2001/284

Rapport

Verzoeker klaagt er over dat het waterschap Peel- en Maasvallei:

1. niet op eigen initiatief informatie heeft verschaft over de achterstanden bij het opleggen van de aanslagen waterschapsbelasting 1998;

2. de bezwaarschriften die hij op 10 maart 2000 heeft ingediend tegen hem opgelegde aanslagen waterschapsbelasting 1998 pas heeft afgehandeld op 16 januari 2001;

3. zijn klacht over de weinig voortvarende behandeling van die bezwaarschriften ongegrond heeft geacht;

4. de schriftelijke toezegging van 17 januari 2001 dat hij binnen drie weken schriftelijk bericht zou ontvangen over de eigendomssituatie ten aanzien van objecten waarvoor hij was aangeslagen niet is nagekomen;

5. de telefonische toezegging van 31 januari 2001 dat hij geen aanslagen meer zou ontvangen voor andere panden dan zijn woonhuis niet is nagekomen;

6. op 31 januari 2001 telefonisch heeft aangegeven dat gewacht werd op een bevestiging van de gemeente Heythuysen, terwijl hij van de zijde van de gemeente heeft vernomen dat het waterschap geen informatie had opgevraagd;

7. de telefonische toezegging van 5 maart 2001 dat de situatie met betrekking tot de rechten ten aanzien van de objecten waarvoor hij was aangeslagen binnen een week zou worden opgehelderd niet is nagekomen.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoeker ontving met dagtekening 29 februari 2000 twee aanslagen van het waterschap Peel en Maasvallei (verder: het waterschap). Eén van de aanslagen had betrekking op zijn eigen woning en de andere op twee andere - in dezelfde straat gelegen - woningen.

Verzoeker tekende bij brief van 10 maart 2000 bezwaar aan tegen deze aanslagen. Bij beslissing van 16 januari 2001 wees het waterschap verzoekers bezwaarschrift af.

II. Ten aanzien van het niet op eigen initiatief verstrekken van informatie over de achterstanden bij het opleggen van de aanslagen waterschapsbelasting 1998

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het waterschap Peel- en Maasvallei (verder: het waterschap) hem niet op eigen initiatief heeft geïnformeerd over de achterstanden bij het opleggen van de aanslagen waterschapsbelasting 1998.

2. Het waterschap heeft aangegeven dat het ernaar streeft aanslagen waterschapsbelasting op te leggen in het belastingjaar waar zij betrekking op hebben, of zo spoedig mogelijk na dat jaar. Het waterschap legde de aanslagen waterschapsbelasting over 1998 op met dagtekening 29 februari 2000.

3. Het waterschap heeft aangegeven dat het publiek door middel van persberichten aan de regionale dagbladen en door middel van een artikel in een huis aan huis blad, dat enkele malen per jaar wordt verspreid, is geïnformeerd over het verzenden van de aanslagen. Het waterschap heeft tevens laten weten dat individuele belastingplichtigen niet tussentijds zijn geïnformeerd. Verder heeft het waterschap er op gewezen dat vanaf het belastingjaar 1999 door middel van een informatiefolder bij het aanslagbiljet een toelichting is gegeven aan de belastingplichtigen.

4. Op het moment dat verzoeker de aanslag waterschapslasten 1998 van het waterschap ontving, was ruim een jaar verstreken na het desbetreffende belastingjaar. Weliswaar heeft het waterschap laten weten dat de belastingplichtigen door middel van persberichten en een huis-aan-huiskrant zijn geïnformeerd over het verzenden van de aanslagen, maar dat wil niet zeggen dat de belastingplichtigen ook op de hoogte zijn gebracht van (de reden van) de achterstanden bij het opleggen van de aanslagen. Gezien de ruime periode tussen het belastingjaar en het opleggen van de desbetreffende aanslagen, had het in de rede gelegen dat het waterschap de individuele belastingplichtigen bij het opleggen van de aanslagen over 1998 - bijvoorbeeld door middel van het bijsluiten van een folder of informatieblad - uitleg had gegeven over de behandelingsduur. Het is niet correct dat dit niet is gebeurd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het feit dat verzoekers bezwaarschriften van 10 maart 2000 pas werden afgehandeld op 16 januari 2001 en ten aanzien van het feit dat verzoekers klacht hierover ongegrond werd geacht

1. Verzoeker diende op 10 maart 2000 bezwaarschriften in tegen de aanslagen waterschapsbelasting die het waterschap hem op 29 februari 2000 oplegde. Verzoeker klaagt er over dat het waterschap pas op 16 januari 2001 een beslissing op zijn bezwaarschriften nam.

Nadat verzoeker ten aanzien van het waterschap zijn ongenoegen had geuit over het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschriften, liet het waterschap hem weten dat zijn bezwaren inzake de behandelingsduur ongegrond waren. Verzoeker klaagt er tevens over dat zijn klacht ongegrond werd geacht.

