2001/179

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) op 10 november 2000 zijn klacht heeft afgewezen met betrekking tot het niet goed rekenen van het antwoord op een vraag, die zijn zoon op 18 oktober 2000 in het kader van zijn theorie-examen voor het bromfietscertificaat kreeg voorgelegd, hoewel dit volgens het boek "Bromfiets rijden, de theorie", correct was.

Beoordeling

1. Op 18 oktober 2000 legde verzoekers zoon theorie-examen af ten behoeve van het behalen van het bromfietscertificaat. Als één van de vragen kreeg hij voorgelegd of men na een ongeval altijd direct de helm van het hoofd van het slachtoffer moet afnemen. Verzoekers zoon beantwoordde deze vraag bevestigend, hetgeen volgens de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) een foutief antwoord was. Verzoekers zoon zakte voor zijn theorie-examen; hij maakte één fout te veel en behaalde niet het vereiste minimum van 45 punten.

2. Bij brief van 19 oktober 2000 klaagde verzoeker er bij het CBR over dat het CBR het antwoord op de vraag niet had goedgerekend, terwijl dit volgens het boek "Bromfiets rijden, de theorie" toch het correcte antwoord was. Het CBR wees bij brief van 10 november 2000 deze klacht af.

Verzoeker klaagt er bij de Nationale ombudsman over dat het CBR zijn klacht van 19 oktober 2000 heeft afgewezen.

3. In hoofdstuk 18 van het leerboek "Bromfiets rijden, de theorie" (eerste druk) is in de paragraaf "Zorg voor de gewonden", voor zover hier van belang, vermeld:

"Als de gewonde een helm draagt en die hindert; doe die dan voorzichtig af."

Volgens verzoeker blijkt hieruit dat de hiervóór onder 1. genoemde examenvraag met "ja" moest worden beantwoord. Verzoeker stelde verder dat zijn zoon had mogen afgaan op deze in het leerboek gegeven informatie en dat het CBR zijn zoon een onjuiste tekst in een leerboek niet mag aanrekenen.

4. Het CBR stelde zich daarentegen op het standpunt dat de betreffende examenvraag altijd met "nee" moet worden beantwoord; de hoofdregel luidt dat het verstandiger is om na een ongeval te wachten met het afdoen van de helm totdat professionele hulp aanwezig is die de aard van het letstel kan vaststellen, tenzij de helm hinderlijk is voor de gewonde: in dat geval mag voorzichtig worden geprobeerd de helm af te doen. Het CBR stelt dat dit ook niet anders is vermeld in het leerboek.

Daarnaast wees het CBR erop dat de uitgevers van leermiddelen op het gebied van verkeersonderwijs vrije ondernemingen zijn die niet van overheidswege - dus ook niet vanwege het CBR - preventief worden gecontroleerd op de inhoud van het uitgegevene. Het CBR hanteert daarbij het uitgangspunt dat aan een vrije ondernemingsactiviteit geen concurrentie mag worden aangedaan door een openbaar instituut als het CBR. Wel adviseert het CBR kandidaten tijdig een rijschool te zoeken, alwaar slechts mag worden lesgegeven door personen die opleidingsbevoegdheid bezitten en uit dien hoofde lesmateriaal kunnen aanbevelen of voorschrijven.

5. De hiervóór onder 3. weergegeven zin in het leerboek is voorwaardelijk gesteld: indien de helm hindert, dient deze voorzichtig te worden afgenomen. Aan de hand van deze tekst kan de vraag of de helm na een ongeval altijd dient te worden afgenomen, dan ook niet anders dan ontkennend worden beantwoord. Derhalve kan niet worden gezegd dat het antwoord van verzoekers zoon volgens het leerboek correct was.

De klacht mist in zoverre feitelijke grondslag.

Reeds om die reden kon het CBR verzoekers klacht van 19 oktober 2000 afwijzen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

6. Daarnaast is nog het volgende van belang.

De verantwoordelijkheid van het CBR strekt niet zover, dat het CBR gehouden is de inhoud van leermiddelen op het terrein van het verkeersrecht te controleren op juistheid.

Dit zou slechts anders zijn indien het CBR de desbetreffende leermiddelen zou voorschrijven voor een CBR-examen. Daarvan is echter geen sprake. Ook op deze grond kon het CBR verzoekers klacht afwijzen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) is niet gegrond.

