1999/285

Rapport
Op 16 november 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. en mevrouw K. te Stamproy, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Heerlen en een gedraging van de Belastingdienst/ Directie Particulieren Utrecht. Nadat verzoekers hun verzoekschrift hadden aangevuld, werd naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de Minister van Financi n, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:1.       Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren Heerlen wil overgaan tot executoriale verkoop van de inboedel van de woning waarin hij en verzoekster, zijn vriendin, wonen en van andere zaken in verband met een belastingschuld. Verzoeker wijst er op dat hij een betaling ineens van f 5.000 op de openstaande schuld kan doen en dat hij per maand f 100 op de schuld aflost. Het bedrag van f 5.000 is volgens hem hoger dan de geschatte opbrengst bij verkoop van de inbeslaggenomen zaken.          Verzoeker is van mening dat de openbare verkoop een te zwaar middel is, gelet op de gezondheidstoestand van zijn vriendin en gelet op het feit dat ook de dochter van de vriendin woonachtig is in de woning waarvan de inboedel in beslag is genomen. Verzoeker wijst er op dat zijn inkomenspositie hem niet toestaat een vervangende inventaris aan te schaffen. 2.       Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht op 17 juni en 29 september 1998 haar beroep ex artikel 22 Invorderingswet 1990 heeft afgewezen tegen de inbeslagname ten laste van verzoeker van zaken die haar eigendom zijn. ACHTERGROND1. Invorderingswet 1990(Wet van 30 mei 1990, Stb. 221) Artikel 22, eerste lid:"1. Derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop ter zake van een belastingschuld beslag is gelegd, kunnen een beroepschrift richten tot de directeur, mits zulks doende v r de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der beslaglegging. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger, tegen een door deze af te geven ontvangbewijs. De directeur neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. De verkoop mag niet plaats hebben, dan acht dagen na de betekening van die beslissing aan de reclamant en aan degene tegen wie het beslag is gelegd, met nadere bepaling van de dag van verkoop."2. Leidraad Invordering 1990(Resolutie van de Staatssecretaris van Financi n van 25 juni 1990, Stcrt. 1998, 249) Artikel 25, 9, onder 5.3.1.10, derde lid" "De motorrijtuigenbelasting behoort tot de kosten die onverbrekelijk samenhangen met het houden van en motorrijtuig. een verzoek om een betalingsregeling voor motorrijtuigenbelasting wordt door de ontvanger niet ingewilligd..." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren Heerlen en de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van Rapport gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht deelde, mede namens de Belastingdienst/Particulieren Heerlen, mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. BEVINDINGEN De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN 1. Verzoekers wonen (ongehuwd) samen. Tot hun huishouden behoort ook een dochter van verzoekster.2. De Belastingdienst/Particulieren Heerlen (hierna: de Belastingdienst) legde op 30 maart 1998 beslag op diverse roerende zaken in en buiten de woning waarin verzoeker met verzoekster en haar dochter woont. Het beslag werd gelegd ten laste van verzoeker en ter zake van openstaande belastingschulden tot een bedrag van f 10.108 exclusief kosten. Deze schuld betrof een bedrag van f 1.114 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en voor het overige niet-betaalde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting.3. Verzoekster tekende op 2 april 1998 beroep aan tegen de inbeslagname door de Belastingdienst. Het beroep is op 17 juni 1998 door de directeur van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht (hierna: de Directie) afgewezen.4. In een brief van 29 september 1998 schreef de Directie verzoekster het volgende:"...Reeds bij mijn uitspraak van 17 juni 1998 heb ik uw beroepschrift afgewezen. Omdat u meent alsnog het eigendom aan te kunnen tonen heeft u mij bewijsstukken toegezonden met het verzoek het beroepschrift nogmaals te beoordelen. (...) Aangezien er in een deel van de aankoopnota's veranderingen zijn aangebracht, er geen betalingsbewijzen (bijv. afschriften bank/giro) zijn overgelegd en u volgens de gegevens van de Belastingdienst geen inkomen geniet, acht ik de overgelegde stukken niet voldoende om uw eigendom aan te tonen. Ik acht dan ook geen reden aanwezig om mijn eerdere beslissing te herzien. Ik wijs uw beroep daarom nogmaals af..."5. Verzoekster wendde zich op 27 oktober 1998 tot de Directie met het volgende:"Hierbij wil ik (...) ernstig bezwaar maken tegen uw beslissing d.d. 29-9-98. Ik zou graag de volgende redeneringen weerleggen en bezwaar maken.. (...). Uitspraak van 17-6-98 uitsluitend afgewezen op grond dat ondergetekende geen nota's cq. bankafschriften zou hebben. In deze afwijzing is nooit over een inkomen van mij of mijn dochter gesproken, wat wel in een later telefoongesprek met (een medewerker van de Directie; N.o.) is gebeurd. Ondergetekende heeft een weduwen en wezen uitkering in Slowakije waarover ter plaatse al belasting wordt betaald. Deze uitkering bedraagt Skr 3.000 per maand wat ongeveer f 135,- is. De inkoopwaarde van de totale goederen van inbeslagname bedraagt f 1.355,-. Bij deze wenst ondergetekende nogmaals te wijzen op het feit dat zij reeds drie jaar woonachtig is in Nederland. (De medewerker van de Directie; N.o.) was en is van dit alles op de hoogte.. Tenslotte de zgn. veranderingen. De dertig jaar oude kampeerauto is gekocht van (P.; N.o.). Daar deze (P.; N.o.) altijd woonwagenbewoner is geweest en vroeger niet de mogelijkheid heeft gehad om de school te bezoeken, spreekt het vanzelf dat hij lezen noch schrijven kan. Ten behoeve van de belasting heeft hij een inkoopfactuur van zijn neef genomen en tweemaal de naam van deze neef doorgehaald en laten vervangen door (de) naam van ondergetekende. Voor alle duidelijkheid, op 28-10-98 is er een aanbod gedaan aan (de medewerker van de Directie; N.o.) waarin (P.; N.o.) dit onder ede wil verklaren. Dat (de medewerker van de Directie; N.o.) toch ook wel vraagtekens zet bij de behandeling van deze zaak bewijst dit schrijven..." B.       STANDPUNT VERZOEKERS 1. Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

