2001/330

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht, district Utrecht Noord, haar hebben behandeld tijdens haar aanhouding op 21 juni 1999.

Verzoekster klaagt er met name over dat:

- haar geen toestemming werd gegeven om haar (elektrische) rolstoel mee te nemen naar het politiebureau;

- de betrokken politieambtenaren aan haar hebben geduwd en getrokken, als gevolg waarvan zij is gevallen;

- de betrokken politieambtenaren haar opmerkingen over haar handicap hebben genegeerd en gebagatelliseerd.

Beoordeling

I. Inleiding

Naar aanleiding van aangifte door haar buren van vernieling werd verzoekster op 21 juni 1999 door ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht aangehouden en voor verhoor overgebracht naar het politiebureau.

II. Ten aanzien van de rolstoel

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat haar geen toestemming werd gegeven om haar (elektrische) rolstoel mee te nemen naar het politiebureau. In dit verband merkt verzoekster op dat zij last heeft van een ernstige vorm van botontkalking als gevolg waarvan zij zich voornamelijk voortbeweegt in een rolstoel.

2. Volgens de korpsbeheerder hebben de betrokken politieambtenaren weloverwogen besloten dat de rolstoel niet kon worden meegenomen naar het politiebureau. Het feit dat de politieambtenaren de indruk kregen dat verzoekster ten onrechte haar handicap als excuus gebruikte, heeft bij deze beslissing een rol gespeeld. Verder heeft een rol gespeeld dat de afstand tussen de woning van verzoekster en de politieauto kort was en dat verzoekster in staat was om zich met krukken te verplaatsen. Ook hadden twee ambtenaren verzoekster ondersteund in haar gang naar de politiewagen.

3. In dit verband wordt overwogen dat de politie niet gekwalificeerd is om te kunnen oordelen of verzoekster al dan niet in staat is om zich zonder rolstoel naar het politiebureau te begeven. De politie had het verzoek van verzoekster om haar rolstoel mee te mogen nemen naar het politiebureau dan ook niet mogen negeren, en een medisch deskundige, bijvoorbeeld een politiearts, moeten raadplegen. Door dit na te laten heeft de politie een niet-verantwoord risico genomen dat verzoekster tijdens het vervoer naar het politiebureau heen en terug alsmede gedurende haar verblijf op het politiebureau letsel zou oplopen, met alle gevolgen van dien. De Nationale ombudsman gaat hier nog voorbij aan het feit dat het voor de hand had gelegen dat de politie die bewuste informatie op voorhand had meegewogen bij de beslissing om verzoekster mee te nemen naar het politiebureau.

Wat er ook van zij van de door de politie aangevoerde argumenten om verzoekster geen toestemming te geven haar rolstoel mee te nemen naar het politiebureau, het is niet juist dat de betrokken politieambtenaren verzoekster hebben geweigerd haar rolstoel mee te nemen. Te dien aanzien hebben de betrokken politieambtenaren niet met de vereiste zorgvuldigheid jegens verzoekster gehandeld.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het duwen en trekken

1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de betrokken politieambtenaren haar op weg naar de politieauto hebben geduwd en getrokken, als gevolg waarvan zij is gevallen. Ook zouden de betrokken ambtenaren haar trekkend en duwend in de politieauto hebben gezet. Aangezien verzoekster na dit voorval veel pijn heeft ondervonden, heeft zij een afspraak gemaakt met de huisarts. De huisarts zou op 22 juni 1999 hebben vastgesteld dat verzoekster gekneusde ribben zou hebben, en haar pijnstillers hebben voorgeschreven, aldus verzoekster. Zij legt daarbij een rapportage over van de huisarts waaruit blijkt dat zij op 22 juni 1999 de huisarts heeft geconsulteerd en dat haar pijnstillers zijn voorgeschreven.

