1998/454

Rapport
Op 1 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T., ingediend door de heer mr. H. Gaasbeek, advocaat te Haarlem, met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Justitie, het ressortsparket te Amsterdam, het arrondissementsparket te Haarlem en de Penitentiaire Inrichting Haarlem. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het Minister van Justitie, het ressortsparket te Amsterdam, het arrondissementsparket te Haarlem en de Penitentiaire Inrichting Haarlem hem naar aanleiding van zijn verzoek van 5 juni 1997 tot gratieverlening en opschorting of schorsing van (een) gevangenisstraf(fen) niet hebben kunnen duidelijk maken in welke volgorde de hem opgelegde straffen worden ge xecuteerd. Verzoeker is van mening dat hij als gevolg van deze onduidelijkheid wellicht te lang gedetineerd is (geweest). Ook heeft hij zich als gevolg van deze onduidelijkheid niet op 16 juni 1997 kunnen melden bij een verslavingskliniek, zoals was opgenomen in een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 1997. Voorts klaagt verzoeker erover dat het Ministerie van Justitie op 17 juni 1997 het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf heeft afgewezen.

Achtergrond

Zie de Bijlage.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1.1. Het gerechtshof te Amsterdam bevestigde bij arrest van 13 mei 1997 een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 27 november 1995 in een zaak met parketnummer X, waarbij verzoeker was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.1.2. Bij arrest van diezelfde datum veroordeelde het gerechtshof te Amsterdam verzoeker in hoger beroep van het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 28 november 1996 in een zaak met vier parketnummers, waaronder parketnummer Y, tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat verzoeker zich zou gedragen naar de aanwijzingen die hem zouden worden gegeven door of namens de B.stichting. In dit arrest overwoog het hof onder meer het volgende:"Het hof heeft (bij de op te leggen straf; N.o.) het volgende in beschouwing genomen. (...) Voor de bewezenverklaarde feiten is een gevangenisstraf van 18 maanden, als opgelegd door de rechtbank, in beginsel alleszins gerechtvaardigd. Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer in aanmerking genomen een omtrent verdachte opgemaakt voorlichtingsrapport van de B.-stichting van 19 februari 1997 (...), en een (...) rapport (...) (van een psychiater; N.o.). Laatstgenoemde (...) acht behandeling in een van de drugsafdelingen van de B.-stichting (...) zinvol (...). Gelet op de (...) conclusies van de deskundigen (...) zal het hof van de voormelde (...) gevangenisstraf een op zes maanden bepaald deel voorwaardelijk opleggen, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de B.stichting. Het hof gaat er daarbij vanuit dat, zoals is besproken ter terechtzitting, de verdachte zich op 16 juni 1997 om 9.15 uur zal melden bij de B.-kliniek (...) met het doel van opname ter observatie en aansluitend begeleiding of behandeling (...)."1.3. De politierechter te Haarlem veroordeelde verzoeker bij vonnis van 10 december 1993 in een zaak met parketnummer Z tot een onvoor-

waardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Bij Koninklijk besluit van 20 juni 1995 was verzoeker voor deze straf gratie verleend onder de voorwaarde dat hij 140 uur arbeid ten algemenen nutte zou verrichten. Op 28 februari 1996 werd dit besluit ingetrokken omdat verzoeker de gestelde voorwaarde niet was nagekomen. Bij brief van 8 mei 1996 berichtte het Ministerie van Justitie verzoekers gemachtigde over de intrekking van het gratiebesluit.2. Bij brief van 5 juni 1997 diende verzoeksters gemachtigde namens verzoeker een gratieverzoek en een schorsingsverzoek in bij het Ministerie van Justitie. De gemachtigde deelde in deze brief onder meer het volgende mee:"Het gaat om een openstaande straf, te weten met parketnummer (X; N.o.) De zaak met parketnummer (Z; N.o.) zou zijn uitgezeten door cli nt per heden, doch zekerheidshalve wordt voor deze zaak tevens gratie gevraagd. Beide straffen zijn opgelegd door de Politierechter van de Rechtbank Haarlem en belopen drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Vrijwel zeker is dat de straf met parketnummer (X, maar wellicht is bedoeld zaak Z; N.o.) door verzoeker is uitgezeten. In de zaak met parketnummer (...) (X; N.o.) heeft het Gerechtshof te Amsterdam in hoger beroep het politierechtervonnis bevestigd op 13 mei j.l. (...). Op dezelfde datum heeft het Gerechtshof (parketnummer (Y; N.o.)), gezien de behandelplannen van T. (verzoeker; N.o.) de gevangenisstraf van 18 maanden onvoorwaardelijk in de zaak met parketnummer (Y; N.o.) en anderen, verminderd tot 18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk (duur detentie dus 12 maanden + 3 maanden = 15 maanden onvoorwaardelijk, na voorwaardelijke invrijheidstelling 10 maanden). Immers, verzoeker heeft tot heden reeds 10 maanden in hechtenis gebleven, vanaf 15 augustus 1996 tot heden, alsmede 9 dagen in de maand maart 1996. Met betrekking tot de straf met parketnummer (Z; N.o.) heeft verzoeker eerder bij u een gratieverzoek ingediend. Dit gratieverzoek was gehonoreerd. De straf was omgezet in arbeid ten algemene nutte. Verzoeker heeft daarna verzuimd de arbeid ten algemene nutte te verrichten ten gevolge van diverse problematiek.1. Het gratieverzoek berust op de navolgende gronden.2. Verzoeker verblijft momenteel in Huis van Bewaring De Koepel te Haarlem op de aldaar geopende afdeling met psychiatrische

zorg. Verzoeker is daarheen op eigen verzoek heengeplaatst. Dit in verband met het feit dat verzoek al zeer lang lijdende is aan psychische problematiek.3. In de strafzaak bij het Gerechtshof met parketnummer (Y; N.o.) is door verzoeker en zijn raadsman verzocht om psychiatrische rapportage. In de betreffende strafzaak heeft het Gerechtshof (...) opdracht gegeven tot het uitbrengen van psychiatrische rapportage. (...)4. Het psychiatrisch rapport constateert dat er sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis bij verzoeker. (...) De psychiater heeft het Gerechtshof geadviseerd om verzoeker een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, met als voorwaarde dat hij zich laat behandelen.5. (...) de B.-stichting (heeft; N.o.) verzoeker ondersteund bij zijn pogingen om opgenomen te worden in de kliniek van de B.stichting (...). De intake is goed geslaagd en verzoeker kan worden opgenomen op 16 juni (1997; N.o.) (...). Er is voor hem een plaats gereserveerd. Er bestaan overigens lange wachttijden. (...) Het is om bovenvermelde redenen dat verzoeker om gratie van de opgemelde straf wenst te verzoeken, en daarbij tevens verzoekt om opschorting van de executie van deze straffen. (...)7. Verzoeker (...) is zeer gemotiveerd om de hem aangeboden behandeling te ondergaan op 16 juni. Een verdere executie van bovenvermelde oude straf(fen) zou de (...) zeer goede ontwikkelingen ten zeerste kunnen verstoren. Het is om bovenvermelde redenen dat verzoeker Uwe Excellentie verzoekt om hem te grati ren in dier voege dat de eventueel openstaande onvoorwaardelijke straffen worden omgezet in voorwaardelijke straffen, dan wel dat verzoeker de gelegenheid krijgt om in aansluiting op zijn klinische behandeling alsnog een dienstverlening te verrichten."3. Verzoekers gemachtigde zond voornoemd verzoek op 5 juni 1997 eveneens naar het arrondissementsparket te Haarlem. De gemachtigde zond voornoemd verzoek op 13 juni 1997 ook naar het ressortsparket te Amsterdam. Hij berichtte in zijn begeleidende brief dat hij van de heer Ga. van het parket te Haarlem had vernomen dat hij een schorsingsverzoek bij het gerechtshof moest indienen, omdat dit verzoek zaken van het gerechtshof betrof. De gemachtigde deelde hierbij mee dat verzoeker volgens hem de straffen die het hof had opgelegd al had uitgezeten en dat verzoeker thans was gedetineerd voor de zaak met parketnummer X.

4. Bij faxbericht van 13 juni 1997 berichtte de procureur-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam verzoekers gemachtigde onder meer het volgende:"In antwoord op uw fax van heden betreffende een gratieverzoek/verzoek tot opschorting executie T., deel ik U het volgende mee. De Advocaat-generaal ziet geen bijzondere gronden tot opschorting van de thans ondergane gevangenisstraf. Zij vindt dat opname in de B.-stichting ook kan op of omstreeks 23 juli 1997."5. Bij brief van 17 juni 1997 berichtte het Ministerie van Justitie verzoeker onder meer het volgende:"Uw raadsman verzoekt mij namens u in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek tevens om schorsing van de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer (X; N.o.) opgelegde gevangenisstraf. De tenuitvoerlegging van de straf is reeds aangevangen. Een te dien aanzien ingediend gratieverzoek heeft geen schorsende werking. Weliswaar kan de verdere tenuitvoerlegging van een straf met toepassing van artikel 599a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (zie

Achtergrond

onder 2.4.; N.o.) in een dergelijk geval worden geschorst, maar daartoe wordt slechts in bijzondere gevallen overgegaan. Criterium voor een dergelijke schorsing is dat het hoogst waarschijnlijk moet zijn dat het verzoek om gratie van de desbetreffende straf zal worden ingewilligd. De in het onderhavige gratieverzoek aangevoerde omstandigheden kunnen mij niet tot dat oordeel brengen. Hierbij heb ik mede in aanmerking genomen het oordeel van procureur-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam, die in zijn afwijzend advies verwijst naar de expiratiedatum van 23 juli 1997. Ik moet u dan ook meedelen dat ik het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de straf heb afgewezen."6. Bij brief van 18 juni 1997 verzocht verzoekers gemachtigde het Ministerie van Justitie om verzoeker zo spoedig mogelijk in vrijheid te stellen. De gemachtigde deelde daartoe onder meer mee dat verzoeker drie straffen moest ondergaan in de zaken met parketnummers X, Y, en Z, en dat verzoeker de straf in de zaak met parketnummer Y inmiddels had ondergaan. Volgens de gemachtigde had de heer Ga., medewerker van het arrondissementsparket Haarlem, hem op 16 juni 1997 bericht dat de straf in de zaak met parketnummer Z niet zou worden ten uitvoer gelegd.

Verder deelde de gemachtigde het volgende mee:"Mij is echter medegedeeld dat cli nt mogelijkerwijs toch niet in vrijheid zal worden gesteld omdat er thans intrekking van de executie zou zijn gelast van een straf die hij wellicht reeds heeft ondergaan. Ondanks het feit dat ik al dagenlang hieromtrent telefonisch contact heb afwisselend met de PI de Koepel, het Parket van de PG te Amsterdam (...) het Parket te Haarlem - de heer Ga. en mevrouw D. – en het Ministerie van Justitie (...) krijg ik de indruk dat er hier sprake is van een groot misverstand c.q. dat een verdere voorzetting van de detentie van mijn cli nt, gelet op de bovenvermelde omstandigheden, bepaaldelijk onredelijk, of zelfs onrechtmatig is. Immers, in de eerste plaats was het gratieverzoek en het schorsingsverzoek nu juist ingediend vanwege het feit dat cli nt op 16 juni jl. (...) kon worden opgenomen in de B.kliniek (...) op een voor hem gereserveerde plaats. Hieraan is ook een lange wachttijd vooraf gegaan. Het Gerechtshof heeft nadrukkelijk bedoeld T. (verzoeker; N.o.) aan deze opnamemogelijkheid te laten deelnemen (...). Voorts heb ik tot nu toe bij geen van bovenvermelde instanties helderheid kunnen krijgen over de volgorde van de executie van de bovenvermelde straffen. Gesteld wordt dat mogelijkerwijs de straf van het Gerechtshof eerder is ondergaan, doch harde bewijzen heb ik daarvoor niet kunnen zien. Met evenveel recht kan gesteld worden dat cli nt allereerst een straf van het Gerechtshof heeft ondergaan. Eveneens een straf van drie maanden. Dit ligt meer voor de hand omdat cli nt al voor het Gerechthof in voorarrest verbleef. Ik meen voorts dat Justitie in een zaak als deze naar redelijkheid en billijkheid moet handelen en dat Justitie thans cli nt niet de opgemelde drie straffen in successie kan laten ondergaan als een van deze drie straffen uiteindelijk is ingetrokken c.q. de tenuitvoerlegging is stopgezet. Ook heeft niemand mij helderheid kunnen verschaffen omtrent de datum waarop de betreffende straffen ter executie zijn aangeboden. Dit gegeven speelt mijns inziens ook een belangrijke rol."7. De gemachtigde zond bij brief van 18 juni 1997 afschriften van zijn brief van 18 juni 1997 aan de afdeling gratieverzoeken van het Ministerie van Justitie, aan het arrondissementsparket te Haarlem, aan het ressortsparket te Amsterdam en aan de Penitentiaire Inrichting te Haarlem, met het verzoek er voor te zorg te dragen dat verzoeker zo spoedig mogelijk in vrijheid werd gesteld.

