2003/457

Rapport

Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant-Noord haar op 1 oktober 2000 een stoot in het gezicht heeft gegeven met zijn elleboog, tijdens een politieoptreden op de vliegbasis Volkel.

In de tweede plaats klaagt verzoekster erover dat een met naam genoemde politieambtenaar van dat korps haar klacht heeft behandeld, die zij ter zake bij de politie had ingediend, terwijl deze politieambtenaar op 1 oktober 2000 de leiding had over het bewuste politieoptreden en getuige was van het door verzoekster gewraakte voorval.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Verzoekster, activiste, bevond zich op 1 oktober 2000 op de vliegbasis Volkel in de gemeente Uden, alwaar zij deelnam aan een demonstratie tegen kernwapens.

2. Een aantal ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord was ter plaatse aanwezig, evenals een aantal ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee en een aantal beveiligingsbeambten van de vliegbasis.

Politieambtenaar P. van het regionale politiekorps Brabant-Noord was op die dag verantwoordelijk voor de politie-inzet op de vliegbasis Volkel.

3. Op enig moment ondernam(en) (een) activist(en) een poging het toegangshek van de vliegbasis - dat verboden terrein is voor onbevoegden - te beklimmen, door een trap tegen het hek te plaatsen. Een politieambtenaar van het regionale politiekorps Brabant-Noord, de heer S., trachtte dit te voorkomen. Verzoekster hield politieambtenaar S. tegen door met kracht zijn schouder en/of bovenarmen vast te pakken en naar achteren te trekken.

Op enig moment raakte politieambtenaar S. verzoekster in het gezicht met zijn elleboog.

4. Ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord hielden verzoekster vervolgens aan op verdenking van openlijke geweldpleging, het beschadigen van goederen en het bemoeilijken van een ambtsverrichting (artikelen 141, 350 eerste lid en 185 van het Wetboek van Strafrecht). Zij brachten haar ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over naar het politiebureau op de vliegbasis Volkel.

5. Verzoeksters raadsman diende bij brief van 29 november 2001 een klacht in bij het regionale politiekorps Brabant-Noord, over het optreden op de vliegbasis Volkel. Politieambtenaar P. verrichtte het onderzoek naar de klacht.

II. Ten aanzien van de stoot met de elleboog

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat politieambtenaar S. haar op 1 oktober 2000 een stoot in het gezicht heeft gegeven met zijn elleboog, tijdens het politieoptreden op de vliegbasis Volkel. Volgens verzoekster was hierdoor haar tand door haar lip gegaan, en had zij last van een pijnlijke kaak.

2. De betrokken politieambtenaar heeft verklaard dat het mogelijk is dat hij verzoekster een klap heeft gegeven tegen het hoofd. Hiermee staat derhalve voldoende vast dat politieambtenaar S. verzoekster in het gezicht heeft geraakt.

Ten aanzien van het moment en de wijze waarop S. verzoekster raakte, lopen de lezingen echter uiteen.

3.1. Verzoekster heeft aangegeven dat S. zich (aanvankelijk) niet los kon maken, toen zij hem bij zijn schouder beet had. Twee politieambtenaren schoten S. te hulp en trokken verzoekster van hem af. Toen S. weer beide armen vrij had, en terwijl verzoekster aan haar beide armen door de twee andere politieagenten werd vastgehouden, stootte S. met kracht zijn linker elleboog in haar gezicht, aldus verzoekster.

3.2. Mevrouw Vx - de zuster van verzoekster - is naar voren gekomen als getuige van het incident, en heeft ter zake een verklaring afgelegd. Mevrouw Vx heeft blijkens deze verklaring niet gezien dat politieambtenaar S. verzoekster geslagen heeft. Zij heeft volgens haar lezing echter wél gezien dat verzoekster pas werd geslagen, nadat de politieambtenaren haar van politieambtenaar S. losgemaakt hadden.

4.1. In een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op ambtsbelofte, heeft politieambtenaar S. onder meer het volgende naar voren gebracht. S. bemerkte op enig moment dat verzoekster hem met kracht beetpakte om zijn middel en armen. S. werd hierdoor belet in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Hij deelde verzoekster mee dat zij hem moest loslaten. Verzoekster volhardde echter in haar poging om hem met kracht weg te trekken van het hek. S. deelde verzoekster vervolgens mee dat zij was aangehouden. Hij probeerde zich los te wrikken, maar slaagde daar niet in. Blijkens zijn verklaring voelde hij op enig moment nog meer handen om zijn lichaam heen, die zich onder meer in de richting bewogen van zijn riem en holster met dienstwapen. S. was bang om in het gedrang zijn dienstpistool kwijt te raken.