2. De korpsbeheerder merkt in zijn reactie op in het dossier geen aanwijzingen te hebben kunnen vinden die zouden duiden op een onzorgvuldig of niet-proportioneel handelen van de politiefunctionarissen. Gelet op het aantal aanwezige politieambtenaren en de fysieke beperkingen van verzoekster acht de korpsbeheerder het niet voorstelbaar dat sprake is geweest van enig fysiek optreden door de politie als gevolg waarvan verzoekster is gevallen of letstel heeft opgelopen. Voorts kon de korpsbeheerder uit de rapportage van de huisarts niet opmaken dat er door de huisarts feitelijk kneuzingen zijn vastgesteld.

Volgens de betrokken politieambtenaar Y. heeft verzoekster het hele voorval verzonnen en is zij niet gevallen maar heeft ze zich zelf op de grond gegooid.

3. Uit het vorenstaande volgt dat de lezing van verzoekster over hetgeen heeft plaatsgevonden niet in overeenstemming is met de lezing van de politie. De door verzoekster overgelegde rapportage van de huisarts geeft aan dat verzoekster overal pijn zou hebben, maar geeft geen uitsluitsel of deze pijn het gevolg is van een eventueel duwen of trekken door politieambtenaren de dag ervoor noch dat er sprake zou zijn van gekneusde ribben. Gelet hierop, en nu niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere, onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van het geven van een oordeel.

IV. Ten aanzien van het negeren en bagatelliseren van verzoeksters opmerkingen

1. Verzoekster klaagt er ten slotte over dat de betrokken politieambtenaren haar opmerkingen over haar handicap hebben genegeerd en gebagatelliseerd.

2. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat de betrokken politieambtenaren de opmerkingen van verzoekster niet hebben genegeerd of gebagatelliseerd. Volgens de korpsbeheerder hebben de betrokken ambtenaren juist weloverwogen gehandeld naar aanleiding van verzoeksters opmerkingen over haar handicap. Het feit dat de politieambtenaren de indruk kregen dat verzoekster ten onrechte haar handicap als excuus gebruikte, heeft een rol gespeeld bij de beslissing dat verzoekster haar rolstoel niet mocht meenemen naar het politiebureau. Verder heeft een rol gespeeld dat de afstand tussen de woning van verzoekster en de politieauto kort was en dat verzoekster in staat was om zich met krukken te verplaatsen.

3. In dit verband wordt overwogen dat, hoewel de Nationale ombudsman de beslissing van de politie om verzoekster niet toe te staan haar rolstoel mee te nemen naar het politiebureau niet juist heeft geacht, niet is gebleken dat de politie er blijk van heeft gegeven het verzoek van verzoekster te hebben genegeerd en gebagatelliseerd. De politie heeft te dien aanzien alleen een ander standpunt dan verzoekster ingenomen.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, district Utrecht Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van Utrecht), is gegrond ten aanzien van het verzoekster niet toestaan haar rolstoel mee te nemen naar het politiebureau; voor het overige is de klacht niet gegrond, met dien verstande dat ten aanzien van het duwen en trekken aan verzoekster geen oordeel wordt gegeven.

Onderzoek

Op 9 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Utrecht, ingediend door de heer mr. J. Peters, advocaat te Amersfoort, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, district Utrecht Noord.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd aan drie betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Eén van hen maakte van deze gelegenheid gebruik.

In verband met haar verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Noch de korpsbeheerder noch de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster diende op 28 juni 1999 een klacht in bij het regionale politiekorps Utrecht over de wijze waarop zij op 21 juni 1999 door ambtenaren van dit politiekorps was behandeld. In haar brief merkte verzoekster hierover het volgende op:

"…heb ontzettend veel overlast van deze mensen. De overlast is: deuren gooien -hondengejank - stampen en gillen - schreeuwen - harde muziek - boren - timmeren. Ik heb verscheidene malen gevraagd of het wat zachter kan en heb ook de politie gebeld maar ze hebben een (scanner; N.o.) dus als de politie weg was ging het weer door met herrie.