Onderzoek

Op 11 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Zwijndrecht, met een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR).

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het CBR verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen het CBR en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd het CBR een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en het CBR deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Ter voorbereiding op het theorie-examen voor het bromfietscertificaat kocht verzoeker bij de ANWB voor zijn zoon het leerboek "Bromfiets rijden, de theorie" van uitgeverij Veka Best verkeersleermiddelen bv.

2. Verzoekers zoon nam op 18 oktober 2000 te Dordrecht deel aan het theorie-examen ter verkrijging van het bromfietscertificaat. Bij het examen moest hij vijftig vragen beantwoorden, waaronder de volgende:

"Moet men na een ongeval altijd direct de helm van het slachtoffer afnemen?"

Verzoekers zoon beantwoordde de vraag ten onrechte met "ja" en behaalde daardoor voor de vraag geen punt. Om te slagen diende hij bij het examen ten minste 45 punten te behalen. Hij behaalde 44 punten en zakte derhalve voor het examen.

3. Verzoeker diende bij brief van 19 oktober 2000 een klacht in bij de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR). Verzoeker is van mening dat de tekst in het leerboek niet juist is, aangezien daaruit volgt dat de hiervóór onder 2. weergegeven vraag met "ja" moet worden beantwoord. Verzoeker acht het CBR verantwoordelijk voor de inhoud van verkeersleermiddelen en was van mening dat de verkeerde beantwoording van de examenvraag zijn zoon niet kan worden aangerekend.

4. Op pagina 104, hoofdstuk 18, paragraaf "Zorg voor gewonden," van het boek "Bromfiets rijden, de theorie" (eerste druk) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"Als de gewonde een helm draagt en die hindert; doe die dan voorzichtig af."

5. Bij brief van 10 november 2000 deelde het hoofd van het CBR, regio West-Zuid, verzoeker onder meer het volgende mee:

"Wij ontvingen uw schrijven d.d. 19 oktober jl. naar aanleiding van het theorie-examen voor het bromfietscertificaat afgelegd op 18 oktober jl. door uw zoon P.

U geeft hierin aan het niet eens te zijn met het door het CBR gegeven antwoord op een tijdens dit examen gestelde vraag.

In het boek uitgegeven door Veka-Best Verkeersmiddelen B.V. wordt duidelijk gesteld dat het door uw zoon gegeven antwoord goed zou zijn.

Op 31 oktober jl. heeft de heer J. met uw vrouw gesproken en de inhoud van uw brief met haar besproken. Hij heeft haar uitgelegd dat de vraag of na een ongeval de helm van het slachtoffer altijd en onmiddellijk moet worden afgedaan met "nee" moet worden beantwoord.

In bepaalde gevallen is het verstandiger om na een ongeval te wachten met het afdoen van de helm totdat professionele hulp aanwezig is die de aard van het letsel kan vaststellen.

Uw vrouw begreep deze uiteenzetting maar bleef het vreemd vinden dat in het onderhavige boek dit op een andere wijze wordt weergegeven.

Wij achten uw klacht niet terecht."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

Bij brief van 17 januari 2001 reageerde het CBR op de klacht. De brief houdt onder meer het volgende in:

"De uitgevers van leermiddelen op het gebied van verkeersonderwijs zijn vrije ondernemingen die niet van overheidswege, dus ook niet vanwege CBR, gecontroleerd worden op de inhoud van het uitgegevene. Het boek "Bromfiets Rijden, de theorie" is derhalve zonder officiële preventieve controle in de handel gekomen.

Leerboeken zoals dit worden soms via de rijschool aan de leerling aangeboden. Ook via boekwinkels zijn velerlei leerboeken te verkrijgen. Hoe in dit specifieke geval de leerling aan het boek is gekomen, is door ons niet na te gaan.

Met betrekking tot de inhoud van het leerboek op het punt van het verwijderen van de helm van een gewonde bromfietser, menen wij dat het leerboek op pagina 104 correct weergeeft hetgeen op dit moment door deskundigen wordt geadviseerd: In beginsel doet men de helm niet af, maar als hij hinderlijk is voor de gewonde mag - voorzichtig - getracht worden de helm af te doen. Indien men dit principe aanhoudt zal de vraag "of na een ongeval de helm van het slachtoffer altijd direct moet worden afgenomen" niet anders dan met: "nee" kunnen worden beantwoord.