S. maakte daarop met kracht een zwaaibeweging met zijn bovenlichaam, waardoor hij los kwam. Volgens zijn verklaring heeft hij bij die zwaaibeweging vermoedelijk met zijn los gekomen armen verzoekster in het gezicht geraakt. Hij had volgens zijn lezing bij de zwaaibeweging echter niet het doel om verzoekster letsel toe te brengen; hij wilde zichzelf van haar greep bevrijden.

4.2. Politieambtenaar P. van het regionale politiekorps Brabant-Noord was eveneens getuige van het incident. Hij heeft verklaard dat hij op een afstand van een meter stond tot verzoekster en politieambtenaar S. P. zag blijkens zijn verklaring dat verzoekster S. bij zijn schouder vasthield en achteruit trok. Volgens P. draaide S. zich hierop om, en raakte verzoekster met zijn elleboog in haar gezicht. Dit gebeurde volgens P. zeker niet opzettelijk.

5. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verklaring van S. minder geloof dient te worden gehecht dan aan haar eigen verklaring, nu hij op een ander punt ten aanzien van het incident van die dag niet consistent zou hebben verklaard. Verder heeft verzoekster naar voren gebracht dat politieambtenaar P. - in tegenstelling tot zijn verklaring - meer dan 20 meter verwijderd was van haar en politieambtenaar S., toen deze laatste de stoot met zijn elleboog uitdeelde, terwijl er bovendien ongeveer 30 mensen om hen heen stonden.

6. De lezingen van verzoekster en de politie staan tegenover elkaar ten aanzien van de vraag of S. verzoekster moedwillig een stoot met zijn elleboog heeft gegeven, en op welk moment dit precies gebeurde. Gelet echter op het samenstel van feiten en omstandigheden acht de Nationale ombudsman - met de korpsbeheerder - de lezing van de politie meer aannemelijk. De Nationale ombudsman gaat er dan ook van uit dat politieambtenaar S. verzoekster, tijdens de worsteling waarin zij verwikkeld waren, per ongeluk in het gezicht heeft geraakt.

Dat politieambtenaar S. zich onder de gegeven omstandigheden van de greep van verzoekster heeft bevrijd door gebruik van kracht of een hevige beweging, geeft geen reden tot kritiek. Dat hij verzoekster hierbij per ongeluk met zijn elleboog in het gezicht heeft geraakt, valt S. niet te verwijten. Politieambtenaar S. had verzoekster al meegedeeld dat zij hem diende los te laten, maar zij volhardde erin hem te belemmeren in zijn ambtsverrichting. S. was daardoor gedwongen zich met geweld van haar greep te ontzetten. Verzoekster had onder die omstandigheden rekening dienen te houden met de gerede kans op uit een worsteling voortvloeiend letsel.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III. Ten aanzien van de klachtbehandeling

1. In de tweede plaats klaagt verzoekster erover dat politieambtenaar P. van het regionale politiekorps Brabant-Noord haar klacht heeft behandeld, die zij ter zake bij de politie had ingediend, terwijl deze politieambtenaar op 1 oktober 2000 de leiding had over het bewuste politieoptreden en getuige was van het door verzoekster gewraakte voorval.

2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat het hem niet was gebleken dat de objectiviteit van het klachtonderzoek was aangetast door de betrokkenheid van P. bij het incident. In het algemeen was de korpsbeheerder echter van mening dat het beter is indien iedere schijn van partijdigheid wordt voorkomen. De korpsbeheerder achtte de klacht in zoverre gegrond.

De korpsbeheerder liet weten dat hij de korpschef van het regionale politiekorps Brabant-Noord had gevraagd om binnen het korps afspraken te maken, teneinde in de toekomst te voorkomen dat tijdens de klachtbehandeling een schijn van partijdigheid ontstaat. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennis genomen van dit verzoek van de korpsbeheerder.

3. Het is een vereiste van behoorlijke klachtbehandeling dat een bestuursorgaan een klacht onbevooroordeeld behandelt, en tevens dat het voorkomt dat er bij de klachtbehandeling een schijn van partijdigheid ontstaat. Dit betekent dat het onderzoek naar een klacht geschiedt door een persoon die niet betrokken is geweest bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft.

De gedragingen van politieambtenaar P. waren weliswaar niet het onderwerp van verzoeksters klacht. P. was echter wel direct betrokken bij het optreden waarbinnen de gedraging waarover verzoekster klaagt heeft plaatsgevonden. Hij was bovendien getuige van het door verzoekster gewraakte incident. Nu P. als klachtbehandelaar is opgetreden in de interne klachtenprocedure, is onvoldoende recht gedaan aan de bovengenoemde eis van distantie.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), is gegrond ten aanzien van de klachtbehandeling, en niet gegrond ten aanzien van de stoot met de elleboog.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman ervan kennis genomen dat de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord de korpschef heeft gevraagd om binnen het korps afspraken te maken om in de toekomst de schijn van partijdigheid bij de interne klachtbehandeling te voorkomen.

