1998/098

Rapport
Op 26 november 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Zwolle met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Zwolle en over een gedraging van de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht, nadat deze was gewijzigd en uitgebreid, als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt over de informatieverstrekking en de administratieve afhandeling door het arrondissementsparket te Zwolle van twee strafzaken, waarin hij zich als benadeelde partij had gevoegd.          Hij klaagt er met name over dat het arrondissementsparket te Zwolle:         -        hem niet uit eigen beweging heeft ge nformeerd over het verloop van de strafprocedure;          -        hem in brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 onvoldoende en onjuiste informatie heeft verstrekt, omdat:                  *in de brief van 25 januari 1996 ten onrechte was meegedeeld dat hij zijn schade niet op de verdachten zou kunnen verhalen;                   en omdat in beide brieven:                  *niet staat vermeld dat hij op de zitting zou kunnen worden ondervraagd;                   *niet staat vermeld op welke wijze de hem toegewezen schadevergoeding kan worden ingevorderd;                   *een onjuist tijdstip van de aanvang van de zitting is vermeld; -        hem niet voortvarend en niet toereikend heeft ge nformeerd over de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 26 februari 1996. -        Voorts klaagt hij erover dat het parket hem niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de strafzaak tegen de tweede verdachte niet op de zitting van 30 september 1996 zou worden behandeld, zodat hij voor niets op deze zitting was verschenen. Verder klaagt verzoeker over de handelwijze van de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle. Met name klaagt hij erover dat:

-        een met naam genoemde griffiemedewerker op 19 april 1996 heeft toegezegd hem te zullen informeren over de mogelijkheid van hoger beroep en hem een formulier te zullen toezenden, maar deze toezeggingen niet is nagekomen; -        de griffie hem niet uit eigen beweging en pas op 18 april 1996 de grosse van het vonnis van 26 februari 1996 heeft toegezonden, zonder daarbij informatie te verstrekken over de mogelijkheid om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen. Tot slot klaagt verzoeker erover dat personeel van de telefooncentrale van het arrondissementsparket en van de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle hem op 22 januari 1997 niet op voortvarende en effici nte wijze te woord heeft gestaan, toen hij telefonisch om inlichtingen vroeg.

Achtergrond

Zie de bijlage.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de Minister van Justitie gaf aanleiding het verslag aan te vullen. De betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 8 april 1995 werd verzoekers auto bij een verkeersongeval beschadigd.

2. Op 9 januari 1996 richtte verzoeker zich tot het arrondissementsparket te Zwolle. Hij deelde het parket onder meer mee dat hij als gevolg van het ongeval nog een restschade had geleden van ƒ 1.000,, waarvan het hem niet duidelijk was of het Waarborgfonds Motorverkeer dit bedrag aan hem zou uitbetalen, en dat hij (desnoods via beslaglegging) hoopte dit bedrag terug te krijgen.3. Bij brief van 25 januari 1996 antwoordde het arrondissementsparket te Zwolle verzoeker onder meer het volgende:         "Omtrent de afdoening van de strafzaak betreffende het ongeval waarbij (u; N.o.) schade hebt opgelopen, kan ik u berichten dat ik heb besloten S. en W. te dagvaarden voor de politierechter in de arrondissementsrechtbank.          De verdachten zijn gedagvaard terzake het verlaten van de plaats van het ongeval, zonder hun identiteit bekend te maken. Dit feit is als misdrijf strafbaar gesteld.          Het is echter juridisch niet mogelijk om uw schade via de strafrechter op de verdachten te verhalen, omdat u door de aanrijding schade heeft geleden en niet het feit dat de verdachten de plaats van het ongeval hebben verlaten, zonder hun identiteit bekend te maken.          Indien u uw (rest)schade op de verdachte(n) wenst te verhalen, dan kunt u dit uitsluitend doen via een civiele procedure. Voor inlichtingen hieromtrent kunt u terecht bij een Bureau Slachtofferhulp, een Bureau voor Rechtshulp.          De zaak zal behandeld worden op 26 februari 1996 om 12.30 uur. De zitting vindt plaats te (...).          De zitting is openbaar en u kunt hierbij indien u daar prijs op stelt als belangstellende c.q. betrokkene aanwezig zijn. Wanneer u zich met dit schrijven bij de portier van het gerechtsgebouw vervoegt, dan zal hij u verwijzen naar de zittingzaal.          Naast de behandeling van de feiten c.q. bespreking van de toedracht van het ongeval, het technisch onderzoek en de gevolgen voor de betrokkenen, zal de rechter ook aandacht besteden aan de persoon van de verdachte. Al deze gegevens zijn mede van belang voor de strafrechtelijke beoordeling en afhandeling van deze zaak.          De kantonrechter en de politierechter zullen direct uitspraak doen. Het vonnis van de meervoudige kamer zal daarentegen twee weken later uitgesproken worden, om en nabij 10.00 uur.          (...)          Ik zal u schriftelijk over het vonnis berichten, doch dat zal een aantal maanden later geschieden.

         U dient er rekening mee te houden dat de strafzaak kan worden aangehouden door de rechter. Dan zal er geen vonnis uitgesproken worden maar zal de zaak op een nader te bepalen tijdstip verder behandeld worden. U krijgt hierover bericht als daarvan sprake is."4. Verzoeker reageerde op 30 januari 1996 op deze brief van het parket met het verzoek om de geleden restschade alsnog mee te nemen in de strafzaak. In reactie op dit verzoek deelde het parket verzoeker bij brief van 12 februari 1996 onder meer het volgende mee:         "U wenst uw schade op S. en W. te verhalen. Ik verwijs u hierbij naar mijn schrijven van 25 januari j.l.          U kunt een vordering tot schadevergoeding indienen. Daartoe dient u het bijgevoegde voegingsformulier (schadeopgaveformulier) volledig ingevuld terug te sturen, binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief, gericht aan de officier van justitie (...).          Zodra het volledig ingevulde formulier, binnen de vastgestelde termijn, door mij is ontvangen, heeft u zich officieel als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en daarmee een vordering tot schadevergoeding gedaan. De rechter zal bij de behandeling van de strafzaak een beslissing nemen omtrent uw vordering.          Wanneer u het schadeopgaveformulier naar mij hebt teruggestuurd bent u niet verplicht de zitting bij te wonen. Wanneer u het formulier niet aan mij terugstuurt, dan kunt u alleen nog een schadevordering in de strafzaak tegen de verdachte indienen door persoonlijk op de zitting te verschijnen.          Ik raad u aan kennis te nemen van de bijgesloten informatie over de wettelijke regeling t.a.v. de schadevordering.          U kunt ongeacht of u een schadevordering indient de zitting (...) als belangstellende c.q. betrokkene bijwonen. (...)          De strafzaak zal behandeld worden op 26 februari 1996 om 12.30 uur voor de politierechter (...). Naast de behandeling van de feiten c.q. bespreking van het gepleegde misdrijf en de gevolgen voor de betrokkenen, zal de rechter ook aandacht besteden aan de persoon van de verdachte. Al deze gegevens zijn mede van belang voor de strafrechtelijke beoordeling en afhandeling van deze zaak.          De rechter zal aan het eind van de zitting het vonnis uitspreken of mededelen wanneer uitspraak zal worden gedaan. Ik zal u schriftelijk over het vonnis berichten, maar dat zal een aantal maanden later geschieden."

Verzoeker heeft op de door hem aan de Nationale ombudsman toegezonden kopie van deze brief de toevoeging geplaatst: "pas om 13.00 behandeld ipv 12.30"5. Op 26 februari 1996 behandelde de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Zwolle de strafzaak tegen de verdachte W. De politierechter veroordeelde W. voor overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wegenverkeerswet 1994, en tot betaling aan verzoeker, als benadeelde partij, van ƒ 350,.6. Bij brief van 26 februari 1996 deelde verzoeker aan het arrondissementsparket onder meer het volgende mee:         "In de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 (...) (zie hiervoor onder A.3. en A.4.; N.o.) werd ik ge nformeerd over bovenvermelde zaak, met daarbij een voegingsformulier betreffende de door mij geleden immateri le schade, De zaak zou volgens de brieven van 15196 en 12296 om 12.30 voorkomen, doch geen verdachten waren aanwezig en het tijdstip klopte niet. Pas om 13.00 uur zou de zaak volgens de parketwachter beginnen (??).          Het was mijn bedoeling om (...) alleen als toehoorder op de tribune de zaak te volgen. Doch ik werd bij binnenkomst verzocht om plaats te nemen op de bank van de eisende partij. Geschrokken als ik was, voldeed ik hieraan, onvoorbereid en niets vermoedende dat men mij een aantal vragen zou stellen, die blijkbaar achteraf noodzakelijk zouden zijn i.v.m. onduidelijkheden, m.b.t. de hoogte van de door mij ingediende schade.          De hamvraag van de betrokken persoon (officier) aan mij was, dat de door mij opgegeven schade aan de voorbumper niet vermeld zou zijn in het proces-verbaal opgemaakt door de politie.          (...)          Ik antwoordde aan de officier dat ik deze schade wel heb gemeld, doch niet begrijp waarom deze niet expliciet is opgenomen. (...)          U heeft hiervoor toch getekend reageerde ze toen weer.          Op dat moment was ik zo verbouwereerd en met stomheid geslagen. Ik voelde dat hier iets niet klopte, doch de zittende leden hadden blijkbaar haast (lunchpauze?) en wilden snel tot zaken komen, zodat ik niet de benodigde tijd kreeg om het proces-verbaal nog even door te lezen. Ze deelde mij verder desgevraagd mee, dat ik de getuige maar moest benaderen en de politie, om zo te achterhalen dat er wel degelijk voorbumper schade is geleden.          (...)          Op 26.2.96 om ongeveer 13.25 (uur; N.o.) sprak de politierechter Mr. Ka. (mr. Ho.; mr. Ka. is officier van justitie; N.o.) het vonnis uit en deelde mij mee, dat slechts f 350, door mij zelf

te verhalen, bij de verdachten terug te vorderen is. Ik heb nog gevraagd hoe men dit denkt terug te halen bij dit soort minder sociale figuren. Wanneer ik mijn adres opgeef ben ik en het gezin niet meer veilig. Ik hoefde mijn rekeningnummer alleen op te geven en naam en een termijn stellen waarbinnen zij het bedrag moeten overmaken en anders moest ik maar de deurwaarder inschakelen.          Ik droop af en voelde mij letterlijk verdachte, i.p.v. eiser. In mijn eigen pauze heb ik de stukken later na de vonnis uitspraak nog eens zelf aandachtig doorgelezen en kwam tot de conclusie dat de resterende schade wel degelijk is opgenomen in het proces verbaal. (...)          Vervolgens nam ik dezelfde middag (26.2.96) weer telefonisch kontakt op (14.45 uur) met Mr. Ka., die het eerdere hierboven vermelde vonnis uitsprak. Zijn reactie was dat ik maar Hoger Beroep in moest stellen (o.g.v. art 421) (van het Wetboek van Strafvordering, zie

Achtergrond

onder 3.4.; N.o.) en een formulier (moest invullen; N.o.)."7. Bij brief van 4 maart 1996 berichtte verzoeker het arrondissementsparket te Zwolle onder meer als volgt:         "De rechter mr. Ka. deelde mij op 26.2.1996 (14.45) mee, dat ik een formulier bij de rechtbank (...) kan ophalen en bezwaar moet maken op grond van artikel 421. (...)          Na diverse interne discussies (gespr. met dhr H.) (medewerker van de rechtbank Zwolle; N.o.) zei de ene persoon, u moet via de civiele procedure bezwaar maken, terwijl de ander deze mening niet is toegedaan. Ik deelde betrokkene mee, dat de vordering tegelijk met de strafzaak is afgehandeld en dat m.i. een civiele procedure niet tot de mogelijkheden kan horen. Na bestudering van artikel 421 waren de meningen ook hier weer verschillend, dit m.b.t. een (gedeelte) toewijzing en een gedeeltelijke afwijzing van de vordering, c.q. geleden immateri le zaken. Volgens de beambten van uw rechtbank, zou art. 421 hierin niet voorzien. Al met al, verliet ik de rechtbank met grote vraagtekens en zonder formulier, doch men zou (mij; N.o.) nader inlichten. Tot op heden nog geen telefoontje of formulier ontvangen.          (...)          Ik hoop nu, dat de zaak met spoed opnieuw beoordeeld zal worden of (dat ik; N.o.) anderzijds van u kan vernemen welke stappen (met of zonder formulier) ik nu verder moet nemen, c.q. duidelijkheid kan verkrijgen.          (...)          Tel werk. (hierbij vermeldde verzoeker zijn telefoonnummer; N.o.)"

