1999/145

Rapport
KLACHT Op 15 september 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. te Roosendaal, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Roosendaal. Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 17 augustus 1998 tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Belastingdienst/Ondernemingen Roosendaal zijn fiscale zaken behandelt. Het betreft met name de gang van zaken tijdens een bespreking met de Belastingdienst op 22 juli 1998. Volgens verzoeker zijn de ter gelegenheid van die bespreking gemaakte afspraken niet nagekomen.

Achtergrond

ZIE BIJLAGE ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Ondernemingen Roosendaal verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. BEVINDINGEN De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 22 juli 1998 voerde verzoeker een gesprek met twee medewerkers van de Belastingdienst/Ondernemingen te Roosendaal (hierna: de Belastingdienst). Als reactie hierop stuurde verzoeker een klachtbrief, gedateerd 17 augustus 1998, aan de Belastingdienst met onder meer de volgende inhoud:"Daar ik u er op attent had gemaakt, dat ik met de opstelling van uw dienst dan wel met de medewerkers van uw dienst het oneens te zijn met de behandeling(en). Heb ik een gesprek gehad met Dhr. S. en Dhr. Van Z. op 22-07-98 om 13.30 uur. Beide heren hebben toen toegezegd mij het een en ander te verduidelijken dan wel na te zullen trekken. Om tot een betere verhouding te kunnen komen. Maar het blijkt ook hieruit weer dat er met de belastingdienst GEEN afspraken zijn te maken Het blijkt maar weer dat er alleen gecorrespondeerd moet en zal worden via de curator. De reden van mijn aversie tegen deze persoon heb ik overduidelijk besproken met Dhr. S. en Van Z. Dus voor mij het volgende. De Belastingdienst heeft zich niet gehouden aan de afspraak. Ik zou van hun bericht en de mogelijke uitleg krijgen, om alles nader te bezien, en zo mogelijk een einde aan de situatie te maken. De Belastingdienst komt zelfs de gemaakte afspraken niet na. De Belastingdienst zou uiterlijk op vrijdag d.d. 4 Aug j.l. antwoorden. De Belastingdienst zou rechtstreeks met mij corresponderen. De Belastingdienst zou mij nog na en in overleg met Mr. V. (de curator; N.o.), alsnog de afgesproken en opgestelde rapporten ter beschikking stellen."2. Per brief van 20 augustus 1998 reageerde de Belastingdienst als volgt op de klacht van verzoeker:"Hierbij bevestig ik U de ontvangst van uw schrijven van 17 augustus 1998. De inhoud daarvan is voor kennisneming aangenomen. Voor de goede orde kan ik U nogmaals mededelen dat tijdens het gesprek op 22 juli jongstleden op duidelijke wijze het standpunt en de mogelijkheden betreffende de door U aangevoerde aftrekpost (hypotheekrente) voor de inkomstenbelasting aan U is uitgelegd."B.       STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder

Klacht

en naar zijn brief van 17 augustus 1998 gericht aan de Belastingdienst (zie: A. FEITEN onder 1.). Verzoeker voert in zijn verzoekschrift voorts nog aan dat hij het niet juist acht dat de correspondentie met de Belastingdienst via zijn curator loopt. Hierover zou in het gesprek met de Belastingdienst op 22 juli 1997 de afspraak zijn gemaakt, dat zou worden nagegaan of de correspondentie aan verzoeker ter beschikking zou kunnen worden gesteld. Ook zou de Belastingdienst met hem de afspraak hebben gemaakt om te onderzoeken of hij in aanmerking zou kunnen komen voor de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en voor hypotheekrenteaftrek. C.       STANDPUNT BELASTINGDIENST 1. In reactie op de klacht liet de Belastingdienst onder meer het volgende weten:"(...) (Verzoeker; N.o.) verkeert sinds 4 februari 1994 in staat van faillissement. Zijn curator is Mr. V. (curator; N.o.) te R. Noch door (verzoeker; N.o.) noch door de curator zijn aangiften inkomstenbelasting 1996 en 1997 ingediend. Voor onder andere deze jaren zijn ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting opgelegd, waarbij is uitgegaan van de gegevens als ons bekend zijn. Bij de aanslagregeling van (verzoeker; N.o.) is gebruik gemaakt van zijn inkomensgegevens als door zijn werkgever of uitkeringsinstantie aan ons verstrekt en van de door de bank verstrekte rentegegevens. Over beide jaren is het belastbaar inkomen vastgesteld op het uitkeringsbedrag en zijn er geen rentegegevens bij ons bekend. Daar in een dergelijk geval de betaalde loonbelasting even hoog is als de te betalen inkomstenbelasting is het bedrag van de aanslag in beide jaren nihil. Bij ons zijn geen verdere gegevens bekend of door (verzoeker; N.o.) of zijn curator aan ons verstrekt. (...) Tijdens de bespreking van 22 juli 1998 is besproken de mogelijkheid tot aftrek van hypotheekrente en de mogelijkheid om gebruik te maken van het wetsvoorstel schuldsanering natuurlijke personen. Ten aanzien van beide onderwerpen is meegedeeld dat dit in beginsel zaken zijn die tijdens het faillissement van belastingplichtige niet buiten de curator om worden besproken. Voor toepassing van de wet schuldsanering is (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat hij zich tot de curator diende te wenden, aangezien wij hierop geen invloed kunnen uitoefenen. Ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek is (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat deze niet mogelijk was. Er zijn door de heren S. en Van Z. geen toezeggingen gedaan. (...) De hypotheekrenteaftrek is niet bij (verzoeker; N.o.) toegestaan omdat ons noch door de curator noch door (verzoeker; N.o.) gegevens en bewijsstukken aangaande de hypotheekrente zijn verstrekt. Voorts is dan nog maar de vraag of de rente in aftrek gebracht zou kunnen. Van belang is in dit geval of de rente daadwerkelijk is betaald of dat deze bij de hoofdsom is bijgeschreven of anderszins achterstallig is. Volgens de HR 7 juli 1993, BNB 1993/234 en HR 8 januari 1997, BNB 1997/216 kan rente waarvan aflossing niet aannemelijk is niet in aftrek gebracht worden. In geval van een failliet ligt dit voor de hand. Nu geen gegevens bij de belastingdienst voorhanden zijn is aan deze vraag niet toegekomen. Ook is daarom niet toegekomen aan de vraag of een dergelijke aftrek de fiscale schuldpositie zou verbeteren. (...) Aangezien een failliet beschikkingsonbevoegd is aangaande zijn vermogen, lopen alle kontakten via de curator. Deze doet de aangiften en overlegt met de belastingdienst over de fiscale positie van de failliet. (Verzoeker; N.o.) is dit meerdere malen medegedeeld. Om hem terwille te zijn hebben de heren S. en Van Z. hem ontvangen. De curator is van dit gesprek op de hoogte gebracht. Wij begrepen van de zijde van (verzoeker: N.o.) dat de verhouding tussen de curator en hem niet opperbest is, maar moesten hem toch terugverwijzen naar zijn curator om bovenvermelde redenen."2. Voorts verstrekte de Belastingdienst op verzoek van de Nationale ombudsman een interne memo behandeling klacht, gedateerd 18 augustus 1998, opgemaakt door S., een van de twee medewerkers waarmee verzoeker op 22 juli 1998 heeft gesproken. De inhoud daarvan luidt als volgt:"Onderwerp: behandeling klacht, ingekomen via correspondentie d.d. 13-07-1998. ter behandeling ontvangen: 15-07-1998. Betreft aangifte IB 1997 (schattingsformulier) (Verzoeker; N.o.) Failliet 04 februari 1994, (na surs. van betaling 21-09-1990) curator Mr. V. (curator; N.o.) te R. VERSLAG VAN BEVINDING: Op 21 maart 1996 is een brief (dagtekening 20 maart 1996) van (verzoeker; N.o.) ontvangen, waarin (verzoeker; N.o.) te kennen geeft dat de verstandhouding tussen hem en de curator (Mr. V.) niet best is. Geeft daarbij (ook aan de arrondissementsrechtbank te Breda) aan dat hij de inkomensgegevens 1994/1995 bij de curator heeft