Onderzoek

Op 15 januari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Vz te Utrecht, ingediend door de heer mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan de betrokken politieambtenaren S. en P. van het regionale politiekorps Brabant-Noord de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen verzoekster en de korpsbeheerder de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 1 oktober 2000 nam verzoekster deel aan een actie tegen kernwapens bij de vliegbasis Volkel, gemeente Uden.

Het grondgebied van de vliegbasis is verboden terrein voor onbevoegden.

2. Een aantal ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord was ter plaatse aanwezig, evenals een aantal ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee en een aantal beveiligingsbeambten van de vliegbasis.

Een politieambtenaar van het regionale politiekorps Brabant-Noord, de heer S., trachtte op enig moment te voorkomen dat (een) activist(en) over een hekwerk van de vliegbasis heen zou(den) klimmen, door middel van een trap die tegen dat hek was geplaatst. Verzoekster trachtte op haar beurt te voorkomen dat politieambtenaar S. hierin zou slagen, door met kracht te trekken aan de schouder en/of de bovenarmen van politieambtenaar S. Er ontstond enige worsteling. Op enig moment raakte politieambtenaar S. verzoekster in het gezicht met zijn elleboog .

3. Een aantal politieambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord hield verzoekster vervolgens aan op verdenking van openlijke geweldpleging, het beschadigen van goederen en het bemoeilijken van een ambtsverrichting (artikelen 141, 350 eerste lid en 185 van het Wetboek van Strafrecht).

De politieambtenaren brachten verzoekster ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over naar het politiebureau op de vliegbasis Volkel.

b. interne klachtprocedure

1. Verzoeksters raadsman diende bij brief van 29 november 2001 namens verzoekster een klacht in over het optreden van de politie Brabant-Noord tijdens het incident op de vliegbasis Volkel.

Bij deze brief voegde hij een door verzoekster opgestelde bijlage van 2 november 2000. In deze bijlage staat onder meer het volgende vermeld:

"Bij deze dien ik een klacht in tegen het optreden van …

Op 1 oktober was er een burgerinspektie op de vliegbasis Volkel. Verschillende mensen probeerden de basis op te komen en een paar politieagenten probeerden hen tegen te houden. … trok aan iemand die half op het hek zat. Ik probeerde te verhinderen dat …hem van het hek aftrok door … aan zijn bovenarmen te pakken en hem naar achter te trekken.

… kon zichzelf niet losmaken tot 2 andere agenten hem te hulp schoten. Zij trokken mij van hem af. Op het moment dat … beide armen vrij had en ik aan beide armen door agenten werd vastgehouden haalde … met zijn linkerelleboog uit en stootte deze met kracht in mijn gezicht.

Het gevolg was een tand door m'n lip en een pijnlijke kaak. Deze actie was er niet op gericht zichzelf van mij te bevrijden want dat was al gebeurd en getuigt in mijn ogen van onprofessioneel gedrag. (Opmerking N.o.: kennelijk wordt met '…' politieambtenaar S. bedoeld.)"

2. In een verklaring opgemaakt door politieambtenaar P. van het regionale politiekorps Brabant-Noord op 22 december 2000, staat het volgende vermeld:

"…Ondergetekende, P., inspecteur van politie in de regio Brabant-Noord, chef operationele zaken van het team (…), verklaart het volgende:

Naar aanleiding van een op 1 december 2000 ontvangen, en op 15 december aan mij uitgereikt schrijven van klachtencoördinator He., met daarbij een klachtschrijven namens Vz (verzoekster; N.o.), gericht aan de korpsbeheerder van het regiokorps Brabant-Noord, verklaar ik:

Op 1 oktober 2000 was ik als algemeen commandant belast met, en verantwoordelijk voor de politie-inzet die gepleegd werd vanwege abolitionday, een actie waarmee een groep mensen uiting geeft aan hun onvrede met de door hen veronderstelde aanwezigheid van kernwapens op de luchtmachtbasis Volkel in de gemeente Uden.

In verband met het voorkomen van de illegale betreding van de luchtmachtbasis was er extra personeel van o.a. de koninklijke marechaussee en de politie ingezet. Nadat het ochtendgedeelte in principe rustig was verlopen, werd in de middag door een van de aanwezigen toestemming gevraagd om de basis te betreden, hetgeen, zoals inmiddels gebruikelijk is, werd geweigerd door het personeel van de luchtmachtbasis.

Desondanks werd hierop door een aantal personen toch getracht het terrein te betreden en daartoe over het hek nabij de hoofdingang van de basis te klimmen. Ik zag dat het een grote drukte van actievoerders was die tegen het hek drongen, en dat steeds een of twee van hen door de rest omhoog geholpen werden om over het hek te klimmen. In mijn opdracht trachtten politiemensen dat te voorkomen door dat hek zoveel mogelijk af te schermen. Er werd geen fysiek geweld aangewend. Ik was steeds in die groep collegae aanwezig om daarvoor ook daadwerkelijk zorg te dragen.