2. In de correspondentie die met verzoeker werd gevoerd heeft het waterschap laten weten dat de bezwaarschriften waren afgehandeld binnen de jaartermijn van artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (zie Achtergrond, onder 1.). Het waterschap achtte verzoekers bezwaren inzake de behandelingstermijn daarom ongegrond. Het waterschap gaf daarbij overigens aan dat het er in de toekomst naar zou streven bezwaarschriften af te handelen binnen een termijn van drie maanden.

3. Niettegenstaande de termijn van één jaar uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen, stelt de Nationale ombudsman zich in het algemeen op het standpunt dat waterschappen bezwaarschriften tegen belastingaanslagen behoren af te handelen binnen drie maanden (zie Achtergrond, onder 3.). Er is niet gebleken dat er in dit geval sprake was van bezwaarschriften die een zo ingewikkelde materie betroffen dat een overschrijding van de termijn van drie maanden gerechtvaardigd was. Dat het waterschap pas na ruim tien maanden op verzoekers bezwaren besliste, kan de toets der kritiek dan ook niet doorstaan. Gelet hierop is het bovendien niet juist dat het waterschap verzoekers bezwaren inzake de behandelingsduur ongegrond achtte.

Ook op deze punten is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het niet nakomen van (schriftelijke en telefonische) toezeggingen

1.1. Verzoeker nam naar aanleiding van de beslissingen op zijn bezwaarschriften telefonisch contact op met het waterschap. In vervolg op het telefoongesprek deelde het waterschap hem bij brief van 17 januari 2000 mee dat hem binnen drie weken schriftelijk uitsluitsel zou worden gegeven over de eigendomssituatie van de woningen, waarvoor hij was aangeslagen voor de waterschapsbelastingen. Verzoeker klaagt er over dat het waterschap die toezegging niet is nagekomen.

1.2. Het waterschap heeft laten weten dat op 19 januari 2001 bij de gemeente informatie is opgevraagd over de eigendomssituatie van de woningen in kwestie en dat de gemeente die informatie pas bij faxbericht van 5 maart 2001 heeft verstrekt.

Dat de benodigde informatie van de gemeente nog niet was ontvangen, maakt het begrijpelijk dat de gedane toezegging niet werd nagekomen, maar rechtvaardigt dit niet. Het waterschap had zich bij het doen van de toezegging behoren te realiseren dat voor het geven van uitsluitsel over de eigendomssituatie gegevens van derden noodzakelijk waren, alsmede dat het enige tijd zou duren alvorens deze gegevens zouden worden ontvangen. Tevens had het waterschap - bijvoorbeeld in de vorm van een rappel - bij de gemeente kunnen aandringen op een voortvarende afhandeling. Het is niet gebleken dat het waterschap dat heeft gedaan. Daarnaast had het waterschap verzoeker tussentijds schriftelijk kunnen informeren over het feit dat de toezegging niet zou kunnen worden nagekomen. Ook daarvan is niet gebleken.

2.1. Op 31 januari 2001 vond er een telefoongesprek plaats tussen een medewerkster van het waterschap en verzoeker. De medewerkster deed verzoeker bij die gelegenheid de toezegging dat hem geen aanslagen meer zouden worden opgelegd voor andere huizen dan zijn woonhuis. Verzoeker klaagt er over dat het waterschap deze toezegging niet is nagekomen. Op 28 februari 2001 werd verzoeker een aanslagbiljet toegezonden voor waterschapsbelasting inzake zijn woning en twee andere woningen in zijn straat.

2.2. Het waterschap liet weten dat er in de voorbereidingsfase die leidt tot de verzending van aanslagbiljetten op een relatief laat moment niet meer ingegrepen kan worden en dat het aanslagbiljet dat verzoeker werd toegezonden daarom niet meer kon worden achtergehouden. Volgens het waterschap kon verzoeker ook niet middels een aparte brief naast het aanslagbiljet worden benaderd. Op het moment van verzending van de aanslagbiljetten was het waterschap nog in afwachting van een bericht van de gemeente over de eigendomssituatie van de woningen waar verzoeker over was aangeslagen.

Ook in dit geval geldt dat de medewerkster van het waterschap zich bij het doen van de toezegging voldoende rekenschap had moeten geven over de haalbaarheid daarvan.

3.1. Op 5 maart 2001 was er andermaal telefonisch contact tussen verzoeker en het waterschap. Bij die gelegenheid deed een medewerker van het waterschap verzoeker de toezegging dat hij binnen één week uitsluitsel zou krijgen over de aangelegenheid met betrekking tot de zakenrechtelijke situatie van de woningen waarvoor hij werd aangeslagen. Verzoeker klaagt er over dat het waterschap ook deze toezegging niet is nagekomen.