. In het verzoekschrift werd nog het volgende opgemerkt:"...Op 19-11-98 is (de) Belastingdienst Heerlen voornemens de inboedel van ondergetekende en zijn vriendin openbaar te verkopen. De verwachte opbrengst van de verkoop van de roerende goederen zal zeker niet opwegen tegen de gemaakte kosten. Ondergetekende lost al enige tijd van zijn WAO-uitkering fl 100,- per maand af. Mede dankzij de houding van de Belastingdienst en de spanning is het alcoholprobleem van mijn vriendin verslechterd en zal opname in een kliniek deze maand noodzakelijk zijn. (...) Uitdrukkelijk wil ik u er op wijzen dat via vrienden en familie een bedrag bijeengebracht is ter grootte van f 5.000,- ter finale kwijting van de schuld en dat dit bedrag zeker hoger is dan de te verwachten verkoopopbrengst. (...) Dat ondergetekende de rest van zijn leven met een minimale WAO-uitkering moet doen, maakt het zeker niet gemakkelijker en opnieuw gebruikte meubelen kopen gaat dus ook niet..."2. Bij de aanvulling op het verzoekschrift legden verzoekers enige stukken over zoals nota's en kwitanties. Het betrof de volgende stukken:a.       een verklaring, afkomstig van een inwoner van Duitsland, omtrent de aankoop door verzoekster van een bankstel, een tafel en een lamp; b.       een verklaring omtrent de aankoop door verzoekster van een kampeerauto voor een bedrag van f 350. Op dit document zijn op een tweetal plaatsen doorhalingen van de naam van de koper aangebracht; c.       een nota van de aankoop door verzoekster van een auto voor een bedrag van f 250; d.       een kwitantie voor de ontvangst van een bedrag van f 300 van verzoekster, vermeldende: "tz wasdroger, fornuis + wandkast"; e.       een kwitantie voor de ontvangst van een bedrag van f 200 van verzoekster, vermeldende: "HIFI Sony +4" f.       een nota inzake de aankoop van een hanglamp voor een bedrag van f 100 op een bazaar. De nota draagt (uitsluitend) de handtekening van verzoekster; g.       een "quittung" tot een bedrag van DM 200, afgegeven door een inwoner van Duitsland, vermeldende: "Eine Eckbank u. eine Vietrine (...)". Ook dit stuk draagt uitsluitend de handtekening van verzoekster.C.       STANDPUNT BELASTINGDIENST/DIRECTIE PARTICULIEREN UTRECHTIn reactie op de klacht liet de Directie het volgende weten:"...Na toezending door adressant van enige schriftelijke bescheiden en het verzoek om het beroepschrift nogmaals te beoordelen, heb ik 29 september 1998, na beoordeling, aan adressant medegedeeld dat de toegezonden bescheiden mij geen aanleiding gaven om mijn eerdere beslissing te herzien. Zoals vermeld in deze afwijzing is het eigendom niet aangetoond omdat in een deel van de aankoopnota's veranderingen zijn aangebracht, betalingsbewijzen niet zijn overlegd en betrokkene volgens de gegevens de Belastingdienst ter beschikking staande, geen inkomen geniet waaruit de eventuele aankoopkosten zijn voldaan. (...) Het is vast beleid (...) dat een verzoek om een betalingsregeling voor motorrijtuigenbelasting niet door de ontvanger wordt ingewilligd. De motorrijtuigenbelasting behoort tot de kosten die onverbrekelijk samenhangen