Sommige van deze politieagenten werden weggetrokken aan hun kleding of armen door actievoerders die op die manier de 'klimmers' trachtten te helpen.

Ik zag toen dat een van de mij bekende dames V (verzoekster en haar zuster, Vx; N.o.) daarbij collega S. bij zijn schouder vasthield en achteruit trok. Ik zag ook, omdat ik er slechts een meter vandaan stond, dat deze zich hierop omdraaide en daarbij, zeker niet met opzet, deze Vz met de elleboog tegen haar gezicht raakte.

Ik heb mijn waarneming nog bij S. geverifieerd, en hij gaf aan dat er geen opzet was bij het raken van het gezicht van Vz. Een en ander is slechts te wijten aan het feit dat zij hem aan zijn schouder trok en hij zich daarvan trachtte te bevrijden.

Teneinde klaagster in de gelegenheid te stellen om ten aanzien van de klacht nog mondeling toelichting te geven en te reageren op de zienswijze zoals hierboven vermeld, trad ik op 22 december 2000 telefonisch in contact met haar advocaat, mr. H. te Z., middels wie zij de onderhavige klacht ook had gedaan. Ik sprak met hem af, dat hij haar zou vragen om op 27 december 2000 in de avond met mij contact op te nemen.

Op 27 december 2000 omstreeks 12.30 uur berichtte hij mij per fax dat hij er niet in geslaagd was met haar contact te leggen. Het feit dat ze die avond dus geen verklaring af zou leggen, mocht niet uitgelegd worden als een wens tot het intrekken van de klacht.

Hij gaf tevens aan dat hij verwachtte dat het beoogde contact wel voor medio januari 2001 gelegd zou kunnen worden.

Op 22 januari 2001 was er nog steeds geen contact door klaagster of haar advocaat met de politie (…) opgenomen en is er derhalve geen gebruikt gemaakt van het recht op wederhoor, of gereageerd op het vorenstaande.

Gezien het feit dat er geen opzet is geweest van S. om enig letsel toe te brengen aan wie dan ook, en rekening houdend met het gegeven dat zij, door het rukken en trekken aan de kleding van een politieambtenaar zich bewust en vrijwillig in een situatie heeft begeven waaruit deze zich moest ontzetten, zijn de gevolgen hiervan geheel aan haar zelf te wijten.

Waarvan door mij naar waarheid is opgemaakt, dit rapport, gesloten en getekend te (…) op 22 december 2000."

3. Verzoeksters raadsman zond de politie bij brief van 5 april 2001 een verslag van verzoekster van de gebeurtenissen van 1 oktober 2000, zoals deze volgens haar hadden plaatsgevonden. In dit verslag staat het volgende vermeld:

"…De manifestatie is afgelopen en iedereen loopt naar de hoofdpoort van de vliegbasis Volkel. Er wordt toestemming gevraagd om de vliegbasis te betreden. Ik bevind mij rechts van de hoofdpoort. Op het moment dat de aandacht zich van het podium naar het hek van de vliegbasis verplaatst neemt de spanning onder de aanwezige personen toe. Zij weten dat elk moment de bestorming van de vliegbasis kan beginnen en lopen zenuwachtig heen en weer, sommige agenten zijn opgefokt. X staat op het hek rechts van mij, klaar om over het hek te klimmen wanneer het teken dat de burgerinspektie kan beginnen, gegeven wordt. Twee agenten, waarvan S. er een is, banen zich een weg door de groep tot ze onder hem staan. Op het moment dat X aanstalten maakt over het prikkeldraad te stappen wordt hij met grof geweld door hen van het hek afgetrokken. Met name S. is erg gewelddadig. Wanneer S. en collega, X met zich meetrekkend, voor mij langs lopen, maan ik S. tot voorzichtigheid. Wat hij deed was niet ongevaarlijk en dat X er zonder kleerscheuren vanaf kwam is niet aan S. te danken. Ik zeg hem dat er geen enkele reden is om op z'n grove manier te werk te gaan.