Op 21-6-'99 maandag 21.00 probeerde ik te vragen of het wat zachter kon op nummer 2. Samen met mijn schoondochter. Mevrouw P. gaf mij een duw waar mijn schoondochter mij nog net op tijd kon opvangen en zei dat ik niet mag vallen in verband met mijn ziekte botontkalking. Maar daar had zij maling aan. Toen ben ik met mijn schoondochter naar huis gegaan want daar was niet mee te praten. Toen kwam de politie op nummer 2 (…). Toen ze daar geweest waren kwamen ze bij mij (…). Mevrouw P. had aangifte gedaan tegen mij van een bril - ketting - partytent die ik volgens haar had vernield. Ik ben nergens aangeweest en ze wilde geld van mij. Toen werd ik aangehouden op vernieling.

Ik en mijn schoondochter hebben gezegd dat ik botontkalking heb.

Ze zijn bij mijn buren geweest de politie van de Kaaphoorndreef. In mijn huis hangen foto's dat ik in een invalidenwagen zit, een traplift en rolstoel. Er viel een asbak op de grond. Dat heb ik met handstofzuiger opgezogen. Toen zei die vrouwelijke politie dat ik aangehouden was en dat ik naar de Kaaphoorndreef moet. Ik vroeg of ik met mijn elektrische invalidenwagen er zelf naar toe mocht rijden maar dat mocht niet.

Ik moest even al mijn dieren naar de gang doen.

Dat doe ik altijd als ik wegga. Toen zat de politie al aan mij te douwen ik deed mijn jas aan maar er werd maar aan mij geduwd. Ik pakte mijn kruk en wilde die deur van buren dicht draaien maar ze bleven maar aan mij trekken en dat ik op moest schieten. Ik zei dat ik de deur met de sleutel op slot moest doen en heb dat door al dat getrek aan mij toch op slot gekregen. Maar die agenten bleven aan mijn trekken en zeiden: jij loopt het tempo die wij willen. Ik zei dat ik niet zo snel kon lopen. Toen zei die vrouwelijke agente dat ik niet gehandicapt was en dat ik mij aanstelde.

Toen probeerden ze met zijn 4 agenten mijn kruk af te pikken. Toen ik op de grond viel. Toen ik in de politieauto zat werd ik naar de Kaaphoorndreef gebracht. Daar moest ik een cel in, mijn zakken leegmaken, sieraden afdoen, schoenen en kruk inleveren. Toen bedaarden die agenten want in mijn zak had ik een papiertje van de Paraplu waar ik op zit en vrijwilligerswerk doe. Daarna moest ik een verklaring tekenen 3 x en toen werd ik door mijn moeder en schoondochter + zoon opgehaald en mocht naar huis.

De volgende dag 22-6-'99 heb ik de dokter gebeld, want al mijn botten deden zeer. Hier vertelde ik wat er gebeurd was en wat bleek: al mijn botten zijn gekneusd van al dat getrek van de politie. Ik heb pijnstillers + slaappillen, en heb 2 dagen niet met mijn elektrische scooter (invalidenwagen) (kunnen) rijden en moest om de 4 uur een pijnstiller innemen. Ik vind het treurig dat de politie zo met gehandicapte mensen omgaat want een handicap hoeft niet altijd zichtbaar te zijn.

Ik heb de ziekte van Non Hodgkin. Mijn hart is niet goed, een nier die nog werkt + botontkalking waar de mijn linkerkant van mijn lichaam uitvalt omdat mijn zenuwen bekneld zijn en kan nog maar kleine stukjes lopen…"

2. De districtschef Utrecht Noord antwoordde verzoekster bij brief van 10 september 1999:

"…Ik heb van de heer W. begrepen dat hij zowel op 13-8-'99 als 31-08-'99 telefonisch contact met u heeft gehad over deze klacht. Uw klacht spitste zich toe op de onderwerpen:

* bejegening;

* discriminatie.

Vanzelfsprekend heeft de heer W. ook gesproken met de betrokken verbalisanten over het voorval. Nadat hij de ervaringen van deze collega's met u besproken had bleef u echter toch op het standpunt dat er onvoldoende rekening was gehouden met uw handicap en de verbalisanten hierover ook bagatelliserend hadden gedaan, hetgeen u echter naar mijn mening onvoldoende kan onderbouwen. Onderzoek wijst uit dat de verbalisanten hun bevoegdheden, onder de gegeven omstandigheden, op een juiste wijze hebben toegepast. Voor wat betreft het onderdeel inzake de onheuse bejegening acht ik uw klacht derhalve ongegrond.