8. Op 15 april 1996 verzocht verzoeker het parket om aan te geven wanneer hij iets van het vonnis van 26 februari 1996 kon vernemen. Op 18 april 1996 ontving verzoeker van de arrondissementsrechtbank te Zwolle de grosse van het vonnis van 26 februari 1996, waarin was vermeld dat de verdachte was veroordeeld om ƒ 350, aan verzoeker te betalen wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerwet 1994. In dit vonnis was niet vermeld dat de vordering gedeeltelijk was toegewezen. In een begeleidende brief bij dit vonnis deelde de griffie van de rechtbank verzoeker mee dat zijn vordering was toegewezen tot een bedrag van ƒ 300,. Verder berichtte de griffie dat verzoeker om zijn vordering te innen zich rechtstreeks diende te richten tot de veroordeelde, dan wel tot een deurwaarder. Naar aanleiding van de ontvangst van deze grosse schreef verzoeker aan de president van de rechtbank op 25 april 1996 onder meer het volgende:         "Op 18 april 1996 ontving ik dan de vonnisuitspraak (...). Bij deze verzoek ik u mij mee te delen (...) bij welke instantie, gebouw en vestigingsplaats ik een bezwaarschrift kan indienen tegen de afgegeven beslissing c.q. uitspraak van 26 februari 1996.          In de gedane uitspraak mis ik de termijn waar binnen ik bezwaar kan aantekenen. Tijdens de zitting heb ik m.i. duidelijk gemaakt dat de geleden immateri le schade niet ƒ 350, was maar tenminste ƒ 1000, hetgeen overigens ook te lezen was in het PV. Doch de rechter wilde de zaak niet schorsen of aanhouden totdat de getuigenverklaringen aanwezig waren. Ik moest eerst het vonnis afwachten en daarna kon ik in beroep gaan. Gaarne verzoek ik per omgaande een door u toegezegd formulier (...) aan mij toe te zenden, zodat de zaak nu naar eerlijkheid en zorgvuldigheid nu eindelijk eens kan worden afgehandeld. Als laatste merk ik op dat u twee bedragen hanteert, t.w. ƒ 350, in uw beslissing (...) en ƒ 300, in een geschreven bijlage."9. Bij brief van 23 april 1996 berichtte het arrondissementsparket te Zwolle verzoeker dat zijn vordering in de strafzaak tegen de verdachte W. voor een bedrag van ƒ 350, was toegewezen, en dat verzoeker zelf was belast met de inning van dit bedrag. Het parket deelde hierbij mee dat indien de veroordeelde niet vrijwillig zou betalen, verzoeker met het afschrift van het vonnis naar een deurwaarder kon gaan met het verzoek om voor de tenuitvoerlegging te zorgen. Eveneens bij brief van 23 april 1996 berichtte het arrondissementsparket verzoeker dat de dagvaarding van de tweede verdachte, de heer S., nietig was verklaard, en dat deze verdachte opnieuw zou worden gedagvaard.

10. Op 9 mei 1996 berichtte het parket verzoeker op zijn brief van 26 februari 1996 (hiervoor vermeld onder A.6.) dat hij tegen de beslissing van de strafrechter hoger beroep kon instellen bij de civiele rechter. Hierover was verzoeker volgens het parket mondeling ge nformeerd door mr. Ka. Het parket deelde verder mee dat hoger beroep binnen een termijn van drie maanden diende te worden ingesteld, zodat verzoeker dit beroep tot 26 mei 1996 kon instellen. Het parket raadde verzoeker aan zich tot een advocaat of een bureau voor rechtshulp te wenden. Verder berichtte het parket dat verzoekers schadevordering in de strafzaak tegen de verdachte S. eveneens zou worden behandeld. Het parket raadde verzoeker aan om bij deze zitting aanwezig te zijn, zodat hij eventuele vragen over zijn schadevordering zou kunnen beantwoorden.11. Op 8 mei 1996 berichtte de president van de arrondissementsrechtbank te Zwolle verzoeker op zijn brief van 25 april 1996 (zie hiervoor onder A.8.) dat voor verzoeker de mogelijkheid bestond dat op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep in te stellen. Verder berichtte de president dat het in het algemeen niet op de weg van de rechtbank lag om advies te geven in dit soort kwesties. Hij gaf verzoeker in overweging om zich tot een advocaat of een bureau voor rechtshulp te wenden. Verder deelde de president mee dat indien de appeltermijnen voor een gewoon civielrechtelijk vonnis zouden gelden, deze termijn drie maanden bedroeg.12. Verzoeker deelde in zijn brief van 31 mei 1996 aan de president van de rechtbank te Zwolle onder meer het volgende mee:         "Op 9 mei 1996 ontving ik uw brief, gedateerd 8 mei 1996 (...).          (...)          (U; N.o.) geeft mij het advies om eventueel een advocaat c.q. bureau voor rechtshulp in te schakelen. Alhoewel de kwestie voor mij duidelijk en helder voorkomt, heb ik mij uiteindelijk (...) gewend tot het bureau voor rechtshulp.          Na ruim 1 uur de gehele kwestie te hebben toegelicht, moet ik constateren (...) dat deze instelling voor mij weinig kan betekenen. Men deelde mij mee, dat ik waarschijnlijk in Arnhem (?) Hoger Beroep kan instellen.          Verder zou ik verplicht zijn om mij bij te laten staan door een procureur, die mij als procederende partij zou moeten vertegenwoordigen. Doch de kosten hiervoor zouden geheel voor mijn rekening komen c.q. (zou ik; N.o.) voor moeten schieten.          Gezien de kosten/baten raadde men mij af om deze zaak door te zetten. Los van het feit dat volgens u voor het geding geen vast recht zal worden gevraagd. In de brief van 9 mei 1996 wordt

gesteld, dat ik tot 26 mei 1996 hoger beroep kan instellen. Hoe men aan deze datum komt is mij niet geheel duidelijk. Tijdens de zitting van 26.2.96 is deze termijn niet genoemd en in een later telefoongesprek op dezelfde dag (14.45 uur), (...) werd mij kortaf meegedeeld dat ik eerst de uitspraak maar moest afwachten, en dan middels een formulier, welke ik ondanks herhaalde verzoeken op 27.2.96 en 19.4.96 (gespr. met dhr H.) nimmer mocht ontvangen, bezwaar c.q. beroep moet instellen.          Ook in op 1841996 ontvangen beslissing, m.b.t. de mondelinge uitspraak/vonnis van 26.2.96, vind ik geen toevoeging (tekst) en of bijlagen, waarin vermeld staat dat ik binnen 3 maanden na uitspraak c.q. 3 maanden na ontvangst van de afgegeven beslissing, welke ik op 18.4.96 ontving, in hoger beroep kan gaan en bij welke instantie dit tijdig moet geschieden. (...)          Het ware m.i. duidelijker geweest, indien de afgegeven mondelinge uitspraak, welke ik op 18.4.96 per post mocht ontvangen, gedateerd zou zijn geweest en men m.b.t. het beroep instellen hiernaar verwijst. Nu vooreerst verneem ik via de brieven van 8.5.96 en 9.5.96 dat ik uiterlijk tot 26 mei 1996 hoger beroep kan instellen.          Verder adviseerde het bureau mij om de rechtbank te vragen of zij het ontbrekende bedrag t.b.v. vordering (ƒ 700,) alsnog op zou willen nemen in de nieuwe zaak tegen S."13. Op 11 juni 1996 berichtte de president van de rechtbank verzoeker onder meer dat het in zaken als die van verzoeker niet was voorgeschreven en ook niet gebruikelijk was om aan te geven voor wie welke beroepstermijnen golden. De president verwees verzoeker nogmaals naar een bureau voor rechtshulp.14. Op 9 juni 1996 diende verzoeker een klacht in bij het Ministerie van Justitie. In zijn brief deelde verzoeker onder andere mee dat de procedure traag en onzorgvuldig verliep, dat de informatievoorziening matig tot slecht was te noemen, en dat hij al veel extra kosten had moeten maken. Bij zijn klachtbrief zond verzoeker onder meer de hiervoor onder A.1. tot en met 13. weergegeven stukken mee.15. Op 10 juli 1996 berichtte het Ministerie van Justitie verzoeker op zijn klacht onder meer het volgende:         "In antwoord op uw brief (van 9 juni 1996; N.o.) bericht ik u dat ik van oordeel ben dat uw klacht niet gegrond is. Om deze reden ben ik ook niet bereid u een tegemoetkoming toe te kennen. Hieronder zal ik mijn beslissing nader toelichten.

         Uit uw brief maak ik op dat u slachtoffer bent geworden van een verkeersongeval. U hebt zich als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd en uw vordering op de verdachte ter zitting toegelicht. De rechter heeft evenwel besloten om u een lager bedrag aan schadevergoeding toe te kennen dan het bedrag dat u gevorderd had. De rechterlijke macht is onafhankelijk. Dat wil zeggen dat ik niet bevoegd ben invloed uit te oefenen op de inhoud of de totstandkoming van vonnissen. Ook kan ik een vonnis niet wijzigen. Dit zou alleen kunnen door een hogere rechter in het houden van een procedure van hoger beroep.          Op grond van artikel 421 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering had u in beroep kunnen gaan bij het gerechtshof te Leeuwarden tegen de uitspraak van de rechter. De beroepstermijn bedraagt 3 maanden. Dit is u ook meegedeeld door zowel de president van de rechtbank als de officier van justitie. Deze termijn is inmiddels echter verlopen. Dit betekent dat de uitspraak voor u onherroepelijk is geworden. U zult zich hier dan ook bij moeten neerleggen.          Met betrekking tot uw klacht over de officier van justitie en slachtofferzorg, merk ik op dat mij uit de door u meegezonden bijlagen is gebleken dat zowel de officier van justitie als slachtofferzorg u tijdig en juist hebben ge nformeerd over uw mogelijkheden. Zelfs de president van de rechtbank heeft u een schriftelijke toelichting gegeven. De officier heeft u tevens een mondelinge toelichting gegeven. Het is juist dat u door hen bent verwezen naar het Bureau voor Rechtshulp voor juridische bijstand. Dit is de instantie waar u advies kunt vragen over juridische problemen."16. Op 25 juni 1996 informeerde het arrondissementsparket te Zwolle verzoeker erover dat de strafzaak tegen de verdachte S. op 9 september 1996 zou worden behandeld. Op de zitting van 9 september 1996 werd de behandeling van deze strafzaak aangehouden. In een brief van 11 september 1996 berichtte het parket verzoeker vervolgens dat de officier van justitie niet tijdig op de hoogte was geweest van deze aanhouding om verzoeker daarover tijdig te kunnen informeren. In een brief van 18 september 1996 deelde het parket verzoeker mee dat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte S. zou plaatsvinden op de terechtzitting van 30 september 1996. In een brief van 27 september 1996 waarschuwde het parket verzoeker voor de mogelijkheid dat de zaak niet op 30 september 1996 zou worden behandeld.

17. De politierechter hield de behandeling van de strafzaak op 30 september 1996 aan. In het procesverbaal van deze zitting is vermeld dat de politierechter constateerde dat de verdachte niet was verschenen. Verder is daarin vermeld dat de rechter de zitting waarnam voor de politierechter die de zaak zou behandelen, omdat deze laatste wegens ziekte afwezig was en dat de politierechter vervolgens het onderzoek op de terechtzitting schorste, omdat hij zich niet op de zaak had kunnen voorbereiden.18. Bij brief van 30 september 1996 deelde verzoeker aan het Ministerie van Justitie mee dat hij op die dag opnieuw voor niets ter zitting was verschenen, nadat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte S. al eerder, op 9 september 1996, was aangehouden. Verzoeker ontkende dat hij voornoemde brief van 27 september 1996 van het parket had ontvangen. Hij had deze brief op 30 september 1996 persoonlijk op het parket opgehaald. Verder uitte verzoeker tegenover het Ministerie van Justitie de volgende bezwaren tegen de reactie van het Ministerie van 10 juli 1996:"A. Op 9 januari 1996 heb ik zelf actie ondernomen en middels mijn brief gevraagd, hoe lang ik nog moet wachten, wanneer deze zaak nu eens wordt afgehandeld. Nimmer mocht ik eerder een bevestiging hierover ontvangen. (TIJDIG).                   (...)          C.       Men stelt verder in de brief van 25.1.96 (zie hiervoor onder A.3.; N.o.) dat het juridisch niet mogelijk is om mijn geleden schade via de strafzaak middels de strafrechter bij de verdachte te verhalen. Alleen via civiele procedure zou dit mogelijk zijn?? (ONJUISTE INFORMATIE)                   (...)          D.       In beide brieven van 25.1.96 en 12.2.96 werd een verkeerd (vermeld werd 12.30) tijdstip vermeld, m.b.t. de aanvang van de zitting op 26.2.96. Zie mijn brief van 26.2.96. (zie hiervoor onder A.6.; N.o.) De zitting ving pas 1 uur later aan. (ONJUISTE INFO).          E.       Zoals ik bij punt C. vermeld heb, kon de schade niet gezamenlijk meegenomen worden. Nadat ik op 30.1.96 opnieuw een brief stuurde met deze gegevens, ontving (ik; N.o.) nu ineens per brief van 12.2.96 de mededeling dat alsnog de vordering tot schadevergoeding gevoegd is in het strafproces, zonder verder excuus of dat men mij onjuist heeft ge nformeerd (FOUT/ONVOLLEDIGE INFO).          G.       Verder werd ik in beide brieven van 25.1.96 en 12.2.96 niet volledig ge nformeerd met het gegeven "Ik raad u aan om bij de zitting aanwezig te zijn", doch alleen werd mij meegedeeld dat ik de zaak als belangstellende kon bijwonen. Nu werd ik op 26.2.96 zo voor de leeuwen gegooid en werd ik ondervraagd