8. Bij brief van 20 juni 1997 berichtte verzoekers gemachtigde het Ministerie van Justitie naar aanleiding van de brief van het Ministerie van 17 juni 1997 (hiervoor vermeld onder A.5.; N.o.) nog onder meer het volgende:"Het gratieverzoek en het schorsingsverzoek betreffen de tenuitvoerlegging van meerdere straffen. Ook met betrekking tot de Haarlemse openstaande zaak wordt gratie en schorsing gevraagd. (...) Het is nadrukkelijk de bedoeling van het Gerechtshof geweest dat betrokkene met spoed in de afkickkliniek wordt opgenomen. (...) Er is voor mij als advocaat van betrokkene ondanks telefoontjes met het Huis van Bewaring, Ministerie en parket, absoluut geen duidelijkheid te verkrijgen geweest over welke straf op welk tijdstip ge xecuteerd is. Hierover worden verschillende mededelingen gedaan. Van (...) (Huis van Bewaring; N.o.) de Vest begreep ik dat de computer aangaf dat de tenuitvoerlegging van de Haarlemse straf eerst zou beginnen op 23 juli (1997; N.o.). Bij uw beslissing hebt u niet in aanmerking genomen dat het Arrondissementsparket te Haarlem op 16 dezer op mijn opschortingsverzoek heeft meegedeeld dat men bereid was de tenuitvoerlegging van de Haarlemse straf (in zaak Z; N.o.) alsnog in te trekken."9. Op 27 juni 1997 richtte verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.10. Op verzoek van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman zond de Penitentiaire Inrichting Haarlem op 4 juli 1997 aan de Nationale ombudsman een afschrift van een registratiekaart van verzoekers detentie. Op deze kaart was onder meer vermeld:"begindatum detentie: 04/03/1996" "einddatum detentie: 23/07/1996" "aktueel parketnummer: (zaak Y; N.o.)" "Insluitingstitels parketnr.(...) begindatum einddatum bruto netto(...)ge x.(...) (zaak Y; N.o.) 04/03/1996 07/03/1996 3 3 3 (zaak Y; N.o.) 07/03/1996 11/03/1996 10 10 4 (zaak Y; N.o.) 16/08/1996 22/08/1996 10 10 6 (...) (periode van aaneengesloten detentie op grond van zaak Y; N.o.)

(zaak Y; N.o.) 28/04/1997 28/05/1997 30 30 30 (zaak Y; N.o.) 28/05/1997 23/07/1997 360 67 37 (zaak Z; N.o.) 23/07/1997 23/07/1997 90 81 0 (zaak X; N.o.) 23/07/1997 23/07/1997 90 88 0 (...) schorsing: 11/03/1996 - 16/08/1996"11. Bij brief van 4 juli 1997 berichtte de gemachtigde het arrondissementsparket te Haarlem, ter attentie van de heer Ga., onder meer het volgende:"Zoals u bekend is heb ik op 5 juni j.l. reeds een gratieverzoek ingediend alsmede een schorsingsverzoek met betrekking tot opgemelde straf. Het gratieverzoek is ingediend met betrekking tot de bovengemelde straf (zaak Z; N.o.) in combinatie met een tweetal straffen van het Gerechtshof. Uw parket heeft mij bij monde van de heer G. tot twee keer toe mededeling gedaan dat het parket het navolgende standpunt innam:Het Arrondissementsparket was bereid de executieopdracht van de bovenvermelde straf van ± drie maanden minus enkele dagen in te trekken c.q. terug te nemen, als dit inderdaad tot effect zou hebben dat de heer T. met spoed in de kliniek van de B.-stichting (...) behandeld zou worden en door dat intrekken van die straf in vrijheid zou worden gesteld. M.i. zou gelet op de omvang van de straffen die door de heer T. ondergaan moeten worden, het effect van het terugnemen van genoemde straf door het Arrondissementsparket te Haarlem moeten zijn dat de heer T. onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld en alsnog de kliniek (...) kan bezoeken. De heer B. van de kliniek (...) van de B.-stichting heeft mij aangegeven dat de heer T. ook op een latere datum gewoon welkom is. (...) Het Gerechtshof had, blijkens de overwegingen van haar (zijn; N.o.) arrest, duidelijk bedoeld dat de heer T. op 16 juni (1997; N.o.) opgenomen zou worden, teneinde verder te worden behandeld vanwege zijn psychische en verslavingsproblematiek. (...) De door het Gerechtshof opgelegde straffen waren daar speciaal op afgestemd. Er was echter geen rekening gehouden met de oude Haarlemse straf, waarvan een eerder verleende gratieverlening kennelijk intussen weer was omgezet in tenuitvoerlegging. Ik heb de Minister van Justitie thans herhaaldelijk verzocht cli nt in vrijheid te stellen. Ik heb thans ook de P.I. Haarlem talloze malen gesproken omtrent het feit dat cli nt bij intrekking van de Haarlemse straf ten onrechte nog in detentie zou worden gehouden.

Graag vraag ik thans uw schriftelijke bevestiging van uw bovenvermelde standpunt.Zonder een schriftelijke bevestiging van uw kant lukt het mij niet om de gerezen patstelling te doorbreken. De mededeling die circuleert dat cli nt de Haarlemse straf al zou hebben uitgezeten blijkt onjuist te zijn. Zulks valt in elk geval niet uit de computergegevens van P.I. Haarlem af te leiden. De computergegevens van de P.I. geven aan dat cli nt momenteel vast zit voor de straf van het Gerechtshof (zaak Y; N.o.) De begindatum van deze straf staat in de computer aangegeven als 23 juli; de einddatum evenzeer 23 juli. Volgens de computer zou hij dus nog voor deze straf van het Hof vastzitten. De twee nagekomen straffen staan geboekt in de computer als nul dagen straffen. Ik heb bij het Ministerie van Justitie opheldering gevraagd over de wijze van executie van de bij de P.I. binnengekomen straffen. M.i. dient de volgorde van binnenkomst bij het aanbieden van executie een rol te spelen. Verdere opheldering heb ik niet gekregen."12. Bij brief van 11 juli 1997 beantwoordde het arrondissementsparket te Haarlem de brief van verzoekers gemachtigde van 4 juli 1997 onder meer als volgt:"In antwoord op uw schrijven d.d. 4 juli 1997 deel ik u mede, dat de heer T. thans gedetineerd zit op een arrest van het gerechtshof te Amsterdam, de duur van deze straf is twaalf maanden. De heer T. heeft nog twee straffen openstaan te weten: drie maanden gevangenisstraf van het Gerechtshof te Amsterdam en drie maanden gevangenisstraf opgelegd door de rechtbank te Haarlem. Wanneer deze drie straffen bij elkaar worden opgeteld, komen we op een totaal van 18 maanden. Hier gaat i.v.m. VI n derde van de straf af. Restant straf is dan 12 maanden en worden de twee straffen van 3 maanden niet uitgezeten. De mededeling van de heer Ga. zoals in uw brief vermeld is dan ook voorbarig geweest, daar de bevoegdheid om een beslissing tot schorsing te nemen niet bij het parket in Haarlem lag maar bij het Gerechtshof te Amsterdam.". Het standpunt van verzoeker 1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. In zijn verzoekschrift van 27 juni 1997 deelde verzoekers gemachtigde namens verzoeker onder meer het volgende mee:

"Ik heb mijn cli nt T. bijstand verleend bij twee hoger beroepszaken bij het Gerechtshof. In deze hoger beroepszaken heeft het Gerechtshof in een van de hoger beroepszaken de straf verminderd van 18 maanden onvoorwaardelijk tot 18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk. Deze strafverlaging had alles te maken met het feit dat cli nt psychiatrisch onderzocht is en dat de reclassering en de psychiater behandeling van cli nt in een kliniek noodzakelijk achtten. Het Hof heeft met het opleggen van de straf, gezien het feit dat cli nt voor n van de hoger beroepszaken nog in voorarrest verbleef, rekening gehouden met een opnamedatum in de kliniek van de B.-stichting (...). Deze opnamedatum was 16 juni jl. Als mijn berekeningen en die van het Gerechtshof juist zijn, zou cli nt op dat moment in verband met de V.I. regeling zijn "uitgerekend". Cli nt zou dus als vrij man de kliniek hebben kunnen betreden, als hij tenminste uit de gevangenis was ontslagen. Echter kort voor het einde van cli nts straf bleek er ook nog een oude Haarlemse straf ter executie te zijn aangeboden. Mijn eerste klacht betreft het gegeven dat mij thans nog altijd volstrekt onduidelijk is, ondanks het feit dat er zeer veel brieven zijn gewisseld, op welke wijze en op welke datum de laatste straf ter executie is aangeboden c.q. is binnengekomen bij de administratie in het Huis van Bewaring. In elk geval heb ik, gelet op het feit dat mij kort voor het einde van cli nt's detentie bleek dat er in verband met de nagekomen straf een kink in de kabel zou komen, in die zin dat cli nt's opname in de kliniek daardoor in gevaar zou komen, met spoed een gratieverzoek ingediend alsmede schorsing gevraagd van de executie bij het Openbaar Ministerie te Haarlem. Omdat ik niet tijdig iets vernam heeft mijn secretaresse alle betrokken instanties opgebeld op vrijdag 13 juni (1997; N.o.) en onder meer te horen gekregen dat zij ook een verzoek tot schorsing moest richten aan het Gerechtshof. M.i. was dit niet noodzakelijk omdat cli nt volgens zijn berekeningen de "Gerechtshof zaken" had uitgezeten op 13 juni (1997; N.o.) doch voor de goede orde hebben wij het schorsingsverzoek maar ingediend omdat wij ook niet wilden dat de ongevraagde opschorting van de executie op een of andere wijze door ons zelf werd tegengehouden.

Het Gerechtshof gaf aan geen rekening te willen houden met de opnamedatum van 16 juni (1997; N.o.) in de kliniek. Cli nt moest zich, wat het parket betreft, maar twee maanden later melden wanneer de straffen uitgezeten waren. Het parket Haarlem dat zeggenschap heeft over het nagekomen Haarlemse vonnis dacht daar anders over. De heer Ga. deelde mij mede dat als cli nt inderdaad alleen nog de Haarlemse straf moest uitzitten, hij kon instemmen met een intrekking van de executie van deze straf. Bij meerdere telefonische kontakten heeft de heer Ga. mij te kennen gegeven dat dit het standpunt van het Openbaar Ministerie was en bleef. Het intrekken van de straf moest dan wel nut hebben en cli nt moest dan wel direct met spoed zijn behandeling in de B.-stichting (...) ondergaan. De B.-stichting was ook wel bereid om met de datum te schuiven. Cli nt heeft echter die kans niet gekregen omdat hij tot nu toe nog steeds wordt vastgehouden. Op mijn diverse brieven omtrent de opschorting van de executie, omtrent de gang van zaken rond het gratieverzoek aan de diverse instanties ontvang ik thans geen enkel nieuws meer. De executie wordt echter intussen gewoon doorgezet. Dit terwijl naar mijn stellige indruk de hechtenis juist ge indigd zou moeten worden. Immers, de straf van het Gerechtshof heeft hij ondergaan. De parketnummers staan in mijn correspondentie genoemd en de straf van Haarlem is teruggetrokken en behoeft niet meer te worden ge xecuteerd. Meermalen heb ik intussen met het Ministerie van Justitie, afdeling Gratieverzoeken, gebeld en gecorrespondeerd. Meermalen heb ik met P.I. de Koepel te Haarlem gebeld en afschriften gestuurd. Ook met het parket Haarlem en het parket P.G. heb ik gebeld en gecorrespondeerd. (...) Mijns inziens wordt tegen cli nt ten onrechte een straf ge xecuteerd. Niemand kan mij ook aangegeven op grond van welke gegevens thans de executie nog wordt voortgezet. Ik meen dat zonneklaar moet zijn dat nu het parket Haarlem de nagekomen Haarlemse straf niet jegens cli nt wil executeren terzake de gebleken omstandigheden, met name de opname in de kliniek, dit ook rechtsgevolgen moet hebben en verwerkt moet worden zodat de hechtenis tegen cli nt wordt be indigd. Cli nt kan niet zonder verdere titel in het Huis van Bewaring (...) worden vastgehouden."3. In aanvulling op zijn verzoekschrift berichtte de gemachtigde bij brief van 29 augustus 1997 nog onder meer het volgende:

"Cli nt had drie gevangenisstraffen te ondergaan. Aanvankelijk was cli nt bekend met twee van deze straffen, het betrof de twee straffen van het Gerechtshof te Amsterdam. Geheel onverwacht werd de executie gevraagd van een oude straf van het Haarlemse Parket betreffende een zaak waar eerder gratie voor was verleend, het betrof hier de zaak (Z; N.o.). Gezien het door cli nt ondergane voorarrest, gezien het feit dat cli nt in de kliniek kon worden opgenomen en gezien het psychiatrisch rapport, vond het Gerechtshof het wenselijk de straffen dusdanig af te stemmen dat cli nt inderdaad op 16 juni (1997; N.o.) in de kliniek kon worden opgenomen. Voorts leerde informatie bij de heer Ga., Afdeling Executie en Gratieverzoeken van het Arrondissementsparket te Haarlem mij, dat het Arrondissementsparket Haarlem, anders dan het Gerechtshof te Amsterdam, bereid was om de straf (in zaak Z; N.o.) terug te trekken, dus de executie stop te zetten, mits cli nt zich dan daadwerkelijk kon en zou wenden tot de kliniek van de B.-stichting. Mij werd bij de diverse contacten hierover meegedeeld dat het Openbaar Ministerie te Haarlem die straf wel kon terugtrekken, maar dat de straf (...) zou zijn uitgezeten. Dit gegeven werd echter door de computer van Justitie, naar ik begrijp is deze het TULP-systeem (tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in penitentiaire inrichtingen; N.o.) genaamd, niet onderschreven. Uit de computer bleek alleen het navolgende, zo is mij door diverse functionarissen meegedeeld. Begindatum 23 juli, einddatum 23 juli. Volgens de computer zou cli nt de straffen uitzitten van het Gerechtshof. Bekend was dat cli nt voor n van beide straffen van het Gerechtshof in voorlopige hechtenis verbleef. Nu het Openbaar Ministerie te Haarlem de executie van het oude Haarlemse vonnis wilde terugtrekken kon dit geen ander gevolg hebben dan dat cli nts v.i. datum zou moeten worden vervroegd. Er zou immers een straf (van; N.o.) ± 3 maanden niet ten uitvoer worden gelegd, derhalve zou cli nt kunnen verwachten dat hij een eerdere v.i. datum zou krijgen, nu er drie maanden onvoorwaardelijk niet ten uitvoer gelegd zou worden. De mededelingen die mij van het Ministerie van Justitie en vanuit de gevangenis bereikten, dat cli nt de Haarlemse straf zou hebben uitgezeten, konden op geen enkele wijze met schriftelijk materiaal of computeruitdraaien worden bevestigd.

Sterker nog, de door mij met alle betrokken instanties bij voortduring over deze kwestie gevoerde correspondentie werd mij op geen enkele wijze adequaat beantwoord. Er is door mij nadrukkelijk veelvuldig gecorrespondeerd zonder dat dit tot helderheid leidde, noch over de volgorde van de door cli nt uitgezeten straffen noch over de vervroeging van de v.i. datum dan wel de berekening van deze v.i. datum. Evenmin werd gevolg gegeven aan het gegeven dat het Parket te Haarlem wel bereid bleek executie van de oude Haarlemse straf te staken. De andere instanties gaven hieraan echter onvoldoende medewerking zodat de Parketmedewerker met het intrekken van de executie niet verder kon. Al met al een hoogst onaangename, onduidelijke, en in mijn ogen onzorgvuldige situatie.". Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 18 november 1997 op de klacht. De Minister deelde in haar reactie onder meer het volgende mee:"De feiten Bij brief van 28 juni 1995, (...) heb ik aan mr. G., advocaat en procureur te Haarlem, meegedeeld dat aan zijn cli nt, de heer T. bij Koninklijk besluit van 20 juni 1995, (...), voorwaardelijk gratie was verleend. Ik heb hem verder geschreven dat in verband met de aan de gratieverlening verbonden voorwaarde aan zijn cli nt van de zijde van het openbaar ministerie een kennisgeving van het besluit in persoon zou worden betekend. Als voorwaarde was gesteld dat de heer T. binnen de bij de uitvoering van dat besluit te stellen termijn gedurende 140 uren arbeid ten algemene nutte zou verrichten. Het niet naleven van deze voorwaarde kon aanleiding geven dit besluit geheel of gedeeltelijk te herroepen. (...) Bij besluit van 6 maart 1996 heb ik aan de officier van justitie, hoofd van het arrondissementsparket te Haarlem, meegedeeld, dat bij Koninklijk besluit van 28 februari 1996, (...), de aan de heer T. bij Koninklijk besluit van 20 juni 1995 voorwaardelijk verleende gratie was herroepen. Ik heb hem verzocht n exemplaar van dat besluit te betekenen aan de heer T. en verder het nodige te verrichten of te doen verrichten. (...)

Bij brief van 8 mei 1996 heb ik mr. G. nader ingelicht over het Koninklijk besluit van 28 februari 1996, (...). Voorts heb ik hem meegedeeld dat zijn brief mij geen aanknopingspunt geeft om de zaak opnieuw aan de rechter voor te leggen. (...) Bij brief van 26 juni 1996 heb ik mr. G. een nadere toelichting gegeven op de gratieprocedure. Onder meer heb ik geschreven dat ik aanleiding heb gezien wijziging aan te brengen in deze procedure in die zin dat raadslieden voortaan een kopie van het gerechtelijk schrijven zal worden gezonden (in plaats van een kopie van het koninklijk besluit). (...) Bij brief van 17 juni 1997 heb ik de heer T. en mr. G. meegedeeld dat ik het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer (X; N.o.) opgelegde gevangenisstraf heb afgewezen (zie hiervoor onder A.5.; N.o.). Bij brief van 15 juli 1997 heb ik de heer T. en mr. G. meegedeeld, dat ik het gratieverzoek, met Koninklijke machtiging, heb afgewezen (zie hierna onder C.2.; N.o.). Bij brief van 29 september 1997, (...), heeft de hoofdofficier van justitie te Haarlem mij inlichtingen verstrekt in deze zaak (zie hierna onder C.3.; N.o.). Bij fax van 14 oktober 1997 heeft de directeur van de penitentiaire inrichting Haarlem mij inlichtingen verstrekt in deze zaak (zie hierna onder C.4.; N.o.). Bij brief van 23 oktober 1997 (...) heeft de procureur-generaal te Amsterdam mij inlichtingen verstrekt in deze zaak (zie hierna onder C.5.; N.o.). Bij brief van 27 oktober 1997 heeft de voorzitter van het dagelijks bestuur van het SGO TULP/GW (Super gebruikersoverleg ten uitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in penitentiaire inrichtingen/Gevangeniswezen) mij inlichtingen verstrekt. (In deze brief wordt een aantal in de registratiekaart gebruikte afkortingen uitgelegd. Een toelichting op het zogenoemde TULP programma (Ten uitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen en straffen in Penitentiaire Inrichtingen) zelf is hierna opgenomen in de

Achtergrond

onder 5.; N.o.). Wettelijk kader Artikelen 15 en volgende van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

onder 1.1. en 1.2.; N.o.).

Duidelijkheid volgorde op te leggen straffen Verzoeker is van mening dat hij, als gevolg van de onduidelijkheid van de volgorde van de op te leggen straffen, wellicht te lang gedetineerd is geweest. Naar mijn mening is verzoeker niet te lang gedetineerd geweest, hetgeen ik hierna toelicht. Zoals vermeld in artikel 15, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht worden alle nog te executeren straffen zo enigszins mogelijk aaneengesloten ten uitvoer gelegd. In dat geval worden de tenuitvoer te leggen gedeelten gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als n vrijheidsstraf aangemerkt. De heer T. was preventief gedetineerd in de strafzaak met het parketnummer (Y; N.o.). De straf was achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Alle overige straffen zijn vervolgens verzameld en aan de strafinrichting toegezonden voor aansluitende executie. Het betrof de strafzaak met het parketnummer (Z.; N.o.) en de strafzaak met het parketnummer (X; N.o.). Beide zaken betroffen gevangenisstraffen van elk drie maanden met enkele dagen aftrek in verband met voorarrest. De berekening in de zaak is als volgt: 360 dagen (dat wil zeggen, 12 maanden, te weten 12 x 30 dagen), + 90 + 90 = 540 dagen, waarvan een derde deel (180 dagen) in mindering gebracht wordt in verband met de vervroegde invrijheidstelling. De berekening is uiteengezet op de registratiekaart van de penitentiaire inrichting Haarlem (zie hiervoor onder A.10.; N.o.). De totale detentie inclusief inverzekeringstelling en bewaring heeft 360 dagen geduurd. Begindatum 4 maart 1996, einddatum 23 juli 1997. De verzoeker heeft strafonderbreking/schorsing gehad begindatum 11 maart 1996, einddatum 16 augustus 1996. Toelichting op de registratiekaart:Van 4 maart 1996 tot 7 maart 1996 was de heer T. voor drie dagen in verzekering gesteld (+IVS), van 7 maart 1996 tot 11 maart 1996 voor vier dagen in bewaring. Deze bewaring is van 11 maart 1996 tot 16 augustus 1996 geschorst geweest. Van 16 augustus 1996 tot 22 augustus 1996 was de heer T. voor zes dagen in bewaring gesteld, van 22 augustus 1996 tot 21 september 1996 voor dertig dagen in gevangenhouding, van 21 september 1996 tot 21 oktober 1996 een verlenging gevangenhouding, van 21 oktober 1996 tot 29 december 1996 een verlenging gevangenhouding, van 29 december 1996 tot 28 januari 1997 een verlenging gevangenhouding, van

28 januari 1997 tot 27 februari 1997 een verlenging gevangenhouding van, 27 februari 1997 tot 29 maart 1997 een verlenging gevangenhouding, van 29 maart 1997 tot 28 april 1997 een verlenging gevangenhouding, 28 april 1997 tot 28 mei 1997 een verlenging gevangenhouding. De voorlopige totaaltelling hiervan is 292 dagen. De heer T. heeft voorts voor de delicten met de parketnummers (Z.; N.o.) en (X; N.o.) 9 dagen (dat wil zeggen 90-81) en 2 (dat wil zeggen 9088) dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Voor de gezamenlijke delicten heeft de heer T. dus in totaal 292 plus 9 plus 2 is 303 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Aangezien hij effectief 360 dagen gedetineerd moest zijn, resteerden 360 minus 303 is 57 dagen. Uit de registratiekaart blijkt dat hij na 56 dagen vervroegd invrijheid is gesteld. Voorts teken ik met de procureur-generaal te Amsterdam aan dat deze berekeningswijze gunstig is voor gedetineerden. Door de aaneengesloten executie was de detentie voor betrokkene korter dan indien apart zou worden ge xecuteerd. Indien de gevangenisstraffen van elk drie maanden afzonderlijk ten uitvoer gelegd zouden zijn, zou van die straffen geen vervroegde invrijheidstelling mogelijk zijn geweest. Verzoekers klacht dat hij te lang gedetineerd is geweest is naar mijn mening ongegrond. Indien het juist is dat niemand hem duidelijk heeft kunnen maken dat alle straffen bij elkaar worden opgeteld, dan betreur ik dit. Niet kunnen melden in een verslavingskliniek Naar mijn mening had verzoeker de kliniek kunnen doen berichten dat hij zich pas na zijn detentie kon melden. Verzoekers klacht acht ik dan ook ongegrond. Afwijzing verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging. De systematiek van de artikelen 558a en 559 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.)(zie

Achtergrond

onder 2.2. en 2.3.; N.o.) is als volgt. In artikel 558a staat limitatief vermeld wanneer het indienen van een verzoekschrift om gratie opschortende werking heeft. In artikel 559 staat vermeld in welke gevallen opschorting niet mogelijk is. Op grond van artikel 558, derde lid ("de tenuitvoerlegging ... nog niet is aangevangen") in verband met 559, aanhef en sub b ("de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hetzij uit hoofde van de rechterlijke beslissing, waarbij de vrijheidsstraf, waarvan gratie wordt verzocht, werd opgelegd,

het zij uit anderen hoofde krachtens rechterlijke beslissing...") heeft een gratieverzoek van een gedetineerde in geen enkel geval opschortende werking. Wanneer een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf is ingediend, zonder dat de wet daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt, kan de minister van Justitie met toepassing van artikel 559a, tweede lid, Sv. (zie