Met betrekking tot de vermeende discriminatie kan ik mij voorstellen dat u gegriefd bent over de manier waarop de politie uw invaliditeit heeft genuanceerd. Daar u echter geen concrete voorbeelden kunt geven over een mogelijke verwijtbaarheid, acht ik ook in deze uw klacht ongegrond…"

B. Standpunt verzoekster

1. Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar haar hiervoor onder A. Feiten opgenomen brief.

2. In zijn verzoekschrift liet verzoeksters gemachtigde de Nationale ombudsman nog het volgende weten:

"…* Op 21 juni 1999 bezoekt verzoekster haar buren met het vriendelijke verzoek de muziek wat zachter af te stellen. Het is niet de eerste maal dat verzoekster geluidsoverlast ondervindt van haar buren. Tengevolge van deuren gooien, hondengejank, stampen, gillen, schreeuwen en harde muziek heeft zij vaker de buren verzocht rekening met haar te houden. Eén en ander is de relatie tussen beide buren niet ten goede gekomen.

* Op het moment dat verzoekster al weer een tijdje thuis is na haar bezoek aan de buren, wordt er aan haar deur gebeld. Als zij opendoet staan er vier politieambtenaren op haar stoep met de mededeling dat haar buren aangifte hebben gedaan tegen verzoekster met betrekking tot vernieling van een bril, ketting en partytent. Verzoekster deelt de politieambtenaren mede hier niets van af te weten en alleen bij de buren te zijn geweest met het verzoek de muziek zachter af te stellen.

* De politieambtenaren delen verzoekster mede dat ze aangehouden is en verzoeken haar mee te gaan naar het politiebureau. Verzoekster gaat hiermee akkoord, echter vraagt de agenten haar rolstoel mee te mogen nemen. Verzoekster heeft namelijk last van een ernstige vorm van botontkalking en ten gevolge hiervan beweegt ze zich voornamelijk voort in een rolstoel. De politieambtenaren gaven haar echter daarvoor geen toestemming en verzoeken haar zo mee te gaan. Verzoekster blijft erbij mee te willen gaan, maar in haar rolstoel. Vervolgens beginnen de politieambtenaren aan verzoekster te duwen en te trekken, waarna zij valt in haar voortuin. Ze wordt trekkend en duwend in de politieauto gezet en vervolgens op het politiebureau te Overvecht Utrecht opgesloten en gefouilleerd. Na een verhoor van twee uur mag verzoekster naar huis. Voor een overzicht van de gebeurtenissen legt verzoekster haar brief gericht aan de politie Utrecht van 28 juni 1999 hierbij over (zie hiervoor onder A.1.).

* Omdat verzoekster na het voorval veel pijn ondervindt, maakt ze een afspraak bij haar huisarts. Deze stelt op 22-06-1999 vast dat cliënte overal in haar lichaam gekneusde ribben heeft. Voor de hevige pijn krijgt ze pijnstillers. Verzoekster overlegt hierbij de verklaring van haar huisarts de heer M., alsmede kopieën van de geneesmiddelen die zij voorgeschreven kreeg…"

3. De bijgevoegde verklaring van de huisarts van verzoekster van 14 oktober 1999 luidt als volgt:

"…Anamnese en onderzoek

220699 - (waarnemende arts; N.o.)/dienst Gisterenavond gearresteerd in langlopend conflict buren, nu overal pijn -> (Recept; N.o.)/Tramal 50 mg elke 4 uur 1 (geen Nsaid i.v.m. bekende maagkl. en oxazepam 10 mg zn 3 dd 1

230699 - support schoondochter; kl bij politie indienen

wijkagent zou er niet zijn vlgs post ASW?!