3.2. Het waterschap heeft bevestigd dat de telefonische toezegging van 5 maart 2001 om verzoeker binnen één week uitsluitsel te geven is gedaan en toegegeven dat deze niet is nagekomen. Terecht heeft het waterschap aangegeven dat het beter was geweest binnen de desbetreffende week telefonisch contact met verzoeker op te nemen.

4. De beginselen van behoorlijk bestuur brengen met zich mee dat bestuursorganen gedane toezeggingen dienen te honoreren. Het waterschap is de toezegging die werd gedaan in de brief van 17 januari 2001 niet nagekomen; evenmin heeft het waterschap de telefonische toezeggingen van 31 januari en 5 maart 2001 gehonoreerd. De omstandigheden die het waterschap heeft aangevoerd kunnen dit niet rechtvaardigen; er is geen sprake van omstandigheden waarmee op het moment dat de toezeggingen werden gedaan geen rekening kon worden gehouden.

Op deze punten is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.

V. Ten aanzien van de telefonische mededeling dat gewacht werd op bericht van de gemeente

1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat een medewerkster van het waterschap hem op 31 januari 2001 telefonisch heeft meegedeeld dat, wat betreft de eigendomssituatie van de woningen waarvoor hij was aangeslagen, werd gewacht op een bevestiging van de gemeente. Volgens verzoeker was deze mededeling onjuist. Verzoeker gaf aan van de zijde van de gemeente te hebben vernomen dat het waterschap de gemeente niet om informatie had gevraagd.

2. Het waterschap heeft meegedeeld dat de gemeente op 19 januari 2001 telefonisch is benaderd met het verzoek om de informatie in kwestie te verstrekken.

De behandelend ambtenaar van de gemeente verklaarde in het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij niet meer precies wist - en ook niet meer kon achterhalen - wanneer het waterschap om informatie had gevraagd. Hij achtte het goed mogelijk dat dit op 19 januari 2001 was gebeurd. De ambtenaar van de gemeente verklaarde tevens dat het waterschap om de desbetreffende informatie had gevraagd vóórdat verzoeker contact had opgenomen met de gemeente, alsmede dat verzoeker te woord werd gestaan door een ambtenaar van de gemeente die niet exact op de hoogte was van de situatie.

3. Gezien het bovenstaande onder 2. wordt ervan uitgegaan dat de telefonische mededeling van de medewerkster van waterschap correct was. De klacht mist op dit punt feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het waterschap Peel en Maasvallei, die wordt aangemerkt als een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Peel- en Maasvallei, is gegrond, behalve wat betreft de telefonische mededeling dat informatie was opgevraagd bij de gemeente. Op dat punt is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 15 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 12 februari 2001, van de heer V. te Baexem, met een klacht over een gedraging van het waterschap Peel en Maasvallei te Venlo. Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 5 oktober 2000, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste, als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van verzoekers brief van 15 februari 2001 werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Het waterschap Peel en Maasvallei (verder: het waterschap) zond verzoeker twee aanslagbiljetten toe met dagtekening 29 februari 2000. Het betrof de heffing van waterschapslasten over het belastingjaar 1998. Eén van de aanslagbiljetten had betrekking op de ingezetenenomslag en op de omslag ongebouwde/gebouwde onroerende zaken terzake van verzoekers woning; het andere de omslag ongebouwde/gebouwde onroerende zaken van twee andere woningen, gelegen in dezelfde straat als zijn woning.

2. Verzoeker maakte op 10 maart 2000 bezwaar tegen genoemde aanslagen. In het bezwaarschrift voerde hij onder meer het volgende aan:

"…Ondergetekende maakt bezwaar tegen

a aanslag (…)

aangezien de panden (…)

niet in zijn bezit zijn.

(…)

c bezwaar tegen het feit dat de aanslag 1998 eerst in maart 2000 in zijn bezit is gekomen…"

3. Bij brief van 14 maart 2000 bevestigde het waterschap de ontvangst van het bezwaarschrift. Tevens gaf het waterschap aan dat de behandeling daarvan enige tijd zou vergen. Het waterschap vroeg begrip daarvoor.

4. In een aanslagbiljet, gedagtekend 30 september 2000, bracht het waterschap verzoeker over het belastingjaar 1999 ingezetenenomslag in rekening, alsmede omslag ongebouwde/gebouwde onroerende zaken terzake van zijn woning en de twee andere woningen in zijn straat.