Naar ons oordeel is het leermiddel derhalve in dit opzicht correct geformuleerd en klaagt betrokkene ten onrechte."

D. Reactie verzoeker

Als reactie op de hiervoor onder C. weergegeven brief van het CBR berichtte verzoeker bij brief van 1 februari 2001 onder meer het volgende:

"De stelling zoals door het (…) CBR geformuleerd onder vermelding van citaat pagina 104 in navolging van hetgeen deskundigen zeggen is volstrekt juist. Inzake de retorische vraagstelling (…) "of na een ongeval de helm van het slachtoffer altijd direct moet worden afgenomen" kan mijns inziens niet met een eenvoudig nee worden beantwoord. Zulks omdat aan de vraagstelling een tweeledig antwoord gecorreleerd is. Zo kan men bijvoorbeeld hypothetisch stellen dat de helm van een slachtoffer te allen tijde moet worden afgenomen indien de helm hinderlijk is. En zo ja moet men deze helm afdoen op verzoek van het slachtoffer indien deze zulks als hinderlijk ervaart, zelfs indien zulks gevaarlijk zou kunnen zijn voor het slachtoffer zelf !?! Wie bepaalt overigens of zulks verantwoord is voor het slachtoffer ook al verzoekt deze daarom? Als en in de hoedanigheid van "deskundige"?

De vraagstelling/formulering is van dien aard dat onder omstandigheden de helm afgedaan mag worden en niet moet worden zoals geformuleerd! Hij mag dus in beginsel worden afgedaan indien daarom verzocht.

Ik blijf van mening dat zeker voor een jeugdig persoon enige verwarring kan optreden binnen de formulering. Ik deel dan ook niet de mening zoals geformuleerd door het CBR dat hierop slechts één antwoord mogelijk is.

Ook zij opgemerkt dat het CBR enerzijds afstand neemt van de leerstof door aan te geven dat zulks de verantwoording is van "vrije ondernemingen". Ik kan mij moeilijk voorstellen dat een overheidsorgaan als het CBR geen enkele voeling heeft met deze zogenaamde vrije ondernemers voor wat betreft de toegevoegde waarde middels "noodzakelijk" essentiële leerstof. Als overheid zou het mij moeten interesseren welke publicaties in omloop zijn en welke vragen hieraan gecorreleerd moeten worden. Het gaat hier uiteindelijk niet om een roman maar om essentiële leerstof welke van belang is voor het wettelijk mogen besturen van een vervoermiddel. In dezelfde parafrase bespeur ik echter dat in contradictie met voorgaande het CBR de verkondigde stelling welke in de desbetreffende publicatie wordt geventileerd expliciet verdedigt."

E. Reactie stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

In reactie op verzoekers brief van 1 februari 2001 en naar aanleiding van nadere vragen liet het CBR bij brief van 21 februari 2001 onder meer het volgende weten:

"De opinie van (verzoeker; N.o.), zoals weergegeven in diens brief van 1 februari 2001 aan u kunnen wij voor kennisgeving aannemen.

Terzake moeten wij nog opmerken dat op verzoek van de Minister van Verkeer en Waterstaat in het bromfietsexamen naast verkeerstechnische vragen ook vragen met betrekking tot milieu, ehbo, economie e.d. zijn opgenomen.

Met betrekking tot deze laatste 3 categorieën van vragen kan slechts worden gesteld dat de aard van de onderwerpen enerzijds en de beperkte ja/nee antwoordmogelijkheid anderzijds beperkingen stellen aan de mogelijkheden tot nuancering. In casu is door ons een vraag gesteld met betrekking tot een hoofdregel bij het verlenen van eerste hulp. Deze vraag naar de hoofdregel is afgestemd met terzake deskundigen. De uitzondering op de hoofdregel, namelijk dat het verwijderen van de helm na ongeval slechts wenselijk is indien het slachtoffer door de aanwezigheid van de helm bedreigd wordt (met name dat de ademhaling wordt bemoeilijkt) wordt door (verzoeker; N.o.) verward met die hoofdregel.

