2004/030

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland in de nacht van 1 september 2000 disproportioneel geweld tegen hem hebben gebruikt.

Verzoeker klaagt er met name over dat de ambtenaren:

- hem hebben geslagen met een wapenstok;

- een politiehond op hem hebben ingezet terwijl hij reeds geboeid op de grond lag;

- de politiehond op hem hebben ingezet terwijl de hond niet onder directe controle van de hondenbegeleider was;

- de politiehond hem uitzonderlijk lang hebben laten bijten en niet hebben gereageerd op zijn herhaaldelijk verzoek om een einde te maken aan het bijten van de hond;

- hem nog 10 à 15 minuten gewond in een plas water op de grond hebben laten liggen nadat de politiehond zijn been had losgelaten.

Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Flevoland heeft geweigerd de schade te vergoeden die is voortgevloeid uit genoemd politieoptreden.

Ook klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland zijn op 6 oktober 2000 ingediende schriftelijke klacht pas bij brief van 12 maart 2002, dus ruim anderhalf jaar later, heeft afgehandeld.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland:

- hem en de andere betrokkenen niet heeft gehoord;

- niet heeft aangegeven welke informatie ze hebben betrokken in hun advies.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Politieambtenaren zijn bevoegd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening geweld te gebruiken indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie Achtergrond, onder 1.). Het gebruik van een wapenstok en het inzetten van een politiehond vallen onder het gebruik van geweld. Wanneer de openbare orde (ernstig) wordt verstoord kan de politie geweldsmiddelen toepassen, om de openbare orde te herstellen. Het gebruik van geweld dient echter zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het daadwerkelijk gebruik van geweld door de politie moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of het beoogde doel het gebruik van geweld rechtvaardigt en of dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.

2. In de nacht van 2 september 2000 hielden de politieambtenaren O. en Br. nabij de horecagelegenheden X en Y aan de Marktgracht in Almere-Haven, een aantal jongeren staande die een bierblikje op straat hadden gegooid. Omdat één van de jongeren zijn naam niet wilde geven werd hij door de betrokken ambtenaren aangehouden. Een groot aantal andere jongeren begon zich met deze aanhouding te bemoeien. De twee politieambtenaren voelden zich hierdoor in het nauw gedreven en verzochten om assistentie. Politieambtenaren B. en He. kwamen toen ter plaatse. De vier betrokken ambtenaren verrichtten meerdere aanhoudingen. De aangehouden verdachten werden in verschillende politievoertuigen geplaatst. Op enig moment kwam ook verzoeker ter plaatse. Verzoeker liep in de richting van een politiebusje waarin hij zijn aangehouden vriend Ng. zag zitten. Bij de deuropening van dit politiebusje werd verzoeker door betrokken ambtenaar He. gevorderd zich te verwijderen. Verzoeker bleef echter staan. Betrokken ambtenaar B. ging over tot de aanhouding van verzoeker.

3. De betrokken ambtenaren gebruikten geweldsmiddelen om verzoeker onder controle te krijgen, waaronder een korte wapenstok. Via de portofoon verzocht één van de betrokken ambtenaren om “assistentie collega”. Hierop kwam onder meer hondengeleider Bo. met zijn politiehond Astra ter plaatse. Bo. heeft zijn hond vrijwel direct op het rechteronderbeen van verzoeker ingezet. Door de beet van de politiehond raakte verzoeker ernstig gewond. Nadat de politiehond had losgelaten heeft verzoeker nog enige tijd op zijn buik op de grond gelegen voordat hij per ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd. Gedurende deze tijd heeft B. verzoeker onder controle gehouden, door zijn knie in de rug van verzoeker te plaatsen.

4. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland in de nacht van 2 september 2000 tegen hem zijn opgetreden. Hij klaagt in dit verband over het gebruik van de wapenstok, de inzet van de politiehond en de tijd die hij gewond op de grond in een plas water heeft moeten doorbrengen. Ook klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Flevoland heeft geweigerd de schade te vergoeden die is voortgevloeid uit dit politieoptreden. Verder klaagt hij over de wijze waarop zijn klacht is afgehandeld, zowel door de korpsbeheerder als door de klachtencommissie. In het hiernavolgende wordt op de verschillende klachtonderdelen ingegaan.

A. Met betrekking tot het regionale politiekorps Flevoland

II. Ten aanzien van het gebruik van de wapenstok

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland hem hebben geslagen met een wapenstok. Verzoeker is van mening dat de wijze waarop hij zich heeft gedragen het gebruik van dit geweldsmiddel niet rechtvaardigde.

2. Verzoeker heeft aangegeven dat hij de bewuste nacht naar de Marktgracht in Almere-Haven was gegaan, om zijn vriendin J. op te halen. Verzoeker was kort daarvoor opgebeld door een vriend, die hem vertelde dat er problemen waren op de Marktgracht en dat zijn (aldaar aanwezige) vriendin J. overstuur was. Verzoeker ging ter plaatse. J. stond in de buurt van een politiebus. Toen verzoeker in haar richting liep, zag hij zijn vriend Ng. in de politiebus zitten. Op het moment dat hij in de bus keek, werd hij door een politieambtenaar gevorderd weg te gaan. Verzoeker deed dit niet meteen en werd daarop door een tweetal politieambtenaren vastgegrepen en tegen de politiebus gewerkt. Eén hand werd geboeid, waarna de politieambtenaren hem naar de grond werkten. Gelet op het feit dat hij op dat moment uit zijn evenwicht raakte en zijn ene hand reeds geboeid was, heeft hij in zijn val - waarschijnlijk - de handboeientas van betrokken ambtenaar He. vastgepakt om zijn val te breken, waarbij niet denkbeeldig is dat He. hierdoor uit zijn evenwicht is geraakt. Hierop heeft He. verzoeker geslagen met een wapenstok. Verzoeker benadrukte dat hij op geen enkel moment de politieambtenaren heeft geschopt of geslagen. Ook heeft hij niets geschreeuwd of geroepen naar de politieambtenaren. Volgens verzoeker heeft hij geen enkel verkeerd woord gebruikt. Hij is dan ook van mening dat het gebruik van de wapenstok in strijd is geweest met het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit.

3. Volgens de korpsbeheerder is op grond van de rapportages van de betrokken ambtenaren de conclusie gerechtvaardigd dat de korte wapenstok op juiste gronden is gebruikt. Uit de rapportages is gebleken dat verzoeker zich hevig heeft verzet tegen zijn aanhouding. Daarbij is sprake geweest van fysiek geweld aan de zijde van verzoeker. Ook is gebleken dat voorafgaand aan het gebruik van de wapenstok verzoeker is gewaarschuwd. Alles overziend acht de korpsbeheerder de klacht niet gegrond.

4. Betrokken ambtenaar B. heeft verklaard dat verzoeker de betreffende nacht aanstalten maakte om een aangehouden verdachte uit een politiebus te halen. B. zag verzoeker duwen en trekken aan zijn collega's. B. heeft verzoeker daarop aangehouden wegens belemmering van de ambtshandelingen. Verzoeker verzette zich hevig tegen zijn aanhouding, door B. te slaan en te schoppen. Betrokken ambtenaar He. is B. hierop te hulp geschoten. Het lukte de twee politieambtenaren echter niet om verzoeker onder controle te krijgen, zelfs niet met behulp van fysieke geweldsmiddelen. Toen He. en B. verzoeker vervolgens naar de grond trachtten te werken, hield verzoeker zich vast aan de handboeientas van He. Daarop gaf He. verzoeker een aantal klappen met de wapenstok. Dit resulteerde er echter niet in dat verzoeker rustig werd en onder controle kon worden gebracht, aldus B.

5. Betrokken ambtenaar He. heeft verklaard dat hij de bewuste nacht door verzoeker werd weggetrokken van een aangehouden verdachte, die in de politiebus werd geplaatst. Vervolgens werd hij door verzoeker geschopt. He. heeft verzoeker daarop gewaarschuwd dat er geweld zou worden gebruikt, wanneer verzoeker zich niet zou verwijderen. Hieraan voldeed verzoeker niet, waarna He. de wapenstok heeft gebruikt om verzoeker van zich af te houden. He. gaf aan dat verzoeker nauwelijks op de wapenstok reageerde. Collega B. trachtte verzoeker aan te houden. Verzoeker verzette zich heftig, door te slaan en te schoppen en door zich vast te grijpen aan de handboeientas van He. Toen verzoeker niet voldeed aan het bevel van He. om de handboeientas los te laten, gaf He. hem een gerichte klap met de wapenstok tegen zijn vingers. Ook hier reageerde verzoeker nauwelijks op. Al vechtende is hij met verzoeker op de grond terechtgekomen. Verzoeker ging volledig door het lint, aldus He.

6. Ook betrokken ambtenaar Br. heeft verklaard dat verzoeker zich bemoeide met de aangehouden verdachten en aan collega's begon te trekken en te duwen. Volgens Br. was verzoeker meerdere keren gevorderd zich te verwijderen, maar voldeed hij daaraan niet. Tussen verzoeker en de politieambtenaren ontstond een vechtpartij. Br. heeft zich vervolgens beziggehouden met de aangehouden verdachten die het interieur van de politiebus aan het vernielen waren.

7. Op grond van de stukken kan worden vastgesteld dat verzoeker is geslagen met een (korte) wapenstok.

8. De Nationale ombudsman acht het om te beginnen geoorloofd dat, gelet op de grimmige sfeer die op de Marktgracht was ontstaan en ter voorkoming van verdere escalatie, de politie verzoeker heeft gevorderd zich te verwijderen. Toen verzoeker dit bevel negeerde, heeft betrokken ambtenaar B. op juiste gronden besloten verzoeker aan te houden.

9. Gelet op de verklaringen, de geweldsrapportages en de processen-verbaal van de betrokken ambtenaren afzonderlijk en in onderlinge samenhang (zie Bevindingen, onder A.2.t/m A.5. en A.11. t/m A.14.), is de Nationale ombudsman van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verzoeker zich hevig heeft verzet tegen zijn aanhouding. Gezien het gedrag van verzoeker kan er begrip voor worden opgebracht dat de betrokken ambtenaren, na verzoeker hiertoe te hebben gewaarschuwd, zijn overgegaan tot het gebruik van fysiek geweld, teneinde hem onder controle te krijgen. Toen bleek dat verzoeker door het gebruik van deze geweldsmiddelen nog steeds zijn verzet niet staakte, en hij zelfs op enig moment de handboeientas van betrokken ambtenaar He. vastpakte, is He. overgegaan tot de toepassing van een zwaarder middel, in dit geval de wapenstok. De Nationale ombudsman is van oordeel dat, gezien de omstandigheden en met inachtneming van de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit, de politie in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het gebruik van de wapenstok.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

III. Ten aanzien van de inzet van de politiehond

1. Ook klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland een politiehond op hem hebben ingezet terwijl hij reeds geboeid op de grond lag. Verzoeker is van mening dat de wijze waarop hij zich heeft gedragen de inzet van dit geweldsmiddel niet rechtvaardigde, zeker niet omdat hij reeds geboeid op zijn buik op de grond lag en door meerdere agenten werd vastgehouden toen de hond op hem werd ingezet.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder verwijst voor zijn oordeel (deels) naar het advies van de klachtencommissie (zie Bevindingen, onder A.34. en A.35.). De commissie constateert op grond van de rapportages dat verzoeker, op het moment dat de politiehond werd ingezet, nog niet volledig was geboeid. De politie was door het grote verzet van verzoeker niet verder gekomen dan het boeien van één hand.

3. Met betrekking tot de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de politiehond is de korpsbeheerder het eens met de commissie voorzover zij opmerkt dat geweld bevoegd kan worden aangewend, als het beoogde doel zwaarder weegt dan het belang dat wordt geschonden, in dit geval de lichamelijke integriteit van verzoeker. Er dient daarnaast geen andere, voor de betrokken burger minder belastende weg open te staan om hetzelfde doel te bereiken. De korpsbeheerder is van mening dat het tegen verzoeker aangewende geweld is opgevoerd. Nadat de wapenstok zonder resultaat was gebruikt werd de politiehond ingezet. Volgens de korpsbeheerder kon de beslissing om over te gaan tot het inzetten van de politiehond dan ook worden genomen.

4. De korpsbeheerder is het niet eens met de commissie voor zover zij van mening is dat ten onrechte de waarschuwingsplicht voor de inzet van de hond niet is nageleefd. Volgens de korpsbeheerder was hier sprake van een noodweersituatie. Een politieambtenaar lag op de grond en werd belaagd door verzoeker, die aanstalten maakte om de politieambtenaar met een vuist in het gezicht te stompen. Op dat moment werd de politiehond ingezet. Volgens de korpsbeheerder had het in dit geval specifiek waarschuwen voor de inzet van de politiehond geleid tot een latere inzet, wat naar alle waarschijnlijkheid ernstig letsel aan het gezicht van de politieambtenaar tot gevolg had gehad.

5. Vast staat dat, na het gebruik van de wapenstok, de politiehond op verzoeker is ingezet, waardoor verzoeker een ernstige verwonding aan zijn rechteronderbeen heeft opgelopen. Hierboven onder II.9. is reeds aangegeven dat de Nationale ombudsman van oordeel is dat voldoende is komen vast te staan dat verzoeker zich hevig heeft verzet tegen zijn aanhouding en dat de betrokken ambtenaren hem, vanwege dit verzet, niet onder controle konden krijgen. Het gebruik van fysieke geweldsmiddelen en de wapenstok was, onder de omstandigheden, proportioneel.

6. Met betrekking tot de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden rond het moment dat hondengeleider Bo. arriveerde, zijn de verklaringen van de betrokken ambtenaren niet consistent. Ter verduidelijking wordt hieronder een opsomming gegeven van de afgelegde verklaringen.

6.1. In het mutatierapport van 2 september 2000 staat onder meer vermeld dat de betrokken ambtenaren B. en He., na het gebruik van de wapenstok, met verzoeker ten val kwamen. Volgens dit rapport is hierop door betrokken ambtenaar Br. per portofoon om “assistentie collega” gevraagd en kwam op deze oproep betrokken ambtenaar Bo. ter plaatse met zijn diensthond Astra. Bo. heeft vervolgens zijn diensthond ingezet op verzoek van B. en He. om hen te ontzetten, aldus de rapportage (zie Bevindingen, onder A.2.).

6.2. In het proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2000 (zie Bevindingen, onder A.3.) vermeldt Bo. onder meer dat hij, eenmaal ter plaatse gekomen, zag dat He. op de grond lag en dat verzoeker He. poogde te slaan. Volgens Bo. heeft He. om de hond geroepen en heeft hij daarop zijn hond op verzoeker ingezet.

6.3. In zijn geweldsrapportage van 2 september 2000 vermeldt Bo., dat hij - eenmaal ter plaatse gekomen - zag dat zijn collega's He. en B. met verzoeker aan het vechten waren. Volgens Bo. poogde B. verzoeker met een klemtechniek naar de grond te brengen. Bo. zag dat dit niet goed zou lukken. Ook zag Bo. dat verzoeker de handboeientas van He. omklemde. Hij zag dat He. zijdelings op het wegdek lag en dat verzoeker hem poogde te slaan. Volgens Bo. was verzoeker op dat moment in een min of meer geknielde houding. Bo. zag dat He. en B. verzoeker niet onder controle konden krijgen, zelfs niet met zeer veel fysieke kracht. Bo. hoorde He. roepen om de hond. Volgens Bo. was de situatie voor He. zeer bedreigend, onder meer gelet op de chaotische situatie ter plaatse. Teneinde het verzet te breken, de openbare orde te herstellen en de veiligheid van zijn collega's te waarborgen, heeft Bo. zijn politiehond laten bijten in het rechteronderbeen van verzoeker. Toen het B. op enig moment gelukte verzoeker af te boeien, heeft Bo. direct zijn politiehond los gecommandeerd, aldus Bo. (zie Bevindingen, onder A.5.).

6.4. Betrokken ambtenaar He. heeft in zijn geweldsrapportage van 4 september 2000, aangegeven dat verzoeker zich hevig heeft verzet, door hem (He.) te slaan en te schoppen. He. heeft echter geen melding gemaakt van een door verzoeker gedane poging om hem een gerichte klap in het gezicht te geven. Ook heeft He. niet aangegeven dat hij op enig moment om de politiehond heeft geroepen. Tenslotte heeft He. niet gemeld dat hij ten val is gekomen (zie Bevindingen, onder A.11.).

6.5. Betrokken ambtenaar B. heeft in zijn geweldrapportage van 7 september 2000 aangegeven dat verzoeker hevig om zich heen sloeg en schopte en dat hij, teneinde zichzelf tegen de slagen en het schoppen te beschermen en het geweld van verzoeker te breken, verzoeker enkele vuistslagen tegen het lichaam heeft gegeven. Volgens B. reageerde verzoeker hier niet op en heeft hij hem geprobeerd naar de grond te brengen, waarbij verzoeker zich hevig verzette door zich aan de handboeien van He. vast te houden. Zelfs na de klappen van de wapenstok was verzoeker niet onder controle te brengen. Dit lukte pas na de inzet van de hond, aldus B. B. heeft in deze rapportage nergens aangegeven dat hij of zijn collega He. op de grond zijn gevallen, noch dat verzoeker een poging deed om He. op enig moment een gerichte klap in het gezicht te geven (zie Bevindingen, onder A.13.).

6.6. In de rapportage van 1 december 2000, opgemaakt in het kader van de klachtbehandeling door de politie, heeft Bo. onder meer aangegeven dat hij, ter plaatse aangekomen, zag dat B. verzoeker middels een klemtechniek naar de grond probeerde te brengen, dat verzoeker de handboeientas van He. omklemde, dat He. zijdelings op het wegdek lag en verzoeker hem met een gebalde vuist in het gelaat probeerde te slaan. Verzoeker was op dat moment in een min of meer geknielde houding, aldus Bo. Volgens Bo. kon hij zien dat beide collega's verzoeker niet onder controle konden krijgen en hoorde hij He. roepen om de hond. Op het moment dat verzoeker He. in het gelaat probeerde te stompen heeft hij zijn diensthond ingezet, aldus Bo (zie Bevindingen, onder A.14.).

6.7. Op 13 juni 2003 heeft Bo. tegenover twee medewerkers van de Nationale ombudsman verklaard, dat hij ter plaatse één of twee collega's op de grond zag liggen en dat hij He. hoorde roepen om de hond. Bo. heeft aangegeven dat hij verzoeker (waarschijnlijk) geknield bij He. zag zitten en dat hij direct zijn hond op verzoeker heeft ingezet. Voor de inzet van de hond heeft hij niet gewaarschuwd omdat hij "de indruk" had dat He. geslagen zou worden (zie Bevindingen, onder F.).

6.8. B. heeft op 13 juni 2003 verklaard dat verzoeker zich na zijn aanhouding hevig verzette door hem te slaan en te schoppen. He. schoot hem daarop te hulp. Het lukte hen echter niet om verzoeker onder controle te krijgen, zelfs niet na het toepassen van pijnprikkels. Volgens B. hebben hij en He. verzoeker toen naar de grond gewerkt door hem met een soort judoworp onderuit te vegen. Volgens B. kwam verzoeker op de grond terecht terwijl zij hem beethadden. Hierbij kwam He. bovenop verzoeker terecht. De betrokken ambtenaren deden tevergeefs een poging om verzoeker te boeien. Door het hevig verzet van verzoeker lukte het niet om hem op zijn buik te draaien. B. heeft toen verzoeker aangezegd het verzet te staken, omdat anders de hond op hem zou worden ingezet. B. heeft toen de hondengeleider erbij geroepen, aldus B. De hond stond nog even naast de benen van verzoeker en is dus niet direct op hem ingezet, aldus B. Op het moment dat de hond werd ingezet lag verzoeker op de grond, zat B. geknield naast hem en lag He. zijdelings op verzoeker. B. heeft aangegeven dat het geen situatie van noodweer is geweest. Volgens B. was er sprake van een aanhoudingsituatie die nog niet was voltooid (zie Bevindingen, onder G.).

6.9. He. heeft op 13 juni 2003 verklaard dat hij zich kon herinneren dat verzoeker hevig verzet pleegde tegen zijn aanhouding, door te schoppen, te slaan en te trekken en door de uitrusting van He. vast te pakken. He. had nog nooit zo'n vechtpartij meegemaakt. Volgens He. zijn hij, zijn collega en verzoeker al vechtende op de grond terechtgekomen. He. wist niet meer op welke wijze dat was gebeurd. Volgens He. ging verzoeker volledig door het lint. Hondengeleider Bo. werd er bijgeroepen toen He., B. en verzoeker op enig moment op de grond lagen. He. vroeg toen om de inzet van de hond, aldus He. Voor de inzet van de hond had Bo., volgens He., nog gewaarschuwd. He. kon zich niet meer herinneren of verzoeker tijdens het gevecht op het punt stond om hem een klap te geven, waarop de hond is ingezet. He. achtte het een noodweersituatie, dan wel een ernstig controleprobleem bij de aanhouding (zie Bevindingen, onder H.).

7. Uit de door de betrokken ambtenaren gegeven beschrijvingen van de gebeurtenissen komt geen eenduidig beeld naar voren. Op grond van alle stukken acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de volgende feiten zich hebben voorgedaan. Na de inzet van de wapenstok verzette verzoeker zich nog steeds hevig tegen zijn aanhouding. Hij was nog altijd slechts aan één hand geboeid. Omdat He. en B. verzoeker niet onder controle konden krijgen, om hem zodoende af te boeien en in een politieauto te plaatsen, werd er via de portofoon om "assistentie collega" gevraagd, een term die alleen wordt gebruikt als er sprake is van een acute noodsituatie. In reactie op deze oproep kwam hondengeleider Bo. met zijn politiehond Astra ter plaatse. Bo. werd op de Marktgracht geconfronteerd met onoverzichtelijke wanorde. Bo., die vanwege de oproep "assistentie collega" verwachtte een noodsituatie aan te treffen, werd vervolgens in de buurt van een politiebus geconfronteerd met twee collega's die aan het vechten waren met een zich hevig verzettende verdachte (verzoeker). In ieder geval was één van de collega's (He.) met verzoeker ten val gekomen en riep hij (He.) om de inzet van de hond. Om zijn collega's te ontzetten zette Bo. direct - zonder waarschuwing - zijn politiehond in op de verdachte. Op het moment dat verzoeker kon worden afgeboeid, heeft Bo. zijn politiehond los gecommandeerd.

8. De inzet van een politiehond is een zwaar geweldsmiddel, waarvan behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt. Gelet echter op het feit dat het de aanwezige politieambtenaren niet was gelukt om verzoeker onder controle te krijgen en af te boeien, en het ook niet met behulp van minder ingrijpende geweldsmiddelen, waaronder de wapenstok, was gelukt om het verzet van verzoeker te breken, terwijl inmiddels (in ieder geval) één van de betrokken ambtenaren met verzoeker ten val was gekomen en meerdere omstanders zich met de aanhouding gingen bemoeien, kon hondengeleider Bo. er in redelijkheid toe besluiten de politiehond in te zetten, teneinde zijn collega's te ontzetten.

9. Het is echter niet juist dat verzoeker niet eerst - specifiek - is gewaarschuwd voor de inzet van de politiehond, alvorens hiertoe werd overgegaan. Aan het gebruik van geweld, dient zo mogelijk, een waarschuwing vooraf te gaan (zie Achtergrond, onder 1.). De Nationale ombudsman is van oordeel dat een beet door een politiehond zo ingrijpend is, dat de hond zo mogelijk eerst dreigend moet worden ingezet, waarbij specifiek wordt gewaarschuwd voor de daadwerkelijke inzet. De dreigende werking van de hond is in veel gevallen voldoende om het verzet te breken.

10. De korpsbeheerder heeft aangeven dat er in dit geval sprake was van een noodweersituatie, aangezien He. op de grond lag en verzoeker aanstalten maakte om He. met een vuist in het gezicht te stompen. Het specifiek waarschuwen voor de inzet van de politiehond zou tot een latere inzet hebben geleid en had naar alle waarschijnlijkheid ernstig letsel aan het gezicht van He. tot gevolg gehad, aldus de korpsbeheerder.