met het houden van een motorrijtuig. Het tegemoetkomen aan het verzoek van adressant zou een betalingsregeling inhouden en derhalve een afwijking van het huidige beleid zijn. Tevens wordt hierbij nog melding gemaakt van het feit dat adressant weigert zijn medewerking te verlenen in het verstrekken van de naam van de verblijfplaats van de diverse voertuigen, die op zowel zijn naam staan als op de naam van (verzoekster; N.o.). Deze gegevensverstrekking is van belang om, indien betaling van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet plaats vindt, beslag te leggen op het object dat de heffing veroorzaakt. Ook moet vermeld worden dat van de op naam van adressant staande motorvoertuigen en (verzoekster; N.o.) de opkomende belastingverplichtingen na de beslaglegging, ook niet worden voldaan. Uit de verkregen informatie van de Belastingdienst/Particulieren Heerlen is naar voren gekomen dat het betreffende aanbod terloops door adressant is gedaan in een telefoongesprek. Adressant is uitgenodigd voor een gesprek op de betreffende belastingeenheid. adressant is echter niet verschenen op de belastingeenheid waardoor het aanbod terzijde is geschoven. Het geheel overziend ben ik van mening dat op het betalingsaanbod van adressant niet ingegaan kan worden gezien bovenvermelde redenen. Adressant is zelf verantwoordelijk voor het op naam zetten van de diverse motorvoertuigen en derhalve ook verantwoordelijk voor de daaruit voortvloeiende fiscale verplichtingen..." De Belastingdienst/Particulieren Heerlen liet telefonisch weten dat de reactie van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht mede namens die eenheid was gedaan. BEOORDELINGI. .       Met betrekking tot de Belastingdienst/Particulieren Heerlen1 Verzoeker heeft een openstaande schuld aan motorrijtuigenbelasting en inkomstenbelasting. Het totaal bedrag van deze schuld is, exclusief kosten, f 10.108. Van dit bedrag betreft een gedeelte, groot f 1.114, een inkomstenbelastingschuld en de rest een schuld aan motorrijtuigenbelasting. De Belastingdienst/Particulieren Heerlen (hierna: de Belastingdienst) heeft ter zake van deze schuld op 30 maart 1998 beslag gelegd op diverse roerende zaken in en buiten de woning waarin verzoeker met verzoekster en haar dochter woont. De Belastingdienst heeft te kennen gegeven te willen overgaan tot executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaken. 2. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Belastingdienst wil overgaan tot verkoop van de inbeslaggenomen zaken. Verzoeker wijst er op dat hij maandelijks al f 100 op de schuld aflost en dat hij een aanbod tot een eenmalige betaling heeft gedaan van een bedrag van f 5.000 op de openstaande schuld en dat dit bedrag hoger is dan de te verwachten verkoopopbrengst. Verzoeker is van mening dat de verkoop een te zwaar middel is, gelet op de te verwachten gevolgen voor de gezondheid van zijn vriendin en gelet op het feit dat hij niet in staat zal zijn een nieuwe inboedel aan te schaffen.3. De Belastingdienst wijst er op dat volgens vast beleid, neergelegd in de leidraad Invordering 1990 (zie