Het waterschap voegde bij het aanslagbiljet een zogeheten bijsluiter waarin het volgende is vermeld:

"…U heeft zojuist de aanslag waterschapsbelasting 1999 ontvangen. Dat u de aanslag voor het jaar 1999 nu pas krijgt, houdt onder meer verband met de invoering van de wet Waardering onroerende zaken (Woz) op 1 januari 1997. De invoering van de wet Woz betekende nogal wat werk voor het waterschap waardoor een achterstand is ontstaan in de aanslagoplegging. Mede daardoor hebben wij de aanslagen over voorgaande jaren ook pas op een laat tijdstip kunnen opleggen. Het waterschap werkt er hard aan om de achterstand in de verwerking van gegevens in te halen. Het is dan ook mogelijk dat u in een tijdsbestek van 1 jaar meerdere aanslagbiljetten waterschapsbelasting ontvangt. Wij vragen uw begrip hiervoor…"

5. In een brief van 5 oktober 2000 diende verzoeker bij de Nationale ombudsman een klacht in over het waterschap. Verzoeker schreef de Nationale ombudsman onder meer dat het waterschap zijn bezwaarschrift nog niet had afgehandeld.

6. Bij brief van 16 januari 2001 deelde het waterschap verzoeker onder meer het volgende mee naar aanleiding van zijn klacht:

"Inhoud klacht:

In uw klaagschrift klaagt u er over dat het waterschap het bezwaarschrift nog niet heeft afgehandeld, dat u bij brief van 10 maart 2000 indiende tegen de aanslag waterschapslasten over 1998.

(…)

Bevindingen:

Aanslagoplegging

Voor de aanslagoplegging zijn nadere regels vastgesteld in onder andere de Waterschapswet en de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. De Algemene wet is eveneens van toepassing op de heffing van waterschapslasten zoals nader is bepaald in hoofdstuk XVIII van de Waterschapswet.

Uiteraard streeft het waterschap ernaar om aanslagen op te leggen in hetzelfde jaar of in ieder geval zo spoedig mogelijk na afloop van het jaar waarop de belasting betrekking heeft. Het waterschap is echter voor de jaarlijkse opbouw van de belastingbestanden voor een groot deel afhankelijk van informatie van derden.

Daarbij kunt u denken aan alle naam- en adresmutaties uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, alle onroerend goedtransacties uit het Kadasterbestand en alle economische waarden met mutaties daarvan uit de gemeentelijke belastingbestanden.

Al deze informatie is voor een groot deel eerst na afloop van het betreffende jaar beschikbaar voor het waterschap. Aansluitend dient deze informatie dusdanig bewerkt te worden, dat deze geschikt is voor de opbouw en actualisering van het waterschapsbelastingbestand.

De wetgever heeft voorzien dat het opbouwen en muteren van belastingbestanden niet gelijkmatig over het jaar kan geschieden en om diverse redenen een aanslagoplegging vaak - noodgedwongen - eerst kan plaatsvinden - soms ruim - na afloop van het betreffende belastingjaar.

Om die reden is in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een bepaling opgenomen waarin nader is geregeld tot hoe lang een aanslag opgelegd kan worden. Artikel 11 lid 3 bepaalt, dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt door het verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

Aanslag 1998:

De belastingschuld over het jaar 1998 is ontstaan per 1 januari 1998, zoals nader bepaald in de Omslagverordening van het waterschap. Tot uiterlijk drie jaar nadien, i.c. tot 1 januari 2001 kan een aanslag waterschapslasten 1998 worden opgelegd.

De aan u opgelegde aanslagen (twee aanslagbiljetten) waren gedagtekend 29 februari 2000; een dagtekening derhalve binnen de termijn van drie jaren. Daarmee is voldaan aan de strikte eis die de wet stelt, dat binnen drie jaren de aanslag opgelegd dient te worden.

Aanslag 1999:

De belastingschuld over het jaar 1999 is ontstaan per 1 januari 1999, zoals nader bepaald in de Omslagverordening van het waterschap. Tot uiterlijk drie jaar nadien, i.c. tot 1 januari 2002 kan een aanslag waterschapslasten 1999 worden opgelegd.

De aan u opgelegde aanslag voor dit belastingjaar was gedagtekend 30 september 2000; een dagtekening derhalve binnen de termijn van drie jaren.

In uw brief onder punt d. geeft u aan dat u wederom een aanslagbiljet voor 1998 zou hebben ontvangen. Deze aanslag heeft echter betrekking op het belastingjaar 1999.

(…)

Afhandeling bezwaarschriften

Termijn

Ingevolge het bepaalde in artikel 25 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) moet het waterschap binnen 1 jaar na ontvangst van het bezwaarschrift daarop uitspraak doen. Deze termijn kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 25 met maximaal 1 jaar worden verlengd.

Uw bezwaarschrift is gedagtekend 10 maart 2000 en is op 13 maart 2000 bij het waterschap binnengekomen. De termijn van 1 jaar waarbinnen uitspraak gedaan moet worden op dit bezwaarschrift is derhalve nog niet verstreken, nog los van het gegeven dat deze termijn nog met 1 jaar verlengd kan worden.

(…)

De conclusie ten aanzien van uw klacht.