11. De Nationale ombudsman is van mening dat het - voor zover dit al een situatie van noodweer op zou leveren - op grond van de verklaringen van de betrokken ambtenaren niet voldoende aannemelijk is geworden, dat verzoeker op enig moment op het punt stond betrokken ambtenaar He. een gerichte klap in zijn gezicht te geven. Zo acht de Nationale ombudsman het opmerkelijk dat Bo. eerst aangeeft dat hij zag dat He. verzoeker wilde slaan (hetgeen op zichzelf overeenkomt met de verklaringen van He. en B. die aangeven dat verzoeker om zich heen aan het slaan en schoppen was), vervolgens spreekt over een gerichte klap in het gezicht van He., en nog later, in de rapportage die hij schrijft naar aanleiding van het klachtonderzoek door de politie, aangeeft dat hij zag dat verzoeker He. met een gebalde vuist in het gelaat probeerde te stompen. Dit staat bovendien in schril contrast met het feit dat He. en B. op geen enkel moment aangeven dat verzoeker een poging heeft gedaan om He. gericht in het gezicht te slaan of te stompen. Dan, op 13 juni 2003, geeft Bo. tegenover twee medewerkers van de Nationale ombudsman aan, dat hij de "indruk" had dat verzoeker He. wilde slaan.

Al met al is de Nationale ombudsman er niet van overtuigd dat verzoeker, zoals de korpsbeheerder aangeeft, aanstalten maakte om He. met een vuist in het gezicht te stompen.

12. Bovendien is de Nationale ombudsman van mening dat - al zou verzoeker op het punt hebben gestaan om He. een gerichte klap in het gelaat te geven - niet is gebleken dat betrokken ambtenaren B. en He. zelf niet in staat waren om deze klap af te weren. Uit de verklaring die B. heeft afgelegd tegenover twee medewerkers van de Nationale ombudsman is naar voren gekomen dat He. na zijn val bovenop verzoeker terecht was gekomen en B. er geknield naast zat. Hieruit blijkt dat verzoeker in een zwakkere positie verkeerde dan de twee betrokken ambtenaren.

13. Alles overziend is de Nationale ombudsman van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van een zodanige directe en ernstige bedreiging, dat het juist was om bij wijze van noodweer te besluiten de politiehond zonder voorafgaande waarschuwing op verzoeker in te zetten. De inzet van de politiehond zonder waarschuwing vooraf, is onder de gegeven omstandigheden dan ook niet proportioneel geweest.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

14. De handelingen die uit de inzet van de politiehond zijn voortgevloeid (de controle over de hond en het langdurig laten bijten) dienen tevens als niet-behoorlijk te worden aangemerkt. Niettemin zal in het hiernavolgende op die klachtonderdelen worden ingegaan, om na te gaan of zij, wanneer zij op zichzelf worden bezien, de toets der kritiek kunnen doorstaan.

IV. Ten aanzien van de controle over de politiehond

1. Verder klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland een politiehond op hem hebben ingezet, terwijl de hond niet onder directe controle van de hondenbegeleider was.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwijst voor zijn oordeel naar het advies van de klachtencommissie. De commissie acht het op grond van de rapportages uiterst onaannemelijk dat de politiehond uit eigen beweging heeft gehandeld.

3. Het inzetten van een politiehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij de surveillancedienst (zie Achtergrond, onder 2.).

4. De Nationale ombudsman is, met de korpsbeheerder, van oordeel dat het op grond van de stukken niet aannemelijk is dat de politiehond niet onder directe controle van de hondengeleider is geweest.

V. Ten aanzien van het langdurig bijten door de politiehond

1. Tevens klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland de politiehond uitzonderlijk lang hebben laten bijten en niet hebben gereageerd op zijn herhaaldelijk verzoek om een einde te maken aan het bijten van de hond. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zich tijdens de inzet van de politiehond niet heeft verzet. Volgens verzoeker heeft hij alleen maar geroepen dat de hond moest ophouden. Omdat de politiehond echter langdurig bleef doorbijten, heeft hij op enig moment geprobeerd om de hond met zijn been weg te duwen (zie Bevindingen, onder A. 20.).

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwijst ook hier voor zijn oordeel naar het advies van de klachtencommissie. De commissie gaf te kennen dat de politiehond weliswaar erg lang is ingezet, maar dat dit gegeven de situatie onvermijdelijk was. De ervaring leert dat het opnieuw laten bijten door een hond veel zwaarder letsel veroorzaakt dan het eenmalig - zelfs langdurig - inbijten (zie Bevindingen, onder D.2.). In dit geval was het gezien het gedrag van verzoeker niet te verwachten dat, als de hond in een vroeger stadium had losgelaten, verzoeker zijn verzet had gestopt en zou opnieuw inzetten van de hond nodig zijn geweest, aldus de commissie (zie Bevindingen, onder A.35.).

3. In het proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2000 (zie Bevindingen, onder A.3.) heeft hondengeleider Bo. aangegeven dat het uitzonderlijk lang duurde voordat verzoeker reageerde op het inbijten van de hond. Bo. achtte het aannemelijk dat verzoeker onder invloed van verdovende middelen verkeerde. Tijdens de inzet probeerde verzoeker de hond voor z'n kop te schoppen, aldus Bo. Op enig moment gelukte het betrokken ambtenaar B. om verzoeker transportboeien aan te leggen. Volgens Bo. heeft hij daarop direct zijn diensthond los gecommandeerd, waarop deze verzoeker terstond los liet (zie Bevindingen, onder A.5.).

4. Ook betrokken ambtenaar B. heeft verklaard dat verzoeker tijdens de inzet van de politiehond door ging met het plegen van verzet, met name door naar de hond te trappen. Volgens B. was verzoeker op enig moment zodanig te controleren, dat hij met z'n buik naar de grond kon worden gedraaid. Toen hadden ze hem binnen een paar seconden geboeid. Toen B. riep dat verzoeker onder controle was liet de hond los, aldus B. (zie Bevindingen, onder G.).Tenslotte heeft ook betrokken ambtenaar He. verklaard dat verzoeker zijn verzet niet staakte toen de politiehond op hem werd ingezet (zie Bevindingen, onder H.).

5. Alles overziend staat vast dat Bo. zijn politiehond langdurig heeft laten bijten in het rechteronderbeen van verzoeker, waardoor verzoeker ernstig gewond is geraakt. Ook staat vast dat er niet is gereageerd op de vraag van verzoeker, om een einde te maken aan het bijten door de hond.

6. Een politiehond wordt ingezet als middel om controle over een verdachte te verkrijgen. Dit betekent dat, zolang een verdachte zich blijft verzetten, de hond - in beginsel - niet los zal laten, dan wel zal worden gecommandeerd los te laten. Het verzoek van een verdachte om een einde te maken aan het bijten speelt bij de beslissing om de inzet van de hond al dan niet te beëindigen geen rol.

7. Op het punt of verzoeker zich tijdens het inbijten van de politiehond heeft verzet, lopen de lezingen uiteen. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zich pas heeft verzet toen de pijn van de beet niet meer was te verdragen. Drie betrokken ambtenaren hebben echter verklaard dat verzoeker tijdens de inzet van de politiehond niet ophield met het plegen van verzet (zie Bevindingen, onder F., G. en H.).

8. Op grond van de stukken hecht de Nationale ombudsman meer waarde aan de lezingen van de betrokken ambtenaren dan aan de zienswijze van verzoeker.

De Nationale ombudsman acht het dan ook aannemelijk dat verzoeker zich tijdens de inzet van de politiehond hevig bleef verzetten. Hoewel het betreurenswaardig is dat verzoeker een ernstige verwonding heeft overgehouden aan de beet van de hond, is de Nationale ombudsman van oordeel dat verzoeker het aan zijn eigen gedrag te wijten heeft dat de hond langdurig is ingezet.

VI. Ten aanzien van het gewond in een plas water laten liggen

1. Ook klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland hem nog 10 à 15 minuten gewond in een plas water op de grond hebben laten liggen nadat de politiehond zijn been had losgelaten.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwijst voor zijn oordeel naar het advies van de klachtencommissie. De commissie constateert op grond van de rapportages dat verzoeker, gelet op zijn gedrag en in afwachting van zijn overbrenging naar het ziekenhuis, enige tijd aan de grond is gehouden. De commissie acht dit, mede gelet op de hectiek van de situatie, geen onbehoorlijke gang van zaken.

3. Betrokken ambtenaar B. heeft verklaard (zie Bevindingen, onder G.) dat hij de ambulance heeft laten komen, omdat hij had gezien dat verzoeker flink verwond was. Volgens B. lag op de plek van de vechtpartij een redelijk grote plas water. Het was dan ook goed mogelijk dat verzoeker gewond in een plas water heeft gelegen. B. heeft verder aangegeven dat hij, totdat de ambulance arriveerde, verzoeker (die met zijn buik op de grond lag) met een knie in de rug onder controle heeft gehouden. B. heeft dit gedaan, omdat verzoeker zich verbaal recalcitrant bleef gedragen en omdat het nog altijd rumoerig om hen heen was. Bovendien wilde B. verzoeker vanwege de ernstige wond niet overeind brengen.

4. Betrokken ambtenaar He. heeft verklaard (zie Bevindingen, onder H.) dat het de bewuste nacht hard regende, dus dat het goed mogelijk was dat verzoeker in een plas water heeft gelegen. Verder gaf He. aan dat hij (en zijn collega B.) lang hadden gewacht op de komst van de ambulance. Volgens He. hebben ze verzoeker al die tijd tegen de grond gedrukt gehouden. He. kon zich niet meer herinneren wie dat had gedaan en of hij al die tijd bij verzoeker is gebleven. Hij herinnerde zich wel dat er om hen heen nog steeds gevochten werd.

5. De Nationale ombudsman is van oordeel dat op grond van de stukken voldoende is komen vast te staan dat verzoeker gedurende zo'n 10 à 15 minuten op een nat wegdek heeft gelegen, met de knie van betrokken ambtenaar B. in zijn rug. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker daar heeft gelegen in afwachting van de ambulance.

6. Het is voorstelbaar dat het in de gegeven omstandigheden (waaronder de wanorde op straat) enige tijd heeft geduurd voordat de ambulance ter plaatse kon komen. Hoewel verzoeker het begrijpelijkerwijs als traumatisch heeft ervaren om in afwachting van de ambulance, gedurende 10 à 15 minuten, ernstig gewond op een nat wegdek tegen de grond aangedrukt te worden, kan het gezien de feiten en omstandigheden van het geval de politie niet verweten worden zo te hebben gehandeld.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

VII. Ten aanzien van de schadevergoeding

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Flevoland heeft geweigerd de schade te vergoeden die is voortgevloeid uit genoemd politieoptreden.

2. De korpsbeheerder heeft in reactie op de klacht aangegeven dat de schadeverzekeraar van de politie Flevoland had besloten dat van vergoeding van de schade geen sprake kon zijn. Volgens de schadeverzekeraar was de geweldstoepassing gezien de feiten en omstandigheden niet in strijd geweest met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit (zie Bevindingen, onder A.26.).

3. Gelet op hetgeen hiervoor onder III. is geoordeeld zijn de standpunten van de verzekeraar van de politie niet houdbaar. Zo bezien schiet de motivering van de weigering om over te gaan tot schadevergoeding tekort.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

4. Dit geeft de Nationale ombudsman aanleiding tot het doen van een aanbeveling om de beslissing tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

VIII. Ten aanzien van de afhandeling van de klacht

1. Ook klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland zijn op 6 oktober 2000 ingediende schriftelijke klacht pas ruim anderhalf jaar later heeft afgehandeld.

2. De korpsbeheerder acht de klacht gegrond. Volgens de korpsbeheerder is de werkwijze ten aanzien van de behandeling van klachten inmiddels gewijzigd. Er wordt getracht de vertraging in de behandeling van klachten zoveel mogelijk terug te dringen. De korpsbeheerder gaf aan dat de klacht van verzoeker inderdaad buiten de termijn van de regionale klachtregeling was afgehandeld, terwijl van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake was.

3. In de Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland (zie Achtergrond, onder 3.) staat vermeld dat een klacht dient te worden afgedaan uiterlijk binnen tien weken na de indiening ervan. In het geval afdoening binnen deze termijn niet mogelijk is, dient de korpsbeheerder daarvan onder opgaaf van redenen mededeling te doen aan de indiener van de klacht. Tevens dient de korpsbeheerder aan te geven binnen welke termijn de afdoening alsnog te verwachten valt.

4. De korpsbeheerder zond verzoeker bij brief van 12 maart 2002 de beslissing op de door verzoeker bij het politiekorps Flevoland ingediende klacht. De in de klachtenregeling genoemde termijn van tien weken is hiermee zeer ruim overschreden. Bij brief van 17 oktober 2000 liet de korpschef verzoeker weten dat de klachtbehandeling nog tien weken zou duren. Ook deze termijn is derhalve ruimschoots overschreden. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van oordeel dat er van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake was.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

B. Met betrekking tot de klachtencommissie

IX. Ten aanzien van het niet horen van de betrokkenen

1. Verder klaagt verzoeker erover dat de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland hem en de andere betrokkenen niet heeft gehoord.

2. De klachtencommissie heeft aangegeven slechts in uitzonderingsgevallen tot horen over te gaan en hiertoe in het geval van verzoeker geen aanleiding te hebben gezien. De commissie benadrukte dat verzoeker wel door de politie was uitgenodigd voor een gesprek en er kennelijk (zoals uit het dossier naar voren kwam) voor had gekozen om zijn klacht schriftelijk toe te lichten.

3. Artikel 5 van de Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland (zie Achtergrond, onder 3.) bepaalt dat de indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk, dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren.

Met betrekking tot het niet horen van verzoeker wordt het volgende overwogen.

4. In het kader van dit artikel heeft verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, op 10 januari 2001 een persoonlijk gesprek gehad met klachtbehandelaar M. van de politie Flevoland (zie Bevindingen, onder A.17.). Aangezien verzoeker ten tijde van dit gesprek nog niet over het volledige dossier beschikte, verzocht de advocaat van verzoeker (bij brief van 18 januari 2001) de korpschef van de politie Flevoland om hem in de gelegenheid te stellen na ontvangst van dit dossier nader schriftelijk te reageren. Toen de advocaat van verzoeker eind april het strafdossier ontving, zond hij de politie Flevoland bij brief van 28 juni 2001 (zie Bevindingen, onder A.20.), een nadere schriftelijke reactie.

5. Op 27 september 2001 heeft de klachtencommissie de klacht van verzoeker behandeld. Blijkens de stukken (zie Bevindingen, onder D.1.) heeft de commissie beschikt over het dossier, zoals dat door de korpsbeheerder op 23 juli 2002 aan de Nationale ombudsman is verstrekt. Hierin is ook de nadere reactie van de advocaat van verzoeker opgenomen. De klachtencommissie heeft op basis van dit dossier geoordeeld dat het niet nodig was om betrokkenen nader te horen.

6. De Nationale ombudsman is van oordeel dat, nu verzoeker (na mondeling te zijn gehoord) zelf had aangegeven dat hij na ontvangst van het strafdossier in de gelegenheid wilde worden gesteld om nader schriftelijk te reageren, en die schriftelijke reactie zich ook daadwerkelijk bij de stukken bevond, de commissie er vanuit kon gaan dat verzoeker voldoende in de gelegenheid was gesteld zijn standpunt toe te lichten en dus niet nogmaals behoefde te worden gehoord.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Met betrekking tot het niet horen van de betrokken ambtenaren wordt het volgende overwogen.

7. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat alleen betrokken ambtenaar Bo. in het kader van het klachtonderzoek door de politie is verzocht schriftelijk te reageren (zie Bevindingen, onder A.14.). De andere betrokken ambtenaren zijn mondeling geraadpleegd door klachtbehandelaar M. Hiervan is geen verslag opgemaakt (zie Bevindingen, onder C.).

8. Aldus zijn de betrokken ambtenaren in de gelegenheid gesteld om, ex artikel 5 van de Klachtenregeling, hun standpunt toe te lichten en op de verklaringen te reageren.

9. De Nationale ombudsman is echter van oordeel dat ten aanzien van de onderhavige gedraging de feitelijke gang van zaken niet in voldoende mate kon worden bepaald op grond van schriftelijke verslagen van de betrokken ambtenaren. Zoals ook hierboven onder III. is aangegeven kan op grond van de beschrijvingen van de betrokken ambtenaren geen eenduidig beeld van de gebeurtenissen worden verkregen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het daarom voor de hand had gelegen om enkele betrokken ambtenaren nader te horen.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Met betrekking tot het niet horen van de getuigen wordt het volgende overwogen.

10. In het aan de klachtencommissie overhandigde dossier bevonden zich tevens afschriften van door getuigen afgelegde verklaringen. Gezien de beschikbaarheid (en de inhoud) van deze verklaringen is het op zichzelf niet onbegrijpelijk dat - voor zover sprake is geweest van een afweging - ervan is afgezien om deze getuigen alsnog te horen.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

X. Ten aanzien van het niet aangeven welke informatie in het advies is betrokken

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland niet heeft aangegeven welke informatie zij heeft betrokken in haar advies.

2. In reactie op dit klachtonderdeel gaf de commissie te kennen (zie Bevindingen, onder D.1.) dat de Nationale ombudsman over het volledige dossier van deze zaak beschikte en zich bij haar besluitvorming had gebaseerd op dit volledig dossier en de van de hondenexperts verkregen informatie (zie Bevindingen, onder D.2.).

3. Uit de stukken is niet gebleken dat het advies van de commissie vergezeld is gegaan van een rapport van bevindingen, waaruit kan worden opgemaakt welke informatie bij de besluitvorming is betrokken. Op grond van de Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland (zie Achtergrond, onder 3.) bestaat hiertoe echter geen verplichting. De Nationale ombudsman acht deze werkwijze van de commissie dan ook juist.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

4. Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt.

De klachtenregeling van de politie Flevoland is nog niet in overeenstemming met artikel 9:15, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 4.), welk artikel voorschrijft dat het horen geschiedt door de commissie en dat de commissie het advies vergezeld laat gaan van een rapport van bevindingen. Ingevolge artikel 61, derde lid van het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtregeling aan hoofdstuk 9 van de Awb (Kamerstukken II 2000/01, 27 731) zal hoofdstuk 9 van de Awb binnenkort ook van toepassing zijn op de behandeling van politieklachten. De Nationale ombudsman is van mening dat de hoorplicht van de commissie en het rapport van bevindingen zullen bijdragen aan de inzichtelijkheid van het door de commissie gedane onderzoek. Overigens verplicht de Awb niet tot toezending van het advies, vergezeld van het rapport, aan klager. Alleen als het bestuursorgaan in zijn oordeel afwijkt van het advies verplicht artikel 9:16 (zie Achtergrond, onder 4.) er toe om het advies toe te zenden aan de klager. Aan de algemene aan het bestuursorgaan in artikel 9:12 opgelegde verplichting om de klager in kennis te stellen van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht en van de eventuele conclusies die het bestuursorgaan daaraan verbindt, zal echter als regel invulling worden gegeven door het rapport en het advies van de klachtadviesinstantie toe te zenden (zie Achtergrond, onder 5.).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is gegrond, behalve ten aanzien van het gebruik van de wapenstok en het gewond in een plas water laten liggen; op deze punten is de klacht niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet horen van de betrokken ambtenaren; op dit punt is de klacht gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland wordt in overweging gegeven om de beslissing tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen, met inachtneming van het oordeel van de Nationale ombudsman, dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van een zodanige directe en ernstige bedreiging dat het juist was om bij wijze van noodweer te besluiten de politiehond zonder voorafgaande waarschuwing op verzoeker in te zetten en dat de inzet van de politiehond derhalve niet proportioneel was.

De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman bij brief van 10 februari 2005 laten weten de aanbeveling op te volgen: de schadeclaim wordt conform de aanbeveling herzien.

Onderzoek

Op 9 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Lelystad, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Omdat de klacht nog niet was voorgelegd aan de korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman op dat moment nog geen onderzoek geopend. Na de interne afwikkeling is verzoeker teruggekomen en is een onderzoek gestart op 27 september 2002 naar gedragingen van het regionale politiekorps Flevoland en een gedraging van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland. Deze gedragingen worden respectievelijk aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad) en van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland.

In het kader van het onderzoek werden de korpsbeheerder en de klachtencommissie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle gevraagd zijn zienswijze mee te delen voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tevens werden de korpsbeheerder en de klachtencommissie een aantal specifieke vragen gesteld. Daarnaast werd aan zes betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Vier betrokken ambtenaren werden gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en één betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

De andere drie betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 2 september 2000 hielden twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland op de Marktgracht in Almere enkele jongeren aan. Een groot aantal omstanders begon zich met deze aanhouding te bemoeien, waardoor er een voor de politieambtenaren bedreigende sfeer ontstond. De politieambtenaren riepen om assistentie van collega's. Verschillende politieambtenaren kwamen ter plaatse. Er ontstond een chaos van met politieambtenaren vechtende burgers. Ook verzoeker kwam ter plaatse, om zijn - door de chaos in paniek geraakte - vriendin op te halen. Toen verzoeker zich in de nabijheid van een politiebusje met aangehouden verdachten ophield, ontstond er een schermutseling tussen verzoeker en twee betrokken ambtenaren. Eén van de betrokken ambtenaren ging over tot de aanhouding van verzoeker. Eén riep per portofoon om “assistentie collega”. Hondengeleider Bo. kwam met zijn diensthond Astra ter plaatse. Bij de aanblik van de met verzoeker vechtende collega's zette Bo. zijn hond in op het rechteronderbeen van verzoeker. Verzoeker raakte hierdoor ernstig gewond.

2. In het mutatierapport van 2 september 2000, opgemaakt door de betrokken ambtenaren O., He., Bo., B. en Br. staat onder meer het volgende vermeld:

"Surveilleerden rapps O. en Br. over de Marktgracht nabij horecagelegenheden café X en Y. Eerder zouden daar problemen geweest zijn in de openbare orde sfeer. Loopt daar publiek op straat en worden rapps aangesproken door eigenaresse van X die zegt blij te zijn met het zien van de politie. Was het volgens haar al de hele avond onrustig aan de Marktgracht doordat lieden met elkaar aan het vechten waren, ruzie maakten en luid geschreeuw. Even later zien rapps O. en Br. een aantal personen staan die het nodig vond een bierblikje (…) op straat voor de politiebus te gooien. Spreken rapps deze betrokken aan, de later aangehouden verdachte P. Wilde P. zijn naam niet opgeven, ook niet na vorderen. Verdachte P. vervolgens aangehouden.

Bemoeiden zich vervolgens een aantal personen zich met deze aanhouding. Moesten coll assistentie inroepen. Werd vervolgens verdachte Pi. (tweelingbroer) aangehouden tz 141 SR. Beiden in transportboeien geplaatst.

Werden de rapps O. en Br. in het nauw gedreven door overig publiek die het vervolgens op de politie had voorzien. Door coll O. diensthond Taran uit het voertuig gehaald ter afscherming van coll Br. en de beide aangehouden verdachten. Worden O. en Br. door een andere verdachte, Ng., beledigd. Ondertussen assistentie van rapps B. en He. Op aanwijzen wordt door B. en He. de verdachte Ng. aangehouden en in de transportboeien geplaatst. Op dat moment leek de rust te zijn wedergekeerd. Ng. in personenbus geplaatst. Vond ondertussen overig publiek het nodig om zich er mee te bemoeien. Konden rapps op dat moment niet wegrijden met de verdachten ivm verdachten die nog in andere voertuigen moesten worden geplaatst. Vond vervolgens een andere betrokkene het nodig om rapp He. aan zijn arm weg te trekken kennelijk met de bedoeling, om Ng. weer uit de bus te halen. Duwt He. deze betr weg. Echter deze kwam terug en schopte He. en de te hulp geschoten coll Br. tegen de benen.

