1998/087

Rapport
Op 16 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer mr. S., advocaat te Boxtel, met een klacht over een gedraging van het Bureau Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Justitie gezamenlijk, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt er over dat het Bureau Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie, tot het moment dat hij zich op 15 juli 1997 tot de Nationale ombudsman wendde, heeft nagelaten de ontvangst te bevestigen van:         1. een door hem op 8 augustus 1996 namens cli nten Z. en G. senior ingediend bezwaarschrift;          2. een door hem op 2 juni 1997 namens cli nte K. ingediend bezwaarschrift.

Achtergrond

1. Artikel 1:3, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:         "1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.          2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan."2. Artikel 6:14, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:         "Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren

en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Staatssecretaris van Justitie reageerde voor de Minister van Justitie. Tijdens het onderzoek kregen verzoeker, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Justitie de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Justitie berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1.1. Naar aanleiding van de afwijzende beschikkingen op door zijn cli nten mevrouw Z. en de heer G. senior ingediende visumaanvragen diende verzoeker op 2 augustus 1996 een bezwaarschrift in bij het Bureau Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. Verzoeker heeft dat bezwaarschrift bij brief van 8 augustus 1996 nader gemotiveerd.1.2. Naar aanleiding van de afwijzende beschikking op een door zijn cli nt K. ingediende visumaanvraag diende verzoeker op 2 juni 1997 een bezwaarschrift in bij het Bureau Visadienst.2. De Visadienst heeft de ontvangst van deze bezwaarschriften niet bevestigd.. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat – samengevat – weergegeven onder

Klacht

.. Het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie Bij brief van 29 oktober 1997 reageerde de Staatssecretaris van Justitie op verzoekers klacht. In deze brief deelde zij onder meer het volgende mee:         "De heer S. klaagt over het feit dat het Bureau Visadienst heeft nagelaten de ontvangst van het door hem op 2 juni 1997

ingediende bezwaarschrift, gericht tegen de weigering aan bovengenoemde vreemdelinge een visum te verlenen, te bevestigen. Bovendien beklaagt de heer S. zich erover dat dit evenmin is gebeurd bij de door hem op 8 augustus 1996 ingediende bezwaarschriften, gericht tegen de weigering aan zijn cli nten Z., G. senior en G. junior een visum te verlenen.          De heer S. klaagt naar mijn mening terecht over het uitblijven van bedoelde ontvangstbevestigingen.          Hierbij wil ik graag het volgende opmerken. Door een interne herverdeling van taken binnen de Immigratie en Naturalisatiedienst is het Bureau Visadienst sinds 1 januari 1997 zelf belast met het behandelen van bezwaarschriften, gericht tegen weigeringen om visa te verlenen. Voor zover de klacht van de heer S. een bezwaarschrift betreft dat voor deze datum is ingediend, is bij het Bureau Visadienst niet na te gaan waarom hiervan geen ontvangstbevestiging is verzonden. Dit laat uiteraard onverlet dat dit wel had dienen te gebeuren.          Met betrekking tot het bevestigen van de ontvangst van bezwaarschriften die na bovengenoemde datum zijn ingediend kan ik u het volgende berichten. Bij het in behandeling nemen van een bezwaarschrift wordt altijd een ontvangstbevestiging verstuurd, eventueel samen met een aantal in te vullen en te retourneren vragenformulieren. Door eerder genoemde herverdeling is bij het Bureau Visadienst echter een werkvoorraad ontstaan waardoor bezwaarschriften niet direct na ontvangst in behandeling kunnen worden genomen. Gevolg hiervan is dat niet direct na ontvangst van het bezwaarschrift door het Bureau Visadienst de ontvangst daarvan werd bevestigd. Het voorgaande is reeds door mij gesignaleerd en zal zo snel mogelijk, doch uiterlijk vanaf 1 december 1997 als volgt worden opgelost. Direct na ontvangst van een ingediend bezwaarschrift zal de ontvangst daarvan door het Bureau Visadienst worden bevestigd. Zolang genoemde werkvoorraad bestaat zal het moment van bevestiging van het bezwaarschrift echter niet samenvallen met het in behandeling nemen daarvan. Dit zal zo spoedig mogelijk daarna gebeuren. Tot slot kan ik u meedelen dat op het moment alles in het werk wordt gesteld om de werkvoorraad te laten afnemen, zodat de datum van bevestiging en de datum van het in behandeling nemen van een bezwaarschrift weer samen zullen vallen.". Het standpunt van de Minister van Buitenlandse Zaken Bij brief van 8 september 1997 gaf de Minister van Buitenlandse Zaken te kennen, niet afzonderlijk te zullen reageren op verzoekers klacht, maar zich geheel aan te sluiten bij de op dat moment nog te volgen reactie van de Staatssecretaris van Justitie.

. Reactie van verzoeker Verzoeker reageerde bij brief van 13 november 1997 onder meer als volgt op het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie en het standpunt van de Minister van Buitenlandse Zaken:         "Toen uiteindelijk de Visadienst de zaak van mevrouw K. behandeld heeft, is het visum gewoon verleend.          Dat is bij soortgelijke zaken ook steeds het geval geweest en daarom is het zo uitermate irritant dat er zo traag gehandeld wordt.          Mijn klacht gaat niet alleen over het niet bevestigen van de ontvangst, maar vooral over het zeer traag behandelen van zaken.          Zo heb ik vandaag weer moeten vaststellen in een brief aan de Visadienst dat op een bezwaarschrift dat ik namens de heer B. uit Marokko heb ingediend wegens weigering van een kort verblijfvisum d.d. 5 augustus 1997 in het geheel niet gereageerd is, ook niet door het zenden van een ontvangstbevestiging. Ik ben dus wat somber gestemd over de belofte van de Visadienst dat het nu wat beter zou gaan."

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat het Bureau Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, heeft nagelaten de ontvangst te bevestigen van een drietal bezwaarschriften. De bezwaarschriften waren ingediend tegen afwijzende beschikkingen op visumaanvragen.2. Een op een visumaanvraag door het Bureau Visadienst gegeven beschikking is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie

Achtergrond

onder 1.). Wanneer de aanvrager, of een andere belanghebbende, een bezwaarschrift indient tegen zo'n beschikking, moet, ingevolge artikel 6:14, eerste lid, van de Awb (zie

Achtergrond

onder 2.), het orgaan waarbij dit bezwaarschrift is ingediend de ontvangst daarvan schriftelijk bevestigen.3. Door de ontvangst van de bezwaarschriften van verzoeker niet te bevestigen, heeft het Bureau Visadienst gehandeld in strijd met artikel 6:14 van de Awb. De reden die de Staatssecretaris van Justitie met betrekking tot het bezwaarschrift van 2 juni 1997 naar voren heeft gebracht voor het niet schriftelijk bevestigen van de ontvangst van het bezwaarschrift doet aan dit oordeel niet af. De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Bureau Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Justitie gezamenlijk, is gegrond. Met instemming heeft de Nationale ombudsman ervan kennis genomen dat de Staatssecretaris van Justitie maatregelen heeft genomen die er op waren gericht dat per 1 december 1997 het Bureau Visadienst de ontvangst van bezwaarschriften steeds schriftelijk bevestigt.                           

Instantie: Visadienst

Klacht:

Nagelaten ontvangst bezwaarschriften te bevestigen.

Oordeel:

Gegrond