De eerste mensen gaan door het hek en worden gearresteerd. Ik probeer achter hen aan te gaan maar word tegengehouden. Er wordt een 'trap' tegen de hoofdpoort gezet en vloerbedekking over de scherpe bovenkant van het hek gelegd. Mensen klimmen over deze 'trap', om aan de andere kant door marechaussee en luchtmacht bewaking te worden opgevangen. S. komt met collega aanrennen om hier een eind aan te maken, S. begint aan het been van de man die op het hek zit te trekken, wederom gebeurt dit op een ruige en onvoorzichtige manier. Ik vrees dat degene die half op het hek hangt zich zal verwonden en zeg tegen S. dat hij daarmee op moet houden. Wat S. doet is gevaarlijk, de bovenkant van het hek is scherp en de vloerbedekking zal de punten niet tegenhouden. S. is niet voor rede vatbaar en is ook niet in staat zich op een normale manier te gedragen. Hij is agressief en opgefokt. Ik pak hem bij zijn bovenarmen en trek hem naar achter. Hij probeert zich los te trekken maar dat lukt niet. We vallen naar achter tegen het hek, hij roept: Vx laat me los, laat los. (een kennelijke vergissing, Vx is de naam van de zuster van verzoekster; N.o.). Ik blijf hem vasthouden. Twee agenten komen hem te hulp en beginnen mij van hem los te maken. Op het moment dat mijn beide armen los zijn (aan elke arm zit nu een agent) haalt S., die met zijn rug naar mij toe staat met zijn linkerarm uit en stoot met kracht zijn elleboog in mijn gezicht.

Het is niet waar dat S. dit heeft gedaan om zichzelf van mij te bevrijden, ik was immers al van hem losgemaakt. Zijn gedrag tijdens de burgerinspektie was onnodig gewelddadig en was er de oorzaak van dat ik hem heb vastgepakt en weggetrokken. Ik was mij ervan bewust dat ik door deze aktie van mijn kant zou worden aangehouden maar dat ik eerst nog een elleboogstoot van S. in mijn gezicht kreeg vind ik onaanvaardbaar…"

4. Bij brief van 10 juli 2001 liet de korpsbeheerder weten de klacht niet gegrond te achten. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De korpschef heeft terzake een onderzoek ingesteld en mij over de resultaten daarvan geïnformeerd. Verder hebben de (externe) klachtencommissie en de Hoofdofficier van justitie op mijn verzoek mij hun advies/oordeel in deze kwestie doen toekomen.

In het klachtschrijven klaagt uw cliënte over een elleboogstoot van een politiefunctionaris op een moment dat zij aan beide armen werd vastgehouden.

Het onderzoek is verricht door de inspecteur P., die met de brigadier S. heeft gesproken. (…)

Uit het onderzoek blijkt het volgende.

Op 1 oktober 2000 was er politie-inzet op de luchtmachtbasis Volkel in verband met Abolitionday. De onderzoeker was aldaar verantwoordelijk voor de politie-inzet. Uw cliënte was daar aanwezig in verband met een 'burgerinspectie'.

Nadat het ochtendgedeelte rustig was verlopen, werd in de middag door een van de aanwezigen toestemming gevraagd om de basis te betreden. Deze toestemming werd geweigerd. Desondanks werd door een aantal personen toch getracht het terrein te betreden door over het hek nabij de hoofdingang van de basis te klimmen. De aanwezige politiefunctionarissen kregen opdracht om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Sommige politiefunctionarissen werden (door; N.o.) de 'actievoerders' aan hun kleding of armen weggetrokken om zo de 'klimmers' te helpen. De onderzoeker zag toen dat uw cliënte de brigadier S. bij de schouder vasthield en achteruit trok. Hij zag verder dat de brigadier zich hierop omdraaide en daarbij, zeker niet met opzet, uw cliënte met de elleboog in het gezicht raakte. De brigadier verklaarde hierover dat er geen sprake was van opzet bij het raken van het gezicht van uw cliënte. Naar zijn mening was een en ander te wijten aan het feit dat zij hem aan de schouder trok en hij zich daarvan trachtte te bevrijden.

(…)

Klachtencommissie

Bij brief van 21 mei 2001 adviseert de klachtencommissie mij als volgt.

'…Blijkens het onderzoeksrapport wijkt de verklaring van klaagster af van die van de betrokken politiefunctionaris en de onderzoeker. Laatstgenoemde was tevens verantwoordelijk voor de politie inzet en getuige van het voorval.

Klaagster stelt in haar reactie van 5 april 2001 (zie hiervoor, onder B.3.; N.o.) dat de politiefunctionaris S., in tegenstelling tot hetgeen hij daar zelf over verklaarde, de elleboogstoot niet heeft gedaan om zichzelf te bevrijden, omdat zij immers al van hem was losgemaakt. De betrokken politiefunctionaris S. verklaarde daarentegen dat er geen opzet was om klaagster in het gezicht te raken. Hij wijtte het feit dat hij klaagster raakte aan dat zij hem aan de schouder trok en hij zich daarvan trachtte te bevrijden. De klachtonderzoeker, die hiervan getuige was, bevestigt de onopzettelijkheid van de elleboogstoot.