Ondertussen tracht Ng. te ontkomen uit de bus. Wil coll B. de verdachte aanhouden die He. en Br. schopte. Gaat dit met verzet. Deze verdachte, H. (verzoeker; N.o.), verzet zich hevig door te slaan en te schoppen naar collega's. Krijgen rapps B. en He. deze verdachte niet onder controle. Maakt He. gebruik van de wapenstok door deze een aantal klappen te geven op de benen, echter zonder resultaat. Grijpt H. naar de boeien van He. en komen B. en He. met de verdachte ten val. Verzet H. zich nog heviger en is niet onder controle te krijgen. Hierop wordt door Br. 'assistentie collega' gegeven. Komen T. en Bo. direct hierop tp. Bo. merkt op dat hij aldaar werd geconfronteerd met een menigte mensen die her en der aan het vechten waren met de aanwezige collega's alsmede de aanblik van reeds geboeide verdachten die desondanks proberen verzet en/of vernielingen te plegen. Wordt door coll Bo. de diensthond ingezet op verzoek van B. en He. om hen te ontzetten. Ondanks inzet hond is VD H. met moeite af te boeien. Dmv klap met wapenstok over de vingers van H. laat deze boeien van He. los. Door het hangen van de VD aan de transportboeien is de boeitas van He. losgescheurd. Bo. merkt op dat het uitzonderlijk lang duurde voordat verdachte reageerde op het inbijten van de diensthond. Derhalve meer dan aannemelijk dat verdachte onder invloed was van verdovende middelen, dit mede gelet op het letsel. Tijdens de inzet van de diensthond poogt verdachte diensthond Astra voor haar kop te schoppen wat Bo. tot 2 maal toe blokt met zijn linkerbeen waardoor hij kneuzingen en een bloeduitstorting op betreffend onderbeen heeft bekomen. Diensthond geen zichtbaar letsel bekomen. Deze verdachte werd even later overgebracht naar het Flevo ivm bijtwond. Ondertussen kruipt de aangehouden VD Ng. via de achterbanken van de transportbus over de voorstoelen, maakt rechtervoordeur open en wil zich gaan bemoeien met de aanhouding van H.

VD Ng. poogt Bo. te schoppen doch kan deze niet raken. Vervolgens probeert VD Ng. te vluchten. Pakken He. en Br. hem weer vast en willen VD terug in bus plaatsen. Schopt VD Ng. hierbij He. en Br. tegen maag en benen. Ng. bleek niet te stoppen en heeft He. hierbij VD een gerichte slag in het gelaat gegeven, waarop deze rustig werd.

(...)

Inmiddels komen nog diverse eenheden tp (...). Nadat de situatie het toeliet zijn de verdachten afgevoerd naar het bureau dan wel het ziekenhuis. Door de diverse collega's wordt afzonderlijk geweldsrapportages opgemaakt."

3. In het proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2000, opgemaakt door betrokken ambtenaren O., Br., He., Bo., B. en T. staat onder meer het volgende vermeld:

"Kort nadat de eerste drie verdachten in politievoertuigen waren geplaatst (...) zagen He. en B. dat een man, naar later bleek de verdachte H. (...) zich bemoeide met het voor transport gereed maken van de aangehouden verdachten welke in een surveillancebus waren geplaatst. Wij, verbalisanten He. en B., zagen dat deze man met zijn beide armen met kracht trok aan de linkerarm van He., waardoor deze belemmerd werd in zijn ambtsverrichtingen, namelijk het transport gereed maken van de eerder aangehouden verdachten. Ik, He., wilde de autogordels van deze verdachten vastmaken voorafgaand aan de rit naar het bureau van politie te Almere-Stad. Ik, He., duwde deze man van mij af. Ik, He., riep met luide stem tegen de verdachte: "Politie, achteruit". Wij, verbalisanten He. en B., zagen dat deze verdachte wederom op He. af liep en hem opzettelijk en met kracht schopte tegen het rechteronderbeen. Ik, He., voelde hierop een hevige pijn in mijn onderbeen. Ik, He., riep vervolgens tegen de verdachte met luide stem: "Achteruit, ga weg". Ik, He., zag dat de verdachte terugkwam en weerde een tweede schop van deze verdachte af. Terwijl deze verdachte He. schopte hoorden wij, verbalisanten He. en B., deze verdachte schreeuwen: "Laat hem los, klootzakken". Vervolgens hield ik, verbalisant B., de verdachte H. aan op zaterdag 02 september 2000 te 02.15 uur op de openbare weg, de Marktgracht te Almere ter zake artikel 179, 267, 184 en 181 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens deze aanhouding verzette de verdachte zich hevig door te schoppen en te slaan tegen verbalisanten He. en B. Wij, He. en B., zagen dat de verdachte opzettelijk en met kracht mij, B., op mijn rechteronderarm sloeg. Hierdoor voelde ik hevige pijn en zag later dat mijn rechteronderarm een rode schaafwond had. Wij, He. en B., zagen dat deze verdachte tijdens zijn aanhouding met zijn beide handen de transportboeien van He. omklemde. Ik, He., riep vervolgens tegen de verdachte met luide stem: "Politie, laat die handboeien los of ik gebruik geweld". Wij, B. en He., zagen dat de verdachte hier niet aan voldeed. Wij zagen en voelden dat de verdachte rukte en trok in een andere richting dan waarin wij hem trachtten te brengen. Wij zagen dat de verdachte niet onder controle was te krijgen. Vervolgens maakte ik, He., gebruik van geweld. Hiervan werd een geweldsrapportage opgemaakt. Door mij, B., werd assistentie geroepen van een hondengeleider. Ik, verbalisant Bo., ben vrij kort nadat het zogenaamde 'assistentie collega' was gegeven ter plaatse gekomen op de Marktgracht. Daar het zogenaamde 'assistentie collega' betekent dat collega's in acute nood verkeren heb ik direct mijn gecertificeerde diensthond Astra uit het dienstvoertuig gehaald. Ik, Bo., zag dat collega He. op de grond lag en dat een verdachte hem poogde te slaan. Ik hoorde He. roepen 'de hond, de hond'. Hierop heb ik de diensthond de verdachte H. op zijn rechter onderbeen laten inbijten. Ik, Bo., merk op dat het uitzonderlijk lang duurde voordat verdachte reageerde op het inbijten van de diensthond. Derhalve acht ik, Bo., het meer dan aannemelijk dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen verkeerde. Tijdens de inzet van de diensthond zag ik, Bo., dat de verdachte poogde de diensthond Astra voor haar kop te schoppen. Ik, Bo., heb dit kunnen voorkomen door de door de verdachte met kracht gegeven trappen te blokken met mijn linkeronderbeen. Ik, Bo., heb hierdoor kneuzingen en een bloeduitstorting op mijn linkeronderbeen bekomen. Pas na inzet van de diensthond kon de verdachte onder controle worden gebracht. Hiervan werd afzonderlijk een rapportage opgemaakt."

4. In de geweldsrapportage van 3 september 2000 opgemaakt door betrokken ambtenaar Bo. staat onder meer het volgende vermeld:

"13. Optreden onder leiding van meerdere:

Optreden vond niet plaats onder leiding van meerdere.

14. Leidinggeving door rapporteur:

De rapporteur gaf ter plaatse geen leiding aan het optreden.

15. Aantal politieambtenaren ter plaatse:

6

(...)

18. Soort geweld:

Diensthond

19. Doel geweldsgebruik:

Afwenden van geweld tegen betrokken politieambtenaar(en) (noodweer) en Beteugelen woeling

20. Beoogde doel bereikt

Ja

(...)

31. Waarschuwing(en) voorafgaand aan geweldsgebruik

Geen

(...)

44. Houding object(en) of persoon(en):

Bewegend

45. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor verdachte(n):

Letsel medische zorg

46. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor betrokken politieambtenaar(en):

Gering letsel

55. Aard van de verwonding(en) van politieambtenaar:

Andere verwondingen, namelijk kneuzing en bloeduitstorting linker onderbeen."

5. In een afzonderlijke geweldsrapportage opgemaakt door Bo. op 3 september 2000 staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 2 september 2000, omstreeks 01.55 uur, bevond ik mij in het bureau van politie te Almere. Aldaar hoorde ik via het berichtenverkeer van de politiemeldkamer met de diverse surveillance eenheden in de stad dat er een dreigende situatie ontstaan was op de Marktgracht te Almere-Haven. Direct hierop begaf ik mij derwaarts. Aanrijdend naar vermelde locatie werd na enkele minuten door een collega portofonisch 'assistentie collega' gegeven. Deze term wordt alleen gebruikt door collega's die in acuut gevaar verkeren. In dit geval werd mij aan de hand van het radioverkeer duidelijk dat de collega's op de Marktgracht kennelijk in gevecht waren met uitgaanspubliek. Nadat de 'assistentie collega' was gegeven lukte het de centralist van de politiemeldkamer niet meer enig radiocontact te krijgen met de daar aanwezige politieambtenaren.

Kort hierop kwam ik ter plaatse en zag dat er ten minste twee politievoertuigen stond geparkeerd op de Marktgracht. Ik zag een menigte mensen die her en der aan het vechten waren met de aanwezige collega's alsmede de aanblik van reeds geboeide verdachten die desondanks probeerden verzet en/of vernielingen te plegen. Voorts zag ik een behoorlijke oploop van mensen. Gelet op de situatie heb ik onverwijld mijn gecertificeerde diensthond Astra uit het dienstvoertuig gehaald. Hierop liep ik richting de reeds aanwezige personen.

Direct achter een geparkeerd staand politievoertuig zag ik dat er werd gevochten door de collega's He. en B. met een man. Ik zag dat de collega B. poogde de verdachte middels een klemtechniek naar de grond te brengen. Ik zag dat dat niet goed wilde lukken. Ook zag ik dat de verdachte de handboeitas van collega He. omklemde. Ik zag dat He. zijdelings op het wegdek lag en een man, naar later bleek de verdachte H., hem poogde te slaan. De man was op dat moment in een min of meer geknielde houding. Ik zag dat beide collega's de man niet onder controle konden krijgen, zelfs niet met zeer veel fysieke kracht. Ik hoorde He. roepen 'de hond, de hond'. Deze situatie was zeer bedreigend voor hem mede gelet op het feit dat He. kennelijk ten val was gekomen. Ik vreesde derhalve voor het welzijn van collega He. Voorts diende onverwijld enig verzet te worden gebroken gelet op de chaotische situatie ter plaatse waarbij de ter plaatse politieambtenaren duidelijk de situatie niet onder controle hadden. Ten einde derhalve het verzet te breken, de openbare orde te herstellen en de veiligheid van de collega's te waarborgen heb ik de gecertificeerde diensthond laten inbijten op het rechteronderbeen van de verdachte. Ik merk hierbij op dat het uitzonderlijk lang duurde voordat de verdachte reageerde op het inbijten van de diensthond. Gelet op mijn ervaring uit het verleden in dergelijke gevallen acht ik het meer dan aannemelijk dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen en/of een zeer ruime hoeveelheid alcohol verkeerde. Ik zag dat de verdachte zich bleef verzetten door wild om zich heen te slaan met als kennelijk doel de aanwezige collega's letsel te berokkenen. Ik zag voorts dat de verdachte met zijn linkerbeen poogde de diensthond Astra tegen haar kop te schoppen. Ik heb dit kunnen voorkomen door de met kracht gegeven trappen met mijn linkeronderbeen te blokken. Ik voelde tijdens het blokken van de trappen een pijn aan mijn linker onderbeen. Ten gevolge hiervan heb ik kneuzingen en een bloeduitstorting op mijn linkeronderbeen bekomen. Het is de verdachte evenwel niet gelukt de diensthond te beschadigen dan wel los te trappen. De verdachte werkte evenwel niet mee aan gegeven bevelen van de aanwezige ambtenaren. Op enig moment gelukte het collega B. de verdachte de transportboeien aan te leggen. Ik heb daarop per direct mijn diensthond los gecommandeerd waarop deze de verdachte terstond losliet.

Gedurende de tijd dat vermelde diensthond de verdachte beet werd ik belaagd door een man die kennelijk was geboeid middels transportboeien. Deze man, naar later bleek de verdachte Ng., poogde mij dan wel de diensthond te schoppen. Dit gelukte hem niet omdat hij kennelijk niet goed zijn balans kon vinden doordat hij geboeid was.

(...)

Door collega's is zorggedragen voor het transport van de beide verdachten naar het Flevoziekenhuis alwaar beiden de nodige medische zorg hebben gekregen alsmede aldaar zijn geleid voor een hulpofficier van justitie."

6. In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker, opgemaakt door de politieambtenaren Ha. en Hl. op 2 september 2000, staat onder meer het volgende vermeld:

"Toen ik thuis mijn broodje zat te eten, ik was alleen thuis, ging mijn mobiele telefoon. Het was Bs. Hij vertelde mij dat J. in paniek was en dat er wat aan de hand was bij Y. Wat er precies aan de hand was weet ik niet want ik heb onmiddellijk mijn jas aangetrokken en ik ben er heen gegaan. Toen ik bijna bij Y was zag ik allemaal politieauto's. Ik liep langs het water van de Marktgracht (…). Ik zag J. tussen de mensen staan. Ze stond tussen Y en X. Ik zag dat J. huilde en ik hoorde haar schreeuwen. Ik zag dat ze in paniek was. Ik ben toen meteen naar haar toe gelopen.

J. stond in de buurt van een politiebus. Ik ging naar haar toe. Volgens mij stonden er 3 politieagenten bij de politiebus. Ze stonden bij de schuifdeur van de bus. Ze stonden met hun rug naar de schuifdeur. J. stond tegenover de agenten. Ik keek in de bus en ik zag dat Ng. daar in zat. Ik stond toen recht tegenover de politieagenten. Ik heb toen iets geroepen. Ik weet niet meer precies wat ik heb geroepen en of ik dat nou riep tegen de politieagenten of tegen Ng. Ik denk dat ik zoiets geroepen heb als: "Wat is er aan de hand". Ik heb in ieder geval niks gezegd wat ik niet mocht zeggen. Er was een hoop geschreeuw om mij heen. Ik hoorde dat een van de politieagenten iets tegen mij zei. Ik weet niet wat maar ik begreep wel dat ik niet moest blijven staan waar ik op dat moment stond.

Voordat ik er erg in had kwamen er 2 van de 3 politieagenten op mij af en deze werkten mij hardhandig naar de grond. Ik had toen al 1 arm in de handboeien. Ik kwam op mijn buik terecht. Ik lag half onder de politiebus in een regenplas. Mijn andere arm was ook snel geboeid. Ik voelde dat ik gebeten werd in mijn rechterkuit. Ik keek om voor zover ik dat kon. Ik zag dat er een politiehond in mijn been hing. Ik heb de hond niet zien aankomen. Ik voelde dat de hond in mijn been bleef bijten.

Ik begrijp niet waarom de hond werd ingezet. Ik heb niets verkeerds gezegd. En ik heb niemand geduwd of getrokken. Toen de politieagenten mij wilden aanhouden heb ik mij niet verzet. Ik heb niemand bedreigd. Ik wist niet eens wat er aan de hand was dus had ik ook geen reden om iemand te bedreigen.

U vraagt mij hoe ik mij ten tijde voelde. Ondanks het feit dat ik gedronken had kon ik alles nog bewust meemaken. Ik vond dat ik bij volle verstand handelde. Ik was licht aangeschoten.

Als u meer vragen heeft dan zal ik daaraan zeker meewerken. Ik ontken alles behalve dat ik erken dat ik daar niet had moeten zijn en dat ik weg had moeten gaan. Ik vind wel dat ik niet de kans heb gehad om na een waarschuwing weg te gaan.

U zegt mij dat er 2 maal gevorderd is door de politie om weg te gaan. Volgens mij is dat maar 1 keer gebeurd."

7. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte Pi., op 2 september 2000 om 13:05 uur opgemaakt door politieambtenaar C., staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik liep naar de politie toe en vroeg wat er aan de hand was. Ik weet niet meer precies hoe ik dit gezegd heb, maar volgens mij was het wel fatsoenlijk. Ik wilde verhaal halen. Ik hoorde dat de agent tegen mij zei: "Ga maar even tegen de muur staan". Toen hij dit zei stond ik naast de agent. Toen ik bij mijn broertje kwam werd ik volgens mij wel weggestuurd door de politie. Ik weet niet meer hoe de politie dit tegen mij zei. Ik ben toen blijven staan maar heb mij wel rustig gedragen. Vervolgens zei die politieagent dat ik ook was aangehouden. Ik werd vervolgens geboeid en binnen een minuut werd ik in een politiebusje gezet.

(...)

Toen ik in het politiebusje zat, zag ik nog dat later Ng. bij mij in het busje werd gezet. Ik heb zijn aanhouding niet gezien. Ik zat al een paar minuten in het busje en kon niet goed naar buiten kijken. Daarna hoorde ik H. naast het busje moeilijk doen. Ik weet niet precies wat hij deed, maar vervolgens zag ik allemaal mensen over de grond rollen. Ik hoorde H.'s vriendin genaamd J., huilen en begreep dat H. door de politie werd aangehouden.

Tijdens de schermutseling met H. glipte Ng. uit de bus en werd binnen een minuut weer teruggezet in de bus. Volgens mij wilde Ng. H. gaan helpen. Ik en Ng. hebben toen wel geroepen dat de politie normaal moest doen."

8. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte Ng., op 2 september 2000 om 14:45 uur opgemaakt door politieambtenaren Be. en V., staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik zag twee agenten uit de politieauto rennen en voordat ik het wist werd ik ook in de boeien geslagen. Ik werd in de politiebus gezet samen met Pi. Op dat moment zag ik dat de groep die bij X stond zich met onze aanhouding begon te bemoeien. Op dat moment zag ik dat het ging escaleren. Ik zag dat H. zich ook ging bemoeien met de aanhouding. Ik zag dat drie politiemensen H. probeerden aan te houden. Ik zag dat mijn en H. zijn vriendin gek werden omdat wij waren aangehouden. Ik zag dat H. zijn vriendin flauw viel. Ik zag dat mijn vriendin geëmotioneerd werd en heen en weer liep en gek werd. Ik hoorde haar schreeuwen. Op dat moment werd het een chaos. Ik hoorde de politie en de mensen erom heen naar elkaar schreeuwen.

Ik zag dat H. aan het worstelen was met de politie. Ik vond dat de politie te ver ging met H. Dat vond ik al de hele tijd. Op een gegeven moment raakte ik zo opgefokt en zo kwaad op de politie dat ik de politiebus uitstapte. Ik ben van de achterbank naar de passagiersstoel geklommen en ben uit de politiebus gestapt. Ik ben naar H. en de politieagent gelopen en ik heb geroepen dat ze moesten ophouden. Ik vond echt dat de politie te ver ging.

Ik werd door een (1) agent weer terug in de auto gezet. Ik moest plaats nemen op de passagiersstoel en de agent hield mijn hoofd tussen mijn benen vast. Het was echt een chaos buiten. Ik hoorde mensen schreeuwen en honden blaffen. Het was echt een moeilijke actie. Ik heb er geen woorden voor hoe het uit de hand is gelopen.

Pi. en ik werden achterin de politiebus gezet. De tijd dat ik in de auto zat heb ik wel dingen geroepen maar weet niet meer precies wat. Maar ik weet wel zeker dat ik niemand heb uitgescholden.

Iedereen heeft lopen schreeuwen en roepen naar de politie waaronder ik ook. Ik heb geschreeuwd naar mijn vriendin dat ze naar huis moest gaan en dat ze de politie moest bellen.

(...)

De passagiersdeur stond op dat moment open. Toen ik aan het zoeken was naar mijn spullen, kwam een politieman de bus inlopen. Ik werd door die politieman aan mijn nek vast gepakt en hij vroeg wat ik wilde gaan doen. Achteraf denk dat de politieman bang was dat ik weer uit de auto zou stappen.

Ik werd zo boos op die politieman, dat hij mij vast greep, dat ik probeerde los te komen van zijn greep. Ik schreeuwde dat hij van mij af moest blijven. Hij moest mij gewoon los laten. Ik werd echt gek van die man. Pi. werd ook door dezelfde politieman vast gegrepen. Ik zag dat Pi. zich ook met de situatie begon te bemoeien.

Ik kan het niet zo goed meer omschrijven. Het was in ieder geval in mijn beleving onterecht hoe wij allemaal door de politie werden aangepakt. (...)

Ik baal ervan dat mijn avond zo is afgelopen. Ik baal ervan dat P. niet geluisterd heeft naar de politie. Aan de ene kant begrijp ik waarom de politie zo heeft moeten optreden. Maar ik vind dat ik niets fout heb gedaan. Ik heb niemand van de politie uitgescholden noch bedreigd. Ik ben misschien bijdehand geweest, maar ik weet dat ik niet te ver ben gegaan. Het was nogmaals een chaos. Ik weet eigenlijk op dit moment niet wat ik moet zeggen."

9. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte Ti., op 2 september 2000 om 16:30 uur opgemaakt door politieambtenaren Be. en V., staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik wilde ook iets tegen de politie zeggen. Ik liep naar ze toe. Ik zei en vroeg waarom Pi. werd aangehouden. Ik weet nog dat ik zei: "waar slaat dat op". Ik kan mij nog wel herinneren dat ik dat zei met een luide en duidelijk toon. Ik ging dicht bij de politie staan die op dat moment met de aanhouding bezig waren van Pi. en P. Achter mij werd door anderen ook naar de politie geschreeuwd. Ik kan mij niet meer herinneren wat er allemaal is gezegd of geschreeuwd. Het begon op dat moment echt door te slaan en het werd toen pas een chaos.

Ik werd door een van de politiemensen weg geduwd. Ik hoorde hem zeggen dat ik weg moest gaan. Ik bleef echter staan en ik vroeg aan die politieman op een luide stem naar zijn dienstnummer en ik vroeg met een luide stem waarom hij mij weg duwde.

Achter mij hoorde ik ook dat andere jongeren steeds luider en agressiever begonnen te schreeuwen naar de politiemensen. Ik werd toen door de politieman gesommeerd om weg te gaan, anders zou ik worden aangehouden. Ik ben toen even café X binnengelopen. In het café kwam ik H. tegen. Hij vroeg aan mij wat er aan de hand was. Ik heb aan hem uitgelegd wat er gaande was. Ik ben met H. weer naar buiten gelopen. Wij werden door een (1) van de medewerkers van het café gewaarschuwd dat wij niet meer naar binnen mochten als wij naar buiten gingen. Wij zijn toch naar buiten gelopen.

Buiten het café zag ik dat het toen een chaos was. Ik zag toen dat Ng. werd aangehouden. Ik zag toen dat H. met een paar politiemensen aan het worstelen was. Ik weet niet wat H. heeft gedaan dat hij aangehouden werd. U moet weten dat er op dat moment zoveel gebeurde dat het voor mij allemaal heel wazig werd en was.

Ik ben toen naar H. toe gelopen die bezig was met een paar agenten. Ik begon de agenten uit te schelden. Ik weet niet meer wat ik allemaal tegen hun heb gezegd. U moet weten dat ik aardig aangeschoten was. Ik weet nog wel dat ik door het alcoholgebruik op een agressieve toon en houding tegenover de agenten stond te schreeuwen. Op dat moment hoorde ik dat ik aangehouden werd. Ik heb toen geprobeerd om weg te lopen. Echter na een paar stappen werd ik door de politie aangehouden. Ik voelde een klap en ik werd toen op de grond gelegd. Ik hoorde de politie nog zeggen dat ik op de grond moest gaan liggen. Op de grond werd ik geboeid en later tegen een politiebus aangezet. Ik heb niet alles kunnen zien wat voor café X gebeurde. Ik hoorde wel overal geschreeuw van mensen. Dit kwam omdat ik tegen de achterkant stond van het politiebusje.

(...)

Ik vind dat ik wel fout ben geweest om mij met de aanhouding te gaan bemoeien. Ik vind ook dat ik fout ben geweest om de politie te beledigen. Ik heb spijt van hetgeen wat ik allemaal gedaan en gezegd heb."

10. In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker opgemaakt door politieambtenaar C. op 4 september 2000, staat onder meer het volgende vermeld:

"Toen ik zaterdag 2 september 2000, nadat ik door een vriend was gebeld dat er problemen waren, op de Marktgracht kwam, ben ik eerst café X binnengelopen op zoek naar mijn vriendin. Toen ik haar daar niet zag ben ik weer naar buiten gelopen en zag mijn vriendin daar staan. Mijn vriendin heet J. (…). Vlak bij mijn vriendin zag ik een politiebusje staan. Mijn vriendin was hysterisch en ik begreep niet goed wat zij zei, maar ik hoorde in ieder geval dat mijn vriend Ng. aangehouden zou zijn en in het politiebusje moest zitten. Ik draaide me om naar de politiebus. Ik wilde zien of ik mijn vriend Ng. kon zien zitten. Ik stond tegenover een agent en wilde langs hem heen kijken of ik Ng. kon herkennen.