Achtergrond

onder 2.4.; N.o.) niettemin bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt of blijft opgeschort of geschorst, zolang op het verzoek niet is beslist. Het criterium hierbij is dat het hoogst waarschijnlijk moet zijn dat gratie zal worden verleend. Het gaat hierbij om een voorlopig oordeel. Hierbij moet gedacht worden aan bijzondere gevallen als bijvoorbeeld ernstige ziekte, of andere verslechtering van persoonlijke omstandigheden, op grond waarvan aan een gratieverzoek op de voet van artikel 559a, tweede lid, Sv. of door mij eigener beweging of op uitdrukkelijk verzoek opschortende of schorsende werking kan worden toegekend. Zo het openbaar ministerie over een verzoek ex artikel 559a, tweede lid, positief adviseert, mag met betrekking tot het gratieverzoek een gunstig verslag van hetzelfde openbaar ministerie worden verwacht en ligt opschorting of schorsing wel voor de hand. In de onderhavige kwestie staat vast dat het verzoek om gratie afkomstig was van een gedetineerde. De procureur-generaal te Amsterdam adviseerde op het opschortings- c.q. schorsingverzoek bij fax op 13 juni 1997 negatief (zie hiervoor onder A.4.; N.o.). Omdat aan het genoemde criterium niet werd voldaan, heb ik het verzoek naar mijn mening terecht afgewezen. Verzoekers klacht acht ik dan ook ongegrond. Beantwoording van uw vragen a. op welke wijze wordt in het algemeen de volgorde van de te executeren straffen bepaald. Tenuitvoerlegging van oude straffen volgt op de straf waarvoor de betrokkene is ingesloten. Voor de berekening van de datum van de vervroegde invrijheidstelling worden alle straffen op grond van artikel 15, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht bij elkaar opgeteld. Ik kan uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam niet opmaken, dat in de optiek van het gerechtshof 16 juni 1997 de einddatum is van de detentie. Het enige dat ik kan opmaken uit dat arrest is dat het hof ervan uitgaat dat verzoeker dan op vrije voeten is.

b. aan wie is deze bevoegdheid toebedeeld? Op grond van artikel 15a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (bedoeld zal zijn Strafrecht; N.o.) komt deze bevoegdheid toe aan het openbaar ministerie bij het gerecht waarvan de uitspraak het laatst in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel aan het openbaar ministerie bij het gerecht, dat de langste ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf heeft opgelegd. In dit geval dus de procureur-generaal te Amsterdam. Gelet op de grote aantallen detenties geschiedt de berekening geautomatiseerd door middel van het zogenaamde TULP-systeem. (...) (zie

Achtergrond

onder 5.; N.o.). c. wie is voor de uitvoering verantwoordelijk; De verantwoordelijkheid voor de executie van arresten van het hof berust bij de procureur-generaal te Amsterdam. d. indien schriftelijke richtlijnen, graag een exemplaar naar de Nationale ombudsman; Als bijlage (...) heb ik opgenomen mijn circulaire van 10 december 1986, kenmerk Gevangeniswezen/T.B.R. en Reclassering nr. (...), naar de inhoud waarvan ik u verwijs. (zie

Achtergrond

onder 4.; N.o.). e. registratiekaart:Een korte toelichting op de registratiekaart heb ik hierboven gegeven. Voor een nadere toelichting op de registratiekaart verwijs ik u naar (...) (het zogenoemde TULP programma; N.o.). Artikel 568 van het Wetboek van Strafvordering (zie

Achtergrond

onder 2.6.; N.o.) dateert nog van een tijd waarin een register handmatig tot stand komt. Het huidige geautomatiseerde TULP-systeem voorkomt dat handmatig fouten worden gemaakt. Het systeem komt artikel 568 Sv zoveel mogelijk na. Maatregel Ik zie geen aanleiding maatregelen in algemene zin te treffen. De wettelijke regeling is naar mijn mening voldoende duidelijk."2. De brief van de Minister van Justitie van 15 juli 1997, waarnaar zij in haar reactie op de klacht verwees, hield onder meer het volgende in:

"Gratie wordt gevraagd van het onvervulde deel van de gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, opgelegd door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 13 mei 1997. Krachtens artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend a) op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan; dan wel b) indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Voor de beoordeling van een gratieverzoek wordt rechterlijk advies gevraagd. In uw geval heeft het gerecht aan Hare Majesteit de Koningin bericht dat de naar voren gekomen omstandigheden naar zijn oordeel niet voldoende zijn voor een gunstige beslissing. Ik heb geen aanleiding kunnen vinden een van dit oordeel afwijkende beslissing te bevorderen. Ik moet u dan ook meedelen dat ik het verzoek, met Koninklijke machtiging, heb afgewezen."3. Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Haarlem van 29 september 1997, waarnaar de Minister in haar reactie verwees, luidde onder meer als volgt:"De heer G. stelt in zijn brief van 29 augustus 1997 dat geheel onverwacht de executie werd aangevraagd van een straf betreffende een zaak, met parketnummer (Z; N.o.) waarvoor eerder gratie was verleend. In betreffende zaak is de heer T. bij vonnis van 10 december 1993 door de politierechter te Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest. Op 25 november 1994 is naar aanleiding hiervan door de heer G. namens de heer T. een gratieverzoek ingediend. Bij Koninklijk Besluit van 20 juni 1995 is voorwaardelijk gratie verleend, onder de voorwaarde dat de heer T. binnen n jaar na ingang van het besluit 140 uur onbetaalde arbeid ten algemene nutte zou verrichten.

Omdat de heer T. aan deze voorwaarde niet heeft voldaan is bij Koninklijk besluit van 28 februari 1996 de voorwaardelijk verleende gratie herroepen. Deze beslissing is de heer T. op 29 augustus 1996 in persoon betekend. De executie van de straf kan derhalve niet als een verrassing zijn gekomen. Verder gaat de heer G. er bij zijn klacht van uit dat het parket Haarlem bereid zou zijn om de straf van de heer T. terug te trekken c.q. de executie stop te zetten. Dit is een onjuiste veronderstelling. De heer G. heeft in een telefonisch gesprek met een medewerker van het parket gevraagd of een gratieverzoek schorsende werking op de tenuitvoerlegging zou hebben. Op basis van de door hem verstrekte informatie is de heer G. medegedeeld dat in het algemeen een gratieverzoek een schorsende werking heeft. Artikel 560, tweede lid, sub 1 (oud, thans artikel 559 Sv; N.o.) van het Wetboek van Strafvordering bepaalt echter dat een verzoekschrift om gratie geen opschortende werking heeft indien het verzoekschrift betrekking heeft op een straf ten aanzien waarvan reeds eerder op een verzoekschrift om gratie is beschikt. Het was op dat moment niet bij de parketmedewerker bekend dat in deze zaak reeds eerder een gratieverzoek was ingediend waarop een beschikking was genomen. Indien dat het geval was geweest, was de heer G. op bovenstaande bepaling gewezen."4. Het ambtsbericht van de directeur van de Penitentiaire Inrichting te Haarlem van 14 oktober 1997, waarnaar de Minister in haar reactie verwees, luidde onder meer als volgt:"De heer T. is op parket nummer (Y; N.o.) in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar. Dit is voor de VI berekening 360 dagen. Tijdens zijn verblijf in de PI Haarlem zijn hem nog twee oude straffen van elk 90 dagen ten uitvoer gelegd. Dit betrof de parketnummers (Z; N.o.) en (X; N.o.). In tegenstelling tot wat de heer G. stelt, heeft de heer T. van de straf met het parketnummer (Z; N.o.) slechts 9 dagen uitgezeten. Tenuitvoerlegging (TUL) van oude straffen volgt op de straf waarvoor men is ingesloten. Voor de VI berekening worden alle straffen bij elkaar opgeteld. In deze zaak is de berekening als volgt: 360 + 90 + 90 = 540 dagen waarvan 1/3 (180 dagen) VI.

Resteert uit te zitten 360 dagen met als expiratiedatum 23071997. De TUL's zijn dus opgegaan aan VI en derhalve is de begindatum van deze tenuitvoerlegging gelijk aan de einddatum."5. Het ambtsbericht van de procureur-generaal te Amsterdam van 23 oktober 1997, waarnaar de Minister in haar reactie verwees, luidde onder meer als volgt:"De heer T. was preventief gedetineerd in een strafzaak van parket Haarlem onder parketnummer (Y; N.o.), welke zaak in appel is behandeld (...). De preventieve hechtenis werd niet opgeheven. Het Hof legde in deze zaak gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar + bijzondere voorwaarden. Zoals te doen gebruikelijk werden alle nog te executeren straffen verzameld en aan de strafinrichting toegezonden voor aansluitende executie. Het betrof hier de Haarlemse strafzaak (Z; N.o.) en de Amsterdamse Hofzaak (X; N.o.). Beide zaken betroffen gevangenisstraffen van elk 3 maanden met enkele dagen aftrek in verband met voorarrest. Door deze zaken aaneengesloten te executeren konden ze meegenomen worden in de VI-berekening. Met andere woorden: door de aaneengesloten executie was de detentie voor betrokkene korter dan indien apart zou worden ge xecuteerd. De daadwerkelijke datum van invrijheidstelling kwam uiteraard later te liggen door samenvolging van de straffen. Meer is er te dien aanzien op mijn parket niet geweest.". De reactie van verzoeker Verzoekers gemachtigde reageerde namens verzoeker op 15 januari 1998 onder meer als volgt op het standpunt van de Minister van Justitie:"Op zichzelf ben ik van mening dat het Ministerie van Justitie een vrij heldere uiteenzetting geeft. Desondanks meen ik dat er nog steeds dezelfde vragen onbeantwoord zijn gebleven die destijds hebben geleid tot het indienen van een klacht.1. Als raadsman van de heer T. heb ik mij intensief geprobeerd in te zetten om voor elkaar te krijgen dat de heer T. op de afgesproken datum zijn behandeling kon aanvangen in de kliniek van de

B. Stichting te Alkmaar, ondanks het gegeven dat het aanbieden van executie van een Haarlems vonnis dit dreigde te doorkruisen. Daartoe heb ik de nodige stappen ondernomen bij het Ministerie, bij het Arrondissementsparket te Haarlem en bij het Parket van de Procureur-Generaal te Amsterdam. Omdat het Gerechtshof te Amsterdam in twee hoger beroepszaken betreffende T., waarin tegelijkertijd uitspraak werd gedaan door het Gerechtshof, de strafoplegging had aangepast aan de genoemde opnamedatum in de B. Stichting, achtte ik het van groot belang dat T. op de betreffende datum ook daadwerkelijk de kliniek kon betreden. Ik vond het van belang dat met de beide arresten van het Gerechtshof ook zou gebeuren wat het Gerechtshof daarmee had bedoeld. Te weten: een kortere strafduur met de voorwaarde dat T. zich aansluitend direct op 16 juni 1997 in de kliniek zou laten opnemen. Hiertoe was door de psychiater en door de Reclassering, die beiden een deskundig rapport over T. hadden uitgebracht, geadviseerd. Ik acht het om die redenen dus van belang dat T. de voor hem gereserveerde plaats in de kliniek kon gaan bezetten en dat aldus ook een behoorlijke terugkeer van T. in de maatschappij werd gerealiseerd. Zowel in het belang van T. alsook in het belang van de maatschappij zelf.2. Het gaat bij deze klacht niet om het standpunt dat door het Parket Procureur-Generaal, het Parket van de Officier van Justitie te Haarlem en het Ministerie van Justitie uiteindelijk ingenomen werd aan te vechten. Het gaat bij deze klacht om de onduidelijkheden bij de executie en de gevolgen daarvan.3. Zoals ook eerder door mij in de correspondentie gesteld, heeft het Gerechtshof op n datum twee arresten gewezen onder de in de correspondentie vermelde parketnummers. T. was preventief gedetineerd in n van deze twee zaken. Ik neem aan dat de vonnissen tegelijkertijd naar de P.I. Haarlem zijn opgestuurd, danwel vrijwel tegelijkertijd. Over de datum van binnenkomst c.q. aanbieding ter executie in P.I. Haarlem van deze arresten tast ik nog steeds in het duister, ondanks het uitgebreide schrijven van het Ministerie van Justitie met de vele bijlagen aan de Ombudsman. Ook over de datum van binnenkomst c.q. aanbieding van de straf met parketnummer (Z; N.o.) tast ik nog volledig in het duister. De registratiegegevens van P.I. Haarlem staan niet tot mijner beschikking. Ik kan deze dan ook niet, namens cli nt, behoorlijk van commentaar voorzien. De bewering van het Ministerie over de berekening op de registratiekaart van de P.I. kan ik dan ook niet beamen.