Op grond van het voorgaande achten wij uw klacht ongegrond. Opgemerkt wordt dat het waterschap er naar streeft om in de toekomst bezwaarschriften die zijn gericht tegen de aanslag waterschapslasten, binnen een periode van drie maanden af te handelen.

Inmiddels is door de ambtenaar belast met de heffing uitspraak gedaan (d.d. 16-01-2001) op uw bezwaarschrift van 10 maart 2000. Deze uitspraak is tegelijk met deze brief verzonden."

7. Op 16 januari 2001 besliste het waterschap afwijzend op verzoekers bezwaarschrift van 10 maart 2000.

8. Op 17 januari 2001 nam verzoeker telefonisch contact op met het waterschap.

In een brief van 17 januari 2001 deelde het waterschap verzoeker onder meer het volgende mee:

"Als vervolg op ons telefoongesprek van heden deel ik u mee, dat ik contact heb opgenomen met bureau heffingen van ons waterschap.

Uit de stukken is me gebleken, dat u uitspraken op het bezwaarschrift heeft ontvangen over de volgende lasten:

(de aanslagen die verzoeker werden opgelegd met dagtekening 29 februari 2000; N.o.)

Zoals afgesproken krijgt u uitstel van betaling voor zover het betreft (de panden niet zijnde verzoekers woonhuis; N.o.) over de belastingjaren 1998 en 1999. Het uitstel geldt tot het moment, dat u nader schriftelijk bericht krijgt van bureau heffingen.

Ik zal er op toezien, dat u binnen drie weken een schriftelijk bericht krijgt over de eigendomssituatie van de woningen (niet zijnde verzoekers woonhuis; N.o.). Zo nodig zal bij het kadaster navraag worden gedaan en/of bij notariskantoor (…).

Indien daaruit blijkt, dat u per 1 januari 1998 geen (mede)eigenaar, opstalhouder of vruchtgebruiker was van deze twee woningen, dan zal alsnog een ambtshalve correctie volgen."

9. Op 31 januari en 5 maart 2001 was er telefonisch contact tussen verzoeker en medewerkers van het waterschap.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker is in het kort weergegeven in de klachtformulering onder Klacht.

2. In zijn verzoekschrift van 12 februari 2001 liet verzoeker de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:

"Referte brief waterschap P en M. dd. 17-1-2001 (…)

Naar aanleiding van referte, ontvingen wij op 31-1-2001, een (telefoontje; N.o.) van een medewerkster van P en M, "Beantwoording van die brief, binnen 3 weken, was niet mogelijk". Druk Druk, te weinig personeel"

"De panden (…) waren inderdaad niet van ons" Zij was nu belast met het afhandelen van deze brief"

"Wij moeten wel een Ver. v. eigenaren hebben"

Hebben haar nogmaals ter kennis gebracht dat wij geen app. bezitten, maar een woonhuis (…).

"P en M. wacht nu nog op een bevestiging vd. gem. Heythuysen."

Wel deelde zij ons mede, (…) was in 1998 eigenaar van pand (…). Iets wat wij div. malen P en M. hadden medegedeeld.

Hebben haar ook medegedeeld: "Wij wonen nu 15 jaar in Baexem, 12 jaar zonder enig probleem waterschapsbel betaald, a aan P en M en f 255,- aan waterschap Limburg te Roermond.

Nu gaat 1998-1999 van P en M helemaal fout, 1998 hebben wij betaald omdat er aparte stortingsbewijzen waren. 1999 er staan 3 panden op 1 stortingsformulier, waarvan 2 (…) uitstel van betaling is verleend.

Medewerkster P en M. wilde eea. telefonisch afdoen, "sorry sorry" Hier hebben wij bezwaar tegen gemaakt, wij staan erop schriftelijke excuses. Wij zijn materieel en immaterieel beschadigd"

Op onze brief ontvingen wij op 21-3-2000 bericht "dat de behandeling wel enige tijd zal vergen en vragen begrip hiervoor" (tot 2x toe).

"Ons begrip is op"

Het is ons heel duidelijk geworden, dat nadat wij 16-1-2001 wederom (telefonisch; N.o.) contact hadden opgenomen met de heer (…) van P en M men pas is gestart met het onderzoek.

Wij maken geen bezwaar tegen betaling van belasting maar wel tegen de wijze waarop P en M probeert zijn gelijk te halen, fouten toegeven is hun niet gegeven."

3. In een brief van 15 maart 2001 liet verzoeker onder meer weten dat het waterschap Peel en Maasvallei hem met dagtekening 28 februari 2001 een aanslagbiljet had toegezonden, waarmee hem over het belastingjaar 2000 ingezetenenomslag in rekening werd gebracht, alsmede omslag ongebouwde/gebouwde onroerende zaken terzake van zijn woning en twee andere woningen in zijn straat.