U vraagt mij of ik de agent heb aangeraakt. Dit zou kunnen, maar ik heb hem niet vastgepakt of geslagen of iets dergelijks. Ik hoorde die agent iets zeggen, maar kon dit niet goed verstaan. Ik begreep wel dat ik weg moest wezen. Dit deed ik niet acuut en bleef even staan. Vervolgens werd ik door twee agenten beetgepakt en tegen de bus aangeduwd. Ik klapte tegen de bus en stond met mijn rug naar de agenten. Ik voelde dat een van mijn handen al in de handboeien zat. Ik viel vervolgens en pakte met mijn vrije hand een agent vast ten einde niet op mijn gezicht te vallen. Ik denk achteraf dat ik de handboeien van de andere agent vast had, maar ik weet het niet zeker. Ik voelde dat ik met een wapenstok een aantal keren op mijn linkerbovenbeen werd geslagen. Volgens mij werd ik 6 tot 8 keer geslagen. Ik viel vervolgens verder naar de grond en voelde dat mijn andere hand ook geboeid werd. Ik voelde dat er een agent op mijn rug zat. Vlak voordat ik helemaal plat lag, voelde ik een hond in mijn been bijten. Hij beet in mijn rechter onderbeen. Ik hoorde niet het commando geven om weer los te laten en voelde dat de hond bleef bijten. Ik heb toen mijn andere voet tegen de bek van de hond gezet en de hond zelf op deze manier losgetrapt.

U vraagt of ik op enig moment naar agenten geschopt of geslagen heb. Ik zeg u dat dit niet zo is. Ik heb hiervoor ook niet de kans gehad.

U vraagt of ik denk dat mijn beoordelingsvermogen was beïnvloed door het feit dat ik nogal wat alcoholhoudende drank had gedronken. Ik zeg u, absoluut niet. Ik weet nog in detail hoe het allemaal is gegaan.

U vraagt of ik op enig moment iets heb geroepen of geschreeuwd tegen de agenten.

Ik zeg u dat ik absoluut niets geschreeuwd of geroepen heb. Ik heb absoluut geen enkel verkeerd woord gebruikt.

Achteraf vind ik het onverstandig van mij dat ik mij in eerste instantie met de situatie heb bemoeid, maar verder heb ik niets gedaan."

11. In de geweldsrapportage van 4 september 2000, opgemaakt door betrokken ambtenaar He., staat onder meer het volgende vermeld:

"15. Aantal politieambtenaren ter plaatse:

6, later meerdere

(...)

18. Soort geweld:

Fysiek geweld en met geweldmiddel, korte wapenstok

19. Doel geweldsgebruik:

Andere aanhouding artikel 179, 184, 267, 285 Wetboek van Strafrecht. Afwenden van geweld tegen betrokken politieambtenaar(en) (noodweer) en afwenden van geweld tegen derde(n) (noodweer)

20. Beoogde doel bereikt

gedeeltelijk

(...)

31. Waarschuwing (en) voorafgaand aan geweldsgebruik:

Mondeling, namelijk "politie, achteruit, ga weg, of ik gebruik geweld, stoppen met schoppen of ik gebruik geweld"

42. Geraakt lichaamsdeel:

Benen

45. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor verdachte(n):

Gering letsel

56. Aard van de verwonding(en) van verdachte:

Andere verwondingen, namelijk geen zichtbare verwonding

52. Gevolgen geweldsgebruik voor betrokken politieambtenaar(en) gepleegd door verdachte(n):

Gering letsel

55. Aard van de verwonding(en) van politieambtenaar:

Andere verwondingen, namelijk schaafwonden, blauwe plekken.

(...)

Korte omschrijving van gebeurtenissen en omstandigheden:

(...)

Op zaterdag 02 september 2000 omstreeks 02.00 uur hielden collega's verdachten aan op de Marktgracht te Almere. Tijdens deze aanhoudingen werden collega's in het nauw gedreven en moesten zij spoedassistentie inroepen van andere collega's. Ik, rapporteur He., hoofdagent van regiopolitie Flevoland, kwam ter plaatse, gevolgd door meerdere collega's en had als taak om verdachten over te brengen naar het bureau van politie te Almere-Stad. Meerdere omstanders bemoeiden zich met de eerder gedane aanhoudingen door collega's te bedreigen, beledigen en uiteindelijk te schoppen en te slaan. Rapporteur werd weggetrokken van een aangehouden verdachte, door een der omstanders, welke op dat moment in een politievoertuig werd geplaatst. Vervolgens schopte deze omstander mij, rapporteur. Door rapporteur werd gewaarschuwd dat geweld zou worden gebruikt als hij zich niet zou verwijderen.

Hieraan voldeed deze verdachte niet, waarop rapporteur middels ongeveer vijf tikken met de wapenstok de verdachte van zich af trachtte te houden. Dit had niet het gewenste resultaat, want de verdachte reageerde nauwelijks op het gebruik van de korte wapenstok. Vervolgens trachtte een collega deze verdachte aan te houden. Deze verdachte verzette zich zeer hevig door te slaan, te schoppen en door zich vast te grijpen aan de handboeien van mij, rapporteur. De verdachte voldeed niet aan het bevel om de handboeien los te laten, waarop rapporteur een gerichte klap met de korte wapenstok tegen de vingers van de verdachte gaf. Deze verdachte reageerde nauwelijks op het gebruik van de korte wapenstok. Pas na inzet van een diensthond kon de verdachte onder controle worden gebracht."

12. In de geweldsrapportage van 7 september 2000, opgemaakt door betrokken ambtenaar B., staat onder meer het volgende vermeld:

"15. Aantal politieambtenaren ter plaatse:

6 (half uur later meerdere)

16. Aantal politieambtenaren dat vuurwapen heeft gebruikt:

0

(...)

18. Soort geweld:

Fysiek geweld (zonder geweldmiddelen)

19. Doel geweldsgebruik:

Andere aanhouding artikel 179, 267, 285, 184 W.v.S. Afwenden van geweld tegen betrokken politieambtenaar(en) (noodweer)

20. Beoogde doel bereikt:

Gedeeltelijk

(...)

31. Waarschuwing(en) voorafgaand aan geweldsgebruik:

Mondeling.

42. Geraakt lichaamsdeel:

Hoofd, romp en armen

45. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor verdachte(n):

Gering letsel

56. Aard van de verwonding(en) van verdachte:

Andere verwondingen, namelijk geen zichtbare verwondingen

46. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor betrokken politieambtenaar(en):

Geen

47. Gevolgen politieel geweldsgebruik voor derde(n):

Geen

49. Dreiging en/of geweld door verdachte(n) kort voor of ten tijde van het politieel geweldsgebruik, gericht tegen:

Politieambtenaar zelf en collega('s)

52. Gevolgen geweldsgebruik voor betrokken politieambtenaar(en) gepleegd door verdachte(n):

Gering letsel

55. Aard van de verwonding(en) van politieambtenaar:

Andere verwondingen, namelijk schaaf- en blauwe plekken."

13. In een aparte geweldsrapportage van 7 september 2000, opgemaakt door betrokken ambtenaar B., staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 2 september 2000, omstreeks 02:00 uur was ik, B., hoofdagent van politie Flevoland, in uniform gekleed en samen met een collega met surveillance dienst belast. Op dat moment kregen wij van de dienstdoende centralist van de politiemeldkamer de opdracht te gaan naar de Marktgracht te Almere-Haven, alwaar collega's iemand hadden aangehouden en of wij deze over wilde brengen naar het politiebureau. Kort hierop werd via de meldkamer door de collega's op de Marktgracht om een auto met spoed gevraagd, omdat zij in het nauw werden gedreven.

Ik, rapporteur, kwam ter plaatse en zag dat er een groep jongeren op de Marktgracht stonden. Tevens zag ik collega's met een eerder aangehouden verdachte staan. Ik zag dat de omstanders kennelijk de overbrenging van de aangehouden verdachte wilden beletten door te dreigen met geweld en hen te beledigen. Ik zag dat de collega's in het nauw gedreven werden. Vervolgens werd mij door de collega ter plaatse gevraagd een verdachte aan te houden ter zake belediging. Dit heb ik ook gedaan en heb de aangewezen persoon aangehouden. Ik zag dat de omstanders zich ook met mijn aanhouding gingen bemoeien doordat zij begonnen te schreeuwen: "Laat hem los!" Ik voelde dat ik werd vast gepakt. Ik heb mij toen losgerukt en heb de verdachte in de politiebus gezet.

Ik zag dat de omstanders nog steeds bij mij stonden en ik hoorde dat zij riepen: "Laat hem gaan!" Ik heb de omstanders toen weggeduwd en hen gewaarschuwd zich niet met de politie te bemoeien en weg te gaan. Ik zag dat de groep omstanders hieraan niet voldeed doordat zij weer mijn kant en de kant van de collega's opliepen. Vervolgens heb ik met luidde stem twee keer geroepen dat zij weg moesten gaan, anders zou geweld worden gebruikt. Ik zag dat een aantal mensen van de groep omstanders toch naar mij en mijn collega's toeliepen. Hierop heb ik deze mensen weggeduwd, en gezegd dat zij weg moesten gaan, omdat anders geweld gebruikt zou worden. Dit hielp niet want de groep kwam weer naar ons toe.

Ik, rapporteur, heb toen een van deze mensen aangehouden, waarvan een proces-verbaal van aanhouding is opgemaakt.

De laatst genoemde aangehouden verdachte begon zich hierop heftig te verzetten door om zich heen te slaan en te schoppen. Ik zag en voelde dat de verdachte tegen mijn been begon te schoppen. Ik hoorde dat de verdachte zei: "Laat mij gaan klootzak!" Tevens zag ik dat de verdachte om zich heen sloeg. Teneinde mij tegen de slagen en schoppen te beschermen en het geweld van de verdachte te breken, heb ik de verdachte enkele vuistslagen tegen zijn lichaam gegeven. Ik zag dat de verdachte hier niet op reageerde. Ik heb de verdachte geprobeerd naar de grond te brengen, maar ik zag dat de verdachte zich hevig verzette door zich vast te houden aan de handboeien van een collega en wild om zich heen begon te slaan. Ik zag dat de verdachte na een aantal klappen met de wapenstok van de collega nog steeds niet rustig werd en meewerkte, waardoor wij hem niet onder controle kregen. Pas na inzet van de politiediensthond kon de verdachte onder controle worden gebracht."

14. In een rapportage van betrokken ambtenaar Bo., op 1 december 2000 opgemaakt naar aanleiding van de door verzoeker bij de politie Flevoland ingediende klacht, staat onder meer het volgende vermeld:

"Direct achter een geparkeerd staand politievoertuig zag ik dat er werd gevochten door de collega's He. en B. met een man. Ik zag dat de collega B. poogde de verdachte middels een klemtechniek naar de grond te brengen. Ik zag dat dat niet goed wilde lukken. Ook zag ik dat de verdachte de handboeitas van collega He. omklemde. Ik zag dat He. zijdelings op het wegdek lag en een man, naar later bleek de verdachte H., hem met gebalde vuist poogde in het gelaat te slaan. De man was op dat moment in een min of meer geknielde houding.

Ik zag dat beide collega's de man niet onder controle konden krijgen, zelfs niet met zeer veel fysieke kracht. Ik hoorde He. roepen 'de hond, de hond'. Deze situatie was zeer bedreigend voor hem mede gelet op het feit dat He. kennelijk ten val was gekomen. Ik vreesde ernstig voor het welzijn van collega He. Voorts diende onverwijld het verzet te worden gebroken gelet op de chaotische situatie ter plaatse waarbij de ter plaatse politieambtenaren duidelijk de situatie niet onder controle hadden. Ten einde derhalve het verzet te breken, de openbare orde te herstellen en de veiligheid van de collega's te waarborgen heb ik de gecertificeerde diensthond de verdachte laten inbijten op het rechteronderbeen van de verdachte. Ik deed dit op het moment dat de verdachte poogde om collega He. in het gelaat te stompen. Ik merk hierbij op dat het uitzonderlijk lang duurde voordat de verdachte reageerde op het inbijten van de diensthond. Gelet op mijn ervaring uit het verleden in dergelijke gevallen acht ik het meer dan aannemelijk dat de verdachte onder invloed van verdovende middelen en/of een zeer ruime hoeveelheid alcohol verkeerde. Ik zag dat de verdachte zich bleef verzetten door wild om zich heen te slaan met als kennelijk doel de aanwezige collega's letsel te berokkenen. Ik zag voorts dat de verdachte met zijn linkerbeen poogde de diensthond tegen haar kop te schoppen. Ik heb deze dierenkwelling kunnen voorkomen door de met kracht gegeven trappen met mijn linkeronderbeen te blokken. Ik voelde tijdens het blokken van de trappen een pijn aan mijn linkeronderbeen. Ten gevolge hiervan heb ik kneuzingen en een bloeduitstorting op mijn linkeronderbeen bekomen. Het is de verdachte evenwel niet gelukt de diensthond op enige wijze te kwellen dan wel los te trappen. De verdachte werkte evenwel niet mee aan gegeven bevelen van de aanwezige ambtenaren. Op enig moment gelukte het collega B. de verdachte de transportboeien aan te leggen. Ik heb daarop per direct mijn diensthond verbaal los gecommandeerd waarop deze de verdachte terstond losliet.

Gedurende de tijd dat vermelde diensthond de verdachte beet, werd ik belaagd door een man die kennelijk was geboeid middels transportboeien. Deze man poogde mij dan wel de diensthond te schoppen. Dit gelukte hem niet omdat hij kennelijk niet goed zijn balans kon vinden doordat hij geboeid was.

Door collega's is zorggedragen voor het transport van de verdachte naar het Flevoziekenhuis alwaar deze de nodige medische zorg heeft gekregen.

Met betrekking tot een aantal klacht elementen uit de klacht merk ik op:

Gedurende de gehele situatie is de diensthond aangelijnd geweest en heeft deze onder direct commando van mij, rapporteur, gewerkt.

De verdachte is niet gebeten terwijl deze geboeid was.

Omtrent de tijd dat de verdachte op de grond heeft gelegen is dat alleen op dat moment geweest dat dat noodzakelijk was voor de afhandeling van het voorval.

Aangaande het letsel dat ik heb bekomen door toedoen van verdachte H. heb ik geen medische zorg genoten."

15. Op 9 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een brief van de (toenmalige) advocaat van verzoeker. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"In de nacht van vrijdag 01 op zaterdag 02 september jl. is cliënt aangehouden door de politie Flevoland, (…). Cliënt is - kennelijk - aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 285, 141, 181 van het Wetboek van Strafrecht.

Cliënt werd, naar eigen zeggen, op hardhandige wijze aangehouden nadat hij niet tijdig gevolg heeft gegeven aan door een agent gegeven bevel om zich te verwijderen op de plaats alwaar hij zich bevond. Cliënt is vervolgens op grove wijze aangepakt door in eerste instantie twee agenten, waarna er ook een derde agent bij kwam die cliënt zonder dat daartoe enige aanleiding was, één of meermalen tegen zijn benen heeft geslagen met een knuppel. Cliënt is vervolgens geboeid, naar de grond gewerkt, waarna cliënt vrijwel direct door een politiehond in zijn onderbeen werd gebeten. De hond heeft zich direct vastgebeten in de kuit van cliënt en liet vervolgens ook niet meer los. Cliënt heeft tenminste driemaal - tevergeefs - gevraagd aan de verbalisanten om hieraan een einde te maken. Nadat de hond uiteindelijk had losgelaten, hebben de verbalisanten cliënt nog tenminste tien tot vijftien minuten op de grond laten liggen, waarbij één van de agenten boven op cliënt is gaan zitten. Cliënt had de indruk dat de hondenbegeleider kennelijk niet aanwezig was en de hond uit eigener beweging heeft gehandeld.

Pas na twintig minuten arriveerde een ambulance, waarna cliënt is overgebracht naar het Flevoziekenhuis te Almere, alwaar men cliënt van de nodige medische assistentie heeft voorzien. Cliënt is uiteindelijk meerdere malen geopereerd aan de verwondingen die hij heeft opgelopen als gevolg van de hondenbeet. Hierbij zijn bovendien meerdere complicaties ontstaan, waaronder diverse ontstekingen alsmede het afsterven van weefsel. Het moge duidelijk zijn dat cliënt hiervan erg veel pijn heeft ondervonden. De specialist heeft verder geconstateerd dat er - onder meer - spierweefsel is verdwenen/ verwijderd. Daarnaast zal cliënt - naar alle waarschijnlijkheid - een huidtransplantatie dienen te ondergaan. (...)

Uiteindelijk heeft cliënt van zaterdag 02 september jl. tot en met woensdag 20 september in het ziekenhuis doorgebracht. De revalidatie van cliënt zal, naar alle waarschijnlijkheid, meerdere maanden in beslag nemen, waarbij oprecht vraagtekens kunnen worden gesteld bij de vraag of en zo ja, in hoeverre een volledige revalidatie mogelijk is. In ieder geval zal cliënt blijvende littekens overhouden.

Gelet op vorenstaande is cliënt dan ook van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit waarvan cliënt - kennelijk - wordt verdacht, in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit is gehandeld bij de aanhouding van cliënt door de politie Almere. Cliënt acht het van belang om hierbij op te merken dat het inzetten van de politiehond, terwijl cliënt reeds geboeid op zijn buik op de grond lag en hij bovendien door meerdere agenten werd vastgehouden, geheel overbodig was. Voor zover noodzakelijk wenst cliënt op te merken dat hij uiteraard bereid is om een en ander zonodig nader toe te lichten.

Volledigheidshalve deel ik u mee dat ik namens cliënt (...) een klacht tegen het optreden van politie heb ingediend bij politie Flevoland."

16. Bij brief van 17 oktober 2000 liet de Nationale ombudsman verzoeker weten dat de politie Flevoland in de gelegenheid moest worden gesteld de klacht af te handelen en dat hij de Nationale ombudsman pas na afhandeling van de termijn die geldt voor de afhandeling van zijn klachten (opnieuw) kon vragen een onderzoek in te stellen.

17. Op 10 januari 2001 vond er een gesprek plaats tussen verzoeker, zijn advocaat en klachtbehandelaar M. van de politie Flevoland. Bij brief van 18 januari 2001, gericht aan verzoeker, gaf de advocaat van verzoeker onder meer de volgende weergave van dit gesprek:

"In vervolg op het gesprek dat wij op 10 januari jl. hadden met de heer M. van de politie Almere, bevestig ik hierbij het volgende.

(...)

Volgens de politie zou uw gedrag hebben geleid tot het slaan met de wapenstok. Volgens de verbalisanten zou u zich bemoeid hebben met de aanhouding van een aantal andere mensen. Zo zou u aan - onder meer - de arm van agent He. hebben getrokken en zijn werk daardoor bemoeilijkt hebben. Hierop zou door He. zijn gereageerd door u weg te duwen en te zeggen dat u weg moest gaan. Vervolgens zou u He. tegen zijn been hebben geschopt. Ook zou u de agent hebben uitgescholden, waarna u bent aangehouden. U zou zich bij de aanhouding hevig hebben verzet door onder meer te slaan en te schoppen. Ook zou u de handboeien van de agent hebben vastgepakt. Gelet op het feit dat u niet onder controle te brengen zou zijn geweest, is er gepast geweld toegepast. Dat is ook de reden geweest dat de politiehond is ingezet. Eén en ander zou ook te maken hebben gehad met het feit dat He. op de grond lag en u min of meer boven op hem zou hebben gezeten om hem te slaan. Vervolgens heeft de hondenbegeleider de hond opdracht gegeven om in uw onderbeen te bijten. De hondenbegeleider merkt op dat het bijzonder lang duurde voordat u reageerde op de beet van de hond. De hondenbegeleider had dan ook de indruk dat u onder invloed was van verdovende middelen en/of alcohol. Ook zou u geprobeerd hebben om de hond te schoppen hetwelk is belemmerd door de hondenbegeleider. De hondenbegeleider zou hierdoor onder meer blauwe plekken aan zijn onderbeen hebben opgelopen.

Volgens de hondenbegeleider zou hij de hond opdracht hebben gegeven om los te laten nadat de handboeien waren omgelegd. De hond zou u niet hebben gebeten toen u op de grond lag. Voor wat betreft de inzet van de wapenstok zou u vooraf gewaarschuwd zijn, voor wat betreft de inzet van de hond zou u niet gewaarschuwd zijn.

Gelet op vorenstaande was M. van oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond dienen te worden verklaard.

In antwoord op mijn vraag omtrent de inzet van de hond werd bovendien het volgende door M. meegedeeld. De hond zou constant aangelijnd zijn geweest en onder direct commando hebben gestaan van de hondenbegeleider. De hond zou u verder niet gebeten hebben toen u geboeid was. Uit het proces-verbaal zou verder blijken dat u wel enige tijd op de grond zou hebben gelegen. Verder heeft de hondenbegeleider geen medische verzorging genoten en ook de overige agenten zijn niet medisch behandeld.

Ten aanzien van het handelen in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit heeft M. het volgende opgemerkt.

U zou zich bemoeid hebben met de aanhouding van een aantal andere verdachten. Naar het oordeel van politie heeft u zich vervolgens zelf verzet bij uw aanhouding. Het optreden en het verzet van u zouden er dan ook toe hebben geleid dat er uiteindelijk gepast geweld is toegepast. Gelet hierop is M. dan ook van oordeel dat de grenzen van de proportionaliteit niet zijn overschreden."

18. Bij brief van 22 maart 2001 zond de chef van district Zuid, A., een door de klachtbehandelaar M. op 10 januari 2001 opgemaakte rapportage, aan korpschef Ho. van de politie Flevoland. In deze rapportage staat onder meer het volgende vermeld:

"Met M. ben ik van mening dat de klacht ongegrond is.

RAPPORT

Naar aanleiding van een schrijven van de korpschef van de regiopolitie Flevoland (...) d.d. 17 oktober 2000, en gezien het daarin gestelde verzoek, bericht ik u het volgende.

(...)

Door mij, rapporteur, is de verslaglegging in het bedrijfsprocessensysteem over dit voorval geraadpleegd en heb ik de betrokken diensthondengeleider verzocht over de verschillende klachtonderdelen mij nader schriftelijk te rapporteren. Ook zijn de betrokken verbalisanten door mij, rapporteur, mondeling geraadpleegd.

Voor wat betreft de verschillende klachtonderdelen het navolgende:

1) Zonder aanleiding geslagen met wapenstok;

2) Gebeten door de diensthond, terwijl klager geboeid was;

In het proces-verbaal van bevindingen (…) staan de gedragingen van klager H., die hebben geleid tot het overgaan van de aanhouding van klager en zijn verzet die hij nadien pleegde, duidelijk omschreven.

De beschrijving van het voorgevallene in dit proces-verbaal en hetgeen wordt vermeld in een aanvullend rapport van de diensthondengeleider geven aan dat klager zich in woord en daad heeft verzet tegen de werkwijze en het optreden van de betrokken politiemensen. Hierbij werd het nodige geweld tegenover de hoofdagent van politie He. door klager niet geschuwd en was het noodzakelijk dit verzet met inzet van een geweldsmiddel te breken. Naar mijn mening werd er in de beschreven situatie terecht gebruik gemaakt van de korte wapenstok. Voor het toepassen van geweld met de wapenstok werd klager voordien gewaarschuwd. Voor wat betreft de inzet van de diensthond was de situatie voor de betrokken politieman dusdanig bedreigend dat er afgezien werd van een voorwaarschuwing.

Op het moment van de inzet van de diensthond was klager nog niet geboeid. Kortheidshalve moge ik, rapporteur, u verwijzen naar bovengenoemd proces-verbaal en aanvullende rapportage.

3) Kwartier op de grond laten liggen;

4) Politieman zat op klager;

Gezien de gedragingen van klager H. en het nodige geweld dat hij daarbij toepaste, werd klager gedurende enige tijd in afwachting van zijn vervoer naar het ziekenhuis aan de grond gehouden in een dusdanige greep dat zijn eigen veiligheid en die van de betrokken politiemensen niet meer in gevaar kwam. Het onder controle houden van een aangehouden verdachte, die zich, ondanks te zijn geboeid, blijft verzetten en daarbij het nodige geweld niet schuwt, wordt bij de Integrale Beroepsvaardigheids Training (IBT) bij politiemensen getraind.