Bij gebrek aan kennis omtrent de inhoud van deze registratiekaart zal ik dan ook de beweringen van het Ministerie van Justitie vooralsnog moeten tegenspreken.4. Het is nog steeds, in mijn optiek en gelet op de mij bekende feiten, heel wel mogelijk c.q. zeer waarschijnlijk zo dat aanvankelijk de twee arresten van het Gerechtshof ter executie zijn binnengekomen in P.I. Haarlem en vervolgens pas de straf van het Haarlemse Parket. Dit is van groot belang voor T. Immers, als dat laatste juist is, dan moet er mijns inziens van worden uitgegaan dat de volgorde van executie van de openstaande straffen gelijk is aan de volgorde van binnenkomst in P.I. Haarlem. Dit lijkt mij de meest normale gang van zaken.5. Met de vaste medewerker van het Arrondissementsparket, die belast is met alle administratie rond gratieverzoeken, is door mij meermalen overleg gevoerd omtrent de problematiek. Ook is door mij gecorrespondeerd daaromtrent. Dit leverde het volgende standpunt op van het Parket. Het Parket was bereid de executie van de straf met het Haarlemse parketnummer (de omgezette gratiezaak) terug te trekken als dit tot gevolg zou hebben dat T. tijdig op de afgesproken datum zijn behandeling in de kliniek kon aanvangen. De betrokken parketmedewerker deelde mede dat het Arrondissementsparket bereid was tot dat terugtrekken over te gaan als inderdaad het gevolg zou zijn dat T. alsnog op de gewenste datum werd vrijgelaten, zodat hij onmiddellijk kon worden opgenomen in de kliniek te Alkmaar.6. Omdat dit effect niet bereikt kon worden vanwege volstrekte onduidelijkheid over welke straf nu op welk moment ge xecuteerd was/werd en welke straffen al dan niet nog ge xecuteerd moesten worden, is de door het Arrondissementsparket gestelde voorwaarde nooit vervuld en kon door haar dus de betreffende straf niet worden teruggetrokken. Immers, uit contacten met P.I. Haarlem en contacten met het Ministerie van Justitie, Afdeling Gratie, bleek dat intussen de stelling werd betrokken, dat de Haarlemse straf al zou zijn ge xecuteerd. Door die stellingname kon het Arrondissementsparket Haarlem niets meer voor mij betekenen. Als de Haarlemse straf al ge xecuteerd was, dan kon zij immers niet meer worden teruggetrokken en opgelegd worden. In mijn telefonische contacten met Ministerie, Penitentiaire Inrichting en parket kon ik nooit helderheid krijgen over de executiedata, de data van binnenkomst en de executievolgorde. 7.(In; N.o.) het antwoord van de Hoofd-Officier van Justitie d.d. 29 december (september; N.o.) 1997, welke brief mij overigens

niet eerder bekend was (...), suggereert (hij; N.o.) dat ik uit zou gaan van een onjuiste veronderstelling. Daar vergist hij zich in. Bij ondergetekende en bij T. was zeker bekend dat er bij dit Haarlemse vonnis overgegaan was tot het terugdraaien van de gratie. Het was ons onbekend dat deze straf zojuist was aangeboden ter executie. Deze executie kwam met name zeer ongelegen, in verband met de planning van de kliniek B. Stichting en het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat met die opnameplannen rekening had gehouden. Verder is het gesprek met de parketmedewerker zo verlopen zoals hierboven weergegeven. Er is ook niet sprake geweest van n gesprek, maar van meerdere gesprekken. Tussen de gesprekspartijen bestond dus absoluut geen onduidelijkheid over het gespreksonderwerp, zoals deze brief suggereert. Verder was de parketmedewerker volstrekt juist ge nformeerd omtrent de voorgeschiedenis van de te executeren straf met het Haarlemse parketnummer. De parketmedewerker was zeer wel op de hoogte van het feit dat een eerder verleende gratie was herroepen.8. Omtrent alle aanvankelijk ontstane vragen over de wijze van executeren in het onderhavige concrete geval van T. heb ik thans nog geen enkele helderheid gekregen van het Ministerie van Justitie, noch van de P.I. Haarlem. Mij is slechts gebleken uit contacten met het Ministerie van Justitie en de P.I. Haarlem, dat niemand mij op mijn heldere concrete vragen over de volgorde van executie van de straffen of daarover eventueel bestaande bewijsstukken enige helderheid kon verschaffen. Daarin is de reden gelegen dat ik met cli nt de betreffende klacht bij de Nationale ombudsman heb ingediend. Het kwam mij namelijk voor dat er sprake was van een executie van straffen tegen T., waarbij de tenuitvoerleggende instanties niet door middel van stukken, registratiegegevens etc. de legitimiteit van de tenuitvoerlegging van de straffen, de volgorde van de tenuitvoerlegging van de straffen, de wijze van tenuitvoerlegging van deze straffen konden aantonen c.q. verhelderen. Aangezien dit mijns inziens een situatie opleverde van grote onduidelijkheid en willekeur meende ik dat daardoor de rechtspositie van mijn cli nt T. benadeeld werd. Te meer omdat die onduidelijkheid ook tot gevolg had dat ik het Arrondissementsparket te Haarlem, die mij reeds een voor T. gunstige toezegging had gedaan, niet kon bewegen om haar toezegging ook daadwerkelijk uit te voeren. Deze toezegging kon immers alleen maar uitgevoerd worden, wanneer ik kon aantonen dat alleen de Haarlemse straf nog diende te worden ge xecuteerd. Dit laatste heb ik niet kunnen aantonen, bij gebreke van helderheid en medewerking van de zijde van het Ministerie van Justitie en de P.I. Haarlem.

9. De volgorde van binnenkomst van de ten uitvoer te leggen straffen is nog steeds onbekend in mijn dossier. Nog steeds ga ik ervan uit dat de arresten van het Gerechtshof te Amsterdam het eerste zijn binnengekomen. Te meer daar deze arresten op dezelfde datum zijn gewezen.10. Het Ministerie van Justitie stelt dat voor de uitvoering van de tenuitvoerlegging van de onderhavige straffen de Procureur-Generaal te Amsterdam bevoegd was. Dit kan niet gelden voor de tenuitvoerlegging van het vonnis met het Haarlemse parketnummer. Ik meen dat de beide parketten ook verantwoordelijk moeten worden geacht voor een behoorlijke tenuitvoerlegging van straffen wanneer er sprake is van een samenloop van verschillende vonnissen en arresten. Men had inzicht moeten kunnen geven op welke titel cli nt exact op welke datum werd vastgehouden. Men had informatie moeten geven, op mijn verzoek, omtrent de berekeningswijze en men had bescheiden moeten verstrekken omtrent deze berekeningswijze nu daarom nadrukkelijk door mij werd gevraagd. Ook aan de Nationale Ombudsman kon men toentertijd geen onmiddellijke helderheid verschaffen. Gezien het bovenstaande wordt dan ook geheel gepersisteerd bij de klacht. (...) Door het Arrondissementsparket, danwel de Hoofd-Officier van Justitie, danwel de Executie-Officier, is nimmer de juistheid van (...) (mijn; N.o.) brieven tegengesproken. Mijns inziens bestonden er dan ook geen misverstanden, zoals bedoeld in de brief van de Hoofd-Officier van Justitie. Herhaaldelijk is in deze brieven, destijds onweersproken door het Parket, gesteld dat het Parket op de door haarzelf aangegeven beperkingen c.q. voorwaarden wilde meewerken aan het terugtrekken van de straf die ter executie was aangeboden."

Beoordeling

. Ten aanzien van de informatieverstrekking over de executie van de straffen waartoe verzoeker was veroordeeld1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het Ministerie van Justitie, het ressortsparket te Amsterdam, het arrondissementsparket te Haarlem en de Penitentiaire Inrichting Haarlem hem naar aanleiding van zijn verzoek van 5 juni 1997 tot gratieverlening en opschorting of schorsing van (een) gevangenisstraf(fen) niet hebben kunnen duidelijk maken in welke volgorde de hem opgelegde straffen worden ge xecuteerd. Verzoeker is van mening dat hij als gevolg van de onduidelijkheid in de executievolgorde wellicht te lang gedetineerd is geweest. Ook heeft hij zich als gevolg van deze onduidelijkheid niet op 16 juni

1997 kunnen melden bij een verslavingskliniek, zoals was opgenomen in een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 1997.2. Verzoeker is in drie rechterlijke uitspraken veroordeeld tot gevangenisstraffen. Ten aanzien van de executie van deze gevangenisstraffen wordt allereerst het volgende opgemerkt.2.1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft verzoeker bij arrest van 13 mei 1997 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. Dit gerechtshof heeft verzoeker bij arrest van eveneens 13 mei 1997 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De politierechter te Haarlem heeft verzoeker bij vonnis van 10 december 1993 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.2.2. Het openbaar ministerie heeft deze straffen van in totaal 18 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf aansluitend ten uitvoer gelegd. Dit betekent dat deze drie straffen bij elkaar zijn opgeteld, en dat verzoeker op grond van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

onder 1.1.) vervroegd in vrijheid diende te worden gesteld wanneer hij daarvan twee derde deel, 12 maanden, had ondergaan. Uit de bijlage bij de circulaire van 10 december 1993 van de Minister van Justitie blijkt dat een straf van 12 maanden neerkomt op een strafduur van 360 dagen (zie

Achtergrond

onder 4.).2.3. Verzoeker heeft van 4 maart 1996 tot en met 7 maart 1996 en van 16 augustus 1996 tot en met 23 juli 1997 in detentie verbleven. Daarnaast heeft hij 11 dagen in detentie verbleven. Zijn detentie heeft daarmee in totaal 359 dagen geduurd. Daarmee is zij niet langer geweest dan de termijn van 360 dagen waarvoor verzoeker, op grond van bovengenoemde drie rechterlijke uitspraken, detentie diende te ondergaan.3. Verzoeker had op grond van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 1997, waarbij hij was veroordeeld tot gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, verwacht dat hij op 16 juni 1997 in vrijheid zou zijn gesteld, en niet pas, zoals is gebeurd, op 23 juli 1997. In genoemd arrest heeft het gerechtshof namelijk overwogen dat het hof op grond van hetgeen ter terechtzitting was besproken, ervan uitging dat verzoeker zich op 16 juni 1997 bij een bepaalde verslavingskliniek zou melden. Omdat verzoeker niet op die datum in vrijheid zou zijn, heeft zijn gemachtigde op 5 juni 1997 een gratieverzoek ingediend. Dit gratieverzoek betrof de straf die het gerechtshof te Amsterdam, en zekerheidshalve eveneens de straf die de politierechter te Haarlem had opgelegd. Op deze wijze trachtte de gemachtigde er voor te zorgen

