de politie NHN in aanwezigheid van mijn advocaat, (…).

Een deel van mijn persoonlijke gegevens mocht ik niet inzien.

Ik neem géén genoegen met de uitslag en neem contact op met de Nationale ombudsman.

Mijn aangifte van mishandeling en vermissing van geld en goederen hebben geleid tot een toegangsverbod bij het zorgcentrum Thans wordt de beschuldigende vinger naar mij gericht en ben ik bezig met een zaak wegens smaad en laster.

Voor het tuchtcollege voer ik een zaak tegen zorgcentrum X wegens nalatigheid in de zorg.

Ik was daar n.l. mantelzorger en vertrouwenspersoon van een aantal mensen."

H. INLICHTINGEN BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS NOORD-HOLLAND NOORD

Op 31 maart 2004 werd namens de beheerder van het regionale politiekorps aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman desgevraagd meegedeeld dat verzoekster bij het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen was ingebracht door de politie. De politie had tijdens een bijeenkomst tussen de deelnemers bij het Meldpunt gemeld dat verzoekster voor problemen zorgde bij verzorgingtehuis X.

I. INLICHTINGEN MELDPUNT WOONHYGIËNISCHE PROBLEEMGEVALLEN

Op 31 maart 2004 deelde de heer M. van de GGD Kop van Noord-Holland en voorzitter bij het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen mee dat verzoekster was aangemeld bij het Meldpunt Woonhygiënische Probleemgevallen door de politie. De politie gaf aan dat verzoekster voor problemen had gezorgd in zorgcentrum X. Verzoekster had reeds een psychiatrisch verleden. De informatie over verzoekster was afkomstig van de politie en hulpverleningsinstanties. Verzoekster werd aangemeld bij het Meldpunt met de bedoeling dat aan haar hulp zou worden verleend. Aan verzoekster werd volgens M. vervolgens psychiatrische hulp aangeboden, doch verzoekster wenste geen behandeling. Verzoeksters instelling is dat haar niets mankeert. Zij heeft vijf medewerkers van de GGZ voor de tuchtraad gedaagd. De GGD ontving brieven van verzoekster, waarin zij stelde dat de GGD zich door de GGZ op het verkeerde been had laten zetten.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 161:

"Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen."

Artikel 163:

"1. De aangifte van eenig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.

2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde onderteekend. Indien deze niet kan teekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.

3. De schriftelijke aangifte wordt door den aangever of diens gemachtigde onderteekend.

4. De schriftelijke volmacht, of, zoo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht.

5. Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 160 en 161, zijn de opsporingsambtenaren, en tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in artikel 162, de daarbij genoemde ambtenaren verplicht.

6. Artikel 155 is van toepassing."

2. Bepalingen inzake privacy

2.1. Grondwet

Artikel 10, eerste lid:

"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer."

2.2. Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 8:

"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."

2.3. Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR)

Artikel 17, eerste lid:

"Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam."

2.4. Wet politieregisters

Artikel 30:

"1. Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat, dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt.

2. Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing."

3. Politiewet 1993

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Wijze van behandelen verzoekster: haar aangifte van mishandeling niet serieus behandeld, geweigerd aangifte van diefstal op te nemen, gegevens omtrent haar geestesgesteldheid doorgespeeld naar GGD, medewerker van zorgcentrum geadviseerd toegangsverbod jegens haar in te stellen.

Oordeel:

Niet gegrond