Uit de stukken kan verder worden opgemaakt dat er sprake was van een tumultueuze situatie met veel trekken en duwen. De commissie is bekend dat in een dergelijke onoverzichtelijke situatie het dikwijls moeilijk aan te geven is op welk moment een bepaalde handeling exact plaatsvond. Daardoor is mogelijk het verschil in zienswijze verklaarbaar. De commissie acht het niet ondenkbaar dat hier sprake is geweest van een onopzettelijke elleboogstoot. De commissie is van mening dat het gebeuren te betreuren valt, maar het optreden van de politie is niet te kwalificeren als onbehoorlijk. De commissie adviseert U dan ook de klacht ongegrond te verklaren.

Afsluitend wil de commissie opmerken dat zij niet gelukkig is met het feit dat de (aangewezen) onderzoeker op dat moment van het voorval aldaar 'algemeen commandant' was en tevens getuige van het voorval. De commissie is van oordeel dat uitgangspunt dient te zijn dat een onderzoeker vanwege de objectiviteit en distantie niet bij het door hem te onderzoeken voorval waarover wordt geklaagd, betrokken dient te zijn geweest. De commissie heeft in deze kwestie geen aanwijzingen dat de onderzoeker in deze kwestie niet objectief is geweest, maar de schijn van subjectiviteit dient naar het oordeel van de commissie zoveel mogelijk te worden vermeden.'

Hoofdofficier van justitie

Bij brief van 2 juli 2001 stelt de Hoofdofficier van justitie als volgt.

'…Na bestudering van het klachtdossier, kan ik U berichten dat ik de conclusies van inspecteur P., gedaan in zijn rapport van 22 december 2000 (zie hiervoor, onder B.2.; N.o.), onderschrijf. Ik acht de klacht derhalve ongegrond. Klaagster is weliswaar van mening dat verbalisant S. haar opzettelijk een elleboogstoot heeft gegeven, dit wordt ontkend door verbalisant S. zelf. Daarnaast verklaart inspecteur P. dat hij, terwijl hij op een meter afstand stond, heeft waargenomen dat verbalisant S. zeker niet opzettelijk het gezicht van klaagster heeft geraakt. Een en ander zou het gevolg zijn van het trekken door klaagster aan de kleding van S. Ik heb geen reden aan de geloofwaardigheid van beide verbalisanten te twijfelen.'

Conclusie

Of een elleboogstoot al dan niet opzettelijk is gegeven blijkt vooral uit de verklaring van degene die de stoot uitdeelde. In dit geval was dat de brigadier S. Uit vorenstaande blijkt dat de brigadier S. zelf verklaart dat er geen sprake was van opzet. Ook de onderzoeker, de inspecteur P., (…) als verantwoordelijke voor de politie ter plaatse, heeft dit zo waargenomen en het niet beoordeeld als een opzettelijke elleboogstoot.

Verder is de tumultueuze situatie (trekken aan kleding en losrukken) van belang. De klachtencommissie spreekt daar ook over en ik ben het met (de; N.o.) zienswijze van de klachtencommissie eens. Het is m.i. altijd lastig om in een hectische situatie de handeling en de momenten exact te plaatsen. Daaruit is mogelijk ook het verschil in zienswijze tussen uw cliente en de beide verbalisanten te verklaren. Ondanks dat ik uitga van de oprechtheid van de verklaring van mevrouw V, is voor mij (…) toch de verklaring van de beide politiefunctionarissen leidend. Met de klachtencommissie en de Hoofdofficier van Justitie ben ik dan ook van oordeel dat aannemelijk is dat de elleboogstoot niet opzettelijk is gegeven. Ik acht uw klacht derhalve ongegrond.”

c. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In het verzoekschrift deelde verzoeksters raadsman onder meer nog het volgende mee:

"Cliënte (verzoekster; N.o.) is van oordeel dat de heer S. opzettelijk onwaarheid spreekt (liegt). Dhr. P. doet onderzoek terwijl hij zelf bij het gebeuren betrokken is. Naar het oordeel van cliënte verklaart P. in strijd met de waarheid dat hij heeft gezien dat S. onopzettelijk sloeg. Hij stond nota bene meer dan 20 meter ervandaan, terwijl er ongeveer 30 mensen omheen stonden. Cliënte vermoedt dat P. door aldus te verklaren S. wil helpen."

3. Verzoeksters raadsman verschafte de Nationale ombudsman een afschrift van een getuigenverklaring, opgesteld door de zuster van verzoekster, mevrouw Vx, op 5 september 2001. In deze verklaring staat het volgende vermeld:

"…Op 1 oktober was ik bij de burgerinspectie bij de vliegbasis Volkel. Er was door 2 mensen een gat in het hek geknipt waardoor de vliegbasis betreden werd. Ik heb gezien dat dit gat niet door Vz werd geknipt. Zij stond achter de knippers, tussen hen en enkele politieagenten in, die probeerden bij het gat te komen.