5) In strijd met proportionaliteit en subsidiariteit gelet op het strafbare feit;

In eerder genoemd proces-verbaal van bevindingen staat omschreven dat klager in aanvang zich heeft beziggehouden met de bevrijding van twee reeds aangehouden verdachten. Vervolgens heeft hij door het toepassen van het nodige geweld zichzelf aan een aanhouding trachten te onttrekken. Vooral in de aanvang van het optreden van klager hebben de betrokken politiemensen het nodige geduld en beheersing aan de dag gelegd, waarna vervolgens door hen daadkrachtig is opgetreden. Mij, rapporteur, is niet gebleken dat hierbij de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Wel is komen vast te staan dat tijdens het optreden beide partijen verwondingen hebben opgelopen. Naar mijn mening is het aan het optreden en verzet van klager te danken dat het zover is gekomen.

Uit de rapportage van de diensthondengeleider blijkt dat gedurende de inzet van de diensthond deze onder direct commando stond en aangelijnd was geweest. Het los laten lopen van een diensthond in een dergelijke omstandigheid bestaat niet tot de mogelijkheden.

Gezien vorenstaande adviseer ik de vijf klachtonderdelen ongegrond te verklaren.

Op woensdag 10 januari 2001 heeft er met klager in het bijzijn van zijn advocaat een gesprek plaatsgevonden. Aan het eind van dit onderhoud werd aangegeven dat voor wat betreft de uitgebrachte advisering afzonderlijk en wel schriftelijk door klager gereageerd zal worden naar de klachtencommissie."

19. Bij brief van 28 mei 2001 liet de hoofdofficier van justitie te Zwolle (de advocaat van) verzoeker onder meer het volgende weten:

"Eerlijk gezegd ben ik nogal geschrokken van de initiële klacht met daarbij de (gruwelijke) foto's van het been van uw cliënt. Ik heb daarom bij de politie aangedrongen op bijzondere aandacht voor deze zaak. Helaas heeft het lang geduurd voordat ik alle stukken ontving. U begrijpt dat ik mede gelet daarop de stukken met bijzondere belangstelling heb bestudeerd. Op basis daarvan ben ik tot de volgende constateringen gekomen.

Uw cliënt gedroeg zich zodanig dat de politie, gegeven ook de omstandigheden ter plaatse en het verloop van de gebeurtenissen, in redelijkheid geen andere keuze werd gelaten dan aanhouden.

De aanhouding beoordeel ik dan ook als rechtmatig. Het verzet dat uw cliënt vervolgens tentoonspreidde was van dien aard dat het gebruikte geweld, culminerend in de uiteindelijke inzet van de diensthond naar mijn inzicht proportioneel en ook subsidiair was.

In dit kader merk ik op dat uw cliënt moet beschikken (dan wel tijdelijk heeft beschikt) over een hoge pijngrens. Immers waar langjarige ervaring leert dat het verzet van verdachten vrijwel altijd wordt gebroken bij het stellen door de diensthond, was dat bij uw cliënt niet het geval. Hij koos ervoor zich hevig te blijven verzetten, met als gevolg dat de diensthond niet kon loslaten, en de bijtwonden in omvang toenamen. Ik ben daarom van mening dat het letsel aan het been van uw cliënt zoals dat op de foto's is waar te nemen, geheel aan uw cliënt zelf is te wijten. Samengevat concludeer ik dat de politie bevoegd was geweld te gebruiken en dat het gebruikte geweld proportioneel en subsidiair was. Ik heb dit simultaan door middel van toezending van een afschrift van deze brief aan de korpschef bericht.

Uw cliënt is volgens vigerend beleid onverwijld voor medische behandeling naar het ziekenhuis vervoerd, zodat ook in dit opzicht het optreden van de politie als regelmatig moet worden beoordeeld.

Hoewel de gedragingen van uw cliënt jegens de politie zeker als strafbaar zijn te duiden en op zichzelf vervolging verdienen, ben ik van mening dat in dit geval van (verdere) vervolging van uw cliënt kan worden afgezien. De reden daarvoor is dat ik van mening ben dat uw cliënt al voldoende door de gevolgen van zijn gedragingen is getroffen."

20. Na ontvangst van het volledig dossier kreeg (de advocaat van) verzoeker van de politie Flevoland de mogelijkheid nog nader schriftelijk te reageren. Bij brief van 28 juni 2001 schreef (de advocaat van) verzoeker onder meer het volgende:

"In vervolg op het gesprek dat cliënt en ondergetekende met M. van politie Almere op 10 januari jl. hadden, doe ik u hierbij het standpunt van mijn cliënt toekomen. Hierbij zij overigens uitdrukkelijk opgemerkt dat cliënt persisteert bij zijn verhaal, zoals verwoord in de initiële schriftelijke klacht, d.d. 28 september 2000.

Het door M. ingenomen standpunt, komt - kort samengevat - hierop neer dat door de betrokken verbalisanten op zaterdag 2 september 2000 rechtmatig is gehandeld en dit handelen niet in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit is geweest. Belangrijkste argument hiervoor is met name dat het verzet van cliënt van dien aard was dat het gebruikte geweld onder de gegeven omstandigheden proportioneel en subsidiair was. Voorts zou de diensthond die cliënt heeft gebeten, wel degelijk aangelijnd en op commando hebben gehandeld.

(...)

Uit het proces-verbaal is verder af te leiden dat de aanleiding voor de komst van de politie is geweest dat een medewerkster van café X melding zou hebben gemaakt van het feit dat het in de omgeving van het betreffende café heel druk was en de sfeer die er hing naar haar oordeel niet prettig was. Uit de stukken is verder af te leiden dat cliënt niet bij die betreffende groep hoorde.

(...)

Aanleiding voor de totale escalatie is uiteindelijk gelegen in het feit dat de agenten iemand aanspreken die kennelijk een blikje bier voor de politieauto op straat gooit en deze persoon vervolgens weigerde om zijn naam op te geven. Na de aanhouding van de betreffende persoon, zouden omstanders zich met die aanhouding hebben bemoeid, waarna de situatie volledig uit de hand liep. Er zijn vervolgens meerdere personen aangehouden en het hardhandige optreden van de politie riep - kennelijk - afwijzende reacties bij de omstanders op. Vervolgens is meerdere malen een politiehond ingezet.

Cliënt is op enig moment opgebeld door een vriend van hem omdat zijn vriendin (…) zich toevallig in de omgeving van het incident ophield en totaal overstuur was. Cliënt heeft zich vervolgens in de richting van de Marktgracht begeven, uitdrukkelijk niet om zich met de daar ontstane toestand te bemoeien, doch om zijn vriendin op te halen. Een en ander blijkt ook uit de zich bij de stukken bevindende verklaring van cliënt.

Op het moment dat cliënt zijn vriendin (…) tussen de mensenmassa zag staan, in de buurt van café Y en X, is cliënt op haar af gelopen. Gelet op het feit dat zij echter in de buurt van een politiebus stond, zag cliënt op dat moment dat zijn vriend Ng. in deze bus zat omdat hij - kennelijk - was aangehouden. Op het moment dat cliënt in de bus keek stond hij recht tegenover een aantal politieagenten. Cliënt erkent blijkens zijn verklaring ook wel dat hij op dat moment iets heeft geroepen, waarschijnlijk in de trant van: "wat is er aan de hand". Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat cliënt uitdrukkelijk ontkent dat hij iets gezegd zou hebben wat hij niet mocht zeggen. Gelet op het feit dat er een hoop geschreeuw om cliënt heen was, zag hij en hoorde hij dat één van de politieagenten iets tegen hem zei, maar gelet op de herrie kon cliënt het niet woordelijk volgen edoch begreep hij dat hij daar niet moest blijven staan. Naar cliënt achteraf heeft begrepen, heeft de agent op dat moment wellicht gevorderd dat cliënt acuut moest vertrekken. Direct daarop is cliënt vastgegrepen door een tweetal agenten, die hem vervolgens tegen de bus hebben gewerkt. Hem is vervolgens één handboei omgelegd, waarna de agenten hem naar de grond werkten. Gelet op het feit dat cliënt op dat moment uit zijn evenwicht raakte en zijn ene hand reeds geboeid was, heeft hij in zijn val - kennelijk - bij toeval de handboeien van verbalisant He. vastgepakt om zijn val zodoende te breken, waarbij het niet ondenkbeeldig is dat He. hierdoor uit zijn evenwicht is geraakt. Hierop is, zoals ook verwoord in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2000 door in ieder geval verbalisant He. geweld gebruikt. Hierbij is cliënt ook met een wapenstok enkele malen geslagen.

(...)

In paniek heeft verbalisant B. vervolgens om assistentie van de hondengeleider geroepen. Op dat moment lag cliënt reeds op de grond en was ook zijn andere hand op de rug geboeid. Agent B. zat bovendien met zijn knie op de rug van cliënt.

Verbalisant Bo. spreekt (...) in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2000 weliswaar over het feit dat collega He. op de grond lag en dat verdachte hem poogde te slaan, doch in het betreffende proces-verbaal is niet opgenomen of cliënt op dat moment eveneens op de grond lag, hetwelk volgens cliënt uitdrukkelijk wel het geval was. Vervolgens bijt een politiehond op dat moment in het rechterkuitbeen van cliënt. Naar het oordeel van cliënt was een en ander op dat moment volstrekt overbodig en buiten alle proporties. Zelfs indien de versie van het verhaal van de verbalisanten juist was, quod non, dan nog zou het naar het oordeel van cliënt voldoende zijn geweest indien verbalisant Bo. zelf, dat wil zeggen zonder zijn diensthond, zou zijn bij gesprongen. In dat geval zou de situatie immers zijn dat er drie getrainde agenten tegenover een jongeman van een gemiddeld postuur zouden hebben gestaan.

Echter om voor cliënt volstrekt onduidelijke redenen heeft verbalisant Bo. zijn diensthond ingezet en heeft deze uitzonderlijk lang in het onderbeen van cliënt gebeten. Verbalisant Bo. merkt hieromtrent op "dat het uitzonderlijk lang duurde voordat verdachte reageerde op het inbijten van de diensthond". Cliënt kon op het moment dat de hond hem in zijn kuitbeen beet in het geheel niet reageren, omdat hij op zijn buik in een plas water lag met een verbalisant op zijn rug. Het enige dat cliënt restte was om te roepen laat die hond ophouden, hetwelk cliënt ook uitdrukkelijk meermalen heeft gedaan. Het feit dat, zoals verwoord in het proces-verbaal bevindingen d.d. 2 september 2000 verbalisant Bo. in de veronderstelling verkeerde dat cliënt onder invloed van verdovende middelen verkeerde, was voor hem kennelijk aanleiding om de hond langdurig te laten inbijten op het kuitbeen van cliënt. Los van het feit dat cliënt geen drugs gebruikt, is en mag dit uiteraard geen argument zijn om een diensthond langdurig te laten inbijten op een ledemaat van een verdachte.

Voorts meent cliënt dat de opmerking dat cliënt eerst nadat de hond uitzonderlijk lang in het kuitbeen van cliënt inbeet reageerde, in tegenspraak met de latere opmerking dat cliënt zou hebben geprobeerd om de hond te trappen. Dit is immers wel degelijk een aanwijzing dat cliënt op dat moment heel erg goed doorhad wat er gebeurde. Hierbij zij overigens uitdrukkelijk opgemerkt dat cliënt inderdaad geprobeerd heeft om de hond met zijn andere been weg te duwen, doch dit heeft cliënt pas gedaan nadat hij meermalen had aangegeven dat hij erg veel pijn voelde en daarom vroeg om de hond te laten stoppen. Verbalisant Bo. zag - kennelijk - geen aanleiding om de inbijtactie te laten beëindigen en "blokte" op dat moment alleen het been van cliënt waarmee hij de hond wilde wegduwen. En zelfs op dat moment heeft verbalisant Bo. dus geen einde gemaakt aan de inbijtactie van zijn diensthond.

(...)

Volgens mededelingen van de heer M. zou de hond gedurende de gehele actie aangelijnd en onder controle van verbalisant Bo. zijn geweest. Als bijlage bij deze brief treft u een vijftal verklaringen aan van getuigen die ten tijde van de aanhouding van cliënt de feitelijke gang van zaken geheel of ten dele hebben gezien. Eenvoudshalve verwijs ik u naar de inhoud daarvan (zie verder onder A.21. t/m A.25.; N.o.). Zoals u kunt lezen wordt door meerdere getuigen, waaronder J. en Ab., verklaart dat de hond in het geheel niet was aangelijnd. Ti. verklaart (...) dat hij naast cliënt in de plas water lag en hij cliënt ook enkele malen heeft horen roepen: "haal me uit die plas, ik ga kapot hier". Ti. verklaart verder - conform de verklaring van cliënt - dat hij twee agenten H. tegen het busje ziet werken met een knuppel ziet slaan en hem naar de grond werken, waarna als de twee agenten op cliënt zitten plotseling een hond in het been van cliënt graait.

Dit optreden leidt ertoe dat getuige Ti., doch ook de reeds in de transportbus geplaatste Ng. cliënt te hulp willen schieten. De (...) verklaring van Ng., geeft in feite hetzelfde verhaal weer, want ook hij verklaart dat op het moment dat cliënt langs het busje loopt en naar hem kijkt, een agent hem vastpakt en een andere agent met knuppel begint te meppen, waarna een hond aan het been van cliënt zit, terwijl cliënt op de grond ligt met een agent boven op hem. Blijkens de verklaring van Ng. kan hij op dat moment niet langer aanzien wat er gebeurt en worstelt hij zich naar de voorkant van de auto naar buiten. Ng. heeft op dat moment ook geschreeuwd: "genoeg, genoeg, hou op".

Nadat de hond had losgelaten, heeft cliënt terwijl hij ernstig gewond was door de beet, nog geruime tijd in het water gelegen met een verbalisant boven op hem. Cliënt is pas later afgevoerd, nadat nota bene een pas later gearriveerde agent cliënt's been heeft bekeken en vervolgens direct een ambulance bestelde. Noch verbalisant He., noch verbalisant B., noch verbalisant Bo. hebben zelfs maar de moeite genomen om nota te nemen van het ernstige letsel dat cliënt als gevolg van de inzet van de politiehond had opgelopen.

(...)

Gelet op bovenstaande meent cliënt dan ook dat blijkens de door hem als bijlage bij deze brief overgelegde verklaringen en ook de overige zich in het proces-verbaal van politie bevindende verklaringen van de aangehouden verdachten, zeer grote vraagtekens kunnen worden gezet bij de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 2 september 2000 en het optreden van de politie ter plaatse.

(...)

Ten aanzien van de inhoud van het proces-verbaal merkt cliënt verder op dat hoewel de diverse verbalisanten in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2000, melding maken van het feit dat zij pijn en/of letsel zouden hebben opgelopen bij de aanhouding van - onder meer - cliënt, zich bij de stukken ten aanzien van geen van de verbalisanten een zogenaamd aanvraagformulier medische informatie bevindt. Kennelijk hebben de verbalisanten ondanks de genoemde pijn en/of letsel geen aanleiding gezien om zich onder doktersbehandeling te stellen, dan wel het door hen opgelopen letsel vast te laten leggen door een arts.

(...)

Ten slotte wenst cliënt op te merken dat hij het ten zeerste betreurt dat de afhandeling van de klacht zeer traag verloopt en deze inmiddels ruimt 9 maanden loopt. Gelet op de ernst van het door cliënt opgelopen letsel zou een snelle en adequate afhandeling - naar zijn mening - uitdrukkelijk op zijn plaats zijn geweest."

21. In een door de advocaat van verzoeker overgelegde verklaring, opgemaakt door getuige J., staat onder meer het volgende vermeld:

"Het werd inmiddels al een behoorlijke chaos op straat. Ik begreep er niets van waarom de politie zo optrad, want er was niets aan de hand. Ik werd er zenuwachtig van en moest huilen. Bs. vertelde dit aan H. H. zou mij komen ophalen.

H. kwam er een paar minuten later aan. Ng. was inmiddels ook opgepakt. Hij zat samen met Pi. in een politiebusje. We stonden buiten te kijken wat er nou allemaal gebeurde, want we begrepen het maar niet. Ik zag H. aankomen en liep tussen de twee politiebusjes die er stonden door en toch liep ik hem weer mis. Ik liep weer terug waar ik stond. Het was een enorme chaos, er waren inmiddels ± 10 agenten. Zij schreeuwden dat iedereen weg moest wezen en renden achter de mensen aan. Ik kon het niet meer aan en ben flauw gevallen. Dit duurde maar heel even. Ik kwam bij en zag H. op de grond liggen. Met een politiehond in zijn kuitbeen. Het enige wat ik kon zien waren zijn benen (tot zijn taille), maar ik weet voor 100% zeker dat hij dat was.

Ik kon het niet aanzien dat ze die hond zomaar in zijn been lieten bijten. Hij lag toch al doodstil op de grond, dan laat je toch geen hond in iemands been bijten. Ik stond op en rende richting H.'s been waar die hond stond te bijten en ik schreeuwde naar die agenten dat ze die hond uit zijn been moesten halen. Letterlijk: "Haal die hond uit zijn been!!!" Vervolgens werd ik vast gepakt door een vriend en zei dat ik beter uit de buurt kon blijven. Hij sleurde mij mee en ik viel weer op de grond en viel nogmaals flauw.

(...)

Wat was dat een chaos en waarom weet ik nog steeds niet. Ik kon maar niet geloven dat ze H. zo hard hadden aangepakt zonder dat hij wat deed."

22. In een door de advocaat van verzoeker overgelegde verklaring, opgemaakt door getuige Ab., staat onder meer het volgende vermeld:

"Even later zag ik H. X binnenkomen en er weer uitgaan samen met Ti. Ik wilde er ook uit maar werd even tegengehouden door een vaste stamgast. Toen ik weer buiten kwam hoorde ik een heleboel geschreeuw. J. en S. waren door het dolle heen. Toen zag ik dat er een hond aan H. z'n been zat te bijten. De hond was los. H. lag deels achter het busje van de politie. Ook zie ik dat Ti. wordt aangebracht door een agent die achter hem loopt. Samen met Bs. probeer ik J. en S. te kalmeren en in bedwang te houden. J. ging zo te keer dat ze even flauw viel maar ik kon gelukkig haar hoofd opvangen. Terwijl ik probeer om J. weer bij te brengen worden we plotseling opgeschrikt door een agent die met een hond aan de lijn ons komt wegjagen. We vluchten een portiek in waar we een paar trappen oplopen. Daar ben ik met J. gebleven tot ze weer een beetje was gekalmeerd."

23. In een door de advocaat van verzoeker overgelegde verklaring, opgemaakt door getuige Ti. , staat onder meer het volgende vermeld:

"Toen ik weer buitenkwam zag ik dat Ng. hardhandig werd opgepakt en in een busje gesleurd. Ook zag ik een agent met een hond aan de lijn, die iedereen op afstand hield.

Samen met andere kijkers, vrienden bekenden en onbekenden stond ik halverwege X en het politiebusje. Ik zag H. langskomen die vroeg naar zijn vriendin. Even later zie ik 2 agenten die H. tegen het busje werken met een knuppel slaan en hem naar de grond werken. Als 2 agenten op hem zitten zie ik plotseling ook een hond in H. zijn been graaien. Ik schreeuw "klootzakken, teringlijders". Een agent komt van H. vandaan en snelt naar mij toe. Ik loop enigszins haastig weg, maar draai me even verder om. Op dat moment slaat die agent mij met een vuistslag in mijn gezicht en ik val op de grond. De agent boeit me en trekt me overeind. Vervolgens zet hij me op mijn knieën tegen het busje in dezelfde plas water als waar H. ook in ligt. De hond is dan inmiddels weg. De agent die mij de klap gaf was dezelfde agent die ik eerder al had zien lopen met de hond. Omdat ik verder met mijn gezicht tegen het busje heb gezeten heb ik niet veel meer gezien. Wel zag ik dat de agent die op H. zat op een gegeven moment van hem afging. Ik hoorde H. ook enkele keren roepen "haal me uit die plas ik ga kapot hier". Apart van de anderen werd ik afgevoerd naar het bureau."

24. In een door de advocaat van verzoeker overgelegde verklaring, opgemaakt door getuige Ng., staat onder meer het volgende vermeld:

"Toen ik op vrijdagnacht even X uitliep zag ik 2 agenten bezig met het aanhouden van P., een vriend van mij. Ik vraag aan P. of alles goed is maar ik word meteen weggeduwd en loop vervolgens richting Y. Vandaar loop ik via een omwegje weer terug richting X. Ik zie dat Pi. en ook Ti. uit X naar buiten komen. Als Pi. ziet dat z'n broer is opgepakt en vraagt aan de agenten waarom dat is gebeurd wordt ook hij in de boeien gezet. Ik hoor nog dat hij zegt "dit slaat nergens op". Pi. gedraagt zich heel rustig en laat het over zich heen gaan. Ondertussen komt er een ander politiebusje aanrijden. 2 agenten springen eruit en rennen op ons af. Ik word er zomaar uitgepakt, geboeid en in het busje gezet. Terwijl ik in het busje zit zie ik H. die X binnengaat en er weer uitkomt. Als hij langs mijn busje loopt zie ik dat hij naar mij kijkt. Op dat moment zie ik dat een agent hem vastpakt en een andere agent met een knuppel begint te meppen. Ik schreeuw vanuit het busje "waar zijn jullie mee bezig". Dan zie ik dat er een hond aan zijn been zit terwijl H. op de grond ligt met een agent erboven op. Ik kan het niet langer meer aanzien en worstel mij via de voorkant van de auto naar buiten. Ik heb geschreeuwd "genoeg, genoeg, hou op". Dan word ik weer gegrepen en hardhandig in het busje gewerkt en afgevoerd."

25. In een door de advocaat van verzoeker overgelegde verklaring, op 28 september 2000 opgemaakt door getuige S., staat onder meer het volgende vermeld:

"Toen ik omstreeks 02.00 uur met mijn vriendin J. uit X kwam zag ik mijn vriend Ng. in een politiebusje zitten dat voor de deur stond. Aan de agenten bij het busje vraag ik wat er aan de hand is en waarom Ng. is opgepakt. De agenten geven daar geen antwoord op en roepen dat we weg moeten gaan. In een flits zie ik dat andere agenten H. neer knuppelen en dat hij op de grond valt. Aan z'n been zit een hond te bijten. J. en ik rennen naar H. en roepen tegen de agenten 'haal die hond uit z'n been'. J. valt even flauw maar komt weer bij als er een andere agent met een hond op ons afkomt. Deze hond zat aan een riem en ging lelijk te keer. Gelukkig konden we wegrennen, samen met Bs. die ons een beetje probeerde te kalmeren."

26. Bij brief van 6 augustus 2001 heeft de schadeverzekeraar van de politie Flevoland een afwijzend standpunt ingenomen ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding van verzoeker. Dit standpunt luidt onder meer als volgt:

"Met betrekking tot bovengenoemde kwestie begrijpen wij dat - kort gezegd - het volgende zich op de bewuste avond heeft afgespeeld.

In de avond van 1 september 2000 was het onrustig in het centrum van Almere-Haven. De politie werd verzocht (preventief) toezicht te houden. Op enig moment zijn er jongeren die de surveillerende agenten proberen te provoceren, door op straat zichtbaar alcohol te nuttigen en een leeg blikje richting agenten te werpen. Hierop wordt gereageerd door de betrokken agenten en uiteindelijk wordt de onwillige persoon aangehouden. Omstanders bemoeien zich hiermee waaronder de broer van uw cliënt, welke vervolgens ook wordt aangehouden. De gebeurtenissen volgen zich dan snel op. De diensthond wordt tevoorschijn gehaald en vanwege de aanhoudende bedreigende situatie wordt om spoedassistentie gevraagd.