4. In een telefonische toelichting op zijn klacht liet verzoeker onder meer weten dat een medewerker van het waterschap hem op 5 maart 2001 telefonisch de toezegging had gedaan dat hem binnen één week uitsluitsel zou worden gegeven over de juistheid van de hem opgelegde aanslagen, maar dat die toezegging niet was nagekomen.

C. Standpunt waterschap Peel en Maasvallei

1. In reactie op de klacht van verzoeker liet het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei in een brief van 24 april 2001 onder meer het volgende weten:

"1. Bij brief van 12 februari 2001 heeft (verzoeker; N.o.) een klacht bij u ingediend. Per brief van 16 januari 2001 heeft ons bestuur uitspraak gedaan op de klacht van verzoeker zoals die bij brief van 5 oktober 2000 is geuit en in eerste instantie gericht is aan de Nationale ombudsman.

In die reactie van ons bestuur is enerzijds aangegeven wat de reden is dat de aanslagoplegging, respectievelijk het feitelijk verzenden van de aanslagbiljetten niet is geschied in het betreffende belastingjaar; anderzijds is aangegeven op grond van welke wettelijke bepaling een aanslagoplegging kan plaatsvinden na verloop van het belastingjaar.

De aanslagen over 1998 zijn opgelegd met als dagtekening 29 februari 2000, derhalve binnen de periode van 3 jaren die de wetgever maximaal biedt. Voordat de aanslag-biljetten worden verzonden wordt hieraan ruchtbaarheid gegeven in de vorm van persberichten naar de regionale dagbladen en plaatsing van een artikel in de Waterkrant, die enkele malen per jaar huis-aan-huis wordt bezorgd.

Het is juist, dat niet iedere belastingplichtige individueel tussentijds is geïnformeerd over "de stand van zaken". Overigens wordt wel vanaf het belastingjaar 1999 in/bij de informatiefolder bij het aanslagbiljet een toelichting gegeven over het moment van aanslagoplegging.

2. Deze constatering is juist.

3. De afhandeling heeft plaatsgevonden binnen één jaar na indiening van het bezwaarschrift.

4. Deze constatering is juist. De schriftelijke bevestiging van de gemeente, waarop gewacht moest worden, is per fax op 5 maart ontvangen. Zie ook punt 6.

5. Deze constatering is juist. In de voorbereidingsfase die leidt tot verzending van de aanslagbiljetten kan niet meer op een relatief laat moment worden ingegrepen i.c. kan het aanslagbiljet niet meer worden achtergehouden. De aanslagbiljetten over het belastingjaar 2000 zijn met dagtekening 28 februari 2001 verzonden. Op dat moment was van de gemeente Heythuysen nog geen schriftelijke bevestiging ontvangen, dat (verzoeker; N.o.) het gelijk aan zijn zijde had voor wat betreft het eigendom van de woningen (…). Het feit, dat intern bij het waterschap op dat moment wel het vermoeden bestond, dat diens bezwaar gegrond was is onvoldoende reden om met de verzending van het aanslagbiljet 2000 een separate brief te zenden met een toelichting die gebaseerd zou zijn louter op een vermoeden i.c. telefoongesprek met een medewerker van de gemeente Heythuysen. Ook het feit dat verzoeker stelt, geen eigenaar te zijn van de twee woningen is op zich onvoldoende grond om geen aanslag op te leggen. De zorgvuldigheid gebiedt, dat schriftelijk blijkt, dan verzoeker geen eigenaar is. Dit schriftelijk bewijs is eerst op 5 maart van de gemeente ontvangen.

6. Deze grief is gebaseerd op onjuiste informatie. Het waterschap heeft op 19 januari 2001 telefonisch contact gezocht met de gemeente Heythuysen. Dit betrof een gesprek tussen (…), medewerkster bureau heffingen van het waterschap, en (…), medewerker Woz en belastingen van de gemeente Heythuysen, waarbij verzocht is om toezending van informatie uit het gemeentelijk Woz-bestand.

Het feit, dat midden januari reeds door het waterschap is gebeld, is heden 19 april 2001 andermaal van gemeentewege telefonisch bevestigd aan (…), clusterhoofd bestuurlijke en juridische zaken bij ons waterschap.

(…)

Verder kunnen wij u meedelen, dat de ambtenaar belast met de heffing bij besluiten van 2 april 2001 de aanslagen waterkwantiteitsomslag gebouwd voor de objecten (…) ambtshalve heeft verminderd tot nihil."

2. Bij de reactie voegde het waterschap onder meer een kopie van een faxbericht van 5 maart 2001 van de gemeente Heythuysen met informatie over de zakelijke rechten ten aanzien van woningen in verzoekers straat, alsmede kopieën van ambtshalve besluiten van 2 april 2001, waarbij de aanslagen die verzoeker over de jaren 1998, 1999 en 2000 waren opgelegd voor andere woningen dan de zijne werden verminderd tot nihil.