-(Recept; N.o.) MAGNESII OXIDUM KAUWTABLET 5000MG 240

TRAMAGETIC BRUISTABLET 50MG 15 P2

(…)

Er zijn geen andere medische gegevens betreffende dit gebeuren…"

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht het volgende mee:

"…Op basis van nadere analyse en beoordeling van het dossier kom ik tot de volgende conclusies:

1. Op 21 juni 1999 is door de aanwezige politiefunctionarissen bij haar aanhouding aan (verzoekster; N.o.) geen toestemming gegeven om haar (elektrische) rolstoel mee te nemen naar het politiebureau. Uit het rapport van de hoofdinspecteur W. blijkt dat de betrokken politiemensen weloverwogen hebben besloten dat de rolstoel niet mee mocht. Het feit dat politiefunctionarissen de indruk kregen dat mevrouw ten onrechte haar handicap als excuus gebruikte heeft hierbij een rol gespeeld.

Voorts is meegewogen dat er sprake was van slechts een korte afstand tussen de woning en het politievoertuig en dat mevrouw in staat was zich te verplaatsen met krukken. Tot slot hebben twee politiemensen mevrouw ondersteund in haar gang naar het politievoertuig.

Ik ben van mening dat de politiefunctionarissen weloverwogen hebben gehandeld en ik heb begrip voor hun afweging en handelwijze.

2. In het dossier heb ik geen aanwijzingen kunnen vinden voor een onzorgvuldig of niet proportioneel handelen van de politiefunctionarissen. Gelet op het aantal aanwezige politiemensen en de fysieke beperkingen van (verzoekster; N.o.) acht ik het niet voorstelbaar dat sprake is geweest van enig fysiek optreden door de politie als gevolg waarvan (verzoekster; N.o.) is gevallen of letsel heeft opgelopen.

Uit de bijgevoegde rapportage van de arts kan ik overigens ook niet opmaken dat er door de arts feitelijk kneuzingen zijn vastgesteld.

3. Met betrekking tot het klachtonderdeel dat de politie de opmerkingen van (verzoekster; N.o.) over haar handicap zou hebben genegeerd en gebagatelliseerd merk ik op dat de politiefunctionarissen juist weloverwogen hebben gehandeld naar aanleiding van haar opmerkingen. Feit is wel dat de aanhouding van (verzoekster; N.o.) een voor haar indringende en vervelende ervaring was. Ik kan mij goed voorstellen dat de aanhouding een diepe indruk heeft gemaakt. Dit staat echter los van het mijns inziens correcte en weloverwogen optreden van de politie…"

2. Bijgevoegd was een mutatie uit het dag- en nachtrapport van 21 juni 1999 van 22:07 uur. Deze mutatie luidt als volgt:

"…(Rapporteurs; N.o.) zijn tp gegaan ivm een conflict tussen (verzoekster en haar buren; N.o.). Tussen hen zou al geruime tijd onenigheid zijn ivm overlast wederzijds.

P. (buurvrouw; N.o.) zou samen met haar vriend H. sinds vier weken de woonkamer opnieuw opknappen. Dit gaat uiteraard gepaard met het nodige lawaai. Dit zou de buurvrouw niet op prijs stellen en dit uit zij door pesterijen en de politie te bellen.

Dit keer was H. bezig met het ophangen van een muurlamp. Daarbij zou hij een spijker in de muur hebben geslagen, waardoor (verzoekster; N.o.) weer door het lint ging. Toen P. in haar achtertuin stond, werd zij door (verzoekster; N.o.) aangesproken. Na een woordenwisseling, werd er vervolgens bij haar aangebeld door N., de schoondochter van (verzoekster; N.o.).

Deze zou hebben gezegd dat zij haar schoonmoeder met rust moet laten en pakte P. bij haar reverse.

Daarbij zou zij de gouden kettingen hebben stuk getrokken. Vervolgens zou (verzoekster; N.o.) de bril van haar gezicht hebben getrokken en deze op de grond hebben stuk gegooid.

(Verzoekster; N.o.) is hierop door rapp. aangehouden en verhoord. Aangifte is opgenomen. R. zal N. aan het bureau ontbieden voor een verhoor.

(Verzoekster; N.o.) ontkende de vernieling en wenste de schade niet te vergoeden. .."

3. Bijgevoegd was het proces-verbaal van aangifte door verzoeksters buurvrouw, mevrouw P. Dit proces-verbaal luidt als volgt:

"…Ik doe aangifte van vernieling. De verdachte heeft een goed, dat mij geheel toebehoort, zonder enig recht opzettelijk vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt dan wel weg gemaakt. De vernieling vond als volgt plaats.