Uw cliënt komt dan in beeld. Hij tracht de werkzaamheden van de agenten, die de aangehouden verdachten willen transporteren, te verhinderen. Ondanks waarschuwingen weigert uw cliënt zich uit de voeten te maken. Hij wordt dan zelf aangehouden. Hiertegen pleegt hij krachtig verzet middels fysiek geweld. Waarschuwing volgt, de wapenstok wordt gehanteerd. Uw cliënt blijft weigeren mee te werken en blijft zich hevig verzetten, waardoor hij en de agenten ten val komen. De in het nauw geraakte politieagenten roepen om assistentie van de hondenbegeleider. Deze laat op commando de gecertificeerde hond uw cliënt bijten indien uw cliënt aanstalten maakt wederom fysiek geweld toe te passen. Eerst na langdurig inbijten staakt uw cliënt zijn verzet. Een situatie die de betrokken hondenbegeleider doet vermoeden dat uw cliënt onder verdovende middelen verkeerde. Onderwijl probeerden de in het politievoertuig bevindende aangehouden zich te bevrijden.

Vaststaat dat er sprake was van een uiterste bedreigende sfeer ten aanzien van de persoonlijke veiligheid van de agenten alsmede de openbare orde. Er werd fysiek geweld uitgeoefend door de aangehouden verdachten. Er is gewaarschuwd voor geweldstoepassing. Gezien de feiten en omstandigheden zijn wij van mening dat de geweldstoepassing geenszins in strijd is geweest met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Wij voelen ons in deze stellingname gesterkt door het standpunt van het openbaar ministerie dat tot de gelijkluidende conclusie komt. Wij wijzen aansprakelijkheid van de hand."

27. Bij brief van 16 augustus 2001 klaagde (de advocaat van) verzoeker bij korpschef Ho. over de trage afhandeling van de klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"In bovengenoemde brief (...) heb ik reeds opgemerkt dat de afhandeling van de klacht in dezen op z'n zachts gezegd niet de schoonheidsprijs verdient. Belangrijkste aspect hierbij is met name dat de initiële klacht reeds eind september/ begin oktober is ingediend en thans nog steeds niet is afgerond.

(...)

Uit de mij ter hand gestelde stukken kan ik enkel en alleen afleiden dat het tijdsverloop in belangrijke mate is ontstaan als gevolg van het feit dat eerst op 10 januari (te weten 14 weken na indiening van de klacht) het gesprek met M. van politie Flevoland heeft plaatsgevonden en ondergetekende vervolgens gedurende de periode vanaf medio januari t/m eind april doende is geweest om het proces-verbaal van politie te mogen ontvangen, nadat ondergetekende een aantal malen van het kastje naar de muur is gestuurd door respectievelijk de politie en het openbaar ministerie. Thans zijn inmiddels wederom zes weken verstreken en tot op heden verkeert cliënt nog steeds in het ongewisse omtrent de verdere afhandeling van zijn klacht. Naast het feit dat dit een grote mate van onzekerheid voor cliënt met zich meebrengt die als gevolg van de hele gang van zaken zeer ernstig letsel heeft opgelopen, behoeft het uiteraard geen nader betoog dat de hele gang van zaken ook de geloofwaardigheid en het vertrouwen in de klachtenprocedure ernstig ondermijnt.

Ik verzoek u dan ook om mij per omgaande mee te delen op welke termijn de kwestie thans afgehandeld zal worden. Bovendien meen ik dat het op z'n plaats is om mij schriftelijk nader te informeren omtrent de hele gang van zaken en de redenen waarom deze kwestie thans nog steeds niet afgehandeld is en cliënt zelfs niet is meegedeeld op welke termijn één en ander - alsnog - zal plaatsvinden."

28. In reactie op de klacht over de behandelingsduur van de klacht liet Ma. van de politie Flevoland bij brief van 24 augustus 2001 (de advocaat van) verzoeker onder meer het volgende weten:

"De klacht van de heer H. zal op 13 september a.s. door de klachtencommissie worden behandeld. Naar verwachting zal de klachtencommissie op 27 september haar advies met betrekking tot de klacht kunnen vaststellen. De korpsbeheerder zal vervolgens naar verwachting begin oktober zijn eindoordeel met betrekking tot de klacht kunnen vaststellen.

De reden voor de vertraging in de afhandeling van de klacht hangt onder meer samen met het feit dat betrokkene tevens een schadeclaim heeft ingediend naar aanleiding van het gewraakte politieoptreden. Voor de politie Flevoland geldt, zoals voor iedere verzekeringnemer, de verplichting zich in het kader van de behandeling van een schadeclaim, te onthouden van uitlatingen die mogelijk zouden kunnen wijzen op het erkennen van aansprakelijkheid. Inmiddels heeft de schadeverzekeraar van de politie Flevoland haar oordeel gegeven over de claim van betrokkene. De klacht kan derhalve thans verder worden behandeld.

Voor zover u aangeeft dat u door het openbaar ministerie en de politie Flevoland van het kastje naar de muur bent gestuurd ten aanzien van het verstrekken van het proces-verbaal in deze verwijs ik u naar de bepalingen van de Wet Politieregisters waaraan de politie Flevoland zich dient te houden."

29. Bij brief van 17 september 2001 liet Ma. van de politie Flevoland (de advocaat van) verzoeker onder meer weten, dat de geplande vergadering van de klachtencommissie van 13 september 2001 geen doorgang had kunnen vinden en de klacht op 27 september 2001 door de klachtencommissie zou worden behandeld.

30. Bij brief van 18 september 2001 berichtte korpschef Ho. de (fungerend) hoofdofficier van justitie Po. te Zwolle, dat het onderzoek naar de klacht van H. was afgerond. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De klacht

Klager stelt ten eerste dat hij zonder aanleiding is geslagen met de wapenstok. Klager stelt ten tweede dat hij, terwijl hij geboeid was, is gebeten door een diensthond. Klager stelt ten derde dat hij een kwartier op de grond moest liggen. Klager stelt ten vierde dat een politieambtenaar boven op hem zat. Klager stelt ten vijfde dat, gelet op het gepleegde strafbare feit, het politieoptreden strijdig is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Klager stelt ten zesde dat de hond uit eigen beweging heeft gehandeld, de hondengeleider was kennelijk niet aanwezig, aldus klager.

Op 13 oktober 2000 werd een aansprakelijkstelling ontvangen van de werkgever van klager. De aansprakelijkstelling is in behandeling genomen door de verzekeraar van politie Flevoland. Op 6 augustus 2001 werd iedere vorm van aansprakelijkheid afgewezen.

De procedure

De klacht werd door mij ontvangen op 9 oktober 2000. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Zuid heeft een onderzoek laten instellen. Op 10 januari 2001 is met klager, in het bijzijn van diens advocaat, een gesprek gevoerd. Het onderzoek werd afgerond op 22 maart 2001. Het verslag werd door mij ontvangen op 26 maart 2001. Op 29 juni 2001 werd een nadere reactie van de advocaat van klager ontvangen. In verband met het wachten op de uitslag inzake de aansprakelijkstelling heeft de procedure op grond van de regionale klachtenregeling stil gelegen. Dit overeenkomstig de geldende verzekering op grond waarvan politie Flevoland zich dient te onthouden van uitspraken die er op zouden kunnen wijzen dat aansprakelijkheid wordt erkend.

De feiten

In de nacht van 1 op 2 september 2000 was het onrustig in het centrum van Almere-Haven. Er waren problemen met horecabezoekers. Door medewerkers van horecagelegenheden werd aan de politie verzocht preventief toezicht te houden. Op enig moment waren er een aantal jongeren die de politieambtenaren provoceerden door op straat zichtbaar alcohol te nuttigen en een leeg blikje richting de politieambtenaren te gooien. Hierop werd gereageerd door politieambtenaren, en een persoon werd aangehouden. Omstanders bemoeiden zich met de aanhouding. De situatie escaleerde en de diensthond werd ter plaatse gebracht en er werd om assistentie gevraagd. Klager probeerde de werkzaamheden van de politieambtenaren te belemmeren. Ondanks bevelen daartoe, weigerde klager zich te verwijderen. Klager werd zelf aangehouden. Klager verzette zich tegen zijn aanhouding middels fysiek geweld. Tegen klager werd, nadat was gewaarschuwd, de korte wapenstok gebruikt. Klager bleef de aanhouding tegenwerken ten gevolge waarvan klager en de politieambtenaren ten val kwamen. De politieambtenaren verzochten de hondengeleider om assistentie. De hondengeleider liet op commando de diensthond klager bijten. De diensthond was aangelijnd. Een omstander probeerde het werk van de hondengeleider te belemmeren. Na langdurig inbijten staakte klager zijn verzet. Tijdens dit alles probeerden reeds aangehouden personen, die in de dienstvoertuigen zaten, zich te bevrijden.

De beoordeling

1. Zonder aanleiding geslagen met wapenstok

Uit de diverse rapportages en geweldmeldingen blijkt dat de korte wapenstok op juiste gronden is gebruikt. Klager verzette zich hevig tegen zijn aanhouding. Daarbij was sprake van fysiek geweld aan de zijde van klager. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

2. Gebeten door diensthond, terwijl klager geboeid was

Op het moment dat de diensthond tegen klager werd ingezet, was klager nog niet geboeid. Wat klager hier stelt is pertinent onjuist. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

3. Kwartier op de grond gelegen

Gelet op het gedrag van klager is hij enige tijd, in afwachting van zijn vervoer naar het ziekenhuis, aan de grond gehouden. De hectiek van de situatie heeft hierin zeker een rol gespeeld. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

4. Politieambtenaar zat op klager

Klager werd enige tijd aan de grond gehouden, in een dusdanige greep dat de kans, dat de veiligheid van klager en die van de betrokken politieambtenaren in gevaar kwam, zo klein mogelijk was. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

5. In strijd gehandeld met beginselen proportionaliteit en subsidiariteit

Het politieoptreden voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het tegen klager aangewende geweld is opgevoerd. Klager heeft het aangewende geweld aan zichzelf te wijten. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

6. Diensthond handelde uit eigen beweging

Ook deze stelling van klager is niet juist. De diensthond is door de hondengeleider op commando aangelijnd ingezet tegen klager. Klager staakte zijn verzet in eerste instantie niet. Dit had tot gevolg dat de diensthond voor een langere tijd werd ingezet. Tijdens het inzetten van de diensthond poogde een omstander de werkzaamheden van de hondengeleider te belemmeren. Het inzetten van de diensthond was naar mijn mening rechtmatig. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

Zienswijze

Ik acht de klacht ongegrond. Overeenkomstig de vastgestelde klachtenprocedure wil ik u herinneren aan de reactietermijn van 1 week. Indien ik geen reactie van u ontvang, ga ik er vanuit dat u het eens bent met mijn voorstel. Het verslag zal ik met mijn voorstel tot afdoening en uw eventuele reactie naar de korpsbeheerder sturen die dit aan de klachtencommissie zal voorleggen."

31. Bij brief van 23 oktober 2001 verzocht (de advocaat van) verzoeker korpschef Ho. nader te worden geïnformeerd over het verloop van de behandeling van de klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik verzoek u om mij mee te delen of de klacht van de heer H. inderdaad op 27 september jl. door de klachtencommissie is behandeld en zo ja, op welke termijn wij het eindoordeel met betrekking tot de klacht tegemoet kunnen zien.

Ten aanzien van de opmerkingen van Ma. omtrent de reden voor de vertraging in de afhandeling van de klacht merk ik op dat het de politie niet alleen zou hebben gesierd indien zij de argumenten te dien aanzien nog los van de juistheid tijdig aan mijn cliënt zou hebben meegedeeld, doch één en ander ook in flagrante strijd is met de bepalingen te dien aanzien in de klachtenregeling."

32. In antwoord op zijn brief van 23 oktober 2001 berichtte korpschef Ho. (de advocaat van) verzoeker onder meer het volgende:

"De klacht van de heer H. is inderdaad behandeld op 27 september jl. De commissie heeft aangegeven dat zij een expert op het gebied van diensthonden wil horen. Deze zal op de vergadering van 15 november a.s. een toelichting geven. Naar verwachting zal dit ertoe leiden dat de klacht pas in december van dit jaar zal kunnen worden behandeld.

Ten aanzien van uw opmerkingen met betrekking tot het uitblijven van een vertragingsbericht deel ik u mede dat u daarin gelijk heeft. Nagelaten is u tijdig in kennis te stellen van de vertraging in de behandeling van de klacht. Daarvoor bied ik u mijn verontschuldigingen aan."

33. Bij brief van 14 november 2001 liet een officier van justitie te Zwolle verzoeker onder meer het volgende weten:

"Op mijn parket is een proces-verbaal binnengekomen, waarin u als verdachte bent aangemerkt.

Inmiddels heb ik besloten u daarvoor niet (verder) te vervolgen. De reden hiervoor is dat naar mijn oordeel:

u zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan bent getroffen.

Deze zaak is hiermee afgedaan, tenzij:

a. ik op grond van nieuwe feiten of omstandigheden deze beslissing moet herzien;

b. het gerechtshof alsnog een vervolging beveelt. Dat kan als een ander, die is benadeeld door het feit waarvan u nu verdacht wordt, zich beklaagt over mijn beslissing u niet te vervolgen.

Mocht er in de toekomst opnieuw een proces-verbaal tegen u worden opgemaakt, dan zal de strafvervolging in de nieuwe zaak in beginsel worden doorgezet.

De officier van justitie."

34. Bij brief van 12 maart 2002, berichtte de korpsbeheerder (de advocaat van) verzoeker, dat de klacht was afgerond. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 15 november 2001 heeft de klachtencommissie van de politie Flevoland mij geadviseerd de door u ingediende klacht met betrekking tot het vijfde onderdeel ten dele gegrond, en voor het overige ongegrond te verklaren. (...) Ik kan mij verenigen met het advies van de commissie met uitzondering van het vijfde onderdeel.

Ik heb het advies van de klachtencommissie, met name het vijfde klachtonderdeel besproken met de voorzitter van de klachtencommissie en de wnd. korpschef. De wnd. korpschef heeft vervolgens op verzoek van de klachtencommissie haar visie op dit vijfde onderdeel nog eens nader toegelicht.

De visie van de korpsleiding luidt dat bij de inzet van de diensthond vooraf dient te worden gewaarschuwd, behoudens omstandigheden waarin sprake is van noodweer of de situatie anderszins niet toelaat dat direct optreden achterwege blijft.

Naar het oordeel van de korpsleiding is in casu meerdere malen door verschillende politieambtenaren expliciet gewaarschuwd dat geweld zou worden aangewend. Op het moment dat deze waarschuwing werd gegeven was een tweede diensthond reeds zichtbaar aanwezig. Er is een waarschuwing voor het aanwenden van geweld gegeven in een setting waarbij niet zomaar publiek aanwezig was, maar waarin alle betrokkenen (de groep tot wie de waarschuwing zich richtte) eigenlijk al konden worden beschouwd als verdachten.

Hoewel in de rapportages pas als derde criterium genoemd, weegt het voor de korpsleiding zwaar dat in dit geval een collega op de grond lag en werd belaagd door de klager. De bewuste collega riep daarbij luid om de hond. De klager maakte aanstalten om de collega met de vuist in het gezicht te stompen. Op dat moment werd de diensthond tegen klager ingezet. Dit kan naar het oordeel van de korpsleiding worden beoordeeld als een situatie waarin er sprake is van noodweer. Het in dit geval specifiek waarschuwen voor de inzet van een diensthond had geleid tot een latere inzet van de diensthond en had naar alle waarschijnlijkheid ernstig letsel aan het gezicht van de collega tot gevolg gehad. De korpsleiding blijft dan ook bij haar standpunt dat in dit geval juist is gehandeld.

De commissie heeft kennisgenomen van de visie van de korpsleiding dat er sprake is van een waarschuwingsplicht bij de inzet van een diensthond behoudens de omstandigheden waarin sprake is van noodweer of een situatie het anderszins niet toelaat dat direct optreden achterwege blijft.

Ik neem het advies van de commissie over met uitzondering van het oordeel bij het vijfde onderdeel. Met betrekking tot het vijfde onderdeel neem ik de visie van de korpsleiding over. Ik verklaar, gezien de bovenstaande motivering, de door u ingediende klacht derhalve geheel ongegrond.

Voor de vertraging in de afhandeling van de klacht bied ik mijn verontschuldigingen aan."

35. In het advies van de klachtencommissie van de politie Flevoland van 15 november 2001, staat onder meer het volgende vermeld:

"De procedure

De klacht werd door de regionale korpschef ontvangen op 9 oktober 2000. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Zuid heeft een onderzoek laten instellen. Het onderzoek werd afgerond op 22 maart 2001. De klacht is op 20 september 2001 aan de commissie verzonden. De klacht is op 27 september 2001 en 19 oktober 2001 besproken. De commissie heeft vervolgens op 15 november 2001 twee experts op het gebied van politiesurveillancehonden gehoord en haar advies vastgesteld.

(...)

De beoordeling

1. Zonder aanleiding geslagen met wapenstok

Op grond van de rapportages constateert de commissie dat de korte wapenstok op juiste gronden is gebruikt. Voorafgaand aan het gebruik van de wapenstok werd klager gewaarschuwd. Klager verzette zich hevig tegen zijn aanhouding. Daarbij was sprake van fysiek geweld aan de zijde van klager.

De commissie meent dat juist is gehandeld en acht dit onderdeel ongegrond.

2. Gebeten door diensthond, terwijl klager geboeid was

Op grond van de rapportages constateert de commissie dat klager, op het moment dat de diensthond werd ingezet, nog niet volledig geboeid was. De politie was nog bezig met het boeien, doch door het grote verzet van de zijde van klager kwam zij niet verder dan het omleggen van de boeien om een hand. De commissie acht dit onderdeel derhalve ongegrond.

3. Kwartier op de grond gelegen

Op grond van de rapportages constateert de commissie dat klager, gelet op zijn gedrag en in afwachting van zijn overbrenging naar het ziekenhuis, enige tijd aan de grond is gehouden. Mede gelet op de hectiek van de situatie acht de commissie dit geen onbehoorlijke gang van zaken en acht dit onderdeel derhalve ongegrond.

4. Politieambtenaar zat op klager

Zoals reeds aangegeven bij de beoordeling van het derde onderdeel werd klager enige tijd aan de grond gehouden. Dit geschiedde in een dusdanige greep dat de kans, dat de veiligheid van klager en die van de betrokken politieambtenaren in gevaar zou worden gebracht, zo klein mogelijk was. Op grond hiervan acht de commissie het op klager zitten niet onbehoorlijk en acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

5. In strijd gehandeld met beginselen proportionaliteit (mate waarin geweld is toegepast) en subsidiariteit (juiste volgorde qua geweldsinzet)

Op grond van het dossier merkt de commissie op dat geweld bevoegd kan worden aangewend als het beoogde doel zwaarder weegt dan het belang dat wordt geschonden, in dit geval de lichamelijke integriteit van klager. Er dient daarnaast geen andere, voor de betrokken burger minder belastende weg open te staan om hetzelfde doel te bereiken. Het tegen klager aangewende geweld is opgevoerd. Nadat de wapenstok zonder effect was gebruikt werd de diensthond ingezet. De beslissing over te gaan tot het inzetten van de diensthond kon naar het oordeel van de commissie genomen worden. Echter de wijze waarop de diensthond tegen klager is ingezet acht de commissie niet juist. Voorafgaand aan de inzet is namelijk niet gewaarschuwd dat tot inzet van de diensthond zou worden overgegaan. Daarnaast meent de commissie dat de diensthond weliswaar erg lang is ingezet, doch dat dat gegeven de situatie onvermijdelijk was. De ervaring leert namelijk dat het opnieuw laten bijten van een hond veel zwaarder letsel veroorzaakt dan het eenmalig - zelfs langdurig - inbijten. In dit geval was gezien het gedrag van klager niet te verwachten dat het verzet van klager, als de hond in een vroeger stadium had losgelaten, zou ophouden en zou opnieuw inzetten van de hond nodig zijn geweest.

De commissie meent dan ook dat dit onderdeel ten dele gegrond is en ongegrond is. Gegrond waar het de schending van het subsidiariteitsbeginsel betreft in verband met het niet naleven van de waarschuwingsplicht en ongegrond terzake het gestelde inzake het proportionaliteitsbeginsel.

6. Diensthond handelde uit eigen beweging

Op grond van de rapportages acht de commissie het uiterst onaannemelijk dat de diensthond uit eigen beweging heeft gehandeld en de commissie acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht met betrekking tot het vijfde onderdeel ten dele gegrond, en voor het overige ongegrond te verklaren. Voor haar motivering wordt verwezen naar de overwegingen dienaangaande."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt onder meer naar voren onder punt A.15. en A.20.

2. Op 16 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van verzoeker waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"De klacht is door de commissie integraal afgewezen. De officier van justitie acht H. weliswaar schuldig maar stelt geen vervolging in omdat hij door zijn verwondingen al voldoende is gestraft. H. heeft 29 dagen in het ziekenhuis gelegen, verscheidene operaties ondergaan, alsmede een huidtransplantatie. Na ruim 4 maanden kon hij weer naar zijn werk. Nu nog heeft hij 's avonds een dik onderbeen en kan hij moeilijk opkomen uit hurkstand. Zijn been is getekend met een lelijke diepe wond. Zijn vertrouwen in de integriteit en het zelfcorrigerend vermogen van de politie Flevoland en in de onafhankelijkheid van de commissie zijn volledig verdwenen, hetgeen hem zeer frustreert. De gehele gang van zaken is voor hem uiterst onbevredigend en onrechtvaardig verlopen.

(...)

Het heeft er alle schijn van dat de politie zich nadrukkelijk wilde manifesteren. Dat kon, toen een van de aanwezigen werd gesignaleerd met een bierblikje. Door direct, zonder meer, een proces verbaal uit te delen en deze persoon meteen in de boeien te slaan toen hij niet zijn naam wilde opgeven, zette de politie de toon en er ontstond een vijandige sfeer. Met enige tact hadden de eerste 2 agenten zonder meer de rust kunnen handhaven maar door hun macho-optreden oogstten zij slechts afkeuring en onbegrip.

Het duurde dan ook niet lang voordat deze agenten, hun collega's die om de hoek klaar stonden met 2 auto's en honden, te hulp riepen. Als deze agenten uit de auto springen en gaan "vegen" ontstaat er chaos, geblaf, geschreeuw, gegil. Wie niet meteen weg was of de verkeerde kant opliep werd geslagen geknuppeld gebeten en geboeid. In die wanorde kwam H. zijn vriendin ophalen. Als hij dan niet meteen weggaat bij het politiebusje wordt hij van achteren vastgegrepen, geknuppeld, tegen het busje gesmeten en naar de grond gewerkt door 2 agenten. In zijn val grijpt hij zich vast aan de boeien van een agent die daardoor uit balans wordt gebracht. H. komt op zijn buik op de grond te liggen met een agent op zijn rug die ook zijn 2de arm boeit. In paniek heeft een van de 2 agenten om de inzet van de hond geroepen. Die komt vervolgens als H. al ligt, in zijn been bijten. De inzet van de hond was dan ook volkomen overbodig. De 2 agenten hadden H. al onder controle en eventueel had de agent, zonder de hond ook zelf nog kunnen assisteren. Terwijl de hond nog in zijn been bijt, komen omstanders in het verweer en ook een arrestant Ng. worstelt zich geboeid en wel uit het busje omdat hij het niet kan aanzien. De hondengeleider laat zijn hond alleen en gaat achter een van de omstanders aan. Onderwijl schreeuwt H. enkele keren "haal die hond uit mijn been". Omdat zijn baas er niet bij is blijft de hond maar doorbijten met de zware verwonding als gevolg. De baas van de hond heeft ook niet gehoord dat H. schreeuwt. Noch de agent met de hond, noch de agent die lange tijd op de rug van H. zit, hebben zich vergewist van de ernstige schade die de hond heeft aangericht. Pas wanneer een derde politieploeg arriveert, is daar een agent bij die het been van H. bekijkt en onmiddellijk een ambulance inschakelt. H. geeft ook nadrukkelijk aan dat hij niet heeft geslagen of geschopt. Wel heeft hij geprobeerd om overeind te blijven. Zijn bovenbeen zit ook onder de blauwe plekken van het geknuppel.