dat verzoeker zich alsnog op de door het hof bedoelde datum voor een behandeling in de verslavingskliniek zou kunnen melden.4. Het Ministerie van Justitie berichtte verzoeker bij brief van 17 juni 1997 dat hij gratie had gevraagd van de straf van drie maanden, die het gerechtshof had opgelegd, en dat aan dit gratieverzoek geen schorsende werking werd verleend. Vervolgens wees de Minister op 15 juli 1997 het gratieverzoek af.5. Verzoeker zond zijn gratieverzoek op 5 juni 1997 eveneens aan het arrondissementsparket te Haarlem, en op 13 juni 1997 aan het ressortsparket te Amsterdam. Vervolgens beklaagde de gemachtigde zich in een brief van 18 juni 1997 over het feit dat noch het Ministerie van Justitie, noch het ressortsparket te Amsterdam, noch het arrondissementsparket te Haarlem, noch de Penitentiaire Inrichting Haarlem, ondanks de vele telefonische contacten, duidelijk hebben kunnen maken op grond van welke rechterlijke uitspraak verzoeker op welk moment was gedetineerd. Hij zond afschriften van de brief van 18 juni 1997 aan alle hierboven genoemde instanties, met het verzoek om invrijheidstelling van verzoeker.6. Artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht schrijft voor op welke wijze de datum van de vervroegde invrijheidstelling wordt bepaald bij meer dan n ten uit voer te leggen vrijheidstraf. De feitelijke ten uitvoerlegging van de straffen geschiedt opeenvolgend per individuele vrijheidstraf. Het is voor een gedetineerde van belang om op de hoogte te zijn van de executievolgorde wanneer hij, zoals in dit geval, een gratieverzoek wil indienen. Geen van de instanties waartoe verzoekers gemachtigde zich had gewend – het Ministerie, de twee parketten en de Penitentiaire Inrichting te Haarlem – heeft verzoekers gemachtigde echter op zijn brieven van 5, 13 en 18 juni 1997 en zijn telefonische verzoeken in deze periode, (tijdig) de vereiste duidelijkheid verschaft over de gehanteerde executievolgorde. Het arrondissementsparket te Haarlem heeft pas op 11 juli 1997 meegedeeld dat alle drie straffen bij elkaar waren opgeteld. In dit verband wordt opgemerkt dat voor het tekort aan de vereiste (tijdige) duidelijkheid vooral het ressortsparket te Amsterdam en het Ministerie van Justitie een verwijt treft. Het ressortsparket was in dit geval verantwoordelijk voor de ten uitvoerlegging van de drie rechterlijke uitspraken, en het Ministerie diende namens Hare Majesteit de Koningin op het gratieverzoek te beslissen.7. De opmerking van de Minister dat zij het betreurde indien niemand de gemachtigde duidelijk had kunnen maken dat de drie straffen bij

elkaar waren opgeteld, is overigens misplaatst. Het Ministerie heeft op eerdergenoemde brieven van de raadsman immers evenmin (toereikend) inzicht verschaft in de gehanteerde executievolgorde.8. Aangezien het verzoek van de gemachtigde om informatie over de gehanteerde executievolgorde was gericht aan zowel het Ministerie, het arrondissementsparket te Haarlem, het ressortsparket te Amsterdam en aan de Penitentiaire Inrichting Haarlem, wordt deze gedraging aan al deze instanties toegerekend. Gelet op hetgeen onder A.6. is overwogen over de bijzondere verantwoordelijkheid van het ressortsparket te Amsterdam en het Ministerie van Justitie wordt opgemerkt dat het arrondissementsparket te Haarlem en de Penitentiaire Inrichting Haarlem, voorzover zij zich niet voldoende in staat zouden hebben geacht om de gevraagde duidelijkheid te verschaffen, in elk geval hadden kunnen overwegen om expliciet naar ( n van) beide eerder genoemde instanties te verwijzen. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.9. Het had de procureur-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam in haar antwoord van 13 juni 1997 op het gratieverzoek van de gemachtigde overigens niet misstaan om te erkennen dat het openbaar ministerie tijdens de terechtzitting van het gerechtshof niet heeft gewezen op het feit dat verzoeker niet op 16 juni 1997, maar pas op 23 juli 1997 in vrijheid zou worden gesteld. Dit parket was immers belast met de ten uitvoerlegging van de onderhavige straffen, zodat het geacht mocht worden om op de hoogte te zijn van de einddatum van de detentie. B. Ten aanzien van het niet toekennen van schorsende werking aan het gratieverzoek met betrekking tot het eerste arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 1997 1. Voorts klaagt verzoeker erover dat het Ministerie van Justitie op 17 juni 1997 geen schorsende werking heeft verleend aan zijn verzoek om gratie te verlenen voor de gevangenisstraf van drie maanden, opgelegd door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 13 mei 1997.2. Op grond van de artikelen 558a, eerste lid onder a Sv en 559 Sv (zie

Achtergrond

onder 2.2. en 2.3.) schort een gratieverzoek betreffende een gevangenisstraf van minder dan zes maanden de ten uitvoerlegging op, tenzij de veroordeelde is gedetineerd. Hierbij is niet van belang op grond van welke rechterlijke uitspraak de veroordeelde is gedetineerd. Indien een gratieverzoek niet rechtens de ten uitvoerlegging opschort, kan de Minister op grond van artikel 559a, tweede lid, Sv

(zie

Achtergrond

onder 2.4.) de tenuitvoerlegging schorsen. Hetgeen de Minister in haar brief van 17 juni 1997 terzake heeft opgemerkt, is toereikend om het besluit te dragen om in dit geval geen gebruik te maken van deze bevoegdheid. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie, is gegrond, behalve ten aanzien van de afwijzende beslissing op het schorsingsverzoek; op dit punt is de klacht niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Haarlem is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het ressortsparket te Amsterdam is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Penitentiaire Inrichting Haarlem is gegrond. Alle gedragingen worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie. BIJLAGE ACHTERGROND1.1. Artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht luidt onder meer:"-1. De veroordeelde tot vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte ten hoogste een jaar bedraagt wordt vervroegd in vrijheid gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste zes maanden heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan. -2. De veroordeelde tot tijdelijke vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte meer dan een jaar bedraagt wordt vervroegd in vrijheid gesteld wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan. (...) -5. Indien de veroordeelde meer dan n vrijheidsstraf geheel of gedeeltelijk heeft te ondergaan, worden deze zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoergelegd. In dat geval worden de ten uitvoer te leggen gedeelten gezamenlijk, met uitzondering van vervangende hechtenis, als n vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit artikel en artikel 15a toepasselijk zijn. -6. De artikelen 570 en 570a van het Wetboek van Strafvordering zijn toepasselijk."1.2. Artikel 15a van dit wetboek luidt onder meer:"(...) -2. Indien het openbaar ministerie, met de tenuitvoerlegging van de straf belast, van oordeel is dat er (...) reden is een vervroegde invrijheidstelling met een bepaalde termijn uit te stellen of achterwege te laten, richt het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering tot het gerechtshof te Arnhem. (...) -3. In de gevallen als bedoeld in het vijfde lid van artikel 15 komt deze bevoegdheid toe aan het openbaar ministerie bij het gerecht waarvan de uitspraak het laatst in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel aan het openbaar ministerie bij het gerecht dat de langste ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf heeft opgelegd."1.3. Artikel 27, eerste lid, van dit wetboek luidt onder meer:"-1. Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf (...) beveelt de rechter dat de tijd die door de veroordeelde v r de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis (...) is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht."

In Tekst en Commentaar Strafrecht van C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, tweede druk, staat in aantekening 4 bij dit artikel onder meer het volgende vermeld:"Indien de verdachte op het moment dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt gegeven een vrijheidsstraf ondergaat, wordt de tenuitvoerlegging van de straf van rechtswege geschorst zolang het bevel van kracht is. De in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd wordt in dat geval zoveel mogelijk in mindering gebracht op die (oude) straf. (...) De aftrekregeling van art. 27 blijft alsdan buiten toepassing, tenzij de oude straf niet toereikend is. In dat geval vindt de aftrek voor het restant op de nieuwe straf plaats."2.1. Artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering luidt:"De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt overeenkomstig door Onze Minister van Justitie te stellen richtlijnen op last van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing heeft gegeven of tot hetwelk de rechter van wien de beslissing afkomstig is, behoort."2.2. Artikel 558a, eerste lid, van dit wetboek luidt onder meer:"-1. Een verzoekschrift om gratie schort de tenuitvoerlegging of ingang van de straf waarvan gratie wordt verzocht, op in de gevallen, waarin het verzoek betrekking heeft op een onherroepelijk vonnis of arrest met een veroordeling tot:a. een vrijheidsstraf van zes maanden of minder, behoudens het in artikel 559 onder c bepaalde; (...)"2.3. Artikel 559 van dit wetboek luidt onder meer:"Artikel 558a blijft buiten toepassing in geval:a. (...) b. de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hetzij uit hoofde van de rechterlijke beslissing, waarbij de vrijheidsstraf, waarvan gratie wordt verzocht, werd opgelegd, hetzij uit anderen hoofde krachtens rechterlijke beslissing in Nederland (...); c. de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen voor een periode van zes maanden of minder, en de aansluitende tenuitvoerlegging van nog ten uitvoer te leggen vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen door opschorting zou worden verhinderd; d. het verzoekschrift om gratie betrekking heeft op een straf of straffen, (...) ten aanzien waarvan reeds eerder op een verzoekschrift om gratie is beschikt;"

2.4. Artikel 559a, tweede lid, van dit wetboek luidt:"-2. Wanneer een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf is ingediend, zonder dat de wet daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt, kan Onze Minister van Justitie niettemin bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt of blijft opgeschort of wel dat zij wordt of blijft geschorst, zolang op het verzoek niet is beschikt." In Tekst en Commentaar Strafvordering van C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, tweede druk, staat in aantekening 3 bij het tweede lid van dit artikel onder meer het volgende vermeld:"Om onbillijkheden te voorkomen kan in alle gevallen waarin niet de wet aan een gratieverzoek opschortende werking van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf verbindt, de minister van Justitie bepalen dat die werking daaraan toekomt. Is de tenuitvoerlegging al aangevangen dan kan de minister bepalen dat deze geschorst wordt of geschorst blijft. (...) Ten departemente wordt ter zake een vast beleid gevoerd, inhoudende dat de executie van een vrijheidsstraf alleen wordt opgeschort als honorering van een gratieverzoek waarschijnlijk is, terwijl een reeds aangevangen tenuitvoerlegging alleen wordt geschorst als honorering hoogst waarschijnlijk is."2.5. Artikel 567 van dit wetboek luidt onder meer:"De hoofden van gevangenissen (...) zijn verplicht een register te houden volgens een door den Minister van Justitie vast te stellen model."2.6. Artikel 568 van dit wetboek luidt onder meer:"-1. In het register worden bij de opneming van een persoon tegen wie een (...) veroordeelend vonnis of arrest wordt ten uitvoer gelegd, diens naam (...) ingeschreven (...). -2. De inschrijving wijst verder aan:(...) den dag en het uur, waarop de opneming geschiedt, en zoo mogelijk het oogenblik waarop de vrijheidsbeneming is aangevangen; bij veroordeling, den duur der straf."2.7. Artikel 570 van dit wetboek luidt onder meer:"-1. De invrijheidstelling geschiedt door het hoofd van het gesticht:(...)

c. (...) op de laatste dag van de straftijd die geen zaterdag, zondag, of algemeen erkende feestdag is; -2. De invrijheidstelling vindt in geen geval plaats na het openblik waarop de straftijd verstrijkt."2.8. Artikel 570a van dit wetboek luidt:"Indien de veroordeelde meer dan een straf achtereenvolgens moet ondergaan, worden zij voor de toepassing van artikel 570, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, als n straf aangemerkt."3. Artikel 2 van de Gratiewet luidt:"Gratie kan worden verleend a. op grond van enige omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan; dan wel b. indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voorzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend."4. De circulaire van 10 december 1986, nr. 885/386, luidt onder meer als volgt:"1. Vervroegde in plaats van voorwaardelijke invrijheidstelling De voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt vervangen door die van de onvoorwaardelijke vervroegde invrijheidstelling. Bij de invrijheidstelling wordt geen proeftijd meer bepaald, kunnen geen voorwaarden meer worden opgelegd en vervalt de mogelijkheid om tot herroeping over te gaan. Nu de beschikking tot voorwaardelijke invrijheidstelling komt te vervallen, zal in de plaats daarvan een nog nader vorm te geven variant van de inschrijfkaart worden gebruikt. Op deze kaart dient te worden aangegeven op welk tijdstip een vervroegde invrijheidstelling mogelijk is en welke veroordelingen bij de bepaling van deze datum zijn betrokken. (...) Circa twee maanden v r de datum van vervroegde invrijheidstelling dient de directeur aan alle parketten van de gerechten wier veroordeling bij de vervroegde invrijheidstelling is betrokken van de naderende v.i.-datum een kennisgeving te zenden. Aangezien de vervroegde invrijheidstelling als een uit de wet voortvloeiend recht is geformuleerd, komt er op de v.i.-datum een einde aan de detentie, tenzij de veroordeelde op andere titel