Tevens voegde het waterschap bij de reactie een kopie van een brief van 3 april 2001, waarin het waterschap verzoeker onder meer het volgende meedeelde:

"Als vervolg op de brief van 17 januari 2001 en het telefoongesprek van 30 maart met (…) kan ik u meedelen, dat u voor het jaar 1998 belastingplichtig bent voor de woning (verzoekers woonadres; N.o.), zoals u ook in uw brief heeft vermeld. Dit betekent, dat u terecht een aanslag gebouwd heeft gekregen (als eigenaar) en een aanslag ingezetenenomslag (als feitelijk bewoner), tezamen vermeld op het aanslagbiljet (…) voor een totaalbedrag van f 59,--.

Het aanslagbiljet (…) over het jaar 1998, dat betrekking heeft op de woningen (…) is ten onrechte op uw naam gesteld.

Met als dagtekening 16 januari 2001 zijn u twee brieven gezonden met de uitspraken op de bezwaarschriften tegen bovenvermelde aanslagen.

De uitspraak die betrekking heeft op de woning (verzoekers woonadres; N.o.) (f 59,--) blijft gehandhaafd. U was immers per 1 januari 1998 zowel eigenaar als gebruiker van deze woning.

De uitspraak die betrekking heeft op de woningen (…) is niet juist. Ten onrechte is daarbij besloten dat uw bezwaarschrift ongegrond is. Immers u was per 1 januari 1998 geen eigenaar van de woningen (…).

Dit houdt in, dat het aanslagbiljet ten bedrage van f 146,-- niet betaald hoeft te worden.

Ook voor de jaren 1999 en 2000 geldt dat u alleen als eigenaar en bewoner belastingplichtig bent voor de woning (verzoekers woonadres; N.o.). Ten onrechte zijn u aanslagen over de woningen (…) opgelegd voor de jaren 1999 en 2000. Uiteraard hoeft u dan ook voor deze panden geen waterschapslasten te betalen.

Bijgaand treft u de formele besluiten aan waarbij besloten wordt de aanslagen over de woningen (…) te corrigeren voor de jaren 1998, 1999 en 2000. Overigens kan ik u meedelen, dat tegen een ambtshalve genomen besluit tot vermindering van een aanslag geen bezwaar of beroep is toegelaten."

3. In een brief van 14 juni 2001 voegde het waterschap onder meer het volgende toe aan de reactie:

"7. (…) Overigens kunnen wij u meedelen, dat het juist is, dat de toezegging om binnen een week helderheid te bieden over de rechten niet is nagekomen. Het is niet mogelijk gebleken om binnen een week de schriftelijke uitspraken te doen waarmee voor (verzoeker; N.o.) duidelijkheid zou worden geschapen ten aanzien van de eigendomssituatie van de belaste objecten. De uitspraken zijn gedaan op 2 april 2001. Het had in de rede gelegen indien bureau heffingen in ieder geval binnen de betreffende week telefonisch (verzoeker; N.o.) had geïnformeerd over het voornemen van de ambtenaar belast met de heffing (i.c. correctie van de aanslagen), dit mede gelet op de voorgeschiedenis."

4. In een e-mailbericht van 12 juli 2001 liet het waterschap onder meer weten dat van het persbericht en van het huis-aan-huisblad, waarmee de belastingplichtigen waren geattendeerd op het opleggen van de aanslagen over 1998 (zie onder 1.) geen exemplaren of kopieën bewaard waren.

H. Informatie van de gemeente heythuysen

In een telefoongesprek van 13 juni 2001 verklaarde een ambtenaar van de gemeente Heythuysen tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman dat het waterschap hem telefonisch had verzocht om informatie te verstrekken over de zakenrechtelijke situatie van panden in een straat te Baexem. De gemeenteambtenaar wist niet meer - en kon ook niet meer nagaan - op exact welke datum dat was gebeurd, maar het was goed mogelijk dat dit 19 januari 2001 was.

De gemeenteambtenaar merkte verder onder meer op dat verzoeker later over hetzelfde onderwerp had gebeld met de gemeente. Omdat hij op dat moment afwezig was, heeft niet hij verzoeker te woord gestaan, maar heeft een andere gemeenteambtenaar die niet op de hoogte was dat gedaan.

De gemeenteambtenaar voegde daar nog aan toe dat later pas antwoord was gegeven aan het waterschap.

Achtergrond

1. Algemene wet inzake rijksbelastingen (Wet van 2 juli 1959, Stb. 301)

Artikel 25, eerste lid:

"In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet de inspecteur binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop."

2. Waterschapswet (Wet van 6 juni 1991, Stb. 379)

Artikel 123, tweede lid:

"Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde geschieden de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen met toepassing van de Algemene wet (inzake rijksbelastingen; N.o.), de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen."