(...) H. heeft een klacht ingediend en hem wordt in het rapport zodanig verzet verweten dat het politieoptreden daarmee wordt goedgepraat. Het rapport is zodanig geredigeerd dat alle klachtonderdelen successievelijk worden verworpen. Mede door het ontbreken van de oorspronkelijke geweldsrapportages kan de politie nu alles ontkennen of naar eigen voordeel uitleggen, aanvullen of wijzigen. Op 10 januari 2001 heeft dhr. M. samen met H. een gesprek gehad met de samensteller van het (concept)rapport M. van de politie Flevoland. Het rapport is alleen gebaseerd op verklaringen van de verbalisanten en M. maakt bij die gelegenheid ook duidelijk dat de getuigenissen van de agenten veel belangrijker zijn dan die van H. of anderen. Wat met de door dhr. M. vervolgens toegestuurde getuigenverklaringen van andere betrokkenen is gebeurd, is niet bekend. Het concept rapport is op 26 april 2001 als definitief rapport binnengekomen bij dhr. M. H. noch anderen zijn door de politie nader ondervraagd voor deze definitieve versie. Die versie is tegelijkertijd toegestuurd aan de officier van justitie. Logisch dat deze tot de conclusie komt dat het H. zijn eigen schuld is. Ook de verzekeringsmaatschappij van de politie ziet hierin voldoende aanwijzingen om een claim af te wijzen.

De uitgebreide reactie van dhr. M. op dit rapport aan de politie levert geen enkele reactie op van hun kant, niet eens een bevestiging van ontvangst. Niets heeft zin. De onafhankelijke klachtencommissie politie Flevoland laat ook niets van zich horen. H. noch anderen worden opgeroepen om hun standpunt toe te lichten hoewel dit in de regeling is opgenomen. Over welke informatie deze commissie precies beschikt is onduidelijk. Wel is duidelijk dat de korpschef net zo lang met de commissie correspondeert totdat alle punten van tafel zijn. Het is beschamend om te lezen dat ze voor alle mogelijke kritiek wel een goede verklaring weten te verzinnen; "dreigde in het gezicht te worden geslagen" of "beroep op noodweer". Ook het relaas van agent Bo. is schokkend. Volgens zijn opvatting mag je iemand die een hoge pijngrens heeft extra lang laten bijten evenals drugsgebruikers. Zo'n man hoort absoluut niet bij de politie thuis.

Naast het feit dat de commissie zich van haar eigen reglement weinig aantrekt, moet worden geconstateerd dat ze wel heel eenzijdig is geïnformeerd. De commissie geeft ook op geen enkele manier aan welke overwegingen hebben geleid tot haar eindconclusie. Ze volstaat met de mededeling dat de klacht ongegrond is bevonden. Ronduit schandelijk om na ruim 1,5 jaar met zo'n antwoord te komen.

(...)

Het indienen van een klacht tegen de politie heeft op deze manier tot gevolg dat de aangever zelf wordt beschuldigd van grof geweld, terwijl de feitelijke gang van zaken volledig omgekeerd was. Van daders worden slachtoffers gemaakt en van slachtoffers daders. Zoals de zaken nu lopen zal H. ook bij een volgend geval van zinloos politiegeweld geen klacht meer indienen."

3. Bij de opening van het onderzoek op 27 september 2002, zond de Nationale ombudsman verzoeker een afschrift van enkele door de korpsbeheerder (op verzoek van de Nationale ombudsman) toegezonden (gewelds)rapportages. Bij brief van 18 november 2002 reageerde verzoeker onder meer als volgt op deze rapportages:

"Bij deze alvast dank voor de wijze waarop u het dossier heeft bestudeerd. (...) Over deze rapportages (de geweldsrapportages; N.o.) zijn wel een aantal opmerkingen te maken. Zo is het rapport van agent He. erg kort, terwijl hij toch degene was die het meest in het nauw verkeerde. Hij meldt daar niets van, geeft ook niet aan dat hij om inzet van de hond heeft geroepen en ook niet dat het erg lang duurde voordat H. zijn verzet staakte met de hond aan zijn been. Het rapport van He. is gedateerd op maandag 4 september. Hij noemt H. dan nog niet bij naam.

Dit rapport maakt op ons een betrouwbare indruk hoewel het niet is ondertekend. Het rapport van agent B. is opgemaakt op 7 september terwijl dat binnen 48 uur dient te zijn. Het rapport is ook niet op het daartoe bestemde formulier opgemaakt zoals dat van agent He., maar speciaal gericht aan de korpsleiding. Op maandag 4 september, dinsdag 5 september en woensdag 6 september hebben er in verschillende kranten in Almere berichten gestaan over het politieoptreden en is het tot de korpsleiding doorgedrongen dat er nogal wat kritiek was ontstaan.

Ook agent B. geeft niet aan dat hij in gevaar is geweest en ook niet dat hij om de inzet van de hond heeft geroepen. Hij geeft ook niet aan dat H. nog uitzonderlijk lang verzet heeft gepleegd nadat de hond in zijn been beet. Dat zou toch op zijn minst opgemerkt moeten zijn. Het rapport van agent T. is gedateerd op 2 september. Hij schrijft letterlijke passages uit het verslag van collega Bo. over terwijl dat verslag is gedateerd op 3 september en het toch de bedoeling is om een eigen weergave te beschrijven. De naam van H. is kennelijk al wel bij hem bekend. H. is op 2 september in het ziekenhuis voor het eerst gehoord om 13.30 uur door andere collega's die vervolgens een handgeschreven proces verbaal hebben uitgewerkt. Kennelijk heeft Bo. gewacht met zijn geweldsrapportage totdat de personalia van H. bekend waren. Omdat T. het verhaal van Bo. over neemt moet zijn verslag van een later tijdstip zijn. T. geeft ook agent Br. een rol in het gebeuren maar een eigen verslag van Br. ontbreekt evenals dat van O.!

Het verslag van agent Bo. bevat verschillende passages die sterk de indruk wekken dat hier iemand bezig is om zijn optreden achteraf, zeer uitgebreid en overwogen, te verdedigen in plaats van een zakelijk verslag te maken. Met name de passage waarin de hond op H. wordt ingezet krijgt buitengewoon veel aandacht en zijn heldhaftig optreden ter bescherming van zijn hond tegen dierenkwelling komt wel erg onwaarschijnlijk over. Het wekt sterk de indruk van een latere datum te zijn .

Bo. maakt ook gewag van het feit dat hij de diensthond direct heeft losgemaakt nadat de handboeien waren omgelegd. Geen enkele andere collega maakt daar melding van.

Al met al wijdt agent Bo. een halve pagina aan zijn actie tegen H. en doen He. en B. dit kort en zakelijk af. Verschillende getuigen hebben gezien dat agent Bo. zijn hond alleen heeft gelaten en achter anderen is aangegaan.

(...)

Al met al komt het relaas van Bo. bepaald niet overtuigend over. Wellicht dat in een later stadium agent B. meer helderheid kan verschaffen omdat die geruime tijd op H. heeft gezeten."

C. Standpunt korpsbeheerder

Op 10 december 2002 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder op de klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Geslagen met de wapenstok

Voor mijn reactie verwijs ik u tevens naar het eindoordeel d.d. 12 maart 2002 op de klacht. De korte wapenstok is op juiste gronden gebruikt. Voorafgaand aan het gebruik van de wapenstok is klager gewaarschuwd dat geweld zou worden gebruikt. Klager verzette zich hevig tegen zijn aanhouding. Het gebruik van de wapenstok was derhalve rechtmatig.

Politiehond ingezet terwijl klager reeds geboeid op de grond lag

Voor mijn reactie verwijs ik u tevens naar het eindoordeel d.d. 12 maart 2002 op de klacht. Op het moment dat de diensthond tegen klager werd ingezet was klager nog niet volledig geboeid.

Politiehond ingezet terwijl de hond niet onder directe controle van de hondengeleider was

Voor mijn reactie verwijs ik u tevens naar het eindoordeel d.d. 12 maart 2002 op de klacht. Ik acht het uiterst onaannemelijk dat de diensthond uit eigen beweging heeft gehandeld.

Politiehond heeft uitzonderlijk lang gebeten en er werd niet gereageerd op het herhaaldelijk verzoek om een einde te maken aan het bijten van de hond

Voor mijn reactie verwijs ik u tevens naar het eindoordeel d.d. 12 maart 2002 op de klacht. De diensthond is inderdaad lang ingezet. Gelet op het door klager geboden verzet (waarbij klager fysiek geweld niet schuwde) was dit onvermijdelijk. Het gebruik van de wapenstok had op klager geen effect. Derhalve bleek het inzetten van de diensthond noodzakelijk. Het opnieuw laten bijten door een diensthond heeft in het algemeen veel zwaarder letsel tot gevolg dan wanneer een diensthond eenmalig (al dan niet langdurig) bijt.

Gewond in plas water op de grond laten liggen

Voor mijn reactie verwijs ik u tevens naar het eindoordeel d.d. 12 maart 2002 op de klacht. Klager is, gelet op zijn gedrag en in afwachting van zijn overbrenging naar het ziekenhuis, enige tijd aan de grond gehouden.

Geweigerd schade te vergoeden

De schadeverzekeraar van politie Flevoland (…) heeft inderdaad besloten dat van vergoeding van schade geen sprake kan zijn.

Klacht ruim anderhalf jaar later afgehandeld

De werkwijze ten aanzien van de behandeling van klachten is inmiddels gewijzigd. Getracht wordt de vertraging in de behandeling van klachten zo veel als mogelijk terug te dringen. De klacht van klager is inderdaad buiten de termijn van de regionale klachtenregeling afgehandeld. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Wat is de precieze toedracht geweest? Wie lag(en) er op de grond en in welke exacte positie? Op welk moment is de eerste handboei aangelegd en door wie? Wat was de rol van betrokken ambtenaar Br. gedurende de worsteling met verzoeker?

Klager bemoeide zich met het gereed maken van enkele aangehouden personen voor transport. Nadat klager fysiek geweld gebruikte en zich schuldig maakte aan belediging is hij aangehouden.

Tijdens de aanhouding van klager ontstond een worsteling. Op enig moment heeft de betrokken ambtenaar Br. aan de meldkamer doorgegeven dat assistentie vereist was ("assistentie collega"). Zoals blijkt uit pv (…) was de betrokken ambtenaar Br. verder doende met een andere verdachte die probeerde uit de transportbus te komen. Zeker is dat na de val de betrokken ambtenaar He. zijdelings op het wegdek lag en dat klager in een min of meer geknielde houding op het wegdek zat. Klager hield met beide handen de handboeitas van de betrokken ambtenaar He. vast. De betrokken ambtenaar B. probeerde met een klemtechniek klager onder controle te brengen. De betrokken ambtenaar Bo. met de diensthond was getuige van de worsteling en hoorde de betrokken ambtenaar He. roepen om de diensthond (klager stond op het punt om de betrokken ambtenaar He. een vuistslag te geven). Op enig moment tijdens de worsteling heeft de betrokken politieambtenaar B. klager weten te boeien. Op het moment dat de diensthond tegen klager werd ingezet was klager aan één hand geboeid. Tijdens de inzet van de diensthond werd ook de andere hand van klager geboeid en werd aan de diensthond het commando gegeven om los te laten.

Welke betrokken ambtenaar heeft om assistentie gevraagd en welke assistentie is er gevraagd? Bestaat hier een mutatie van?

Uit de geweldsrapportage van de betrokken ambtenaar B. d.d. 7 september 2000 kan door mij niet worden opgemaakt dat deze om de assistentie van een hondengeleider heeft gevraagd. Wel is het zo dat de betrokken ambtenaar He. op enig moment heeft geroepen om de diensthond. Ook de betrokken ambtenaar B. heeft geroepen om een hondengeleider. Deze verzoeken om assistentie die ter plaatse zijn gedaan dienen los te worden gezien van het "assistentie collega". Zoals blijkt uit de stukken heeft de betrokken ambtenaar Br. via de portofoon het "assistentie collega" gegeven (zie bijvoorbeeld het rapport van de betrokken ambtenaar Bo. d.d. 2 september 2000). De term "assistentie collega" wordt alleen gebruikt bij in acuut gevaar verkerende collega('s). Het betreft hier een gebruikelijke term. De verzochte assistentie is niet nader gespecificeerd (is niet gebruikelijk bij "assistentie collega"). Kort daarna werd de verbinding met de meldkamer verbroken. Er bestaat geen aparte mutatie van het geven van de "assistentie collega".

Volgorde gebruiken wapenstok door betrokken ambtenaar He.

Uit het mutatierapport blijkt niet dat de betrokken ambtenaar He. de wapenstok heeft gehanteerd na het inzetten van de diensthond. Na het inzetten van de diensthond was klager geboeid en is aan hem geen klap gegeven over de vingers teneinde hem te bewegen de handboeien van de betrokken ambtenaar He. los te laten. De betrokken ambtenaar He. was ondanks de inzet van de diensthond genoodzaakt de korte wapenstok te hanteren teneinde klager te bewegen de handboeien los te laten.

Vier politieambtenaren aanwezig?

De betrokken ambtenaren He. en B. waren gedurende de gehele aanhouding aanwezig. De betrokken ambtenaar Bo. verscheen later (worsteling was reeds gaande). De betrokken ambtenaar Br. heeft zich op enig moment moeten verwijderen omdat een verdachte in de transportbus amok maakte en probeerde de diensthondengeleider te schoppen. Ook de betrokken ambtenaar He. heeft deze verdachte op enig moment benaderd.

Welke betrokken ambtenaar heeft klager aan de grond gehouden en hoe? Hoe lang heeft klager op het wegdek gelegen?

Helaas is niet vastgelegd hoe lang en door wie klager aan de grond is gehouden in afwachting van zijn vervoer naar het ziekenhuis. De gedraging op zichzelf wordt niet ontkend. Ik geef u dan ook in overweging de betrokken ambtenaren hierover afzonderlijk te horen. Gelet op het recalcitrante gedrag van klager was het noodzakelijk hem aan de grond te houden.

Zijn de betrokken ambtenaren in het kader van de interne klachtbehandeling gehoord?

Door de betrokken ambtenaar Bo. is naar aanleiding van de klacht een rapport opgesteld (gedateerd 1 december 2000). Dit rapport is reeds in uw bezit. Zoals de heer M. in zijn rapport van 10 januari 2001 (reeds in uw bezit) aangeeft heeft hij alleen de heer Bo. verzocht een rapport op te stellen. De overige betrokken politieambtenaren heeft hij mondeling geraadpleegd. Daarvan is verder geen verslag opgemaakt.

Welke stukken zijn overgelegd aan de klachtencommissie?

Het complete dossier (zoals in uw bezit) is aan de klachtencommissie verstrekt.

Hebben andere personen een klacht ingediend?

Voor zover thans kan worden nagegaan is door één persoon een klacht ingediend (…). Deze klacht is afgehandeld.

Zijn alle in het kader van dit incident afgelegde verklaringen door de verdachten getekend?

(...)

Zo gauw er op deze vraag een definitief antwoord kan worden gegeven zal ik u afschriften van de ondertekende verklaringen doen toekomen. Wel kan ik u berichten dat het strafrechtelijk dossier op 28 februari 2001 is verzonden aan de Officier van Justitie. Het lijkt mij dan ook onwaarschijnlijk dat zich in het dossier ongetekende verklaringen zouden hebben bevonden (de strafrechtelijke bewijskracht die daaraan kan worden toegekend is immers nihil)."

d. Standpunt klachtencommissie

1. Bij de reactie van de korpsbeheerder was tevens de reactie van de klachtencommissie gevoegd. In deze reactie staat onder meer het volgende vermeld:

"In antwoord op uw brief met andere vragen rond de afhandeling van de klacht van de heer H. te Lelystad berichten wij u het volgende.

Horen klager

Klager is door de commissie niet gehoord. De commissie gaat slechts in uitzonderingsgevallen tot horen over en zag daar in het onderhavige geval geen aanleiding toe. Klager is wel door de politie in het kader van het onderzoek uitgenodigd voor een gesprek. Kennelijk heeft hij - zoals uit het dossier blijkt - er in overleg met zijn advocaat voor gekozen zijn klacht schriftelijk toe te lichten. (...)

Diensthondenexperts

Het overleg van de commissie met de diensthondenexperts is mondeling geweest, waarbij de commissie uitgelegd is dat - zoals ook in het commissieadvies is verwoord - eenmalig inbijten medisch gezien minder schadelijk is voor betrokkenen dan het opnieuw laten inbijten. De commissie heeft zich terplekke tijdens een hondentraining hierover uitvoerig laten voorlichten. (Bijgevoegd deelverslag desbetreffende commissievergadering, zie onder D.2.; N.o.).

Dossier

Voor zover de commissie bekend beschikt de Ombudsman over het volledige dossier van deze zaak. Mocht dit niet het geval zijn, dan dient men zich tot de korpsbeheerder te wenden.

Informatie

De commissie heeft zich bij haar besluitvorming gebaseerd op het volledige dossier alsmede op de van de hondenexperts verkregen informatie."

2. De klachtencommissie voegde bij de reactie één pagina van een conceptverslag van een commissievergadering op 29 november 2001 bij. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

"N.a.v. het advies over de klacht H. wordt overeengekomen het punt van de effecten van het meer dan eenmaal inbijten door politiehonden in het e.v. overleg met de GGD-arts mee te nemen (in actiepuntenlijst opnemen). De heer L. meldt dat conform de afspraak het definitieve advies in deze klacht na afloop van de hondendemonstratie op 15 november jl. door voorzitter en secretaris is vastgesteld. Tijdens het nagesprek met de hondenexperts na de demonstratie is de commissie gebleken dat het voor een tweede maal inbijten dusdanige extra verwondingen geeft, dat daar in principe nooit voor gekozen wordt. Zeker niet met verdachten die - zoals in dit geval - kennelijk onder invloed zijn. De praktijk leert namelijk dat dezen in vrijwel alle gevallen na loslaten direct weer in verzet gaan. Deze gegevens zijn in het definitieve commissieadvies verwerkt."

e. Reactie verzoeker

Op 11 februari 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoeker op de standpunten van de korpsbeheerder en de klachtencommissie. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"T.a.v. de klachtencommissie; zij merkt op dat zij slechts in uitzonderingsgevallen overgaat tot het horen van betrokkenen. Zware mishandeling hoort kennelijk niet tot de categorie uitzonderingen! Wel heeft de commissie een hondentraining bijgewoond om tot de conclusie te komen dat eenmalig inbijten minder schade geeft dan 2 maal. Deze vraag is echter volledig irrelevant. Het gaat er in dit geval om hoe het mogelijk is dat een hondenbeet zo'n ernstige schade heeft kunnen veroorzaken, en is dat nog proportioneel te noemen.

De commissie zegt te beschikken over het volledige dossier. Wat is het volledige dossier? De geweldsrapportages waren er in ieder geval niet bij en het is de vraag of de reactie van H.'s advocaat d.d. 28-06-01 (…) met bijgevoegde getuigenverklaringen ook bij de commissie is beland. De politie Flevoland heeft hier nooit een bevestiging van gestuurd en er is ook niet inhoudelijk op ingegaan.

T.a.v. de politie Flevoland; zij verwijst veelal naar eerder ingenomen standpunten en gaat ook niet in op de cruciale vraag of de diensthond uit eigener beweging heeft gehandeld. Dit wordt afgedaan met de opmerking 'uiterst onaannemelijk'. Juist op dit essentiële punt zijn de verschillende verklaringen tegenstrijdig. Het zou o.i. wenselijk zijn om met name agent B. te horen omdat die de hele actie heeft bijgewoond en op H.'s rug heeft gezeten terwijl de hond aan zijn been zat. H. weet hier nog alle details van omdat het zo'n overweldigende indruk op hem heeft gemaakt."

f. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR Bo.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar Bo. op 13 juni 2003 tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik ben al 6 jaar hondengeleider bij de politie Flevoland. Ik kan mij van de zaak nog het volgende herinneren. Ik hoorde via het portofoonverkeer dat er in Almere-Haven problemen waren. Ik hoorde dat de problemen steeds ernstiger werden. Ik was op dat moment op het politiebureau. Op enig moment kregen we de melding “assistentie collega”(...). Ik ben toen met zwaailicht en sirene tp gegaan. Collega's uit Zeewolde gingen ook ter plaatse, alsmede collega's uit Amsterdam en Almere. Het was grootschalig, donker en nat, het regende. Ik denk dat er maximaal 6 politieambtenaren aanwezig waren die tegenover ongeveer 30 mensen stonden. De collega's hadden de zaak niet onder controle, maar ik weet mij niet te herinneren hoeveel mensen zich daadwerkelijk gewelddadig tegenover de collega's gedroegen. Het had enkele minuten geduurd voordat ik ter plaatse was. Ik zag geboeid rondrennende mensen, zonder begeleiding van collega's. Die geboeide personen, ik denk dat het er 2 of 3 waren, liepen rond en trapten onder meer tegen daar geparkeerd staande auto's.

Ik pakte direct mijn hond uit de auto en ging de situatie in ogenschouw nemen met het doel mijn collega's die kennelijk in nood verkeerden te ontzetten. Ik passeerde op enig moment een auto, volgens mij een politiebusje, en zag dat aan de linkerzijde tegen de voorkant van die bus een of twee collega's op de grond lagen. Ik weet niet of daar een plas water op het wegdek aanwezig was. Ik hoorde dat mijn collega He. (ervaren collega, veel dienstjaren) om een hond riep. Ik zag dat een man, die later H. bleek te zijn, waarschijnlijk geknield bij hem zat. Ik kan mij dit niet meer precies herinneren.

Ik heb direct de hond op H. ingezet. Ik heb niet gewaarschuwd dat ik de hond zou inzetten, omdat ik de indruk had dat He. door H. geslagen zou worden. Ik schatte dit in als een acute noodsituatie. Ik weet niet meer of ik heb gezien dat He. werd geslagen. Ik heb ook niet gezien dat H. met de wapenstok is geslagen.

Ik liet de hond inbijten op een been. H. reageerde niet direct op het inbijten van de hond en bleef zich verzetten en heeft ook nog naar de kop van de hond getrapt. Ik heb dat met mijn been geblokkeerd en heb daar nog een blauwe scheen aan overgehouden. Op dat moment was H. nog niet, dan wel nog niet volledig geboeid. In principe zal ik geen hond inzetten op een verdachte die is geboeid. Ik heb mijn hond losgemaakt van H. op het moment dat hij onder controle was. Dit liep waarschijnlijk samen met het moment dat hij was afgeboeid. U vraagt mij naar de duur van het bijten. Ik kan u zeggen dat dit in dit geval nog geen minuut heeft geduurd. Ik vond het opmerkelijk dat H. niet direct reageerde op het inbijten, omdat er in de regel wel direct wordt gereageerd. Voor mij was het een indicatie dat H. ofwel onder invloed van een stof was ofwel zo sterk geëmotioneerd was dat hij het niet voelde. Ik vind niet dat het bijten uitzonderlijk lang duurde.

Ik zal mijn hond altijd inzetten totdat het verzet is gebroken, dan wel de collega's aangeven dat de persoon onder controle is. Dit betekent inderdaad dat wanneer iemand onder invloed is van stoffen, waardoor een pijngrens vaak hoger ligt dan normaal, de inzet langer zal duren. Normaliter is het enkele bijten al voldoende om het verzet te breken, dat was in dit geval niet zo.

Ik zag ook nog dat tijdens deze gebeurtenis er een andere persoon op mij af kwam lopen en trachtte mij te trappen. Ik merkte aan de lichaamshouding dat hij dat wilde doen. Ik zag dat hij kennelijk werd belemmerd doordat hij waarschijnlijk was geboeid en heb toen afgezien van het inzetten van de hond op die man. Ik heb hem mogelijk een duw gegeven en zag dat die man ook weer wegliep. Tijdens dit korte incident had mijn hond nog steeds H. vast.

Nadat mijn hond had losgelaten, ben ik weggegaan. De zorg voor de gewonde verdachte ligt op dat moment bij de collega's die hem onder controle hebben. Ik herinner mij nog wel dat ik later heb gezien dat er een grote plas bloed lag op de plaats van mijn optreden en dacht toen dat hij flink gewond moest zijn geraakt. Ik meen mij te herinneren dat H. door de ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd.

Ik heb mijn hond pertinent niet ingezet op H. toen hij was afgeboeid. Ik herinner mij niet dat H. op het moment dat ik de hond inzette al aan een hand was geboeid.

Voorts kan ik mij niet herinneren dat H. heeft geroepen: “Maak mij los”. Als dat zo zou zijn geweest, zou mij antwoord zijn geweest: "Staak je verzet".