zijn vrijheid ontnomen blijft (...). Van het tijdstip waarop de veroordeelde vervroegd in vrijheid is gesteld, dienen alle betrokken parketten, door middel van een kopie van bovenbedoelde kaart, in kennis te worden gesteld. De directeur van de inrichting waar de betrokkene is opgenomen, is degene die veroordeelden op de v.i.-datum ontslag dient te verlenen; hij behoeft daartoe niet langer een afzonderlijk door de Minister genomen besluit. Bij geschillen of onduidelijkheid omtrent de datum van vervroegde invrijheidstelling dient de directeur van de inrichting zich te wenden tot de officier van justitie, hoofd van het parket van het arrondissement waarbinnen de inrichting is gelegen, ten einde een beslissing te verkrijgen over het tijdstip waarop aan het gestelde in artikel 15 Wetboek van Strafrecht (zie hiervoor onder 1.1.; N.o.) is voldaan. (...)" Bij deze circulaire is een tabel opgenomen waarin de opgelegde straffen zijn herleid tot strafduur, en tot detentieduur. De detentieduur is de strafduur waarbij rekening is gehouden met vervroegde invrijheidstelling. Bij een opgelegde straf van 12 maanden is de strafduur 360 dagen en is de detentieduur 8 maanden. De strafduur van deze detentie is 240 dagen.5. De toelichting op het computerprogramma TULP (Ten Uitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregelen en straffen in Penitentiaire Inrichtingen) van het Ministerie van Justitie, houdt onder meer het volgende in:"Naam: berekenen termijnen DOEL:Aan de hand van het berekenen van totaal termijnen wordt de einddatum van de detentie berekend. De opbouw van de detentie wordt gedaan aan de hand van vaste regels waarmee de volgorde van executie wordt bepaald van insluitingstitels en de daarbij behorende termijn be nvloedende onderbrekingen (...) (schorsing van onbepaalde duur en ontvluchtingen). De opbouw wordt vastgelegd in een tijdsbalk welke wordt opgeslagen in het systeem. (...) Een aantal insluitingstitels dienen (wettelijk) aaneengesloten ge xecuteerd te worden. Om dit in het systeem (her)kenbaar te maken is een detentie (...) in het leven geroepen. Een gedetineerde kan dus meerdere detenties hebben. Er kan er echter maar n actueel zijn. Detenties mogen elkaar niet overlappen (in de tijd). Detenties kunnen wel aansluitend zijn. Welke insluitingstitels bij elkaar horen en welke juist apart ge xecuteerd dienen

te worden, dient met de juridische regels in overeenstemming geregistreerd te worden. Voor (de berekening in) het systeem is het als enige essentieel dat alle gevangenisstraffen en principale hechtenissen waarvoor gezamenlijk de VI-regeling geldt, onder n detentie komen te staan. Termijnen worden zoveel mogelijk al in de functies van de afzonderlijke detentieonderdelen berekend. Hier worden alleen de onderling afhankelijke (elkaar be nvloedende) termijnen berekend. Dit geldt met name voor de VI-berekening, die over alle vonnissen uitgevoerd moet worden. (...)1.1. TOTAAL TERMIJNEN Deze worden net als alle andere termijnen in dagen uitgedrukt:1. PREVENTIEVE TERMIJNEN a. Lopende preventieve termijnen b. Totaal van alle overige preventieve hechtenissen Dit kunnen alle opheffingen, vrijspraak (vrije voeten) en middels veroordeling afgehandelde zaken zijn. c. Totaal van alle aftrek voorarrest uit de vonnissen. (...)2. TOTAAL TERMIJN ONVOORWAARDELIJK De totaal termijn onvoorwaardelijk van alle principale hechtenissen, gevangenisstraffen en tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van (oude) principale hechtenissen en (oude) gevangenisstraffen. Eventuele schrikkeldagen zijn hierbij niet inbegrepen. (...). Het hier berekende aantal dagen is na aftrek van toegekende gratie dagen de basis voor de VI-berekening.3. TERMIJN TOT VI Dit is de termijn die executabel is i.v.m. VI. De termijn tot VI wordt alleen ingevuld, indien VI van toepassing is. a. Geen VI. (...) b. Kleine VI. Indien het totaal onvoorwaardelijk (met uitzondering van de termijnen van verjaarde titels) meer dan 6 maanden en minder of gelijk aan 1 jaar is, wordt de uit te zitten termijn:Executabele termijn ivm VI = 180 dagen plus 1/3 van het restant. (Het restant = totaal minus 180 dgn). c. Grote VI Indien het totaal onvoorwaardelijk (met uitzondering van de termijnen van verjaarde titels) meer dan 1 jaar is, wordt de uit te zitten termijn:Executabele termijn ivm VI = 2/3 van het totaal onvoorwaardelijk. Na berekening wordt het aantal dagen naar beneden afgerond.

4. EXCUTABELE DAGEN PRINCIPALE HECHTENISSEN EN GEVANGENISSTRAF (incl. t.u.l. (tenuitvoerlegging: N.o.) oude voorwaard. princ. hecht. en gevangenisstraffen). Het hier bepaalde aantal dagen wordt in de detentie planning uitgezet en dient mede om tot een verwachte einddatum (vrijlating) te komen. Deze executabele dagen worden aan de hand van totaal termijn onvoorwaardelijk bepaald:a. tot en met 6 maanden: gelijk aan totaal termijn onvoorwaardelijk uit punt 2. b. vanaf 6 maanden: executabele termijn i.v.m. VI uit rubriek 3 plus een eventuele weigering VI. Dat deel van verjaarde titels dat op het moment van onttrekking detentie ge xecuteerd is geldt als de executabele termijn voor deze titel, ongeacht het strafrestant op deze titel. (...)1.3. VOLGORDE VAN EXECUTIE Deze wordt bepaald volgens onderstaande tabel. (...)2. Insluitingstitels met vaste begindatum:a. titels preventieve hechtenis met resp. begindatum hechtenis, datum overname behandeling, en vaste begindatum (verlenging). b. gevangenisstraf direct vanuit voorarrest met datum onherroepelijk. (...)3. Gevangenisstraffen en t.u.l. voorwaard. gev.straf:van groot naar klein (De omvang wordt bepaald door het gezamenlijk berekend onvoorwaardelijk, levenslang is het grootst), bij gelijke omvang oud voor nieuw (De leeftijd wordt bepaald door datum onherroepelijk), (...)1.5. EXECUTABELE EN GE XECUTEERDE TERMIJNEN Hierin worden de termijnen van de afzonderlijke titels berekend. A: Voor elke insluitingstitel worden de ge xecuteerde dagen in de detentie perioden (GEDP) geteld tot startdatum planning voor elke insluitingstitel. Het aantal ge xecuteerde dagen mag het aantal opgelegde (= bruto) dagen niet overschrijden (...)

B: De executabele dagen van de individuele gevangenisstraffen en principale hechtenissen kan i.v.m. de VI-regeling pas hier bepaald worden.1. (...) Het totaal executabele dagen aan gevangenisstraf en principale hechtenis (wordt; N.o.) vastgesteld. Hierop is reeds totaal aan VI en gratie gekort en weigering VI bijgeteld.2. Hiervan moet het totaal aan voorarrest (...) afgetrokken worden, zodat alleen het totaal aan strafrestant in gevangenisstraf en principale hechtenis uitgezeten worden.3. Vervolgens wordt per individuele straf (...) bepaald wat het strafrestant is. Dit is voor de betrokken straf berekend onvoorwaardelijk minus aftrek voorarrest minus aftrek gratiekorting.4. (...)5. Indien VI van toepassing is, wordt het (totale) strafrestant tot VI bepaald: termijn tot VI minus totaal aftrek voorarrest.6. Op volgorde executie (...) wordt het individuele strafrestant uit punt 3 in de executabele dagen van de op elkaar volgende insluitingstitels uitgezet totdat het totaal uit punt 5 bereikt is. Dit is de VI-datum. (...)1.6. PLANNEN DETENTIE PERIODEN v/d TITELS De gehele DETENTIE wordt in aansluitende stukken DETENTIEPERIODEN verdeeld. Elke insluitingstitel (...) wordt in zo'n detentieperiode uitgezet."

CONCEPT BEOORDELING EN CONCLUSIE oud BEOORDELING. Ten aanzien van de informatieverstrekking over de executie van de straffen waartoe verzoeker was veroordeeld1. Verzoeker klaagt erover dat het Ministerie van Justitie, het ressortsparket te Amsterdam, het arrondissementsparket te Haarlem en de Penitentiaire Inrichting Haarlem hem naar aanleiding van zijn verzoek van 5 juni 1997 tot gratieverlening en opschorting of schorsing van (een) gevangenisstraf(fen) niet hebben kunnen duidelijk maken in welke volgorde de hem opgelegde straffen worden ge xecuteerd. Verzoeker is van mening dat hij als gevolg van de onduidelijkheid in de executievolgorde wellicht te lang gedetineerd is (geweest). Ook heeft hij zich als gevolg van deze onduidelijkheid niet op 16 juni 1997 kunnen melden bij een verslavingskliniek, zoals was opgenomen in een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 1997.2. Het gerechtshof te Amsterdam heeft verzoeker bij arrest van 13 mei 1997 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het hof heeft in zijn arrest overwogen dat het hof er op grond van hetgeen ter terechtzitting was besproken vanuit ging dat verzoeker zich op 16 juni 1997 bij een bepaalde verslavingskliniek zou melden. Het hof heeft in zijn arrest als bijzondere voorwaarde voor het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf bepaald dat verzoeker zich zou gedrag naar de aanwijzingen van de verslavingskliniek. Het gerechtshof heeft verzoeker bij arrest van 13 mei 1997 eveneens veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.3. Van 16 augustus 1996 tot en met 28 mei 1997 heeft verzoeker in voorlopige hechtenis verbleven voor de zaak waarin hij zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Verzoeker werd vervolgens niet op 16 juni 1997 in vrijheid gesteld, zoals hij had verwacht, maar heeft tot en met 23 juli 1997 in detentie verbleven. De reden daarvan is geweest dat het openbaar ministerie een vonnis van de politierechter te Haarlem van 10 december 1993, waarbij verzoeker was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, ten uitvoer heeft gelegd.4. Nadat verzoekers gemachtigde tot de ontdekking was gekomen dat verzoeker zich niet op 16 juni 1997 bij de verslavingskliniek zou kunnen melden, diende hij op 5 juni 1997 bij het Ministerie van Justitie een gratieverzoek in voor de straf van drie maanden die het gerechtshof had opgelegd. Zekerheidshalve verzocht de gemachtigde eveneens gratie voor het vonnis van de politierechter te Haarlem, waarbij hij meedeelde dat verzoeker deze straf inmiddels vrijwel zeker al had ondergaan. De raadsman zond dit verzoek ook aan het arrondissementsparket te Haarlem. Op 13 juni 1997 zond de gemachtigde dit verzoek eveneens aan het ressortsparket te Amsterdam.5. Uit de strafmotivering in het arrest van het gerechtshof blijkt dat het hof oog heeft gehad voor verzoekers belang om in een verslavingskliniek te worden behandeld, en dat het hof om die reden een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk heeft opgelegd, waarbij het de bedoeling heeft gehad dat verzoeker zich op 16 juni 1997 bij deze kliniek zou melden voor zijn behandeling. Het belang van verzoeker om zich op voornoemde datum bij de kliniek te melden is dan ook evident. Op grond van dit arrest mocht hij er ook op vertrouwen dat hij zich op die datum kon melden. Uit de mededeling in het arrest dat het hof op grond van hetgeen ter zitting was besproken van eerdergenoemde datum is uitgegaan wordt afgeleid dat de procureur-generaal hiervan ook is uitgegaan en in ieder geval niet heeft gemeld dat deze datum niet juist was. Het komt dan ook voor rekening van het ressortsparket dat het openbaar ministerie er niet tijdig van op de hoogte is geweest dat het vonnis van de politierechter nog niet was ten uitvoer gelegd. Het valt het ressortsparket evenzeer te verwijten dat het toch in strijd met bovengenoemd arrest van het hof verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich tijdig bij de verslavingskliniek te melden. Het openbaar ministerie is immers op grond van artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (zie