als een verdachte i.p.v. eisende/benadeelde partij (ONVOLLEDIGE INFO).                   (...)          J.       Op de zitting van 26.2.96 werd mij meegedeeld dat ik ƒ 350, terug kon vorderen (...). Ik moet dit zelf regelen, terwijl volgens mij de wet Terwee hierin voorziet c.q. regelt of zal regelen dat het geld via de rechtbank totaal met geldboete ge nd zal gaan worden. ONJUISTE INFO?          K.       Zie mijn brief van 4.3.96 (zie hiervoor onder A.7.; N.o.) m.b.t. bezwaar aantekenen omtrent de vonnisuitspraak. Mij werd ter zitting op 26.2.96 meegedeeld, dat ik eerst het vonnis moest afwachten. Doch nimmer mocht ik informatie van de rechtbank (dhr. H.) terugontvangen, ondanks alle toezeggingen dat men e.e.a. zou uitzoeken. Op 19.4.96. heb ik weer zelf gebeld en gespr. met dhr H. en gevraagd waarom ik niets hoor.                   Men wist niets meer en hij zal het opnieuw uitzoeken. Ook deze persoon belde niet terug?? (INFO VERSTREKKING).          L.       Op 15.4.96 opnieuw brief verzonden naar Arrondiss. en gevraagd wanneer de (schriftelijke) bevestiging van het vonnis nu eens komt (...). TIJDIG!          M.       Op 18.4.96 ontving ik dan eindelijk (dus 1 jaar later) een ongedateerde (ONVOLLEDIG INFO) soort beschikking c.q. mondelinge uitspraak met gedeeltelijke toewijzing. Formeel zou men dan denken, kan men vanaf datum ontvangst in verzet gaan (hoger beroep aantekenen) binnen 3 maanden.                   Ook op 18.4.96 ontving (ik; N.o.) (gedateerd 17.4.96) een getypte bijlage (standaard stencil) (zie hiervoor onder A.8.; N.o.), hier stond weer een ander bedrag ƒ 300, (i.p.v. ƒ 350,) op hetgeen mij toegewezen zou zijn. Ik moest mij rechtstreeks wenden tot de veroordeelde en eventueel gemaakte kosten komen nu weer voor mijn eigen rekening (incassokosten e.d.), terwijl in het vonnis weer stond, dat de kosten door de benadeelde partij gemaakt voor rekening van de verdachte komen, m.b.t. de tenuitvoerlegging (ONDUIDELIJKE INFO).          N.       Op 25.4.96 opnieuw een brief gericht aan het Arrondiss. Vervolgens ontving ik op dezelfde dag, 2 brieven gedateerd 23.4.96, (zie hiervoor onder A.9.; N.o.) waarin mij nog steeds (schriftelijk) niet duidelijk is gemaakt dat ik binnen 3 maanden na uitspraak en of 3 maanden na ontvangst in hoger beroep kan gaan.                   Achteraf volgens informatie kan dit pas boven de f 2500,?                   (...)          O.       Uiteindelijk ontving ik dan op 10.5.96, twee brieven gedateerd 8.5.96 en 9.5.96 (zie hiervoor onder A.10 en A.11.; N.o.) van Mr. M. (de president van de arrondissementsrechtbank te Zwolle; N.o.) met opnieuw niet de juiste informatie.

De eerste brief is uiterst vaag. Ik kan in hoger beroep komen staat er, echter m.i. na ontvangst beslissing en niet direct 3 maanden na de mondelinge gedane uitspraak. Mij is uitdrukkelijk op 26.2.96 meegedeeld dat ik de dagvaarding af moest wachten en een formulier op moest halen. Zie nogmaals mijn brief van 26.2.96. Het formulier dat ik ook nimmer mocht ontvangen (INFORMATIE VERSTREKKING?). Nimmer werd mij op 26.2.96 meegedeeld dat de termijn van 3 maanden inging, gerekend vanaf 26.2.96, dit in tegenstelling tot het gegeven in de brief van 9.5.96. Zie mijn brief van 31.5.96. (zie hiervoor onder A.12.; N.o.)"19. Bij brief van 22 oktober 1996 antwoordde het College van procureurs-generaal verzoeker namens de Minister van Justitie dat verzoekers brief van 30 september 1996 geen aanleiding gaf om het standpunt, zoals verwoord in de brief van 10 juli 1996, (zie hiervoor onder A.15.; N.o.) te wijzigen.20. Verzoeker zond een afschrift van zijn brief van 30 september 1996 aan het Ministerie van Justitie aan de Nationale ombudsman. Vervolgens richtte verzoeker zich bij brieven van 1 en 25 november 1996 tot de Nationale ombudsman. Naar aanleiding van deze laatste brief stelde de Nationale ombudsman een onderzoek in. Nadat dit onderzoek was ingesteld, richtte verzoeker zich op 24 januari 1997 tot de Nationale ombudsman met de volgende aanvulling op zijn klacht:         "Op 21 januari 1997 ontving ik een schrijven van de Arrondissementsrechtbank. (...) (In deze brief schreef de president van de arrondissementsrechtbank verzoeker onder meer: "Verder vraag ik u in kennis te willen stellen van de naam van de advocaat van de heer S. als hij die ten minste heeft."; N.o.)          Naar aanleiding van deze brief heb ik op 22197 getracht telefonisch duidelijkheid te krijgen over de opnieuw onjuiste verstrekte informatie. Ik kreeg eerst de centrale, waar ik aangaf dat ik de secretaresse van Mr. M. (de president van de arrondissementsrechtbank; N.o.) wens te spreken. Daar ongeveer 5 min wachten, kwam ik weer terug bij een ander persoon, die van niets wist. Vervolgens de mededeling dat men mijn zaak niet kende bij Slachtofferzorg. Meegedeeld dat mijn zaak overbekend moet zijn bij Mevr. O. en/of G. van deze afdeling Slachtofferzorg. Niets bekend: zei men opnieuw??          Vervolgens opnieuw gevraagd naar de assistent van M. Inmiddels kwam men er achter dat het om Mevr. Wa. zou gaan, die op dat moment in gesprek zou zijn. Indien men een leesbare naam en doorkiesnr. vermeld had in de brief van 21.1.97 dan ware dit voor mij en de centrale duidelijk geweest.

         Gevraagd of zij mij terug kon bellen, omdat ik nu inmiddels 10 minuten verder ben en nog niet verder ben gekomen. Kan niet zei men kortaf. Waarop ik reageerde dat dit nu niet echt cli ntgericht is te noemen, daar ten eerste ik aan het begin van het gesprek duidelijk naar de betreffende afdeling vroeg. In de brief van 21.1.97 wordt aan mij gevraagd of ik de rechtbank in kennis wil stellen van de naam van de advocaat van de verdachte, voor zover die er zou zijn. Deze vraag bevreemdt mij ten zeerste. (...) Volgens mevrouw Wa. is deze brief niet juist en heeft Mr. M. aan V./B. (een officier van justitie en een rechter te Zwolle; N.o.) gevraagd om mij in te lichten over de advocaat, voorzover die wel bestaat of bestaan heeft????? Gezegd dat ik het na 15 minuten telefoneren, nu zat ben. Opnieuw 15 min. telefoonkosten, die voorkomen hadden kunnen worden."21. Op 7 april 1997 deed de politierechter te Zwolle uitspraak in de zaak tegen de verdachte S. Deze werd onder meer veroordeeld wegens overtreding van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a. van de Wegenverkeerswet 1994, en tot betaling aan verzoeker, als benadeelde partij, van ƒ 700,-.. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren uit diens hiervoor, onder A., opgenomen brieven.. Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie verwees in haar reactie van 26 februari 1997 op de klacht naar het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zwolle van 12 februari 1997. De Minister deelde mee dat zij zich kon verenigen met het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie ten aanzien van de klacht over het arrondissementsparket.2. Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zwolle van 12 februari 1997 hield onder meer het volgende in:         "Klachtomschrijving:                  Het arrondissementsparket te Zwolle heeft verzoeker niet uit eigen beweging ge nformeerd over het verloop van de strafprocedure.          Toelichting O.M. Zwolle:                  Direct nadat verzoekers brief met de mededeling, dat hij zich als benadeelde partij in het strafproces wilde voegen, was ontvangen heeft het parket hem het voegingsformulier en de

brochure "Voegen in het strafproces" (...) (zie

Achtergrond

onder 2.3.; N.o.) toegezonden. In deze brochure staat informatie over het verloop van de strafprocedure voor wat betreft de behandeling van verzoeken om schadevergoeding.                   Daarnaast heeft het parket uit eigen beweging verzoeker periodiek schriftelijk ge nformeerd over het verloop van de strafprocedure en de stand van zaken daarin (...) (De hoofdofficier van justitie verwees hierbij onder meer naar de volgende bijlagen bij zijn ambtsbericht: een brief van 25 januari 1996 en een brief van 12 februari 1996, hiervoor vermeld onder A.3. en A.4.; twee brieven van 23 april 1996, hiervoor vermeld onder A.9.; een brief van 25 juni 1996, een brief van 11 september 1996, en een brief van 18 september 1996, hiervoor vermeld onder A.16.; N.o.)                   In de periode tussen 25 juni en 11 september 1996 is verzoeker zijdens het parket een enkele keer mondeling ge nformeerd.          Advies Hoofdofficier parket Zwolle:                  De klacht ware als niet gegrond aan te merken.          Klachtomschrijving:                  In de brieven van 25 januari (1996; N.o.) en 12 februari 1996 aan verzoeker staat niet vermeld, dat hij op de zitting zou kunnen worden ondervraagd.          Toelichting O.M. Zwolle:                  In deze brieven is aan de heer K. (verzoeker; N.o.) meegedeeld, dat hij de zitting als belangstellende c.q. betrokkene kon bijwonen. De heer K. heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en heeft zich als benadeelde partij bij de bode van de zittingszaak gemeld. Het komt regelmatig voor dat de rechter, de officier van justitie of de raadsman informatie over onderdelen van de schadevergoedingsvordering wenst en in dat geval de ter zitting aanwezige benadeelde partij om enige toelichting vraagt. Er is in dat kader geen sprake van ondervragen, zoals verzoeker stelt en het wellicht zo heeft ervaren, doch de benadeelde partij wordt door het geven van de gevraagde toelichting de mogelijkheid geboden eventuele onduidelijkheden met betrekking tot zijn schadevergoedingsvordering weg te nemen, hetgeen in zijn belang is.                   Hoewel naar mijn mening een ter zitting aanwezige benadeelde partij kan verwachten dat hem/haar ter zitting vragen aangaande diens vordering kunnen worden gesteld, overweeg ik in de desbetreffende (standaard)openingsbrief een passage op te

nemen, waarin wordt meegedeeld dat tijdens de behandeling van de strafzaak door de rechter, de officier van justitie of de raadsman van de verdachte aan de benadeelde om toelichting op de schadevergoedingsvordering kan worden gevraagd of hem/haar daarover vragen kunnen worden gesteld.          Advies Hoofdofficier parket Zwolle:                  De klacht ware als niet gegrond aan te merken voor wat betreft het niet in de brieven vermeld staan van ondervraging op de zitting. Indien in plaats van "ondervraging" bedoeld wordt "het geven van toelichting" ware de klacht als gegrond aan te merken.          Klachtomschrijving:                  In de brieven van 25 januari (1996; N.o) en 12 februari 1996 aan verzoeker staat niet vermeld, op welke wijze de hem toegewezen schadevergoeding kan worden ingevorderd.          Toelichting O.M. Zwolle:                  In de brief van 25 januari 1996 (...) wordt aangegeven welke mogelijkheden er zijn om de schade op de verdachte(n) te verhalen, alsmede bij welke instanties daarover inlichtingen kunnen worden verkregen.                   In de brief van 12 februari 1996 (...) wordt verwezen naar de meegezonden informatie over de wettelijke regeling t.a.v. de schadevordering in casu de brochure "Voegen in het strafproces" (...). In deze brochure staat met name (...) bij Het vonnis vermeld op welke wijze de toegewezen schadevergoeding kan worden ge nd.                   Bovendien heeft het parket bij brief van 23 april 1996 (...) verzoeker meegedeeld op welke wijze hij de toegewezen schadevergoedingsvordering kan executeren.          Advies Hoofdofficier parket Zwolle:                  De klacht ware als niet gegrond aan te merken.          Klachtomschrijving:                  In de brieven van 25 januari (1996; N.o.) en 12 februari 1996 aan verzoeker staat een onjuist tijdstip van de aanvang van de zitting vermeld.          Toelichting O.M. Zwolle:                  In de brieven van 25 januari (1996; N.o.) en 12 februari 1996 is aan verzoeker meegedeeld, dat de strafzaak op 26 februari 1996 om 12.30 uur zal behandeld worden. In zijn brief van 30 september 1996 stelt verzoeker, dat de zitting pas n uur

later dus om 13.30 uur aanving. Echter in de marge van (...) eerdergenoemde brief van 12 februari 1996 (...) heeft verzoeker aangetekend, dat de behandeling om 13.00 uur begon (...) (zie hiervoor onder A.4.; N.o.).                   Ondanks een zo zorgvuldig mogelijke tijdplanning bij het samenstellen van de zitting is het niet altijd te voorkomen, dat strafzaken op een later tijstip worden behandeld dan het op de oproeping of dagvaarding vermelde tijdstip. Enige uitloop met name tegen het einde van de zitting van 30 minuten is nog acceptabel.          Advies Hoofdofficier Zwolle:                  De klacht ware als gegrond aan te merken in het geval dat de behandeling eerst om 13.30 uur begon.          (...)          Klachtomschrijving:                  Het arrondissementsparket heeft verzoeker niet tijdig op de hoogte gesteld van het feit, dat de strafzaak tegen de tweede verdachte niet op de zitting van 30 september 1990 (1996; N.o.) zou worden behandeld, zodat hij voor niets op deze zitting was verschenen.          Toelichting O.M. Zwolle:                  Bij controle op vrijdag 27 september 1996 werd vastgesteld, dat de akte van uitreiking van de naar de verdachte gezonden oproeping nog niet op het parket terug was. Omdat daardoor de kans bestond, dat de behandeling van diens strafzaak op maandag 30 september 1996 geen doorgang zou vinden, is op die vrijdag een aantal keren geprobeerd verzoeker telefonisch te bereiken om hem daarvan mededeling te doen. Verzoeker bleek echter steeds niet thuis te zijn.                   Diezelfde vrijdagmiddag is daarover nog een brief aan verzoeker ter post bezorgd (...) (zie hiervoor onder A.16.; N.o.). Deze brief zou normaal gesproken de volgende dag zaterdag 28 september 1996 bij verzoeker bezorgd moeten zijn, doch blijkens diens verklaring is dat niet het geval geweest. Ter zitting bleek dat de oproeping wel aan de verdachte was uitgereikt, doch dat deze niet was verschenen. Dat behoefde geen beletsel te zijn om diens strafzaak niet te behandelen en dat is blijkens het proces-verbaal (van de; N.o.) terechtzitting (...) (zie hiervoor onder A.17.; N.o.) ook niet de reden voor de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting geweest.