Even later werd er een geïmproviseerde trap tegen het hek gezet. Hierop klom (een actievoerder; N.o.) (…) het hek over. Toen hij half over het hek was werd hij vastgegrepen door een politieagent (S.) die probeerde hem terug te trekken. Vz pakte S. bij zijn armen om dit te voorkomen, het was nl. de bedoeling dat de vliegbasis betreden werd in het kader van de burgerinspectie en bovendien was het gevaarlijk wat hij deed, vanwege de scherpe punten aan het hek. S. kon niet loskomen en zei: ` Vx, doe dat nou niet, laat me los.' (Hij dacht dat ik hem vasthield.) Vz werd door 2 collega's van hem afgetrokken en gearresteerd. Er ontstond enig tumult. Ze werd weggetrokken waardoor ik niet precies zag wat er gebeurde, wel zag ik dat ze door meerdere agenten vastgehouden werd. Even later zag ik haar weer vlakbij, ze werd nog steeds door dezelfde agenten vastgehouden die haar hadden gearresteerd, ze was op haar gezicht geslagen, haar mond bloedde. Ik vroeg haar wie dat had gedaan en ze zei dat S. dat had gedaan.

Ik heb niet gezien dat hij haar geslagen heeft. Hij beweert echter dat hij haar per ongeluk heeft geraakt terwijl hij probeerde los te komen, dat is niet waar. Ik heb gezien dat ze pas geslagen is, nadat andere agenten haar van hem afgetrokken hadden. Ze is geslagen terwijl ze door meerdere agenten werd vastgehouden…”

d. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Met mijn brief van 10 juli 2001 is de heer H. (verzoeksters raadsman; N.o.) in kennis gesteld van het oordeel over de elleboogstoot die mevrouw Vz (verzoekster; N.o.) in haar gezicht heeft getroffen. Het oordeel was op dat moment dat de klacht daarover ongegrond was. Naar aanleiding van uw brief d.d. 19 april 2002 is opnieuw naar deze klacht gekeken, maar dat heeft geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. Derhalve is er voor mij ook geen aanleiding om mijn standpunt betreffende dit klachtonderdeel te wijzigen en te komen tot een maatregel ten behoeve van verzoekster of in algemene zin.

Daarnaast is geklaagd over het feit dat de onderzoeker van de klacht dezelfde persoon is als de politieambtenaar die op 1 oktober 2000 de algehele leiding had bij het politieoptreden te Volkel. De districtschef in het district (…) heeft mij bericht dat de afdoening van de klacht niet is beïnvloed door de eerdere betrokkenheid van onderzoeker.

Ik ben van mening dat in de onderhavige klacht de onderzoeker voldoende afstand heeft kunnen nemen bij het voorval waarin hij een leidinggevende rol vervulde en waarover nu geklaagd wordt en zijn latere rol als onderzoeker. Mij is ook niet gebleken dat in dit geval de objectiviteit van het klachtonderzoek is aangetast.

In zijn algemeenheid ben ik wel van mening dat het beter is iedere schijn van partijdigheid te voorkomen en daar zal in de toekomst ook op worden toegezien. Op dat onderdeel acht ik de klacht gegrond. Ik heb de korpschef van de Politie Brabant-Noord gevraagd om hierover binnen zijn korps afspraken te maken."

2. Bij zijn reactie op de klacht zond de korpsbeheerder de Nationale ombudsman afschriften van onder meer de volgende stukken:

2.1. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op ambtseed door politieambtenaar Vo. Op 1 oktober 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zondag 1 oktober 2000 was ik belast met surveillance in de gemeente Uden (…). Op genoemde dag was er voor de hoofdingang van de militaire vliegbasis te Volkel een demonstratie gaande. Hierbij waren zo'n 100 demonstranten aanwezig.

Enkele hiervan probeerden over de poorten te klimmen welke toegang verschaften tot de vliegbasis. (…)

Op zondag 1 oktober 2000 omstreeks 16.20 uur zag ik dat er zich voor de toegangspoort een schermutseling afspeelde. Ik zag hierbij dat mijn collega's D. en G. hierbij een persoon, de later te noemen verdachte Vz, vasthielden. Het was mij hierbij meteen duidelijk dat Vz door mijn collega's werd aangehouden.

Ik zag dat Vz hierbij om zich heensloeg.

Ik zag ook dat Vz hierop met haar rechtervoet kennelijk opzettelijk en met kracht schopte tegen de benen van mijn collega S.

Hierop heb ik Vz met mijn beide handen bij haar hoofd gepakt en dat van mijn collega S. afgeweerd teneinde mijn collega te ontzetten."

2.2. Een proces-verbaal van verhoor van verzoekster, opgemaakt op 1 oktober 2000 door politieambtenaar H. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik wil graag genoteerd hebben dat ik een klap tegen mijn hoofd heb gehad tengevolge waarvan een tand door mijn lip is gegaan."