De kandidaten voor het bromfietsexamen zijn vrij in de wijze waarop zij hun kennis kunnen vergaren. De wegenverkeerswet c.s. geven daartoe geen directe voorschriften. Indien en voorzover kandidaten hulp nodig hebben bij het verwerven van de benodigde kennis kunnen zij gebruik maken van de kennis en vaardigheden van rijscholen. Aldaar mag slechts worden lesgegeven door personen die de betreffende (…)-bevoegdheid bezitten. Deze bevoegdheid waarborgt een zeker minimaal opleidingsniveau van de docent.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van leerboeken, al of niet aanbevolen of voorgeschreven door een bevoegde docent.

In het verleden heeft CBR zich beziggehouden met het (doen) uitgeven van leermiddelen, doch hieraan is een einde gekomen op aangeven van de Minister van Verkeer en Waterstaat; deze ziet het uitgeven van leermiddelen als een vrije ondernemersactiviteit, waarbij aan deze activiteit geen concurrentie mag worden aangedaan door een openbaar instituut als CBR. Wij kunnen deze beleidsvisie van de minister slechts onderschrijven.

Het CBR adviseert kandidaten in verband hiermee tijdig een rijschool te zoeken."

F. Nadere reactie verzoeker

Bij brief van 9 april 2001 deelde verzoeker onder meer het volgende mee:

"De ingenomen stelling van het CBR dat men het regime volgt van de minister inzake het uitgeven van leermiddelen is akkoord. Vervolgens wordt retorisch aangegeven dat het uitgeven van leermiddelen een vrije ondernemers activiteit is welke geen concurrentie mag worden aangedaan ook hier zijn wij het over eens. Voorgaande opmerking slaat de plank echter mis aangezien niemand in Nederland en dus ook wij niet, verwachten dat het CBR drukwerk gaat produceren dan wel hieruit additionele winsten zou genereren. Men mag als burger echter wel verwachten dat er controle wordt uitgeoefend op geproduceerde lesstof (door derden) aangezien zulks in het verlengde ligt van het af te nemen examen door het CBR. Dit door het CBR afgenomen examen levert inkomsten op voor het CBR aangezien vooraf examengeld dient te worden voldaan.

De verantwoording blijft hoe dan ook in het verlengde van lesstof versus examenvragen bij het CBR als eindverantwoordelijke liggen.

Vervolgens zij opgemerkt dat de opmerking door het CBR geplaatst zijnde dat (verzoeker; N.o.) de hoofdregel met de uitzondering verwart, misplaatst is. Zulks aangezien niet (verzoeker; N.o.) doch zijn zoon confuus is daar de leerstof inzake de helm kwestie een tweeledig antwoord mogelijk maakt zoals het CBR toegeeft in haar schrijven. Hierbij zij opgemerkt dat uitzonderingen de regel bevestigen zoals u wellicht weet.

Daarbij zijn de vijf belangrijkste punten voor het verlenen van eerste hulp uiteengezet in de NIBHV. Eerste hulp direct na een ongeval waarbij letsel aan de orde is mag slechts gegeven worden door een deskundige. Wij, ik, ben ervan overtuigd dat vragen (inzake EHBO~ernstige" gevallen) in publicaties (door CBR gedoogd) waarbij een zekere nuance mogelijk is in ernstige gevallen met hoofdregel en uitzonderingen (mogelijk van levensbelang voor derden) in principe niet mogen worden gesteld. Omdat hierdoor een beslissing uitgelokt wordt bij een minderjarig kind (indien de situatie zich voordoet) welke als uitzondering/regel een beslissing zou moeten nemen op leven en dood.

Dit vind ik te ver gaan, pas dan de leerstof aan, door een en ander aan te vullen of op andere manier invulling te geven door het thema op een andere manier te benaderen.

Ik kan mij bijvoorbeeld voorstellen dat een kind direct maatregelen neemt rondom een slachtoffer en waarbij vervolgens hulp ingeroepen wordt via 112 of via omstanders. Uiteindelijk is het zo dat wij in een dicht bevolkte samenleving vertoeven waarbij niets onopgemerkt blijft."

Instantie: Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Klacht:

Klacht afgewezen m.b.t. niet goed rekenen van antwoord op vraag theorie-examen, hoewel dit volgens theorieboek correct was.

Oordeel:

Niet gegrond