Ik woon samen met mijn vriend H. en mijn dochter (…).

Sinds december van het vorig jaar hebben wij dit huis betrokken, in maart van dit jaar is mijn vriend bij ons komen wonen.

Ongeveer drie weken geleden is mijn vriend begonnen met het opnieuw opknappen van onze woonkamer. Dat gaat gepaard met wat lawaai.

Voor ongeveer drie weken geleden heeft het eerste incident plaatsgevonden met (verzoekster; N.o.).

Mijn vriend had toen de muziek wat hard aanstaan. De buurvrouw is toen aan de deur geweest en gevraagd of de muziek wat zachter kon. Mijn vriend heeft toen gelijk de muziek zachter gezet.

In de tussentijd zijn er nog een paar keer conflicten met (verzoekster; N.o.) geweest. Maar dat liep toen af met alleen wat woorden en gescheld over en weer.

Gisteren, zondag 20 juni 1999, kwam de politie bij ons aan de deur omdat (verzoekster; N.o.) last had van de muziek, die kennelijk te hard aanstond. Mijn vriend was op dat moment bezig zijn boxen aan de muren op te hangen. Op verzoek van de politie hebben wij de rest van de avond de muziek zacht gezet.

Vanavond, toen mijn vriend van zijn werk thuis kwam, had hij een lamp aan de muur opgehangen. Dat was tegen de tussenmuur met (verzoekster; N.o.). Omdat hij de lamp middels een spijker aan de muur had bevestigd, had de buurvrouw het gebonk gehoord. Terwijl hij bezig was, hoorden wij dat (verzoekster; N.o.) eveneens op de muur terug aan het bonken was. Mijn vriend heeft zijn werk toen afgemaakt en heeft zijn spullen opgeborgen.

Even later ben ik naar buiten gelopen om de fietsen naar achteren te rijden. Gekomen in mijn achtertuin, zag ik (verzoekster; N.o.) plotseling boven de schutting uitkomen. Zij vroeg of wij respect hadden voor ouderen? Hierop zei ik dat mijn vriend alleen een spijker in de muur aan het slaan was.

Zij zei toen: maar jullie zijn daar al drie weken mee bezig met boren en timmeren. Hierop ontstond er een woordenwisseling en ben ik naar binnen gegaan.

Even later toen ik naar voren wilde lopen om de tweede fiets naar achteren te rijden, hoorde ik dat er aan de deur geklopt werd. Toen ik de deur opende zag ik dat N., de schoondochter van (verzoekster; N.o.), voor de deur stond.

Gelijk daarop zag ik dat de schoondochter haar voet tussen de deur zette, kennelijk met de bedoeling dat ik de deur niet dicht kon doen.

Gelijk daarop schreeuwde N., dat als ik aan haar schoonmoeder kwam, zij mij in elkaar zou rammen.

Tegelijkertijd pakte zij mij bij mijn reverse van mijn vest vast en trok mij toen krachtig naar zich toe. Ik merkte dat mijn twee gouden kettingen van mijn hals werden stuk getrokken.

Ik zei dat ik haar schoonmoeder niet had aangevallen en dat ik dat ook nooit zou doen.

De buurvrouw, die inmiddels ook op mijn stoep stond, pakte daarop mijn bril van mijn gezicht af en gooide het op de grond. Ik zag dat de glazen van mijn bril stuk vielen.

Hierna zag ik dat de buurvrouw en haar schoondochter naar hun woning terugliepen.

Ik stond perplex van wat er gebeurd was en heb geen tijd gehad om mij te verdedigen. Ik heb een hekel aan ruzie of geweld.

De zoon van de buurvrouw, D., die op straat voor onze woning stond, schreeuwde naar mijn vriend dat hij naar buiten moest komen. Hij zou dan een mes tussen zijn ribben steken.