Mijn hond bijt vol, dat wil zeggen dat hij niet alleen met de voortanden bijt, maar met de hele bek inbijt. De hond is een zwaar bijtende hond. Hij bijt ook niet over, dat is namelijk ongewenst gedrag. De hond wordt aangelijnd ingezet, juist in dit geval. Er zijn gevallen mogelijk dat de hond los wordt ingezet, dat betreft een vluchtende verdachte die moet worden aangehouden. Bij het korps Flevoland beschikken de hondengeleiders niet over de lange wapenstok. De korpsleiding ziet dat als een extra risico bij geweldsaanwending, omdat het niet als een minder ingrijpend middel wordt gezien. De overige regionale politiekorpsen hebben wel toegestaan dat de hondengeleiders zijn voorzien van een lange wapenstok. In dit geval had het gebruik van de lange wapenstok mogelijk voorkomen dat ik de hond had moeten laten inbijten. Ik had H. op zijn been kunnen slaan. Die pijnprikkel was mogelijk voldoende geweest om mijn collega's te ontzetten."

G. verklaring betrokken ambtenaar B.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar B. op 13 juni 2003 tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik weet mij nog maar weinig te herinneren over de gebeurtenis. Wij, mijn collega He. en ik zijn na een melding `assistentie collega' naar het centrum van Almere-Haven gegaan. Wij reden in een opvallend politiebusje. Ter plaatse was er, nabij een café in een straatje, al een persoon aangehouden. Het rumoer speelde zich af op een plek van ongeveer 3 bij 10 meter. Toen wij ter plaatse kwamen waren er twee collega's aanwezig. Er was toen sprake van een hectische situatie, want bezoekers uit het café waren toegestroomd. We hebben toen portofonisch gevraagd om assistentie van meer collega's omdat we vermoedden dat het uit de hand kon lopen. Wij hebben toen een aangehouden persoon in onze auto geplaatst. Op enig moment kwam een man, die later H. bleek te zijn, zich met de situatie bemoeien. Hij maakte zelfs aanstalten om een aangehouden persoon uit het busje te halen. Ik zag hem trekken en duwen aan collega's. Welke collega's weet ik niet meer. Dat ging op zo'n heftige wijze dat ik ingreep en hem ook aanhield wegens belemmering van ambtshandelingen. Mijn collega He. stond bij de bus om aangehouden personen in het busje te houden. Ik stond achter het busje en zag dat H. mijn collega He. belemmerde. Ik ben op H. afgestapt, heb hem beetgepakt en heb hem zijn aanhouding aangezegd. Hierop begon H. zich heftig te verzetten door mij te slaan en te schoppen. Ik weet niet meer of hij mij daarbij heeft geraakt. He. schoot mij te hulp. Het lukte ons niet om H. onder controle te brengen, zelfs niet na het toepassen van pijnprikkels op zijn monnikskapspier, onder zijn kaak en achter zijn oren. Hij reageerde daar niet op. We hebben hem toen naar de grond gewerkt door hem met een soort judoworp onderuit te vegen. Hij kwam op zijn zij op de grond terecht terwijl wij hem beethadden. He. kwam toen boven op H. terecht. Hierna was het de bedoeling om hem te boeien. Hiertoe diende H. op zijn buik te liggen. Dat lukte vanwege het heftige verzet niet. Ik heb H. gezegd zijn verzet te staken omdat we anders de hond zouden laten inzetten. Ik heb toen de hondengeleider met hond erbij geroepen. De inzet van een andere collega zou niet hebben gewerkt, gelet op het verzet van H. Ik weet zeker dat ik gewaarschuwd heb dat we geweld zouden gebruiken en dat de hond zou worden ingezet. De hond stond nog even naast de benen van H. Het is dus niet zo dat de hond direct op de benen van H. is ingezet.

Op het moment dat de hond werd ingezet pleegde H. nog steeds verzet en konden we hem niet volledig onder controle brengen om hem te boeien. Hij lag daarbij steeds op de grond, zijdelings, ik zat geknield naast hem en He. lag zijdelings op H. Het was echter geen situatie van noodweer, maar meer een aanhoudingssituatie die nog niet was voltooid. Bij de IBT-training is ons geleerd dat we dan om assistentie van een hond kunnen vragen. Om de hond ruimte te geven hebben wij de benen van H. vrijgehouden omdat ons bekend is dat de hond op de benen wordt ingezet.

Toen de hond werd ingezet ging H. door met het plegen van verzet, met name door naar de hond te trappen. Op enig moment kregen we H. iets meer onder controle zodat we hem op zijn buik konden draaien. Ik heb toen H. met een knie op de rug onder controle gehouden, waarbij we hem binnen een paar seconden hebben geboeid. Ik riep toen dat we hem onder controle hadden, waarna de hond heeft losgelaten. Het duurde in dit geval vrij lang voordat H. reageerde op het inbijten van de hond. Ik verbaasde mij daarover. Ik heb geen idee over de totale duur van het bijten van de hond.

We lagen bij de vechtpartij in een redelijk grote plas water en het is goed mogelijk dat H. met zijn gezicht in een plas water heeft gelegen. Het wegdek was overigens overal nat. Totdat de ambulance arriveerde heb ik hem tegen de grond aangedrukt gehouden. Reden hiervoor was dat hij zich verbaal recalcitrant bleef gedragen en ik wilde hem daarom niet loslaten. Ook was het nog steeds rumoerig om ons heen. Ik heb de ambulance laten komen omdat ik zag dat hij flink verwond was. Ik weet nog wel dat het zeker langer dan een kwartier heeft geduurd voordat de ambulance arriveerde. Ik heb al die tijd hem met een knie op de rug op straat onder controle gehouden. Ik had geen andere optie dan hem op de grond te houden. Ik wilde hem niet met die ernstige wond overeind brengen. Ook was het nog steeds rumoerig om ons heen.

U vraagt mij of er tijdens het optreden de wapenstok is gebruikt. Ik weet mij dat niet meer te herinneren.

U vraagt mij of Br. om `assistentie collega' heeft gevraagd toen wij eenmaal in gevecht waren geraakt met H. Dat zou best kunnen, er is meerdere malen om extra auto's gevraagd. Er zat geen grote tijdspanne tussen de aanvang van het gevecht met H. en de inzet van de hond, hoogstens 5 minuten. Voor mijn gevoel was de hond al aanwezig toen we in gevecht raakten. Collega Br. was inmiddels elders bezig met andere personen. Over de klacht dat de hond werd ingezet op het moment dat de handboeien al waren aangelegd, kan ik u meedelen dat dit pertinent niet waar is. Ik weet niet dat de handboeientas van mijn collega He. tijdens het gevecht is losgescheurd.

De hondengeleider is continu bij de hond gebleven en had hem onder controle. Ik herinner mij niet dat H. heeft verzocht om het bijten te beëindigen.

Over het op 7 september 2000 opmaken van de geweldsrapportage kan ik u het volgende meedelen. Ik heb het gebruik van het fysieke geweld gemeld aan mijn meerdere en in een mutatie verwerkt. Omdat de wachtcommandant van mening was dat er een rapportage opgemaakt diende te worden is de rapportage alsnog opgemaakt. Ik weet niet meer waarom dat pas op 7 september is gebeurd, maar het kan zijn dat ik die dag pas weer in dienst kwam en tussendoor vrij ben geweest.

Ik meen mij nog te herinneren dat ik van het gebeuren blauwe plekken heb opgelopen.

Ik ben niet gehoord door de klachtencommissie. Ik weet de reden daarvan niet, maar vind het wel vreemd omdat ik bij het optreden betrokken ben geweest."

H. verklaring betrokken ambtenaar He.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar He. op 13 juni 2003 tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik weet mij de zaak nog deels te herinneren. Die nacht werd ik samen met mijn collega B. geroepen bij een `assistentie collega' in Almere-Haven. Ter plaatse kwamen we in een chaotische situatie terecht waarbij werd gevochten tussen de politie en diverse personen. Ik weet niet hoeveel politiemensen er al aanwezig waren bij onze komst ter plaatse. Ik herinner mij dat we iemand hadden aangehouden en in onze bus geplaatst en dat hij weer in geboeide toestand uit de bus was gekomen. Iemand die later H. bleek te zijn, heeft zich daarmee bemoeid. Op enig moment werd H. aangehouden. Ik weet niet meer wie dat heeft gedaan. Ik weet nog wel dat er daarop verzet werd gepleegd door H. Het verzet bestond uit schoppen, slaan, trekken, etc. Hij heeft zelfs aan mijn uitrustingsstukken gezeten. Ik weet niet meer of hij mij heeft geraakt. Ik omschrijf de situatie als een ordinaire vechtpartij. Ik heb zoiets nog nooit meegemaakt, het was waanzinnig heftig. Al vechtende zijn we op de grond terechtgekomen. Ik weet niet meer op welke wijze dat is gebeurd. Ondertussen was er nog een andere verdachte die in de bus had gezeten, die weer vrij rondliep en zich ook nog met de vechtpartij bemoeide. Het was een totale chaos. Naar mijn beste weten was mijn collega B. ook betrokken in de vechtpartij met H.

Ik weet nog goed dat ik H. nog heb aangesproken en gewaarschuwd voor het gebruik van geweld. Ik heb hem ook bevolen dat hij zich rustig moest houden. Hij ging echter volledig door het lint. Ik weet niet meer of ik de korte wapenstok heb gebruikt. Het geweld dat ik ongetwijfeld tegen hem heb gebruikt zal hebben bestaan uit het verdraaien van ledematen. Toen we op enig moment met H. op de grond lagen, heb ik mijn collega, de hondengeleider Bo., bij ons geroepen. Ik vroeg hem om inzet van de hond. Reden hiervoor was dat ik zeker wist dat het met een andere collega erbij niet zou lukken. Bo. heeft volgens mij H. nog gewaarschuwd voor de hond. Ik weet mij nog wel te herinneren dat we constant op H. hebben ingepraat met verzoek om het rustig aan te doen en mee te werken. Het hielp echter niet. Ik schat in dat tussen de aanhouding en de inzet van de hond toch wel enige minuten zitten. Ik wil daarmee zeggen dat de moeite is gedaan om alles met zo min mogelijk geweld op te lossen. De man bleef door het lint gaan en we waren kort gezegd de vechtpartij aan het verliezen. Ik herinner mij nog goed dat de pupillen van zijn ogen zeer sterk vergroot waren, kennelijk door het gebruik van middelen.

U vraagt mij of er sprake was van een noodweersituatie of van een ernstig controleprobleem bij de aanhouding. Ik weet niet meer of H. bij het gevecht op het punt stond mij een klap te geven en dat daarna de hond is ingezet. Het was wat mij betreft een noodweersituatie. Ik herinner mij niet meer of de hond direct is ingezet of dat de hond nog naast ons heeft geblaft om H. te waarschuwen.

Het verbaasde mij enorm dat H., in eerste instantie in het geheel niet reageerde op de hond, ook niet na het bijten door de hond. H. probeerde zelfs de hond te schoppen. Ook nadat de hond hem beet, bleef H. nog steeds uitzinnig wild. Het duurde nog enige tijd voordat het ons lukte H. te boeien. In ieder geval was het geen kwestie van seconden, wat in andere gevallen wel zo is.

Ik weet niet meer hoe we samen met H. op de grond hebben gelegen. Ik was bang dat H. onze uitrusting zou pakken en tegen ons zou gaan gebruiken.

Ik kreeg van het hele gebeuren de indruk dat H. zeer bewust de confrontatie met de politie aan wilde gaan om helemaal uit zijn dak te gaan. Als ik de pepperspray toen tot mijn beschikking had gehad, zou ik die tegen H. hebben gebruikt, maar ik heb mijn bedenkingen of dat tegen H. zou hebben gewerkt, gelet op zijn emotionele toestand. Als ik de hond er niet bij zou hebben kunnen krijgen, had ik wellicht mijn vuurwapen tegen hem gebruikt.

Wat betreft de klacht over het inzetten van de hond op het moment dat H. was geboeid, kan ik mij niet voorstellen dat dit is gebeurd. Op dat moment is de persoon namelijk onder controle en vervalt de reden tot inzet van de hond.

Wat betreft de klacht over de controle over de hond, deel ik u mee dat de hond al de tijd onder controle is geweest. Hij was aangelijnd. Als dat niet het geval was geweest zou ik ook zijn gebeten.

Over de klacht over de duur van het bijten en het niet reageren op het verzoek het bijten te beëindigen deel ik u het volgende mee. Ik denk dat de hond langer dan een paar seconden heeft gebeten. Dit kwam door de mate van verzet van H. en dat hij daarmee doorging. Hij reageerde namelijk niet op het bijten. Ik weet niet of hij heeft gevraagd het bijten te stoppen. Nadat de hond hem had losgelaten, bleek H. gewond te zijn. Zijn broek was gescheurd en ik zag dat er bloed om zijn been heen lag. Ik weet niet meer of ik hem medische hulp heb gegeven. Ik herinner mij dat het toen hard regende, dus het kan goed zijn dat hij daar in een plas heeft gelegen. We hebben daar lang gewacht op de komst van de ambulance en we hebben hem toen daar tegen de grond gedrukt gehouden. Ik weet niet meer wie van ons dat heeft gedaan. Om ons heen werd er trouwens nog steeds gevochten. Ik weet niet meer of ik al de tijd bij H. ben gebleven.

Ik heb aan de klachtencommissie schriftelijk gerapporteerd, maar ben niet in persoon gehoord."

I. verklaring betrokken ambtenaar Br.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar Br. op 13 juni 2003 tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik weet mij de zaak in grove lijnen nog wel te herinneren. Ik had die dag dienst met mijn collega O. met de hondenauto. Ik was toen nog in café X in Almere-Haven. Er was sprake van geluidsoverlast en vechtpartijen. Op verzoek van de meldkamer zijn we daar naartoe gegaan. Ter plaatse werden we aangesproken door de eigenaresse van het café. Op dat moment werd er een bierblikje naar de auto gegooid. Ik ben toen uitgestapt en heb de betreffende personen aangesproken. Dit ontaardde in het uiten van beledigingen en bedreigingen, waarop we uiteindelijk twee broers (tweeling) hebben aangehouden. Op het moment dat een van beiden al in de bus was geplaatst gingen de omstanders zich ermee bemoeien. We hebben toen om assistentie gevraagd en de aangehouden personen met hulp van de collega's in de hondenbus geplaatst.

Meerdere mensen hebben zich ermee bemoeid, waarbij een Oosterse jongen werd aangehouden. Toen werd er nog een andere persoon aangehouden en in de bus geplaatst. Op enig moment bemoeide een persoon, die later H. bleek te zijn, zich met de laatste twee aangehouden personen. H. begon aan collega's te trekken en te duwen. Hem was meerdere keren gevorderd zich te verwijderen maar voldeed daaraan niet. Er ontstond een vechtpartij tussen H. en de collega's. De twee personen in de bus begonnen ondertussen het interieur te vernielen. Op dat moment heb ik over de portofoon assistentie collega geroepen en ben de bus ingegaan om daar de personen onder controle te krijgen. Ik heb de jongen met het Oosterse uiterlijk bij zijn hoofd gepakt en tegen de grond geduwd. Hij heeft mij uit de bus geschopt en is toen al schoppend en tierend op mij afgelopen. Ik heb hem weer teruggewerkt in de bus. Voor mijn gevoel was de assistentie van Bo. er binnen 2 minuten. Ik heb niets meegekregen van de inzet van de hond. Ik was op dat moment nog steeds bezig met de Oosterse jongen. Ik heb hem ook klappen gegeven, hij was helemaal door het lint.

Ik ben uit de bus gekomen nadat ik de twee jongens onder controle had gekregen. Ik heb de bus op slot gedaan en ben om de bus heengelopen. Achter de bus zag ik H. liggen. De hond was van hem af en stond er nog bij. Ik zag dat H. bloedde en nog steeds in gevecht was met de collega's, volgens mij B. en He. Hij lag daar met de twee collega's op hem te schoppen, rollen en te draaien. Ik heb mij daar erg over verbaasd, mede gelet op zijn verwondingen.

De groepschef is daar ter plaatse geweest, we hebben een ring van collega's moeten vormen om ons en de vier verdachten af te schermen. De personen op straat wilden die namelijk ontzetten. Er zat denk ik wel 10 minuten tussen het moment dat ik om assistentie vroeg en de komst van de ambulance. In de tussentijd heeft een collega H. op de grond onder controle gehouden. Hij ging nog steeds als een wilde te keer. Ik heb mij voor de rest niet met de zaak bemoeid.

Op uw vraag of de korte wapenstok is gebruikt, kan ik u meedelen dat ik het gebruik van wapenstokken heb gezien, maar weet niet specifiek tegen wie dat is gebruikt. Ik kan mij niet voorstellen dat de hond is ingezet terwijl H. al was geboeid. Ik heb H. helemaal niet geboeid gezien.

Ik ben er absoluut zeker van dat de hond onder controle van Bo. is geweest. De hond was namelijk al die tijd kort aangelijnd. De lijn is niet langer dan anderhalve meter. Ik heb niets van het inbijten gezien.

Toen H. eenmaal op de grond lag denk ik dat het niet langer dan 5 minuten heeft geduurd voordat de ambulance ter plaatse was.

Ik heb deze situatie ervaren als zeer beangstigend. Ik denk, dat als de honden er niet bij waren geweest, we waarschuwingsschoten zouden hebben gelost. Ik voelde mij op dat moment ernstig bedreigd, vooral door het vele publiek dat zich tegen de politie keerde. Bij aanvang van de melding waren we met 4 politieambtenaren, op het moment dat H. in gevecht was waren we met 8 politieambtenaren. U moet zich voorstellen, we stonden in een kleine straat, links en rechts stonden zeker 100 omstanders die zich tegen de politie opstelden. We konden geen kant op. Ik heb een dergelijk moment in mijn 6 jaar bij de politie nog maar twee keer meegemaakt.

Ik ben in verband met de klacht van H. niet gehoord door de klachtencommissie."

J. Nadere reactie verzoeker

Op 24 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman een reactie van verzoeker op de door de betrokken ambtenaren afgelegde verklaringen. Verzoeker reageert onder meer als volgt:

"Enerzijds kunnen ze zich de zaak nog maar deels herinneren, anderzijds komen er details naar voren die 3 jaar na dato, wel erg ongeloofwaardig worden. Zo weet agent He. niet meer dat hij flink met de wapenstok op H. heeft staan meppen zoals hij zelf en collega B. in hun geweldsrapportages aangeven, maar wel dat hij alle moeite heeft gedaan om het zonder geweld op te lossen. H. had vele blauwe plekken op arm en bovenbeen. Agent Br. zegt niets te hebben meegekregen van de inzet van de hond, maar weet wel zeker dat die steeds is aangelijnd geweest.

Uit de verklaringen van de betrokken agenten komt nu een beeld van H. naar boven als dat van een woesteling die geen pijn voelt en in zijn eentje wel 3 agenten aankan. Dit beeld klopt in het geheel niet. H. is van gemiddeld postuur, is niet in vechten getraind en heeft erg veel pijn geleden. Hij is een jongen met een groot gevoel voor rechtvaardigheid en verwacht van de politie normaal en professioneel gedrag.

Nu H. een klacht heeft ingediend en de politie zich moet verantwoorden, verzinnen de agenten van alles om hun wangedrag te rechtvaardigen en zichzelf vrij te pleiten, (noodweer).

Inmiddels is er een vorm van negatieve epische concentratie ontstaan; H. krijgt zelf overal de schuld van.

In onze reactie van 19 november 2002 op de door u toegestuurde geweldsrapportages hebben wij al onze sterke twijfels geuit over de datum, vorm en inhoud van de rapportage van agent Bo. Bo heeft deze rapportage ook gebruikt op 1-12-2000 ter verdediging van zijn optreden nadat onze klacht was ingediend. Bij nadere bestudering is het ons opgevallen dat Bo. in zijn 2e versie enkele subtiele wijzigingen en toevoegingen heeft aangebracht. Met name de wijziging van 'poogde te slaan' in 'met gebalde vuist poogde in het gelaat te slaan', de vervanging van het woord 'derhalve' door 'ernstig' en de toevoeging van de zin 'Ik deed dit op het moment dat de verdachte poogde om collega He. in het gelaat te stompen.' zijn voor het verloop van deze zaak van cruciaal belang gebleken. Bo's superieuren gebruiken deze latere aanvulling om de officier van justitie, de klachtencommissie en de verzekeringsmaatschappij te overtuigen van de noodzaak om de hond direct en zonder waarschuwing te laten inbijten.

Van slaan of dreigen met slaan was in het geheel geen sprake. H. heeft slechts gepoogd het knuppelen door He. af te weren, zich staande te houden toen hij door B. werd vastgegrepen zich vastgeklampt toen hij naar de grond werd gewerkt. Ook heeft hij zich geruime tijd stilgehouden toen de hond op hem inbeet en nadien een aantal malen geschreeuwd 'maak die hond los!'. Dat Bo. dit niet heeft gehoord kan alleen maar verklaard worden uit het feit dat hij zijn hond enige tijd alleen heeft gelaten om achter omstanders aan te gaan. Bo geeft overigens wel toe dat zijn hond een zwaarbijtende hond is. Voor ons staat vast dat deze hond een duidelijke zware overbijter is en niet ingezet had hoeven en mogen worden. Bo. ziet ook in dat het beter was geweest als hij de beschikking had gehad over een lange wapenstok."

Achtergrond

1. Politiewet 1993

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Artikel 8, eerste lid:

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 15:

"1. Het inzetten van een politie-surveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:

a. de surveillancedienst, en

b. het optreden van de mobiele eenheid na toestemming van het bevoegd gezag.

2. De geleider dient in het bezit te zijn van een (...) vastgesteld certificaat."

3. Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland (vastgesteld door het regionale college van het regionale politiekorps Flevoland op 1 juni 1994)

Artikel 5, eerste lid:

"De indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren."

Artikel 9:

"1. Een klacht wordt afgedaan uiterlijk binnen 10 weken na de indiening.

3. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan plaatsvinden, doet de korpsbeheerder hiervan mededeling aan de indiener van de klacht met opgaaf van de redenen. Daarbij geeft de korpsbeheerder tevens aan binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."

4. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:12, eerste lid:

"Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt."

Artikel 9:15, tweede en vierde lid:

"2. Het horen geschiedt door de in artikel 9:14 bedoelde persoon of commissie. Indien een commissie is ingesteld, kan deze het horen opdragen aan de voorzitter of een lid van de commissie.

4. De persoon of commissie zendt een rapport van bevindingen, vergezeld van het advies en eventuele aanbevelingen, aan het bestuursorgaan. Het rapport bevat het verslag van het horen."

Artikel 9:16:

"Indien de conclusies van het bestuursorgaan afwijken van het advies, wordt in de conclusies de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden met de kennisgeving, bedoeld in artikel 9:12."

5. P.J.J. van Buuren, J.M. Polak, Tekst & Commentaar Algemene wet bestuursrecht, derde druk, 2001

Bladzijde 443:

"De wet verplicht niet tot toezending aan klager of aangeklaagde van het rapport, het advies en de eventuele aanbevelingen van de klachtadviesinstantie. Alleen als het bestuursorgaan in zijn oordeel afwijkt van het advies, verplicht art. 9:16 ertoe om het advies toe te zenden aan de klager. Aan de algemene aan het bestuursorgaan in art. 9:12 opgelegde verplichting om de klager in kennis te stellen van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht en van de eventuele conclusies die het bestuursorgaan daaraan verbindt, zal echter als regel invulling worden gegeven door het rapport en het advies van de klachtadviesinstantie toe te zenden."

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Disproportioneel geweld gebruikt: politiehond ingezet om verzoeker rustig te krijgen; geweigerd schade te vergoeden ontstaan door optreden politie; klacht pas anderhalf jaar later afgehandeld;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Geslagen met wapenstok; ruim 10 minuten gewond in een plas water laten liggen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Klachtencommissie regiopolitie Flevoland

Klacht:

Verzoeker en andere betrokkenen niet gehoord; niet aangegeven welke informatie is betrokken bij advies;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Klachtencommissie regiopolitie Flevoland

Klacht:

Betrokken ambtenaren niet gehoord.

Oordeel:

Gegrond