         Advies Hoofofficier parket Zwolle:                  Gelet op de herhaalde pogingen om verzoeker tijdig op de hoogte te stellen en de uiteindelijke reden van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting ware de klacht als ongegrond aan te merken.". Reactie van verzoeker1. Verzoeker deelde op 2 april 1997 op de reactie van de Minister van Justitie van 26 februari 1997 onder meer het volgende mee:         "1. De folder(boekje), voegen in het strafproces, is niet bij de brief van 12.2.96 toegevoegd, doch ik ontving destijds slechts een voegingsformulier, die ik op 14.2.96 terug gezonden heb.          Op 4 maart 1996 heb ik dit boekje zelf opgehaald en eveneens op deze dag heb ik een brief verzonden, c.q. afgegeven. In zoverre kon ik pas op 4.3.96 kennis nemen van de procedure en invordering e.d. (...)          2. Met betrekking tot de gemiste informatie over het hoger beroep het volgende. In het boekje voegen in het strafproces staat dat ik in sommige gevallen (...) zelf in hoger beroep kan gaan. Het moet dan wel gaan (men heeft waarschijnlijk een drempel willen inbouwen) om een bedrag van minimaal ƒ 2500,. M.a.w. voor mij geldt deze beroepsmogelijkheid m.i. niet, terwijl mr. Ka. mij op 26.2.96 meedeelde dat ik het vonnis moet afwachten en op grond van artikel 421 (van het Wetboek van Strafvordering; N.o.), hoger beroep kan instellen.??          Onder sub 3 en 4 van artikel 421, staat weer dat indien de gevorderde schadevergoeding (was ƒ 1000,), nu ƒ 350, (vonnis 26.2.96), plus ƒ 700, (nog geen vonnis uitspraak) en de daarbij behorende gemaakte extra kosten gerekend vanaf 26.2.96 tot nader te bepalen datum niet wordt of zal worden toegewezen, ik alsnog hoger beroep zou kunnen instellen. Dus e.e.a. in tegenstelling van hetgeen in het boekje voegen in het strafproces staat??          3. De terechtzitting op 26.2.96 is om ongeveer 13.25 aangevangen, dus inderdaad zoals ik eerder schreef, 1 uur na het vermelde tijdstip van 12.30, vermeld in de brieven van 25.1.96 en 12.2.96.          Note: in de brief van 12.2.96. (aanvulling met pen) heb ik slechts aangetekend dat volgens de dienstdoende bode (had lijst met zittingen) de casus niet op 12.30 uur, maar om 13.00 uur zou voorkomen. Totaal heb ik dus ongeveer 55 minuten gewacht.          Verder wil ik nog enkele kanttekeningen plaatsen, dit n.a.v. de brief van 26.2.97 van het Ministerie van Justitie aan u, als Ombudsman.

         Klachtenomschrijving nr 1) Het Arrondissement heeft mij voor een deel wel uit eigen beweging ge nformeerd, doch of te laat of niet geheel volledig (...)          Klachtenomschr. nr 2) in de brief van 25.1.96 staat niet vermeld, dat ik op de zitting van 26.2.96 mogelijk een toelichting zou moeten geven en of vragen aan mij gesteld zouden worden. Vervolgens lees ik later in het boekje (4.3.96), dat men in principe niet op de zitting aanwezig behoeft te zijn, wanneer men zich als benadeelde gevoegd heeft, voordat de zitting plaatsvindt, tenzij de rechter mij oproept.          Verder staat (...) in de brief van 25.1.96 dat de meervoudige kamer twee weken later een uitspraak (om 10.00 uur) zal doen.??          (...)          Klachtenomschr. nr 3) Vooreerst op 4.3.96 kon ik weten, op welke wijze ik de vordering op de verdachte(n) kon verhalen.          (...)          Klachtenomschr. nr 5) Los van het feit wie wat verstuurt, lijkt de verzending van de grosse te laat of zijn de eerdere toezeggingen niet juist. (...)          Het is mij nog steeds niet duidelijk in hoeverre men nu wel of niet hoger beroep (f 2500, grens) kan instellen, tegen het vonnis, c.q. gedeeltelijke weigering (f 700, plus overige kosten e.d.) waarvan nog een vonnis uitspraak op mogelijk 7 april 1997 moet volgen tegen de andere verdachte t.w. dhr S.          Klachtenomschr. nr 6) men heeft destijds informatie verstrekt die niet juist is geweest en verder zijn toezeggingen niet nagekomen. Ook hier weer los van het feit, om welke afdeling het hier gaat of wie wat zou moeten versturen aan mij. Ik ben destijds door mr Ka. doorverwezen naar de bewuste kamer, c.q. afdeling. Wellicht is een kleinere, heldere organisatie structuur hier op zijn plaats. De regering heeft het steeds over een loketgedachte en een heldere wetgeving, doorlooptijden van diverse zaken moeten korter, etc.          Klachtenomschr. nr 7) (...) Ik was (...) inderdaad niet thuis te bereiken, omdat ik gelukkig nog werk (heb). Het telefoonnr. van mijn werk heeft men destijds ook van mij ontvangen. Zie mijn brief van 4.3.96, links onderaan (waar verzoeker het telefoonnummer van zijn werk heeft vermeld; N.o.).          Als laatste wil ik opmerken, dat ik nog steeds niet weet en of ge nformeerd ben of de tweede verdachte, dhr. S., nu wel of geen advocaat heeft genomen."2. Verzoeker liet op 26 mei 1997 telefonisch weten dat de zitting op 7 april 1997 had plaatsgevonden en dat de rechter zijn vordering had toegewezen. Ondanks het feit dat hij enige tijd had moeten wachten, was verzoeker tevreden over de wijze waarop de rechter zijn zaak had behandeld.

D. Het standpunt van betrokken ambtenaar H. Betrokken ambtenaar H. reageerde op 14 april 1997 op de klacht. Hij verwees in zijn reactie naar het ambtsbericht van de co rdinator van de strafsector van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 april 1997, hierna weergegeven onder E.3. H. deelde mee dat hij zich met dit ambtsbericht kon verenigen.. De reactie van de Minister van Justitie1.1. Op 21 maart 1997 stelde de Nationale ombudsman een aantal nadere vragen aan de Minister van Justitie. In haar reactie van 28 mei 1997 op een aantal klachtonderdelen en op de nadere vragen, verwees de Minister van Justitie naar ambtsberichten van de hoofdofficier van justitie te Zwolle van 20 maart 1997 en 28 april 1997, waarin deze nadere vragen zijn vermeld, en naar een ambtsbericht van de co rdinator van de strafsector van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 april 1997.1.2. De Minister deelde ten aanzien van het klachtonderdeel over de mededeling in de brief van 25 januari 1996 dat verzoeker zijn schade niet op de verdachten zou kunnen verhalen, en ten aanzien van de informatieverstrekking in de periode voordat verzoeker zich op 9 januari 1996 tot het parket richtte, het volgende mee. Ondanks het feit dat het parket aan de verdachte S. overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet (zie

Achtergrond

onder 3.9.; N.o.) had telastegelegd, had de politierechter verzoekers civiele vordering toegewezen. De Minister liet weten dat uit navraag bij de hoofdofficier van justitie was gebleken dat hij de klacht gegrond achtte, voor zover het strafbare feit, als gevolg waarvan verzoeker rechtstreeks schade had ondervonden, niet in de parketadministratie was ingeschreven, en als gevolg daarvan slechts het hiervoor genoemde strafbare feit was telastegelegd. Volgens de Minister was uit het ambtsbericht van de hoofdofficier gebleken, dat verzoeker als gevolg daarvan niet was ge nformeerd over de mogelijkheden om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces.1.3. De Minister deelde ten aanzien van het klachtonderdeel dat het parket verzoeker niet voortvarend en niet toereikend had ge nformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, mee dat zij dit klachtonderdeel ongegrond achtte. De Minister berichtte op dit punt dat haar was gebleken dat verzoeker uitgebreid was ge nformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep ingevolge artikel 421, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering (zie

Achtergrond

onder 3.4.; N.o.), en dat hem hierbij verschillende malen was meegedeeld dat hij verplicht was tot procesvertegenwoordiging.

1.4. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het telefoongesprek dat verzoeker op 22 januari 1997 met personeel van de telefooncentrale heeft gevoerd, deelde de Minister mee dat zij zich onthield van een oordeel, omdat zij niet beschikte over nadere gegevens over de wijze waarop dit telefoongesprek precies was verlopen.1.5. Ten aanzien van de vraag aan de Minister of zij een termijn van zeven weken voor het verstrekken van een grosse van het vonnis aanvaardbaar achtte, deelde de Minister onder meer mee:         "Zoals uit het ambtsbericht van de sectorco rdinator (zie hierna onder E.3.; N.o.) blijkt diende de onherroepelijkheid van het vonnis te worden afgewacht. Tevens vergt de (administratieve) afwerking van het vonnis enige tijd. Ik ben van oordeel dat in het onderhavige geval mede gezien de informatieverstrekking aan de heer K. de termijn niet onredelijk lang is. Een gemiddelde termijn van het verstrekken van een grosse van het vonnis kan ik u helaas niet noemen. Dit is mede afhankelijk van de wijze waarop een vonnis bij de strafgriffie verder wordt afgehandeld en de op dat moment beschikbare capaciteit bij de strafgriffie."1.6. Ten aanzien van de vraag om aan te geven in hoeverre de Minister in het kader van de slachtofferzorg nadat de rechter vonnis heeft gewezen, een taak zag voor het openbaar ministerie ten aanzien van het informeren van slachtoffers over de mogelijkheid van hoger beroep en de wijze waarop hoger beroep kan worden ingesteld, deelde de Minister onder meer mee:         "Uit de bij het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van 28 april 1997 gevoegde bijlage (...) (een bijlage getiteld: "BIJLAGE AFWIJZING, NIETONTVANKELIJKE CIVIELE (SCHADE) VORDERING", zie

Achtergrond

onder 1.3.; N.o.) blijkt dat in ieder geval het openbaar ministerie Zwolle in voorkomend geval reeds informatie verstrekt over de mogelijkheid van hoger beroep (ingevolge artikel 421, vierde lid Wetboek van strafvordering). Tevens heeft u mij verzocht om aan te geven in hoeverre ik het wenselijk acht om in de folder "voegen in het strafproces" (zie