Ik heb mijn bril en een van de gouden kettingen opgeraapt en ben naar binnen gegaan. Een gouden ketting heb ik niet teruggevonden, die ben ik nu kwijt. Zoals ik al zei is mijn bril nu stuk. Zonder bril kan ik niet veel zien, dus ik ben afhankelijk van een bril…"

4. Bijgevoegd was voorts een proces-verbaal van verhoor van verzoekster van 21 juni 1999. Dit proces-verbaal luidt onder meer als volgt:

"Ik woon ruim 11 jaar in deze woning. Vanaf december 1998, woont in perceel 2 een gezin. Vanaf het begin heb ik al last van deze mensen. Zij draaien voortdurend harde muziek en zij zijn continu bezig met werkzaamheden aan het huis. Tevens houden zij ervan om luidruchtig te praten. Het is soms zo erg dat ik mijn eigen telefoon niet goed kan horen of soms zelfs mijn gesprek moet beëindigen daar een normaal gesprek niet mogelijk is. (…)

Op maandag 21 juni 1999, omstreeks 18.30 uur, hoorde (ik) dat de buren weer bezig waren met boren, bonken en schreeuwen. Ik heb op een gegeven moment tegen de muur gebonkt zodat zij konden horen dat ik last van hen had en dat zij iets zachter moesten doen. Ik hoorde dat na mijn gebonk tegen de muur het bonken, boren, schreeuwen en stampen door bleef gaan. Ik werd hierdoor zo boos daar ik al meerdere malen de buren had aangesproken op het feit dat ik echt last heb van hun.

Omstreeks 19.00 uur, dezelfde dag, kwam mijn schoondochter bij mij op bezoek. Ik ben vervolgens samen met mijn schoondochter naar de buren van perceel 2 gegaan om met hen te praten. Nadat wij hadden aangebeld deed de buurman open. Ik (heb) hem vervolgens verteld dat ik weer last had van hen en heb hem gevraagd of het niet wat rustiger kon. Er vielen over en weer wat woorden. Ik zag en voelde op een gegeven moment dat de buurvrouw mij met haar beide handen een duw tegen mijn borst gaf. Ik heb de buurvrouw vervolgens een duw terug gegeven. Ik zag dat de buurman mijn schoondochter wilde aanvallen. Ik hoorde dat de buurman op een gegeven moment zei: "Ik mag nog geen spijker timmeren". Ik zei vervolgens tegen hem: "Jij blijft aan de gang met timmeren". Ik ben vervolgens samen met mijn schoondochter naar binnen gelopen daar het geen zin had om te communiceren met de buren.

U vraagt mij of ik de bril en ketting van de buurvrouw heb vernield/beschadigd. Nee, ik heb niets van de buren vernield."

5. Voorts was bijgevoegd een schrijven van de heer W. aan de districtschef Utrecht Noord van 7 september 1999. Dit schrijven luidt als volgt:

"…De ervaringen van de collega's uit de noodhulp.

Klaagster werd aangehouden in verband met een uit de hand gelopen burenruzie en de vernieling die daar het gevolg van was. De aanhouding verliep stroef en kostte onnodig veel tijd. De collega's kregen de indruk dat dit te maken had met de onwil van klaagster om mee te gaan. Zij leek haar handicap als excuus te gebruiken.

Na gepast aandringen werd de aanhouding door hen toch ingezet. Hierbij rekening houdend met de invaliditeit van de klaagster. Haar werd niet toegestaan haar rolstoel te gebruiken, gezien de geringe afstand tussen de woning en het politievoertuig en het feit dat de klaagster kennelijk zeer wel in staat was in de woning te lopen met krukken.

Bij haar aanhouding werd zij door twee politiemensen ondersteund op weg naar het politievoertuig.

De klaagster werd door collega R., coördinator ter plaatse, gewezen op deze manier van werken, terwijl hij tevens de opmerkingen van haar nuanceerde.

Nadat ik de ervaringen van mijn collega's met de klaagster besprak bleef zij op het standpunt dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar handicap, terwijl de collega's hier bagatelliserend over hadden gedaan.

Beide partijen gehoord ben ik van mening dat de onjuiste bejegening onvoldoende door klaagster kan worden onderbouwd. De collega's hebben hun bevoegdheden, onder de gegeven omstandigheden, op een juiste wijze toegepast.