Achtergrond

, onder 2.), geen betalingsregeling wordt getroffen voor een schuld in de motorrijtuigenbelasting, omdat de motorrijtuigenbelasting moet worden gezien als een kostenpost die onlosmakelijk is verbonden aan het houden van een motorvoertuig. Het accepteren van verzoekers aanbod van een betaling van f 5.000 zou, aldus de Belastingdienst, gelet op het bedrag van de totale schuld, neerkomen op het treffen van zo'n betalingsregeling. De Belastingdienst merkt voorts op dat het betalingsvoorstel van f 5.000 slechts terloops in een telefoongesprek is gedaan en dat verzoeker op een daaropvolgende uitnodiging voor een gesprek niet is verschenen waarna het aanbod terzijde is geschoven.4. De door verzoeker naar voren gebrachte omstandigheden behoeven voor de Belastingdienst geen reden te vormen om af te zien van de voorgenomen executoriale verkoop van de inbeslaggenomen zaken, althans voorzover daarvan vaststaat dat de zaken terecht in beslag zijn genomen. Het bedrag van f 5.000 zou immers niet meer zijn dan de helft van de openstaande belastingschuld. Verzoeker gaf zelf reeds aan dat de verkoop vermoedelijk niet meer zou opleveren dan een bedrag van f 5.000. De Belastingdienst stelt verder terecht dat het accepteren van een (eventuele) betaling ineens van f 5.000, al dan niet in combinatie met maandelijkse betalingen van f 100, zou neerkomen op een betalingsregeling die in strijd zou zijn met het op het punt van de motorrijtuigenbelasting geldende invorderingsbeleid. Ook de door verzoeker aangevoerde gevolgen voor de gezondheid van zijn vriendin en de onmogelijkheid om opnieuw een inboedel aan te schaffen, behoeven de Belastingdienst niet van verkoop te weerhouden. Deze gevolgen zijn immers bovenal toe te schrijven aan verzoekers keus om motorvoertuigen aan te houden zonder de daarvoor verschuldigde motorrijtuigenbelasting te (kunnen) voldoen. Zij komen daarmee volledig voor verzoekers rekening. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

II.      Met betrekking tot de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht

1. Verzoekster heeft op 2 april 1998 een beroepschrift ingediend tegen de inbeslagname door de Belastingdienst. De Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht (hierna: de Directie) heeft het beroep op 17 juni 1998 verworpen. In een brief van 29 september 1998 heeft de Directie aangegeven geen redenen te zien om op de eerder genomen beslissing terug te komen.2. Verzoekster klaagt er over dat de Directie haar beroep heeft afgewezen. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zich onder de inbeslaggenomen zaken ook zaken bevinden die eigendom zijn van verzoekster.3. De Directie stelt zich op het standpunt dat het beroep terecht is afgewezen omdat verzoekster de eigendom van de bedoelde inbeslaggenomen zaken niet heeft aangetoond. De nota's en andere stukken die door haar zijn overgelegd, vormen volgens de Belastingdienst geen bewijs, omdat in een deel van de nota's veranderingen zijn aangebracht en omdat geen betalingsbewijzen zijn overgelegd. Bovendien voert de Directie ter ondersteuning van haar standpunt aan dat verzoekster volgens de gegevens van de Belastingdienst niet beschikt over een inkomen waaruit de zaken die haar beweerde eigendom zouden zijn, uit zouden kunnen zijn betaald.4. De Directie kan in haar standpunt worden gevolgd. Van de door verzoekster overgelegde stukken kan niet worden gezegd dat deze voldoende waren om aan te tonen dat de zaken waarop zij betrekking hebben, haar daadwerkelijk in eigendom toebehoren. Twee van de door haar overgelegde stukken (genoemd bij BEVINDINGEN, onder B.2., letters f. en g.) dragen uitsluitend haar handtekening en ontberen dientengevolge elke bewijskracht. Ook aan de nota van de aankoop van de kampeerauto kan, nu daarin doorhalingen zijn aangebracht, geen bewijskracht worden toegekend. De door verzoekster aangevoerde verklaring voor de aangebrachte doorhalingen brengt daarin geen verandering. Gelet op bovenstaande behoefde aan de andere overgelegde stukken, de aard daarvan mede in aanmerking nemend, geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend. De Directie kon er bij haar beslissing dan ook van uitgaan dat verzoekster niet had aangetoond dat zich onder de inbeslaggenomen zaken ook zaken bevonden die haar eigendom waren. Bij dit oordeel is mede van belang dat verzoekster pas drie jaar in Nederland woonde en over weinig of geen inkomen beschikte. Onder deze omstandigheden is het te billijken dat de Directie in haar brief van 29 september 1998 de afwijzing van verzoeksters beroep heeft gehandhaafd. De onderzochte gedraging is eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Heerlen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht, die eveneens wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is ook niet gegrond.

Instantie: Belastingdienst/Particulieren Heerlen

Klacht:

Wil overgaan tot openbare verkoop inboedel woning terwijl verzoeker betaling kan doen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht

Klacht:

Beroep afgewezen tegen inbeslagname zaken die eigendom verzoekster zijn ten laste van haar vriend.

Oordeel:

Niet gegrond