opgevraagd en verzoekt de rechter-commissaris de nodige maatregelen daartoe te nemen. Door mij is op 28 maart 1996 de curator per brief gevraagd deze inkomensgegevens aan (verzoeker: N.o.) ter beschikking te stellen opdat deze aan zijn aangifteverplichtingen kan voldoen. Hierna is het geruime tijd stil totdat op 13 juli 1998 opnieuw een brief van (verzoeker: N.o.) wordt ontvangen. Nu heeft dit schrijven betrekking op een aan hem uitgereikt schattingsformulier IB 1997. In een uitgebreid relaas geeft hij opsomming van zijn grieven jegens de belastingdienst en de curator. Hij verzoekt ons voor 31 juli 1998 ter zake te berichten. Kort daarna is telefonisch contact met (verzoeker; N.o.) opgenomen en hem gevraagd zijn grieven ter inspectie nader te komen uitleggen. Afspraak vastgelegd op 22 juli 1998 te 13.30 uur. Door mij werd Van Z. gevraagd daarbij aanwezig te zijn daar de laatste aangifte IB (1997) door hem was geregeld. (Verzoeker: N.o.) verschijnt mooi op tijd ten kantore. In zijn uiteenzetting komt jegens de belastingdienst naar voren dat hij problemen heeft met bepaalde aftrekposten op zijn aangifte. Het betreft hier aftrek van hypotheekrente, dit vanwege zijn hoge zakelijke schuld. Door aftrek zou er middels teruggaaf enige ruimte komen in zijn moeilijke financi le situatie. Uit het dossier blijkt het volgende: (Verzoeker; N.o.) geniet inkomen van de sociale dienst in 1997 f.23.000,00 (WAO/AWW). Van Z. heeft bij regeling 1997 voorgesteld bel.pl. voor de inkomstenbelasting af te voeren. Dit is op 01 juli 1998 gebeurd, hetgeen tot gevolg gehad kan hebben dat de uitreiking van een schattingsformulier IB 97 (eind juni 1998) deze afvoeropdracht mogelijke gemist heeft. Dit is aan (verzoeker; N.o.) tijdens de bespreking medegedeeld. De echtgenote is buiten gemeenschap van goederen met hem gehuwd. Deze heeft een beduidend lager inkomen (AOW). De woning staat op haar naam. Het gevolg hiervan is dat de hypotheekrente op haar aangifte aftrekbaar zou zijn. Zij is echter niet beschreven gelet op haar laagste inkomen. Aan (verzoeker; N.o.) is medegedeeld dat er geen mogelijkheid was via deze hypotheekrente teruggaven te realiseren. Dit is met S. besproken. De aftrek komt in beginsel steeds voor aftrek in aanmerking bij het hoogste inkomen. Maar, gelet op het feit dat buiten gemeenschap van goederen is gehuwd, zou een eventuele teruggave als die al bij zijn aangifte in aftrek kon worden gebracht, verrekend worden met openstaande schulden. (openstaande schuld plm. f.9.123,00 Oninbaar geleden f.19.365,50 + f.1.118,00 kosten). Er is geen ontsnappingsmogelijkheid. Met deze mededelingen is het onderhoud met (verzoeker; N.o.) be indigd. Gelet op het vorenstaande en de inhoud van zijn brief van 17 augustus 1998 kom ik tot de volgende conclusie:-        De afspraken tussen belastingdienst en (verzoeker; N.o.) zijn voldoende nagekomen; -        De uiterste termijn van 4 augustus 1998 is niet besproken; -        Er is wel degelijk rechtstreeks met (verzoeker; N.o.) overleg geweest; -        De rapporten waarover (verzoeker; N.o.) spreekt, is het controleverslag van 13 februari 1995. Dit verslag wordt alleen aan de curator gezonden. (Verzoeker: N.o.) kan aldaar inzage ter bespreking stellen. Er werden geen mededelingen gedaan betreffende termijnen waarbinnen nadere afspraken zouden moeten worden nagekomen." BEOORDELING1. Verzoeker stelt dat de Belastingdienst/Ondernemingen Roosendaal (hierna: de Belastingdienst) in een gesprek op 22 juli 1998 met hem de afspraak heeft gemaakt dat de Belastingdienst zou nagaan of de correspondentie van de Belastingdienst aan hem ter beschikking kon worden gesteld. Tevens zou volgens verzoeker door de Belastingdienst worden onderzocht of het mogelijk zou zijn om de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen voor hem te laten gelden. Hij klaagt erover dat deze afspraken niet zijn nagekomen.2. In reactie op verzoekers klacht heeft de Belastingdienst weersproken dat de door verzoeker bedoelde afspraken zijn gemaakt. De Belastingdienst liet in zijn reactie weten dat verzoeker in staat van faillissement verkeert, waardoor hij beschikkingsonbevoegd is aangaande zijn vermogen. Alle contacten van de Belastingdienst lopen derhalve via verzoekers curator, hetgeen volgens de Belastingdienst meerdere malen aan verzoeker is medegedeeld. De curator doet de aangiften en overlegt met de Belastingdienst over de fiscale positie van verzoeker. Omtrent de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is volgens de Belastingdienst aan verzoeker meegedeeld dat hij zich tot zijn curator diende te wenden, aangezien de Belastingdienst daarop geen invloed kan uitoefenen.3. Door verzoekers faillietverklaring op 4 februari 1994 verloor hij, volgens het bepaalde in de Faillissementswet, van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen (zie