(proportionaliteit)

Naar mijn mening is dit punt dan ook ongegrond.

Met betrekking tot de vermeende discriminatie ben ik van mening dat de klaagster wel gegriefd is over de manier waarop de politie haar invaliditeit nuanceerde maar zij gaf geen concrete voorbeelden van een mogelijke verwijtbaarheid.

Naar mijn mening is dit punt ook ongegrond.

Collega R. is wel gewezen op de reactie van de klaagster die het optreden van de politie kennelijk heeft veroorzaakt…"

D. Reactie verzoekster

Verzoeksters gemachtigde liet de Nationale ombudsman naar aanleiding van de reactie van de korpsbeheerder bij brief van 16 augustus 2000 het volgende weten:

"…Nimmer heeft verzoekster haar handicap als excuus gebruikt noch willen gebruiken op het moment dat zij door de politiefunctionaris op 21 juni 1999 (onterecht) aangehouden werd. De weloverwogenheid van het besluit van de betrokken politiemensen verzoekster geen toestemming te verlenen haar rolstoel mee te nemen naar het politiebureau, viel uit geen enkele gedraging af te leiden.

Verzoekster is vanwege een ernstige vorm van botontkalking voor verplaatsing aangewezen op haar rolstoel. Het veronachtzamen van de noodzaak hiervan, valt de politiemensen aan te rekenen. In dat kader is er wel degelijk sprake van een onzorgvuldig of niet-proportioneel handelen van de betreffende politiefunctionarissen. Immers, mevrouw had al kenbaar gemaakt mee te zullen gaan naar het politiebureau voor verhoor. Wel had zij de politieagenten vriendelijk doch uitdrukkelijk verzocht, nadat zij had meegedeeld vanwege botontkalking invalide te zijn, in haar rolstoel plaats te mogen nemen. Deze toestemming werd zonder (weloverwogen) argument geweigerd.

Met betrekking tot het opgelopen letsel door verzoekster ten gevolge van duwen of trekken door de politieambtenaren, verwijs ik naar (de verklaring van de huisarts; N.o.) waarin de huisarts aangeeft tijdens een consult op 22 juni 1999 (één dag na het voorval) verzoekster onderzocht te hebben, waarna hij constateerde dat verzoekster overal pijn had, waarna hij pijnstillers Tramal 50 voorschreef…"

E. INFORMATIE POLITIEAMBTENAAR Y.

Politieambtenaar Y. deelde de Nationale ombudsman telefonisch mee dat niets van het verhaal van verzoekster juist was. Het feit dat verzoekster bij het klachtonderzoek door de politie niet precies kon aangeven wat er was voorgevallen, gaf volgens Y. al aan dat verzoekster maar wat had verzonnen. Volgens Y. is verzoekster niet gevallen, maar heeft ze zich zelf op de grond gegooid. Een collega van Y. heeft zelfs nog krukken voor verzoekster gehaald, aldus Y. Volgens Y. behandelt de politie gehandicapten netjes, en heeft hij noch zijn collega's verzoekster gediscrimineerd.

F. NADERE REACTIE KORPSBEHEERDER

De korpsbeheerder merkte in zijn nadere reactie aan de Nationale ombudsman bij brief van 23 oktober 2000 het volgende op:

"…Het door (verzoekster; N.o.) gestelde brengt mij niet tot andere inzichten. Ik stel vast dat er verschil van inzicht en beoordeling blijft tussen (verzoekster; N.o.) en mijn oordeel op basis van het klachtenonderzoek. Dit gegeven op zich betreur ik.

Ook kan ik mij de gevoelens van teleurstelling en onbegrip bij haar voorstellen. Desalniettemin blijf ik bij mijn eerdere conclusie en verwacht u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd…"

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Wijze waarop verzoekster behandeld is tijdens haar aanhouding: geen toestemming om rolstoel mee te nemen naar bureau, verzoekster werd getrokken en geduwd waardoor zij viel, haar opmerkingen over haar handicap werden niet serieus genomen.

Oordeel:

Geen oordeel