3.1. In Jaarverslag 1997, pagina 393 e.v., van de Nationale ombudsman is onder meer het volgende vermeld:

"Voorafgaand aan de behandeling van de afzonderlijke onderwerpen op het terrein van de waterschappen wordt hier alvast gewezen op een drietal punten waarvoor de Nationale ombudsman, bij wijze van aanbeveling in dit jaarverslag, de meer algemene aandacht vraagt van de kring van waterschappen, verenigd in de Unie van Waterschappen. Het betreft het gebruik van de wettelijke termijn voor de behandeling van bezwaarschriften (zie nader § 22.2.1) (…).

22.2.1 Behandelingsduur bezwaarschriften

(…)

Gebruik bevoegdheid inzake wettelijke termijn behandelingsduur;

voorbeeldfunctie Belastingdienst

Ten aanzien van de behandelingsduur van bezwaarschriften door het bestuursorgaan van een waterschap is het volgende van belang.

Ingevolge artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan binnen zes, of in bepaalde gevallen tien weken na de ontvangst van een bezwaarschrift een beslissing te nemen. Deze beslissing kan voor maximaal vier weken worden verdaagd. Op grond van artikel 123 van de Waterschapswet zijn op de heffing van waterschapslasten de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van toepassing. Artikel 25 Awr bepaalt dat, in afwijking van artikel 7:10 van de Awb, binnen een jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak dient te worden gedaan, en dat de uitspraak met ten hoogste één jaar kan worden verdaagd. Blijkens de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van deze termijnbepalingen heeft de wetgever, in verband met de ingewikkeldheid van een groot aantal belastingbeschikkingen, de beslistermijn in fiscale zaken langer willen stellen dan de algemene termijn.

De Nationale ombudsman merkte in dit verband in zijn rapporten op dat deze termijnbepalingen daarmee kennelijk niet zijn gegeven voor de gevallen waarin andere oorzaken dan de complexiteit van de zaak zelf in de weg staan aan het nemen van een beslissing binnen de algemene termijn.

In dit verband verdient de situatie bij de Belastingdienst de aandacht. Sinds 1 januari 1997 is de Belastingdienst op eigen initiatief, "Awb-conform" gaan werken. Dit betekent in algemene woorden dat de Belastingdienst in beginsel geen beroep meer doet op afwijkingen van de bepalingen van de Awb in voor de Belastingdienst gunstige zin in de belastingwetgeving, met name de Algemene wet inzake rijksbelastingen (…). Dit heeft er toe geleid dat de Belastingdienst zich sinds 1 januari 1997 ten doel stelt om, niettegenstaande de ruimte die de jaartermijn formeel biedt, in normale gevallen bezwaarschriften af te doen binnen een termijn van zes weken. In 1996 was deze termijn nog ruimer, namelijk drie maanden. De Nationale ombudsman beschouwde in 1997 deze laatste door de Belastingdienst gehanteerde termijn als redelijk. Niet valt in te zien waarom een dergelijke termijn niet eveneens als richtsnoer moet worden gehanteerd bij de afhandeling van bezwaarschriften terzake van heffingen die bij andere overheden (zoals een waterschap) zijn ingediend, tenzij sprake is van een bijzondere ingewikkeldheid.

In zoverre komt aan de Belastingdienst een voorbeeldfunctie toe. Het zou passend zijn wanneer het punt van de termijnen in het perspectief van deze voorbeeldfunctie onderwerp zou worden van overleg in de kring van waterschappen, bijvoorbeeld binnen het verband van de Unie van Waterschappen."

3.2. In Jaarverslag 1998 van de Nationale ombudsman, op (eveneens) pagina 393 e.v., staat onder meer het volgende:

"Bij brief van 9 juli 1998 zond de algemeen directeur van de Unie van Waterschappen aan de Nationale ombudsman een afschrift van de aan de leden waterschappen gerichte brief van 8 juli 1998. In deze zogenoemde ledenbrief van 8 juli 1998 deelde het dagelijks bestuur van de Unie van Waterschappen onder meer mee dat het algemeen bestuur op 12 juni 1998 had ingestemd met de aanbevelingen van de Nationale ombudsman. Het dagelijks bestuur adviseerde de leden-waterschappen om overeenkomstig de genoemde aanbevelingen te handelen en het beleid hierop af te stemmen."

Instantie: Waterschap Peel en Maasvallei Venlo

Klacht:

Niet op eigen initiatief informatie verschaft over achterstanden bij opleggen waterschapbelasting 1998; bezwaarschriften van maart 2000 pas afgehandeld in januari 2001; klacht hierover ongegrond geacht; diverse schriftelijke en telefonische toezeggingen niet nagekomen; waterschap zegt te wachten op bevestiging van gemeente, terwijl bij gemeente geen informatie is opgevraagd.

Oordeel:

Niet gegrond