Achtergrond

onder 2.1.) belast met de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Het antwoord van de procureur-generaal van 13 juni 1997 op de brief van de gemachtigde van dezelfde datum schiet dan ook duidelijk tekort. Gelet op het bovenstaande had het de procureur-generaal niet misstaan om zijn verantwoordelijkheid in deze kwestie te erkennen. Door de wijze waarop haar antwoord is geformuleerd heeft de procureur-generaal verder te kennen gegeven geen oog te hebben voor verzoekers bovenomschreven belang bij tijdige invrijheidstelling.6. Bij brief van 17 juni 1997 berichtte het Ministerie verzoeker dat hij gratie had gevraagd van de gevangenisstraf van drie maanden, die het gerechtshof had opgelegd, en dat aan dit verzoek geen opschortende werking zou worden verleend. Op 18 juni 1997 zond de gemachtigde een brief aan het Ministerie van Justitie waarin hij zich erover beklaagde dat noch het Ministerie, noch het arrondissementsparket te Haarlem, noch het ressortsparket te Amsterdam, noch de Penitentiaire Inrichting te Haarlem hem ondanks vele telefonische contacten duidelijk kon maken op grond van welke rechterlijke uitspraak verzoeker op dat moment was gedetineerd. De raadsman deelde hiertoe mee dat hij op 16 juni 1997 van een medewerker van het parket te Haarlem de toezegging had gekregen dat het vonnis van de politierechter te Haarlem niet meer zou worden ten uitvoer gelegd. Hij zond afschriften van deze brieven aan alle hierboven genoemde instanties met het verzoek om invrijheidstelling van verzoeker.7. Op grond van de artikelen 15 van het Wetboek van Strafrecht (S), 570 en 570a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), (zie

Achtergrond

onder 1.1., 2.7. en 2.8.) worden meerdere vrijheidsstraffen die de veroordeelde heeft te ondergaan zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten uitvoer gelegd en voor de datum van invrijheidstelling aangemerkt als n straf. Deze omstandigheid mag er echter niet toe leiden dat niet meer is na te gaan welke straf een veroordeelde op welk moment ondergaat. Wanneer de registratie van de detentietitels zodanig onduidelijk is dat daardoor verwarring kan ontstaan over de volgorde waarin de verschillende straffen worden ten uitvoer gelegd, schiet deze registratie te kort. Ook mag de wijze van registratie er niet toe leiden dat gratieverzoeken met betrekking tot de straffen, opvolgend aan de straf waarvoor een veroordeelde is gedetineerd, bij voorbaat vruchteloos zijn, vanwege onduidelijkheid in de executievolgorde.8. Uit de desbetreffende registratiekaart van de Penitentiaire Inrichting Haarlem is gebleken dat verzoekers gehele detentie van 360 dagen – de totaalduur van de drie opgelegde straffen – is geregistreerd als ten uitvoerlegging van het eerste arrest van het gerechtshof, waarbij verzoeker was veroordeeld tot per saldo 12 maanden gevangenisstraf. Uit de bijlage bij de circulaire van 10 december 1993 van de Minister van Justitie blijkt dat een straf van 12 maanden, een strafduur inhoudt van 360 dagen. (zie

Achtergrond

onder 4.) Verder blijkt uit de registratiekaart dat het vonnis van de politierechter te Haarlem van 1993 als tweede straf, en het tweede arrest van het gerechtshof waarbij verzoeker tot drie maanden gevangenisstraf werd veroordeeld, als derde straf werd verrekend met dit eerste arrest van het hof.9. In punt 1.5. van het TULP-programma (zie

Achtergrond

onder 5.) staat vermeld dat van het totaal aan executabele dagen de voorlopige hechtenis wordt afgetrokken en dat vervolgens per individuele straf wordt bepaald wat het strafrestant is. Dit individuele strafrestant wordt daarna in executabele dagen van de op elkaar volgende titels vermeld. Hieruit wordt afgeleid dat de titel van verzoekers detentie tijdens zijn voorlopige hechtenis, zoals ook is geregistreerd, het arrest van het hof diende te zijn waarbij de gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, was opgelegd. De voorlopige hechtenis heeft ongeveer 10 maanden geduurd. Dit was langer dan de opgelegde straf. Om die reden diende het vonnis van de politierechter, dat blijkens de registratiekaart als tweede titel in de executievolgorde was opgenomen, te worden verrekend met de voorlopige hechtenis, en voor zover nodig, een gedeelte van het tweede arrest van het hof. Vanaf de datum waarop de voorlopige hechtenis was ge indigd, 28 mei 1997, had het tweede arrest van het hof de detentietitel moeten zijn. Op grond van het voorgaande valt dan ook niet in te zien waarom verzoekers gehele detentie is geregistreerd als n doorlopende straf, opgelegd in het eerste arrest van het hof, aangezien deze titel na het eindigen van de voorlopige hechtenis niet meer executabel was. De registratie van verzoekers detentie schiet dan ook vanaf 28 mei 1997 te kort.10. Het verdient afkeuring dat g n van de instanties waartoe de gemachtigde zich had gewend – het Ministerie, de twee parketten en de Penitentiaire Inrichting te Haarlem - hem op zijn brieven van 5, 13 en 18 juni 1997 en zijn telefonische verzoeken in deze periode hem bovengenoemde executievolgorde hebben meegedeeld. Het niet verstrekken van inzicht in de executievolgorde is te meer onjuist omdat de gemachtigde, onwetend van deze volgorde, moeite heeft gedaan om te trachten dat het vonnis van de politierechter te Haarlem niet ten uitvoer zou worden gelegd. Daartoe heeft hij van een parketmedewerker te Haarlem de toezegging gekregen dat dit vonnis niet meer zou worden ten uitvoer gelegd. De Minister heeft niet ontkend dat deze toezegging is gedaan. Wat er overigens ook zij van de verschillende lezingen van de Minister en van het arrondissementsparket over de status van deze toezegging (zie

Bevindingen

onder A.12, C.1. en C.3.), het was onjuist dat deze is gedaan. Het arrondissementsparket had zich immers op de hoogte moeten stellen van de gehanteerde executievolgorde. Het had dan ook moeten weten dat de toezegging op grond van die volgorde bij voorbaat niet kon worden nagekomen, en dat de moeite van de gemachtigde daarom vruchteloos was. Dit had het parket te Haarlem evenals het parket te Amsterdam, de Penitentiaire Inrichting te Haarlem en het Ministerie van Justitie de gemachtigde duidelijker en eerder moeten meedelen dan thans is gebeurd. Doordat aan de gemachtigde, ten onrechte, niet kon worden verteld op grond van welke rechterlijke uitspraak verzoeker op welk moment was gedetineerd, en welke executievolgorde werd gehanteerd, is uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking niet juist gehandeld. Voor zover deze gebrekkige informatieverstrekking is veroorzaakt door de tekortkomingen in de registratie, doet dit aan de onjuistheid daarvan niet af. Deze instanties hadden immers van de gehanteerde executievolgorde op de hoogte moeten zijn en voor zover nodig daarover onderling contact moeten opnemen.11. Het was verder niet juist dat het Ministerie de gemachtigde geen inzicht heeft verschaft in de reden om verzoeker op grond van n titel zijn gehele detentie te laten ondergaan, en de twee andere uitspraken achteraf hiermee te verrekenen. De mededeling van de Minister in haar reactie op de klacht dat zij het betreurde indien niemand de gemachtigde duidelijk had kunnen maken dat de drie straffen bij elkaar werden opgeteld, is dan ook misplaatst. Uit de brieven van de raadsman blijkt immers duidelijk dat hij op de hoogte was van deze drie straffen, maar dat hij de ten uitvoerlegging van de tweede en de derde straf definitief wilde laten be indigen dan wel schorsen.12. Aangezien de gemachtigde aan zowel het Ministerie, het arrondissementsparket te Haarlem, het ressortsparket te Amsterdam en aan de Penitentiaire Inrichting te Haarlem heeft verzocht hem informatie over de gehanteerde executievolgorde te verschaffen, wordt de gedraging aan al deze instanties toegerekend. In zoverre is de gedraging niet behoorlijk.13. Ten aanzien van de onder 1. genoemde stellingen van verzoeker wordt verder nog het volgende opgemerkt. Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij als gevolg van de onduidelijkheid in de executievolgorde te lang gedetineerd is geweest. Hij is niet langer gedetineerd geweest dan waartoe hij op grond van de drie uitspraken was veroordeeld, te weten 360 dagen. Ook kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij zich niet op 16 juni 1997 heeft kunnen melden in een verslavingskliniek als gevolg van de onduidelijkheid in genoemde volgorde. De oorzaak daarvan was immers gelegen in onbekendheid bij het ressortsparket dat executie van een vonnis van de politierechter te Haarlem van 1993 nog niet (volledig) had plaatsgevonden. B. Ten aanzien van het niet toekennen van schorsende werking aan het gratieverzoek met betrekking tot het eerste arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 1997 1. Voorts klaagt verzoeker erover dat het Ministerie van Justitie op 17 juni 1997 geen schorsende werking heeft verleend aan zijn verzoek om gratie te verlenen voor de gevangenisstraf van drie maanden, opgelegd door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 13 mei 1997.2. Op grond van de artikelen 558a, eerste lid onder a Sv en 559 Sv (zie

Achtergrond

onder 2.2. en 2.3.) schort een gratieverzoek betreffende een gevangenisstraf van minder dan zes maanden de ten uitvoerlegging op, tenzij de veroordeelde is gedetineerd. Hierbij is niet van belang op grond van welke rechterlijke uitspraak de veroordeelde is gedetineerd. Indien een gratieverzoek niet rechtens de ten uitvoerlegging opschort, kan de Minister op grond van artikel 559a, tweede lid, Sv (zie

Achtergrond

onder 2.4.) de tenuitvoerlegging schorsen.3. Het Ministerie heeft in de brief van 17 juni 1997 meegedeeld dat aan het gratieverzoek geen schorsende werking werd verleend met als motivering dat de tenuitvoerlegging van de straf al was aangevangen, zodat het verlenen van schorsende werking niet meer mogelijk was. Deze motivering schiet tekort. Het feit dat de Minister van Justitie het vaste beleid voert om slechts in bepaalde omstandigheden de tenuitvoerlegging te schorsen sluit niet uit dat hierop een uitzondering kan worden gemaakt op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval. Bovendien is de motivering van de afwijzing in dit geval niet begrijpelijk. Immers, enerzijds neemt de Minister in haar reactie op de klacht het standpunt in dat de twee straffen van elk drie maanden niet worden ge xecuteerd (maar achteraf verrekend) en anderzijds wordt deze aangevangen executie gehanteerd als reden voor afwijzing van de opschorting. De Minister heeft ook niet aangegeven op welke datum met de executie van dit arrest was aangevangen. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.4. Het had het Ministerie niet misstaan om in de afwijzende beslissing tot uiting te laten komen dat het verzoekers belang bij een melding in de verslavingskliniek zoals het hof voor ogen had gestaan serieus heeft genomen. Het had het Ministerie eveneens niet misstaan om te erkennen dat het openbaar ministerie niet tijdig – voor de uitspraak van het gerechtshof van 13 mei 1997 – aan het gerechtshof had gemeld dat het vonnis van de politierechter te Haarlem nog diende te worden ge xecuteerd, ten gevolge waarvan het hof van een onjuiste datum van verzoekers invrijheidstelling is uitgegaan. Dit was immers de reden om het gratieverzoek in te dienen. Het had het Ministerie voorts niet misstaan om naar aanleiding van de mededeling van de gemachtigde dat hij het gratieverzoek niet beperkte tot slechts de gevangenisstraf van drie maanden die het hof had opgelegd, maar ook gratie verzocht van de straf die de politierechter had opgelegd, de beslissing over het gratieverzoek nader te motiveren. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie, is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Haarlem, is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het ressortsparket te Amsterdam, is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Penitentiaire Inrichting te Haarlem, is gegrond. Alle gedragingen worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie.

Instantie: Ministerie van Justitie

Klacht:

Verzoeker niet duidelijk gemaakt in welke volgorde hem opgelegde straffen worden geëxecuteerd (daardoor wellicht te lang gedetineerd geweest en zich niet tijdig kunnen melden bij verslavingskliniek); verzoek om schorsing gevangenisstraf afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: ressortsparket Amsterdam

Klacht:

Verzoeker niet duidelijk gemaakt in welke volgorde hem opgelegde straffen worden geëxecuteerd (daardoor wellicht te lang gedetineerd geweest en zich niet tijdig kunnen melden bij verslavingskliniek).

Oordeel:

Gegrond

Instantie: arrondissementsparket Haarlem

Klacht:

Verzoeker niet duidelijk gemaakt in welke volgorde hem opgelegde straffen worden geëxecuteerd (daardoor wellicht te lang gedetineerd geweest en zich niet tijdig kunnen melden bij verslavingskliniek).

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Penitentiaire Inrichting Haarlem

Klacht:

Verzoeker niet duidelijk gemaakt in welke volgorde hem opgelegde straffen worden geëxecuteerd (daardoor wellicht te lang gedetineerd geweest en zich niet tijdig kunnen melden bij verslavingskliniek).

Oordeel:

Gegrond