Achtergrond

onder 2.3.; N.o.) nadere informatie op te nemen over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld, en eveneens over de mogelijkheid dat de rechter tijdens de zitting aan de benadeelde partij om een toelichting kan vragen. Het College van procureursgeneraal heeft mij bericht dat op dit moment door een landelijke werkgroep "slachtofferzorg" de door u genoemde folder inhoudelijk wordt bezien. Het College van procureursgeneraal heeft eerdergenoemde punten

onder de aandacht van de werkgroep gebracht. Ik zal u omtrent de uitkomsten te gelegener tijd nader berichten."2.1. Het bij de reactie van de Minister van Justitie gevoegde ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zwolle van 20 maart 1997 hield onder meer het volgende in:         "Klachtomschrijving:                  Het personeel van de telefooncentrale van het arrondissementsparket en van de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle hebben klager op 22 januari 1997 niet op voortvarende wijze te woord gestaan, toen hij telefonisch om inlichtingen vroeg.          Toelichting O.M. Zwolle:                  Klager noemt in zijn brief van 24 januari jl. functionarissen c.q. namen van personen, waarmee hij tijdens zijn telefonisch contact op 22 januari jl. gesproken heeft. Zijn telefonisch contact betrof kennelijk een verzoek om nadere uitleg van de brief van 21 januari jl. van de president van de arrondissementsrechtbank te Zwolle aan hem.                   Van die personen zijn alleen mevrouw O. en mevrouw G. werkzaam op het parket. Mevrouw Wa. is de managementassistente van de president van de arrondissementsrechtbank en de medewerkers van de telefooncentrale maken deel uit van de Facilitaire Dienst, ressorterende onder Directeur Gerechtelijke Ondersteuning (DGO).                   Mijn toelichting op de klacht beperkt zich tot de betrokkenheid daarin van mijn parket c.q. de parketmedewerksters.                   Uit de agenda van de co rdinatrice Slachtofferzorg mevrouw G. blijkt, dat zij op 22 januari 1997 het overgrote deel van de dag niet op het parket was. Mevrouw O. was toen al enige weken wegens verlof afwezig.                   Op die dag was er in ieder geval minimaal n medewerkster op de afdeling Slachtofferzorg aanwezig, waarmee klager had kunnen worden doorverbonden. Klagers zaak is bij die afdeling bekend en kan in ieder geval via drie ingangen in het computersysteem worden opgezocht: op naam benadeelde, op naam van verdachte en op het kenmerk (parketnummer). Dit nummer staat op alle in de loop van de tijd door het parket aan klager toegezonden brieven.                   Ik betwijfel of klager door de telefooncentrale inderdaad met de afdeling Slachtofferzorg is doorverbonden. In dat geval had de desbetreffende medewerkster ongetwijfeld om het par-

ketnummer gevraagd en had klager antwoord op zijn vragen gekregen.          Advies Hoofdofficier Zwolle:                  Nu het ervoor moet worden gehouden, dat klager niet met een medewerk(st)er van de afdeling Slachtofferzorg werd doorverbonden en dus niet blijkt van enige betrokkenheid van het parket of parketmedewerk(st)ers bij de bejegening, waarover de klacht gaat, ware op dit onderdeel de klacht als ongegrond aan te merken."2.2. Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van 28 april 1997, dat zich eveneens bij de reactie van de Minister van Justitie bevond, hield onder meer het volgende in:         "Vraagstelling m.b.t. gevraagde aanvullende informatie:                  Waarom heeft het parket pas op 9 mei 1996 gereageerd op verzoekers brieven van 26 februari 1996 en 4 maart 1996?          Toelichting Hoofdofficier parket Zwolle:                  De exacte reden van de lange beantwoordingstermijn is niet vast te stellen. Oorzaak zou kunnen zijn, dat het voor de beantwoording van de brieven te raadplegen strafdossier in die tussenliggende periode in verband met de afwerking door de strafgriffie van het op 26 februari 1996 tegen de mededader gewezen vonnis gedurende enige tijd niet voor het parket beschikbaar was. Dat neemt niet weg, dat aan de heer K. een ontvangstbevestiging met mededeling van latere beantwoording had moeten worden gezonden.          Vraagstelling m.b.t. gevraagde aanvullende informatie:                  Waarom is het parket in de brief aan verzoeker van 23 april 1996 niet ingegaan op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen?          Toelichting Hoofdofficier parket Zwolle:                  Indien de rechter de vordering van de benadeelde afwijst, gedeeltelijk toewijst of de vordering niet ontvankelijk verklaart, is het gebruikelijk dat zulks in het vonnis wordt opgenomen. In geval van een dergelijke melding in het vonnis zendt het parket de benadeelde als bijlage bij de brief "informatie vonnis" een bijsluiter met informatie over de mogelijkheid van hoger beroep (...) (zie de bijlage, vermeld in

Achtergrond

onder 1.3.; N.o.).                   Echter in het vonnis van 26 februari 1996 (...) stond over de gedeeltelijke toewijzing niets vermeld, op grond waarvan het

parket de heer K. de voor die situatie gebruikelijke brief zond (...) (de hoofdofficier verwees hier naar het vonnis van 26 februari 1996; N.o.).                   Met de brief van 9 mei 1996 heeft het parket de heer K. ge nformeerd over diens mogelijkheid hoger beroep in te stellen (...).          Vraagstelling m.b.t. gevraagde aanvullende informatie:                  In hoeverre ziet u het als een taak van het Openbaar Ministerie in het kader van slachtofferzorg nadat de rechter vonnis heeft gewezen, ten aanzien van het informeren van slachtoffers over de mogelijkheid van hoger beroep en ten aanzien van de wijze, waarop hoger beroep kan worden ingesteld?          Toelichting Hoofdofficier parket Zwolle:                  Al geruime tijd informeert het parket het slachtoffer d.m.v. een bijsluiter bij de brief "informatie vonnis" over de mogelijkheid van hoger beroep, indien diens vordering wordt afgewezen, gedeeltelijk wordt toegewezen of indien deze niet ontvankelijk wordt verklaard (...) (zie

Achtergrond

onder 1.3.; N.o.).          Klachtomschrijving:                  Het parket heeft in de brief van 25 januari 1996 aan verzoeker meegedeeld, dat deze diens schade niet op de verdachten zou kunnen verhalen.          Toelichting Hoofdofficier parket Zwolle:                  De schade aan de auto van verzoeker is ontstaan als rechtstreeks gevolg van een aanrijding, voortkomende uit een overtreding van een verkeersvoorschrift. Voor die overtreding werd de veroorzaker niet als verdachte in de parketadministratie ingeschreven, doch voor het verlaten van de plaats van het ongeval.                   Art. 51a Sv (zie

Achtergrond

onder 3.1.; N.o.) bepaalt, dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.                   Daar de veroorzaker van de schade niet voor de onderliggende verkeersovertreding waarvan de aanrijding het rechtstreeks gevolg was als verdachte in parketadministratie werd ingeschreven, maar voor het te vervolgen delict van art. 7, 1e lid, onder a van de Wegenverkeerswet (zie

Achtergrond

onder 3.9.; N.o.), zijnde het verlaten van de plaats van het ongeval, is verzoeker abusievelijk en te automatisch die mededeling gedaan.

                  Dit is tevens de oorzaak geweest van het feit, dat aan verzoeker voorafgaande aan de ontvangst van diens brief van 9 januari 1996 geen informatie is verstrekt over diens mogelijkheden tot verhaal van de schade.          Advies Hoofdofficier parket Zwolle:                  De klacht ware als gegrond aan te merken."3. Het ambtsbericht van de co rdinator van de strafsector van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 april 1997, waarnaar betrokken ambtenaar H. in zijn standpunt ten aanzien van de klacht verwees, hield onder meer het volgende in:         "klachtomschrijving:         ondanks de toezegging van de heer H. om (verzoeker; N.o.) over de mogelijkheden van hoger beroep te informeren en hem een formulier toe te zenden, heeft (verzoeker; N.o.) niet meer vernomen.          toelichting:         De heer K. is vele malen aan de balie van de strafgriffie te Zwolle geweest en heeft daar met alle drie mannelijke medewerkers welke toen op de strafgriffie werkzaam waren, gesproken.          Direct na behandeling van de strafzaak tegen de heer W., de verdachte tegen welke de heer K. een vordering als benadeelde partij had ingediend, is de heer K. op 26 februari 1996 ter griffie verschenen en heeft daar alstoen vragen gesteld omtrent de mogelijkheden van zijn vordering tegen de heer W. Alstoen is door de heer H. aan de heer K. geantwoord dat vooreerst afgewacht diende te worden of de heer W. zelf tegen het vonnis hoger beroep zou instellen. In dat geval zou, gelet op artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, de vordering van de heer K. bij het Hof wederom worden behandeld. Wanneer dat niet het geval zou zijn is door de heer H. te kennen gegeven dat de heer K. zich dan bij een advocaat diende te vervoegen, zodat deze namens de heer K. een app ldagvaarding of schriftuur zou kunnen uitbrengen.          Immers de vordering benadeelde partij behoort civielrechtelijk te worden benaderd, gelet op artikel 421, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.                   De heer K. was het met de zienswijze van de heer H. niet eens en stelde daartoe dat de heer Ka., de behandelend officier van justitie ter zitting, hem naar de strafgriffie had verwezen om aldaar een formulier te ondertekenen en zulks diende dan naar het oordeel van de heer K. dan ook te geschieden. De heer K.

stelde dat hij daarvoor wel terug zou komen indien definitief bekend was dat de verdachte W. geen hoger beroep tegen het onderliggende vonnis zou hebben ingesteld.          Op 17 april 1996 was duidelijk dat het vonnis tegen de heer W. onherroepelijk was zonder dat daartegen beroep was ingesteld. Vervolgens is een grosse van vermeld vonnis aan de heer K. gezonden.          Op 19 april 1996 sprak de heer K. telefonisch wederom met de heer H. omtrent het instellen van hoger beroep. De heer H. heeft alstoen zijn mededeling herhaald dat de heer K. zich daarvoor tot een advocaat behoorde te vervoegen en de heer K. bleef bij zijn stelling dat hij ter griffie een formuliertje wenste te ondertekenen omdat de heer Ka. dit zo had gezegd. In het bewuste gesprek heeft de heer H. nog aangegeven dat hij er voor wilde zorgen dat zijn mededeling nog werd bevestigd door "hogeren" in de organisatie indien dit zou bijdragen aan de overtuiging van de heer K. De heer K. wilde daar niet van weten. Desondanks heeft de heer H. de kwestie, mede omdat inmiddels duidelijk was dat de heer K. binnen de organisatie van het arrondissement Zwolle reeds vele contacten had gehad, intern verder geleid, hetgeen er onder meer toe heeft geleid dat de president van deze rechtbank de heer K. ook over de kwestie heeft aangeschreven. Onder andere bij brieven van 8 mei 1996, 11 juni 1996 (zie hiervoor onder A.11. en A.13.; N.o.) en 18 november 1996.          advies:         Nu de heer K., ook schriftelijk door de president, meerdere malen is ge nformeerd over de mogelijkheden van hoger beroep, ware de klacht als niet gegrond aan te merken. Het moge zou zijn dat de gegeven inlichtingen niet in de lijn der verwachtingen van de heer K. lagen, doch zulks kan aan de gegeven inlichtingen niet afdoen. Een formulier als waar de heer K. over spreekt is hem dan ook niet toegezonden.          De heer K. is op 17 april 1996 per post een grosse van vermeld vonnis van 26 februari 1996 gezonden. De heer W. is als verdachte op 26 februari 1996 niet ter zitting verschenen, waardoor de zaak bij verstek is afgedaan en, zoals hiervoor ook al omschreven, de definitieve onherroepelijkheid van het vonnis diende te worden afgewacht voor de grosse kon worden verzonden. Op 17 april 1996 is het dossier ook aan de officier van justitie in dit arrondissement gezonden opdat voor executie van het vonnis van 26 februari 1996 kan worden gezorgd."

F. De nadere reactie van verzoeker In een brief van 23 augustus 1997 reageerde verzoeker onder meer als volgt op het commentaar van de Minister van Justitie van 28 mei 1997:         "1. (Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het telefoongesprek van 22 januari 1997; N.o.) Op 22.1.97 heb ik inderdaad getracht om meer duidelijkheid te verkrijgen over de inhoud van de brief van 21.1.97, ontv. van het Arrondissementsrechtbank te Zwolle. (...) In het betreffende telefoongesprek heb ik alle relevante gegevens (zaak, kenmerk en afdeling) aan het begin van het gesprek genoemd. Met had mij dus direct naar de juiste afdeling, c.q. persoon kunnen doorverbinden. Ik voelde mij, na al het voorgaande, eigenlijk van het wel bekende kastje naar de muur gestuurd, zonder ook maar iets verder te zijn gekomen. Het doet er m.i. niet toe, of de afdeling DGO, Arrondissementsparket of weer een andere afdeling/sector verantwoordelijk is voor een juiste en snelle doorverbinding en of handeling. Men staat voor een product en dat moet goed (cli ntgericht) zijn. Het is voor de burger zeer frustrerend, tijd en kostenrovend, wanneer men steeds tegen dit soort zaken aanloopt.          2. Brief van 25.1.96 (...)          N.a.v. mijn brief van 9.1.96, werd er destijds vooreerst pas op 15.1.96 gereageerd, dus 8 maanden later (gerekend vanaf de datum van het verkeersongeval waarbij verzoekers auto was beschadigd; N.o.). Nimmer mocht ik eerder een bevestiging ontvangen of mijn zaak in goede orde werd ontvangen en in welke fase de voortgang zich bevond. (...)          In hoeverre dit wel of niet gebruikelijk (opnieuw cli ntgerichtheid) is of behoort te zijn laat ik hier in het midden. Verder, zoals later immers gebleken en toegegeven is, is de inhoud van de brief van 25.1.96 niet juist. (...)          3. Brief van 1.4.97 (co rdinator strafsector) (zie hiervoor onder E.3.; N.o.) (...)          b. Men stelt dat ik vele malen (??) (...) aan de balie van de strafgriffie ben geweest en dat ik verder na de behandeling van de strafzaak op 26.2.96 ter griffie ben verschenen, doch dit is niet juist. Ik heb 's middags op 26.2.96. (om 14.45 uur) voor het eerst telefonisch contact opgenomen met mr. Ka., die mij kortaf meedeelde (het was n.l. niet gebruikelijk??, dat men zelf direct contact opnam), dat ik maar hoger beroep moet gaan instellen, m.b.t. de gedeeltelijke afwijzing van het benadeelde bedrag. (...) Men mag mij vertellen, hoe vaak en wanneer ik vele malen aan de balie ben verschenen en met wie ik dan gesproken heb.