2.3. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op ambtsbelofte door politieambtenaren S. en D. van het regionale politiekorps Brabant-Noord, op 16 oktober 2000. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"BELEMMEREN/BELETTEN:

Ik, S., trachtte bij de geplaatste trap te komen om deze te kunnen verwijderen. Ik, S., bemerkte dat ik met kracht en hardhandig werd beetgepakt om mijn middel en armen heen. Ik, S., keek achterom en ik zag dat de mij bekende Vz (verzoekster; N.o.), mij beet had gepakt. Ik, S., heb luid en duidelijk aan Vz medegedeeld dat zij mij moest los laten. Ik, S., bemerkte dat Vz hieraan geen gevolg gaf en mij, S. met geweld bij de geplaatste trap weg wilde trekken.

AANHOUDING:

Ik, S. heb toen luid en duidelijk aan Vz medegedeeld dat zij was aangehouden.

LOSTREKKEN:

Hierop probeerde ik, S., mij los te wrikken hetgeen niet lukte. Ik, S., bemerkte dat ik nog steeds werd vastgehouden en ik voelde meer handen c.q. armen om mijn lichaam heen enwel ook in de richting van mijn riem c.q. holster met dienstwapen.

Ik, S., heb toen met mijn bovenlichaam met kracht een zwaaibeweging gemaakt waardoor ik, S. los kwam. Bij deze zwaaibeweging heb ik, S., vermoedelijk verdachte Vz geraakt in het gezicht met mijn los gekomen armen.

VERZET:

Ik, S., probeerde toen verdachte Vz beet te pakken aangezien ze was aangehouden.

Ik, S., zag dat Vz erg boos was en duidelijk met opzet en met kracht hard in mijn richting schopte en mij hierbij raakte op mijn onderbeen.

Dit werd tevens ook gezoek door collega V. welke van zijn bevindingen een proces-verbaal heeft opgemaakt.

CONTROLE BRENGEN VZ:

Door andere collega's werd verdachte Vz onder controle gebracht en overgebracht naar een dienstauto ter geleiding voor een hulpofficier van justitie.

Van de aanhouding is afzonderlijk proces-verbaal gemaakt.

OPMERKING VERBALISANT:

Door het beetpakken van Vz en door andere demonstranten was ik, S., ernstig belet en verhinderd in de uitvoering van mijn werkzaamheden. Tevens was ik, S., bang om enige spullen en dienstuitrusting kwijt te raken in het gedrang waaronder mijn dienstpistool.

Door fysiek geweld te gebruiken bestaande uit het met kracht een zwaaibeweging te maken met mijn bovenlichaam en schouders kwam ik, S., los.

Ik, S., had niet het doel en opzet om hierbij verdachte Vz letsel toe te brengen."

e. Reactie verzoekster

Verzoeksters raadsman reageerde bij faxbericht van 3 oktober 2002 op het standpunt van de korpsbeheerder. In dit faxbericht staat onder meer het volgende vermeld:

"Cliënte handhaaft hetgeen zij eerder in de klachtprocedure heeft naar voren gebracht.

Brigadier S. heeft tegen hoofdagent G. gezegd dat hij, S., gezien had dat Vz het hek had stuk geknipt. Zie bijgaande verklaring van G. d.d. 5 juni 2001 afgelegd bij de Rechter-Commissaris Strafzaken Rechtbank `s-Hertogenbosch. In het politie proces-verbaal d.d. 16 oktober 2000, hetwelk is overgelegd bij uw brief d.d. 7 augustus 2002, verklaart S. dat door collega's was gezien dat Vz met een tang het hek kapot knipte. S. verklaart niet consistent.

De Politierechter Rechtbank 's-Hertogenbosch heeft cliënte dan ook ten aanzien van de beschuldiging van het knippen van het hek vrijgesproken (vonnis 15 mei 2002).

Cliënte ziet niet in waarom de verklaring van S. met betrekking tot de mishandeling door hem van cliënte ook maar enig geloof zou verdienen, nu vast staat dat hij ten aanzien van een ander belangrijk punt die dag zo inconsistent heeft verklaard. Aan de verklaring van S. dient minder geloof te worden gehecht dan aan de verklaring van cliënte."

Van de door verzoeksters advocaat genoemde verklaring van de politieambtenaar G. heeft de Nationale ombudsman kennis genomen.

Achtergrond

Instantie: Regiopolitie Brabant Noord

Klacht:

Politieambtenaar verzoekster opzettelijk stoot in gezicht gegeven met elleboog tijdens politieoptreden op vliegbasis Volkel.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Brabant Noord

Klacht:

Klacht behandeld door betrokken politieambtenaar .

Oordeel:

Gegrond