Achtergrond

). Verzoekers curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Gelet op verzoekers verlies van de beheers- en beschikkingsbevoegdheid is het niet aannemelijk dat de Belastingdienst toezeggingen met betrekking tot het verstrekken van fiscale correspondentie aan verzoeker zou hebben gedaan. De contacten van de Belastingdienst dienen immers via verzoekers curator te lopen. Wat betreft de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen geldt dat de schuldenaar de rechtbank kan verzoeken de toepassing van deze regeling uit te spreken, zoals bepaald in het op 1 december 1998 inwerkinggetreden artikel 284 van de Faillissementswet (zie

Achtergrond

). In aanmerking genomen het bepaalde in dit artikel is het niet aannemelijk dat de Belastingdienst met verzoeker de afspraak heeft gemaakt om te onderzoeken of het mogelijk zou zijn om de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen voor hem te laten gelden. Het initiatief tot een dergelijk verzoek dient namelijk niet van de zijde van de Belastingdienst te komen. De onderzochte gedraging is op deze punten behoorlijk. 4. Verzoeker stelt in zijn klacht voorts dat de Belastingdienst op 22 juli 1998 met hem de afspraak had gemaakt om te onderzoeken of hij in aanmerking zou kunnen komen voor hypotheekrenteaftrek. In reactie hierop heeft de Belastingdienst weersproken dat de door verzoeker bedoelde afspraak is gemaakt. De Belastingdienst liet weten dat ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek aan verzoeker is meegedeeld dat hij daarvoor niet in aanmerking komt, aangezien noch de curator noch verzoeker gegevens en bewijsstukken aangaande betaalde hypotheekrente aan de Belastingdienst heeft verstrekt. Verzoeker zou tevens zijn medegedeeld dat dit in beginsel een zaak is die tijdens het faillissement niet buiten de curator om wordt besproken.5. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman is niet gebleken dat verzoeker of zijn curator gegevens en bewijsstukken aangaande betaalde hypotheekrente aan de Belastingdienst heeft verstrekt. Daarmee is het onaannemelijk dat de Belastingdienst met verzoeker de afspraak zou hebben gemaakt te onderzoeken of hij in aanmerking zou kunnen komen voor hypotheekrenteaftrek. Immers, daarbij is van belang dat de hypotheekrente ook daadwerkelijk door verzoeker is betaald. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van Belastingdienst/Ondernemingen Roosendaal, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.

BIJLAGE

ACHTERGROND Faillissementswet        (Wet van 30 september 1893, Stb. 140). Artikel 23:"Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behoorend vermogen, te rekenen van den dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen." Artikel 25, eerste en tweede lid:"1. Rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot den faillieten boedel behoorende ten onderwerp hebben, worden zoowel tegen als door den curator ingesteld.2. Indien zij, door of tegen den gefailleerde ingesteld of voortgezet, eene veroordeeling van den gefailleerde ten gevolge hebben, heeft die veroordeeling tegenover den faillieten boedel geene rechtskracht." Artikel 284, eerste, tweede, derde en vierde lid (Wet van 25 juni 1998 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen, Stb. 445. Deze wet is op 1 december 1998 inwerkinggetreden):"1. Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.2. Hij zal zich daartoe bij een door hem of een gevolmachtigde ondertekend verzoekschrift wenden tot de rechtbank, aangewezen in artikel 2. Indien de gevolmachtigde niet als advocaat of procureur is ingeschreven, moet een geschrift waaruit de volmacht blijkt, bij het verzoekschrift worden overgelegd.3. Een gehuwde schuldenaar of een schuldenaar die een geregistreerd partnerschap is aangegaan kan het verzoek slechts doen met medewerking van zijn echtgenoot onderscheidenlijk zijn geregistreerde partner, tenzij iedere gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten onderscheidenlijk geregistreerde partners is uitgesloten. 4. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan ten behoeve van een natuurlijke persoon ook worden gedaan door burgemeester en wethouders van de gemeente waar die persoon woon- of verblijfplaats heeft."

Instantie: Belastingdienst/Ondernemingen Roosendaal

Klacht:

Tijdens bespreking met verzoeker gemaakte afspraken niet nagekomen.

Oordeel:

Niet gegrond