         Wel ben ik 1 dag later, dus op 27.2.96 naar de rechtbank (...) geweest en heb inderdaad toen gesproken met een aantal ambtenaren, aldaar. (...) Wanneer men mij toen al duidelijk had gemaakt, dat wanneer de officier van Justitie of de verdachte in deze strafzaak in hoger (beroep; N.o.) zou kunnen gaan en ik hier eerst op moet wachten, dan was dit gegeven in ieder geval duidelijk voor mij geweest. Verder staat in het boekje "voegen in het strafproces" (...) dat in sommige gevallen ik zelf in hoger beroep kan gaan, als ik het niet eens ben met de uitspraak van de rechter over mijn vordering. Het moet dan wel gaan om een bedrag van ƒ 2500, of hoger. Dus in mijn geval zou dit geen enkele zin hebben gehad. Anderzijds staat in artikel 421, lid 4, dat indien geen hoger beroep (bedoeld wordt hier waarschijnlijk de verdachte of de officier van justitie) is ingesteld, de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis, waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing in hoger beroep kan gaan bij de rechtbank of gerechtshof. Waar ik moest zijn wist men ook niet. De ene persoon vertelde mij dat ik in Arnhem, de andere weer dat ik in Leeuwarden moest zijn. Later weer in Zwolle, wie weet waar, mag het zeggen.          In artikel 421, lid 2 stelt men verder dat zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, nadat de voeging in eerste aanleg heeft plaats gevonden, hoger beroep voortduurt.          Vervolgens heb ik zelf weer op 19.4.96 telefonisch contact opgenomen met de medewerkers van (...) (de griffie van de rechtbank; N.o.), gesproken met o.a. de heer H. en gevraagd wanneer ik dit, aan mij toegezegde formulier, nu eens zal ontvangen. Men wist van niets??. De schadevergoeding werd niet (geheel) toegewezen, doch deels afgewezen!!          Op 27.2.96 ten kantore van de rechtbank, gaf de uitleg van het artikel 421 de nodige discussies. De ene ambtenaar zei: u moet dit verhalen via de civiele procedure, de andere waren weer een andere mening toegedaan. Wie het weet mag het zeggen.          (...)          Ik ben niet tijdens de zitting (26.2.96 om 13.00 uur) ge nformeerd omtrent het ophalen van een formulier, doch ik heb (nogmaals) 's middags om 14.45 uur zelf gebeld met de rechtbank (gespr. met Mr. Ka.) (...). Ik heb ook niet gesteld dat ik hiervoor wel zou terugkomen, indien definitief bekend zou zijn, dat de verdachte of officier geen hoger beroep zou instellen, tegen het afgegeven vonnis. (...)          Ik heb nu de indruk dat men nu dingen gaat verzinnen, die niet waar zijn, dit om zichzelf hieruit te redden.          4. Men stelt verder dat ik uitgebreid ge nformeerd ben geworden, over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen o.g.v. artikel 421, lid 2 en 4. (...).         

5. Termijn van verstrekken van een grosse.          Los van de vraag of de termijn van zeven weken aanvaardbaar geacht moet worden, verwijs ik nogmaals naar mijn brief van 15.4.96 aan de president van het Arrondiss. Inderdaad staat in de brief van 12.2.96 dat de rechter aan het eind van de zitting het vonnis zal uitspreken of meedelen wanneer uitspraak zal volgen. Echter de uitspraak op 26.2.96 was toen: u krijgt over 2 weken na vonnis bericht en dit was niet zo. Waarschijnlijk bedoelde men dat de meervoudige kamer over 2 weken uitspraak zou doen en ik maanden later nader bericht hierover zal ontvangen. (...)          6. (...) In de brief van 9.5.96 ben ik inderdaad ge nformeerd m.b.t. het gedeelte van de schade (vordering) welke niet werd toegewezen. Doch m.b.t. de afwijzing stelt men enerzijds dat ik hoger beroep kan instellen bij de civiele rechter, doch anderzijds verwijst men tegelijk naar de mogelijkheid die art. 421, lid 4 mij geeft.          (...)          Nimmer mocht ik de bijlage (van het arrondissementsparket te Zwolle, zie

Achtergrond

onder 1.3.; N.o.) ontvangen. Voor het eerst op 23.6.97 met uw brief werd ik op de hoogte gebracht van deze relevante informatie. Ook hier wordt trouwens weer gesproken over een bedrag van f 2500, m.b.t. hoger beroep instellen.          Al met al, de termijn om in hoger beroep te gaan is mij niet tijdig en duidelijk gemaakt in de aanwezige stukken. Overigens geeft men zelf aan om de huidige folder "voegen in het strafproces" (...) nadere informatie hierin op te nemen, zodat hier geen onduidelijkheid meer over bestaat.". Nadere reactie van de Minister van Justitie1. Op 7 oktober 1997 deelde een medewerker van het Ministerie van Justitie telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat in de folder "voegen in het strafproces" informatie zou worden opgenomen over de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld, het voegen van adinformandum zaken, en over de artikel 12 Strafvordering procedure (kort gezegd: beklag tegen niet-vervolging). Verder gaf de Minister van Justitie geen reactie op verzoekers commentaar.2. Op 25 november 1997 deelde een medewerkster van het arrondissementsparket te Zwolle aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 26 februari 1996 op 12 maart 1996 onherroepelijk was geworden. De dagvaarding om op 26 februari 1996 op de zitting te verschijnen was aan de verdachte in persoon bete-

kend. De medewerkster van het parket deelde verder mee dat het vonnis van de politierechter van 7 april 1997 op 22 april 1997 onherroepelijk was geworden. De verdachte was op deze zitting aanwezig geweest.. Reactie op het verslag van bevindingen Op 9 maart 1998 verzocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch aan een medewerker van het Ministerie van Justitie om nadere informatie over de stand van zaken bij de wijziging van de folder "Voegen in het strafproces". Op 9 en op 10 maart 1998 deelde eerdergenoemde medewerker van het Ministerie van Justitie telefonisch mee dat nog geen concepttekst voor de herziene versie van de folder gereed was, en dat nog niet voorzienbaar was op welke termijn dit wel het geval zou zijn, maar dat het Ministerie van Justitie er geen bezwaar tegen had om in deze folder informatie op te nemen over de toepassing van de civiele regels ten aanzien van het instellen van hoger beroep door de benadeelde partij. Verder deelde deze medewerker mee dat van de zijde van het Ministerie geen aanleiding werd gezien voor het geven van een reactie op het verslag van bevindingen.

Beoordeling

. Ten aanzien van het arrondissementsparket te Zwolle1. Met betrekking tot het verzoeker niet uit eigen beweging informeren over het verloop van de strafprocedure1.1. Op 8 april 1995 was verzoeker betrokken bij een aanrijding, waarbij zijn auto werd beschadigd. Verzoeker wenste zich te voegen als benadeelde partij in de strafzaak tegen de twee verdachten van de aanrijding, teneinde zijn schade op hen te verhalen. Verzoeker heeft er in de eerste plaats onder meer over geklaagd dat het arrondissementsparket te Zwolle hem niet uit eigen beweging heeft ge nformeerd over het verloop van de strafprocedure.1.2. Op grond van de "Richtlijn slachtofferzorg bij het landelijk in werking treden van de Wet Terwee" (zie

Achtergrond

onder 1.2.), dient het openbaar ministerie het slachtoffer op de hoogte te stellen van de strafzaak en te vragen of hij prijs stelt op de mogelijkheid van schadevergoeding binnen het strafproces, tenzij het slachtoffer te kennen heeft gegeven dat hij geen verdere berichten van het parket wenst te ontvangen.

1.3. De Minister van Justitie heeft in haar nadere reactie (zie

Bevindingen

onder E.1.2.) laten weten dat het parket de verdachte S. niet de verkeersovertreding had telastegelegd ten gevolge waarvan verzoekers schade was veroorzaakt, maar slechts het strafbare feit van het door de verdachte verlaten van de plaats van het ongeval. De hoofdofficier van justitie achtte de klacht op dit punt gegrond. Overigens had de politierechter verzoekers civiele vordering wel toegewezen. Het gevolg van de gang van zaken ten aanzien van de telastelegging is geweest dat het parket heeft nagelaten om verzoeker uit eigen beweging te informeren over de strafzaak tegen de verdachten en over zijn mogelijkheden om de schade op hen te verhalen. Zoals de hoofdofficier van justitie heeft laten weten, is in zoverre niet juist gehandeld. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.2. Met betrekking tot de informatieverstrekking in de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 2.1.1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat het parket hem in brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 onvoldoende en onjuiste informatie heeft verstrekt, omdat in de brief van 25 januari 1996 ten onrechte was meegedeeld dat hij zijn schade niet op de verdachten zou kunnen verhalen. 2.1.2. Zoals hiervoor onder 1.3. is aangegeven, heeft de Minister van Justitie laten weten dat het parket niet de schadeveroorzakende verkeersovertreding had telastegelegd. In die situatie kon verzoeker zijn schade niet verhalen op de betrokken verdachten in hun hoedanigheid van verdachte van de aanrijding die de schade had veroorzaakt. Voorzover het parket op 25 januari 1996 aan verzoeker heeft laten weten dat hij deze mogelijkheid niet had, was deze mededeling op zichzelf dan ook juist. Hieraan doet niet af dat de politierechter verzoekers vordering naderhand toch heeft toegewezen. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk. 2.1.3. Hierbij wordt ten overvloede het volgende opgemerkt. Het parket heeft verzoeker vervolgens bijna drie weken later, op 12 februari 1996, meegedeeld dat hij zijn schade w l op de verdachten kon verhalen. Dit gebeurde zonder dat het parket intussen de telastelegging had gewijzigd. Op zichzelf valt het te waarderen dat het parket verzoeker toch in de gelegenheid heeft gesteld om zich als benadeelde partij te voe-

gen. Verwacht had echter mogen worden dat het parket verzoeker hierbij had uitgelegd om welke reden de informatie in de brief van 25 januari 1996 werd herzien. Verzoeker is nu geconfronteerd met tegenstrijdige informatie. Het is begrijpelijk dat deze informatie voor hem verwarrend is geweest. 2.2.1. Verzoeker achtte de informatie in de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 verder onjuist, omdat het parket hierin niet had aangegeven dat hij op de zitting zou kunnen worden ondervraagd. 2.2.2. Verzoeker is tijdens de behandeling van de strafzaak tegen n van de twee verdachten op de terechtzitting van 26 februari 1996 gevraagd om zijn vordering toe te lichten. Verzoeker was hiervan geschrokken, omdat hij slechts als toehoorder aanwezig had willen zijn, en er niet op was voorbereid dat hij een aantal vragen zou moeten beantwoorden. 2.2.3. In de brieven van 25 januari 1996 en van 12 februari 1996 staat niet vermeld dat aan de benadeelde partij eventueel kan worden gevraagd om een toelichting te geven op zijn vordering. Zoals de hoofdofficier van justitie heeft laten weten, komt het regelmatig voor dat tijdens de terechtzitting aan de benadeelde partij wordt gevraagd een toelichting op de vordering te geven. Uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking over de gang van zaken tijdens de terechtzitting had het parket verzoeker dan ook moeten laten weten dat het mogelijk was dat hem zou worden gevraagd om een toelichting te geven op zijn vordering. Het is niet juist dat het parket dit niet heeft gedaan. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. 2.2.4. Ten overvloede wordt opgemerkt dat in de folder "Voegen in het strafproces" niet is vermeld dat aan de benadeelde partij eventueel kan worden gevraagd om een toelichting te geven op zijn vordering. Deze folder vermeldt dat de benadeelde partij die zich al voor de zitting heeft gevoegd niet op de zitting behoeft te verschijnen. Daaruit zou juist kunnen worden afgeleid dat de benadeelde partij tijdens de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte geen enkele rol speelt. Zoals onder 2.2.3. is aangegeven, is zo'n circulaire echter niet juist. Aan de Minister van Justitie zal daarom de aanbeveling worden gedaan om het ertoe te leiden dat in de folder "Voegen in het strafproces" wordt opgenomen dat aan de benadeelde partij eventueel kan worden gevraagd om een toelichting op zijn vordering te geven.

2.3.1. Verzoeker vond het eveneens onjuist dat het parket hem in de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 onvoldoende heeft ge nformeerd over de wijze waarop de hem toegewezen schadevergoeding kon worden ingevorderd. 2.3.2. Uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking mag van het openbaar ministerie worden verwacht dat het een benadeelde partij voldoende informeert over de wijze waarop deze een aan hem toegewezen vordering ten uitvoer kan leggen. 2.3.3. In zijn brief van 26 februari 1996 heeft verzoeker aangegeven dat hem op de zitting van diezelfde dag was meegedeeld dat hij alleen zijn naam en rekeningnummer behoefde op te geven en de verdachte een termijn diende te stellen waarbinnen deze het bedrag moest overmaken, en dat hij anders maar een deurwaarder moest inschakelen. Volgens verzoeker zou zijn vordering echter via de rechtbank worden ge nd. Verzoekers veronderstelling is echter niet juist. Op de zitting is hem de juiste informatie verstrekt. Deze informatie komt ook overeen met de informatie in de folder "Voegen in het strafproces" die volgens de hoofdofficier van justitie bij de brief van 12 februari 1996 was gevoegd. Weliswaar is in de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 niet met zoveel woorden meegedeeld op welke wijze verzoeker zijn vordering kon innen, maar in laatstgenoemde brief is wel verwezen naar de bijgevoegde van belang zijnde informatie (folder). Verzoeker had naar zijn zeggen op 4 maart 1995 de beschikking over deze folder. In de folder staat voldoende omschreven op welke wijze een benadeelde partij de toegewezen schadevordering ten uitvoer kan leggen. Eveneens wordt hierin verwezen naar een bureau voor rechtshulp of een advocaat ingeval verdere vragen rijzen. Het parket heeft verzoeker dan ook voldoende ge nformeerd over de wijze waarop hij het bedrag van zijn vordering kon innen. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk. 2.4.1. Verzoeker achtte het verder onjuist dat in de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 een onjuist tijdstip van de aanvang van de zitting was vermeld. Volgens verzoeker was in deze brieven ten onrechte vermeld dat de zitting op 26 februari 1996 om 12.30 uur zou aanvangen, terwijl de zaak volgens hem pas een uur later was voorgekomen. 2.4.2. Verzoeker heeft in zijn brief van 26 februari 1996 aangegeven dat de parketwachter hem had meegedeeld dat de zaak pas om 13.00 zou aanvangen, en dat de rechter die dag om 13.25 uur het vonnis had uitgesproken. Verzoeker heeft onder meer in zijn brief van 2 april 1997 aangegeven dat de zaak om 13.25 uur was begonnen.

Aangenomen wordt dat verzoeker in zijn brief van 26 februari 1996 de juiste informatie heeft verstrekt, omdat hij die brief heeft geschreven op de dag van de zitting. Daarom wordt ervan uitgegaan dat de behandeling van de zaak op enig moment na 13.00 uur is aangevangen en om 13.25 uur is ge indigd. Gelet op de mogelijkheid van enige uitloop van de behandeling van zaken op de zitting, is er geen reden voor kritiek ten aanzien van het tijdstip dat is vermeld in de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996. Bovendien is de vertraging in de behandeling van de zaak niet zodanig geweest dat deze niet aanvaardbaar is. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.3. Met betrekking tot de informatieverstrekking over de mogelijkheid van hoger beroep van het vonnis van 26 februari 19963.1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat het parket hem niet voortvarend en niet toereikend heeft ge nformeerd over de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 26 februari 1996.3.2. Verzoeker heeft in zijn brieven van 26 februari 1996 en 4 maart 1996 aan het parket duidelijk aangegeven dat hij op 26 februari 1996 over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegenstrijdige informatie had ontvangen van mr. Ka. en van medewerkers van de griffie van de rechtbank. Het is begrijpelijk dat verzoeker door deze verschillen in informatie in verwarring is geraakt. Het parket had deze verwarring bij verzoeker kunnen wegnemen door hem kort na het vonnis en zeker naar aanleiding van zijn brieven van 26 februari 1996 en 4 maart 1996 duidelijk te informeren of, en zo ja op welke wijze, hij hoger beroep had kunnen instellen. Het parket had verzoeker hierbij eveneens dienen uit te leggen wat de gevolgen zijn van het al dan niet onherroepelijk zijn van het vonnis voor het instellen van hoger beroep. Het parket had verzoeker immers niet de bijlage gezonden waarin informatie over het instellen van hoger beroep staat vermeld, terwijl de folder "Voegen in het strafproces" niet op alle vragen van verzoeker antwoord bood. Het was dan ook niet juist dat het parket verzoeker pas op 9 mei 1996 - drie weken v r het verstrijken van de beroepstermijn - alleen maar heeft laten weten dat deze termijn drie maanden bedroeg vanaf de uitspraak van het vonnis, en in deze brief bovendien heeft verwezen naar de (overigens onjuiste) informatie van mr. Ka., waarvan verzoeker nu juist had laten weten dat hij die verwarrend vond. Het was wel correct dat het parket verzoeker in de brief van 9 mei 1996 heeft verwezen naar een advocaat of een bureau voor rechtshulp voor verdere informatie.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.3.3. De Minister van Justitie heeft aangegeven dat in de folder "Voegen in het strafproces" zal worden opgenomen dat de termijn van hoger beroep drie maanden bedraagt. In hetgeen hiervoor onder 3.2. is overwogen, wordt aanleiding gezien aan de Minister van Justitie de aanbeveling te doen om naast de informatie over de beroepstermijn in de folder ook op te nemen dat voor het afzonderlijke hoger beroep van een benadeelde partij de regels van het civiele procesrecht van toepassing zijn, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat dit beroep door een advocaat moet worden ingesteld.4. Met betrekking tot het geven van informatie over het niet doorgaan van de behandeling van de strafzaak tegen de tweede verdachte op de zitting van 30 september 19964.1. Verzoeker heeft er voorts over geklaagd dat het parket hem niet tijdig op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de strafzaak tegen de tweede verdachte niet op de zitting van 30 september 1996 zou worden behandeld, zodat hij voor niets op deze zitting was verschenen.4.2. Het parket heeft laten weten dat op 27 september 1996 was vastgesteld dat de kans bestond dat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte S., niet zou doorgaan, omdat de verdachte niet op de juiste wijze zou zijn opgeroepen. Daarna was diezelfde dag een brief aan verzoeker ter post bezorgd, waarin hem werd meegedeeld dat de zaak mogelijk niet zou worden behandeld. Ook hadden parketmedewerkers getracht verzoeker telefonisch te bereiken. Verzoeker heeft laten weten dat hij deze brief niet heeft ontvangen, maar dat hij die zelf op het parket heeft opgehaald.4.3. Wat er ook zij van de pogingen van het parket om verzoeker te bereiken, de rechter heeft op de zitting niet geconstateerd dat de verdachte niet goed was opgeroepen. De zaak had dan ook in beginsel kunnen worden behandeld. De rechter heeft echter om een andere reden besloten om de zaak aan te houden, en wel omdat de behandelend politierechter ziek was. Dit besluit kan echter niet worden verweten aan het parket. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.5. Met betrekking tot het te woord staan van verzoeker op 22 januari 19975.1. Verzoeker heeft er tot slot over geklaagd dat medewerkers van het arrondissementsparket hem op 22 januari 1997 niet op voortva-

rende en effici nte wijze te woord hebben gestaan, toen hij telefonisch om inlichtingen vroeg.5.2. Uit informatie van de hoofdofficier van justitie is voldoende aannemelijk geworden dat de twee medewerksters van de afdeling slachtofferzorg van het parket die verzoeker had genoemd verzoeker niet te woord hebben gestaan. Het wordt er dan ook voor gehouden dat verzoeker niet met medewerkers van het parket heeft gesproken. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.. Ten aanzien van de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle1. Met betrekking tot de toezegging van een medewerker van de griffie van de arrondissementsrechtbank1.1. Verder heeft verzoeker erover geklaagd dat een met naam genoemde medewerker van de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle op 19 april 1996 heeft toegezegd hem te zullen informeren over de mogelijkheid van hoger beroep, en een formulier toe te zullen zenden, maar deze toezegging niet is nagekomen.1.2. Volgens verzoeker was hem op de zitting van 26 februari 1996 meegedeeld dat hij eerst het vonnis moest afwachten, maar had hij geen informatie hierover ontvangen van betrokken ambtenaar H. Op 19 april 1996 had betrokken ambtenaar H. hem meegedeeld dat hij een en ander zou uitzoeken en hem zou terugbellen.1.3. Betrokken ambtenaar H. heeft ontkend dat hij de gestelde toezegging heeft gedaan. Hij heeft laten weten dat hij verzoeker op 26 februari 1996 de gang van zaken over het instellen van hoger beroep in civiele zaken had uitgelegd. Daarbij had hij verzoeker meegedeeld dat deze geen hoger beroep kon instellen door middel van het invullen van een formulier, omdat hoger beroep in een civiele procedure door een advocaat dient te worden ingesteld. Verzoeker had volgens H. meegedeeld dat hij wel terug zou komen om een formulier in te vullen wanneer het vonnis onherroepelijk was geworden. Vervolgens had H. op 19 april 1996 zijn mededeling aan verzoeker herhaald, en was verzoeker bij zijn mening gebleven dat hij een formulier wenste in te vullen.1.4. De door H. omschreven wijze van het instellen van hoger beroep is de gangbare procedure in civiele zaken (zie

Achtergrond

onder 3.4. tot en met 3.8.). Het is dan ook niet aannemelijk dat H. verzoeker heeft toegezegd dat hij hem nog nader zou informeren over

het instellen van hoger beroep, of dat hij verzoeker een formulier zou toezenden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.2. Met betrekking tot de toezending van de grosse van het vonnis van 26 februari 19962.1. Verzoeker heeft er daarnaast over geklaagd dat de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle hem niet uit eigen beweging en pas op 18 april 1996 de grosse van het vonnis van 26 februari 1996 heeft toegezonden, zonder daarbij informatie te verstrekken over de mogelijkheid om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen.2.2. De co rdinator van de strafsector van de rechtbank heeft laten weten dat de griffie op 17 april 1996 een grosse van het vonnis aan verzoeker heeft gezonden, omdat eerst de definitieve onherroepelijkheid van het vonnis moest worden afgewacht. Op 17 april 1996 was duidelijk geworden dat het vonnis onherroepelijk was.2.3. Artikel 554 van het Wetboek van Strafvordering (zie

Achtergrond

onder 3.2.) bepaalt dat de griffier uit eigen beweging aan de benadeelde partij een grosse van het vonnis zendt. De benadeelde partij dient namelijk zelf voor de tenuitvoerlegging van zijn vordering te zorgen. Tenuitvoerlegging van het vonnis, en daarmee van het in dit vonnis opgenomen recht op schadevergoeding, is niet mogelijk zolang het vonnis nog niet onherroepelijk is geworden (zie

Achtergrond

, onder 3.3.). Het was dan ook niet onjuist dat de griffie heeft gewacht tot het vonnis onherroepelijk was geworden, alvorens de grosse van het vonnis aan verzoeker te zenden. Het is overigens aannemelijk dat verzoekers verzoek van 15 april 1996 aan het parket om iets over het vonnis te vernemen de toezending van de grosse heeft gekruist, zodat ervan wordt uitgegaan dat de griffie de grosse uit eigen beweging aan verzoeker heeft gezonden. In dit geval is echter gebleken dat het vonnis van 26 februari 1996 twee weken na de uitspraak, op 12 maart 1996, onherroepelijk is geworden. De griffie moet een vonnis, nadat het onherroepelijk is, zo spoedig mogelijk verwerken. Het geeft blijk van onvoldoende voortvarendheid dat de griffie het vonnis pas ruim vijf weken nadat het onherroepelijk was geworden, heeft verzonden. Dit klemt temeer, omdat de benadeelde partij binnen een termijn van drie maanden  gerekend vanaf de datum van het vonnis - hoger beroep kan instellen. Hiervoor, onder A.3.2., is al overwogen dat het parket aan verzoeker eerder informatie over het instellen van hoger beroep had moeten verstrekken.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.3. Met betrekking tot het verzoeker te woord staan op 22 januari 19973.1. Verzoeker heeft er tot slot over geklaagd dat personeel van de telefooncentrale van de griffie van de arrondissementsrechtbank hem op 22 januari 1997 niet op voortvarende en effici nte wijze te woord heeft gestaan, toen hij telefonisch om inlichtingen vroeg.3.2. Verzoeker wenste op 22 januari 1997 informatie over een brief van 21 januari 1997 van de president van de rechtbank. Hij heeft op dit punt naar voren gebracht dat hij de secretaresse van de president had willen spreken. Volgens verzoeker heeft het 15 minuten geduurd voordat was gebleken dat het zou gaan om mevrouw Wa., en hij haar had gesproken. Dit was volgens hem onder meer veroorzaakt doordat hij verkeerd was doorverbonden. Voorts was hem na tien minuten gebleken dat zij in gesprek was, en had hij vijf minuten moeten wachten omdat de centrale had geweigerd om te vragen of mevrouw Wa. hem kon terugbellen. De Minister heeft laten weten dat zij niet beschikte over gegevens over het verloop van het telefoongesprek. Niet valt na te gaan in hoeverre het is te wijten aan het personeel van de telefooncentrale dat het enige tijd heeft geduurd voordat verzoeker is meegedeeld dat mevrouw Wa. de persoon was die hij wenste te spreken. Daarom kan op dit punt van de onderzochte gedraging geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Zwolle, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het verzoeker niet uit eigen beweging informeren over het verloop van de strafprocedure, het in de brieven van 25 januari 1996 en 12 februari 1996 niet vermelden dat verzoeker om een toelichting op zijn vordering kon worden gevraagd, en de informatieverstrekking over het instellen van hoger beroep van het vonnis van 26 februari 1996. Op deze punten is de klacht gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de griffie van de arrondissementsrechtbank te Zwolle, die eveneens wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond ten aanzien van de toezegging van een medewerker van de griffie, en gegrond ten aanzien van de toezending van de grosse van het vonnis.

Op het punt van het te woord staan door personeel van de telefooncentrale op 22 januari 1997 wordt geen oordeel gegeven. Met instemming is kennis genomen van het voornemen van de Minister van Justitie om in de folder "Voegen in het strafproces" onder meer de termijn van hoger beroep op te nemen.

Aanbeveling

De Minister van Justitie wordt in overweging gegeven om het ertoe te leiden dat in de folder "Voegen in het strafproces" ook informatie wordt opgenomen over:- de mogelijkheid dat ter terechtzitting aan de benadeelde partij wordt gevraagd een toelichting op zijn vordering te geven; - het afzonderlijke hoger beroep van een benadeelde partij, in het bijzonder het feit dat hiervoor de regels van de civiele procedure van toepassing zijn (hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat dit beroep moet worden ingesteld door een advocaat).

BIJLAGE ACHTERGROND1. Slachtofferbeleid1.1. Algemeen Het openbaar ministerie voert een beleid dat erop is gericht de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken. Dit beleid is neergelegd in een circulaire die gepubliceerd in de Staatscourant van 1 april 1987, nummer 64. Per die datum is het beleid gaan gelden voor alle misdrijven en een beperkt aantal overtredingen. Op 1 april 1995 is de Wet Terwee landelijk in werking getreden. In het kader van de inwerkingtreding van deze wet is op 22 maart 1995 de "Richtlijn slachtofferzorg bij het landelijk in werking treden van de Wet Terwee" vastgesteld. Deze circulaire is gepubliceerd in de Staatscourant 1995, 65, en is in werking getreden op 1 april 1995. Deze circulaire komt in de plaats van de circulaire van 1 april 1987. De richtlijn heeft betrekking op de drie onderdelen van slachtofferzorg: correcte bejegening, informatieverstrekking en schadebemiddeling. De Wet Terwee is niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan v r het tijdstip van inwerkingtreding daarvan (1 april 1995).1.2. De taak van het openbaar ministerie ten aanzien van het slachtoffer van een misdrijf Op grond van de richtlijn van 1 april 1995 wordt van het openbaar ministerie een actievere rol verwacht dan voorheen. In deze richtlijn staat ten aanzien van de taken van het openbaar ministerie onder meer vermeld:         "8. Indien een verdachte in de zaak bekend is geworden n de zaak ten parkette wordt ingeschreven, wordt het slachtoffer hiervan indien hij niet heeft aangegeven geen prijs te stellen op verdere berichten onder vermelding van het parketnummer zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.          9. (...)          10. Indien informatie in het door de politie ingezonden proces                   verbaal over (de wensen van) het slachtoffer onvolledig is of niet actueel, vraagt het openbaar ministerie het slachtoffer of hij:

         a.       op de hoogte wenst te worden gehouden van het verloop van de strafprocedure;          b.       prijs stelt op de mogelijkheid van schadevergoeding binnen het strafproces          (...)          11. Indien het slachtoffer heeft aangegeven schadevergoeding te                   wensen en/of op de hoogte te willen blijven van de gehele gang van zaken volgend op de aangifte, houdt het openbaar ministerie hem van voor hem relevante beslissingen in de strafzaak op de hoogte.          (...)          13. Indien het slachtoffer te kennen heeft gegeven                   schadevergoeding te wensen, houdt het openbaar ministerie daarmee rekening bij de vervolgings en afdoeningsbeslissing.          (...)          16. Indien het slachtoffer heeft aangegeven schadevergoeding te                   wensen en het openbaar ministerie desondanks niet tot vervolging van het feit waardoor het slachtoffer schade heeft geleden, overgaat dan wel dat het feit ad informandum wordt gevoegd, deelt het openbaar ministerie dit met opgave van redenen mee aan het slachtoffer en wijst hem op artikel 12 Sv.          17. Indien het slachtoffer heeft aangegeven schadevergoeding te                   wensen en het openbaar ministerie besluit de verdachte(n) (verder) te vervolgen ter zake van het strafbare feit waardoor het slachtoffer schade heeft geleden, stuurt het openbaar ministerie het slachtoffer (...) onverwijld het speciale voegingsformulier toe en brengt hem tijdig op de hoogte van plaats, datum en tijdstip van de zitting ook al heeft het slachtoffer het formulier niet geretourneerd omdat hij zich alsnog zou kunnen voegen ter terechtzitting.          (...)          23. Het openbaar ministerie laat de belangen van het slachtoffer                   meewegen in de beslissing tegen het vonnis dan wel arrest in hoger beroep dan wel in cassatie te gaan."1.3. De bijlage die de hoofdofficier van justitie meezond bij zijn ambtsbericht van 28 april 1997, luidde onder meer als volgt:         "BIJLAGE          AFWIJZING, NIETONTVANKELIJKE CIVIELE (SCHADE) VORDERING.          (...)          De afwijzing van de vordering wordt door de rechtbank opgenomen in het vonnis. Een motivering wordt niet altijd gegeven. Als de afwijzingen met redenen is omkleed in het vonnis, wordt u daar

over bericht door de officier van justitie in de brief die vergezeld gaat met deze bijlage.          Wanneer u het niet eens bent met de afwijzing van uw vordering, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen. Het moet dan wel gaan om een schadebedrag van meer dan ƒ 2500,. U dient daartoe zelf actie te ondernemen, binnen drie maanden na de uitspraak van het vonnis waarin uw vordering is afgewezen. De datum vindt u in de brief die u over de afloop van deze strafzaak heeft ontvangen van de officier van justitie.          Het hoger beroep wordt behandeld bij de civiele rechter. Indien u dit in overweging neemt dan kunt u voor informatie over de wijze waarop dat dient te geschieden, kontakt opnemen met bijvoorbeeld het bureau voor rechtshulp. Dergelijke procedures zijn n.l. niet kosteloos."2. Voeging als benadeelde partij in het strafgeding2.1. Een ieder die meent schade te hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit kan zich, indien de zaak aan de strafrechter wordt voorgelegd, ingevolge de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij in het strafgeding voegen. Op die wijze is een relatief eenvoudige en goedkope procesgang geschapen om vergoeding van de schade te vorderen. Voor degene die zich niet als benadeelde partij in het strafgeding voegt, staat de weg naar de burgerlijke rechter open.2.2. Door de invoering van de hiervoor onder 1. genoemde Wet Terwee zijn de mogelijkheden voor een benadeelde om binnen het strafproces vergoeding van materi le en immateri le schade te vorderen uitgebreid, in vergelijking met de situatie voor de inwerkingtreding van deze wet. Zo kan de benadeelde zich onder meer al in het voorbereidend onderzoek voegen, zodat het niet meer nodig is op de terechtzitting te verschijnen. Ook is de vordering niet meer aan een limiet gebonden. Wel moet de vordering eenvoudig van aard zijn. Daarnaast kan de benadeelde de vordering splitsen en zo een deel bij de strafrechter en een deel bij de burgerlijke rechter indienen.2.3. De folder "Voegen in het strafproces" uitgegeven in april 1995 door het Ministerie van Justitie, luidt onder meer als volgt:         "Hoe kunt u zich voegen                   U kunt zich v r en tijdens de zitting voegen.          Voegen v r de zitting

                  Voordat de zitting plaatsvindt voegt u zich met het bijgesloten voegingsformulier, dat u van de officier van justitie gekregen heeft. Op het formulier vult u in wat voor schade u heeft geleden en om welk bedrag het gaat. Ook wordt gevraagd of u een deel van uw schade al via andere wegen vergoed heeft gekregen. Schade die al vergoed is kunt u namelijk niet meer van de verdachte vorderen.                   Het ingevulde formulier geeft u aan de officier van justitie of u stuurt het (aangetekend) op naar het parket waar de officier werkt.                   Tijdens de zitting vraagt de officier van justitie aan de rechter om u een schadevergoeding toe te kennen. U hoeft dat niet zelf aan de rechter te vragen. Als u zich als benadeelde gevoegd heeft v rdat de zitting plaatsvindt dan hoeft u in principe niet op de zitting aanwezig te zijn. Wel kan het voorkomen dat u door de rechter wordt opgeroepen. In dat geval bent u verplicht om te verschijnen.          Voegen tijdens de zitting                   U kunt zich ook tijdens de zitting voegen. Er zijn twee mogelijkheden.                   Schriftelijk U zorgt ervoor dat de rechter v r de aanvang van de zitting een schriftelijke opgave ontvangt van uw schade en de omstandigheden waaronder die schade is opgetreden.                   Deze schriftelijke opgave kunt u persoonlijk aan de rechter geven, of aan de griffier van het gerecht waar de zitting zal plaatsvinden.                   Mondeling U kunt uw opgave ook mondeling doen, op de zitting. U moet dan zelf tegen de rechter zeggen dat u schadevergoeding eist.                   In beide gevallen moet u voldoende bewijsstukken van uw schade kunnen inleveren.                   (...)          Het vonnis                   (...)                   De rechter kan u een schadevergoeding toewijzen. De rechter zegt in dat geval alleen dat u volgens hem recht hebt op schadevergoeding. U moet nu zelf het bedrag innen. U stuurt

de dader een aangetekende brief met het verzoek om binnen een bepaalde termijn te betalen. Betaalt hij niet binnen deze termijn, dan kunt u een deurwaarder inschakelen.                   (...)          Hoger beroep                   Als de officier van justitie of de verdachte in een strafzaak in hoger beroep gaan, dan gaat uw vordering tot schadevergoeding vanzelf mee. U ontvangt hiervan schriftelijk bericht.                   In sommige gevallen kunt u ook zelf in hoger beroep gaan, als u het niet eens bent met de uitspraak van de rechter over uw vordering. Het moet dan wel gaan om een bedrag van minimaal fl. 2.500,. Overweegt u om hoger beroep aan te tekenen, ga dan eerst eens praten met een juridisch adviseur. Hij kan u vertellen of in uw geval hoger beroep mogelijk en zinvol is en hoe een en ander in zijn werk gaat. Bij het Buro Slachtofferhulp en het Bureau voor Rechtshulp kunt u ook algemene informatie aanvragen over de hoger beroepsprocedure in voegingszaken."3. Enige wetsartikelen3.1. Artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:         "Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces."3.2. In artikel 554, eerste lid, van dit wetboek is onder meer bepaald:         "De griffier verstrekt uit eigen beweging kosteloos een afschrift van het vonnis of arrest aan de benadeelde partij die zich in het geding over de strafzaak heeft gevoegd.          De benadeelde partij doet zelf het vonnis of arrest, voor zover dit haar vordering aangaat, ten uitvoer leggen op de wijze bepaald voor vonnissen in burgerlijke zaken."3.3. In artikel 557, eerste lid, van dit wetboek is bepaald:         "Voor zover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist."

3.4. Artikel 421 van dit wetboek luidt:         " 1. (...)          2. Heeft de voeging (van de benadeelde partij in de strafzaak; N.o.) in eerste aanleg plaats gehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.          3. Voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep komen.          4. Indien geen hoger beroep is ingesteld, kan de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing in hoger beroep komen bij de rechtbank onderscheidenlijk het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep en cassatie zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen vast recht geheven."3.5. In artikel 339, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald:         "De termijn van beroep zal zijn van drie maanden, te rekenen van den dag der uitspraak van het vonnis."3.6. In artikel 343, eerste lid, van dit wetboek is onder meer bepaald:         "Het hoger beroep wordt aangevangen door een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg, (...)."3.7. Artikel 133, eerste lid, van dit wetboek luidt:         "De aanlegger is gehouden bij het exploit van dagvaarding procureur te stellen, op straffe van nietigheid."3.8. In artikel 69, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in de vierde afdeling, die betrekking heeft op de gerechtshoven staat vermeld:         " 1. Zij (de gerechtshoven; N.o.) oordelen in hoger beroep over de daaraan onderworpen vonnissen en beschikkingen van de arrondissementsrechtbanken, binnen hun rechtsgebied.

         2. De bepaling in het voorafgaande lid is ook van toepassing op het aan hoger beroep onderworpen deel van een vonnis van een arrondissementsrechtbank binnen hun rechtsgebied dat betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij indien de vordering meer dan vijfentwintighonderd gulden beloopt."3.9. Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt:         "Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:         a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;"

Instantie: griffie arrondissementsrechtbank Zwolle

Klacht:

Toezeggingen verzoeker te zullen informeren niet nagekomen; niet uit eigen beweging en pas laat grosse vonnids toegezonden, zonder daarbij informatie te verstrekken over mogelijkheid hoger beroep; wijze waarop personeel telefooncentrale verzoeker te woord heeft gestaan.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: arrondissementsparket Zwolle

Klacht:

Informatieverstrekking en administratieve afhandeling strafzaken waarin verzoeker zich als benadeelde partij had gevoegd.

Oordeel:

Niet gegrond