1998/053

Rapport
Op 25 oktober 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Zoetermeer met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden en de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 'sGravenhage). Bij brief van 1 november 1996 vroeg de Nationale ombudsman verzoeker om meer informatie met betrekking tot de klacht. Verzoeker reageerde hierop bij brief van 5 november 1996. Na ontvangst van die brief deed een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman op 28 november 1996 telefonisch navraag bij de klachtenco rdinator van het regionale politiekorps Haaglanden of de klachtbrief van verzoeker van 28 juni 1996 was aangekomen en wat er in dat geval mee was gedaan. De klachtenco rdinator gaf hierop aan dat van de zijde van de korpsbeheerder nog geen reactie aan verzoeker was gegeven, maar dat dat zo snel mogelijk zou gebeuren. Een afschrift van de brief zou dan worden gefaxt naar de Nationale ombudsman. Ondanks diverse telefonische rappels in de periode van 27 december 1996 tot en met 23 januari 1997 bleef antwoord echter uit. Op grond van die informatie besloot de Nationale ombudsman de klacht te onderzoeken. Vervolgens werd op 13 februari 1997 een onderzoek ingesteld naar de gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden en naar de gedraging van de beheerder van dat korps. Beide gedragingen worden aangemerkt als gedragingen van de korpsbeheerder. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden niet heeft gereageerd op zijn brieven van 27 juni 1995, waarin hij aangifte deed van schendingen van zijn privacy.          Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden, tot op het moment dat hij zich op 22 oktober 1996 tot de Nationale ombudsman wendde, nog niet had gereageerd op zijn klacht van 28 juni 1996.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 'sGravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker deed op 27 juni 1995 naar aanleiding van twee gebeurtenissen schriftelijk aangifte bij de politie te Zoetermeer. In n van de brieven maakte hij melding van het volgende:         "...Cor.nr. C87'92          (...) Hierbij doe ik aangifte van schending van mijn privacy door X (een verzekeringsmaatschappij; N.o.) (...).          Bewijs Mijn brief dd 8792 aan X is door hen, zonder mijn toestemming aan derden verstrekt, dit blijkt uit stempel, paraaf en naam.          Voor deze grove schending vd privacy eis ik vervolging..." In de andere brief van 27 juni 1995 stelde hij de politie op de hoogte van het volgende:         "...Cor.nr. T12-1-'93          (...) Hierbij doe ik aangifte van het feit, dat de criminele Schweinhunden De. en V. (...) zich via de telefoon uitgeven voor

mijn persoon en op deze wijze priv gegevens van mij 'stelen' bij diverse instellingen. Ik verzoek om vervolging van deze criminelen en ben bereid e.e.a. nader toe te lichten zodat PV opgemaakt kan worden..."2. Bij brieven van 22 augustus 1995 wendde verzoeker zich opnieuw tot de politie te Zoetermeer. In die brieven verzocht hij om antwoord op zijn brieven van 27 juni 1995, en indien zij dit niet wenste te geven, de reden waarom niet. In dat geval verzocht verzoeker te vernemen op welke wijze hij een klacht kon indienen.3. Bij brief van 25 februari 1996 diende verzoeker een klacht in bij de burgemeester van Zoetermeer. In die brief deelde hij onder meer het volgende mee:         "Hierbij dien ik een klacht in tegen, wat in de wandel, "politie van Zoetermeer" wordt genoemd. (...) Want ook hier laten ze het afweten.          Op 27/6/'95 heb ik twee (2) aangiften gedaan.          Op 22/8/'95 heb ik gerappelleerd.          Thans, meer dan een half ( ) jaar later, heeft men nog steeds niet gereageerd.          Daartegen richt zich dan ook de klacht; en ik wil dan ook dat hiervoor een wettelijke gegronde verklaring wordt geleverd."4. Bij brief van 28 februari 1996 bevestigde de gemeente Zoetermeer dat verzoekers brief was ontvangen en in handen was gesteld van de politie in Zoetermeer.5. Verzoeker richtte zich bij brief van 16 april 1996 opnieuw tot de burgemeester van Zoetermeer met onder meer het volgende:         "Hierbij vraag ik bericht omtrent de stand van zaken aangaande (...) genoemd onderwerp. Het is inmiddels ruim 6 weken geleden dat de politie een antwoord heeft kunnen verzinnen of is dat niet zo? Het lijkt me dan ook tijd worden om eens te rappelleren."6. Vervolgens wendde verzoeker zich bij brief van 28 mei 1996 tot het Klachtenbureau van de gemeente Zoetermeer. Hij beklaagde zich in die brief over het feit dat zowel de burgemeester van Zoetermeer als de politie te Zoetermeer zijn brieven nog steeds niet had beantwoord.7. Bij brief van 24 juni 1996 diende verzoeker bij de ombudscommissie van de gemeente Zoetermeer een klacht in over de politie, de

burgemeester en het Klachtenbureau Zoetermeer wegens het niet beantwoorden van zijn brieven.8. De Gemeentelijke Ombudscommissie Zoetermeer bevestigde bij brief van 27 juni 1996 de ontvangst van verzoekers brief en deelde hem verder onder meer het volgende mee:         "De commissie kan uw klacht niet in behandeling nemen, omdat deze betrekking heeft op de werkwijze van de politie, met in het verlengde daarvan de reaktie van de burgemeester.          Klachten over de politie worden behandeld overeenkomstig de klachtenprocedure politie Haaglanden.          U dient uw klacht te richten aan het volgende adres:         Korpsbeheerder "9. Vervolgens richtte verzoeker zich bij brief van 28 juni 1996 tot de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden met onder meer het volgende:         "Hierbij dien ik een klacht in tegen de politie Zoetermeer wegens het niet in behandeling nemen van aangiften.          1) feiten:                  a) aangifte gedaan dd 27/6/95; (...)                   b) gerappelleerd 22/8/95                   c) klacht ingediend bij korpsbeheerder Zoetermeer 25/2/96                   d) reactie 28 feb '96: "Uw brief is in handen gesteld van politie in Zoetermeer."                   e) nog steeds geen behandeling.          2) feiten:                  a) aangifte gedaan dd 27/6/95; (...)                   b) gerappelleerd 22/8/95                   c) klacht ingediend bij korpsbeheerder Zoetermeer 25/2/96                   d) reactie 28 feb '96: "Uw brief is in handen gesteld van politie in Zoetermeer."                   e) nog steeds geen behandeling."10. Verzoeker wendde zich vervolgens bij brief van 22 oktober 1996 tot de Nationale ombudsman. In zijn verzoekschrift liet verzoeker verder onder meer het volgende weten:         "E.e.a. wordt blijkbaar gewoon terzijde geschoven want er volgt geen enkele reactie conform de voorschriften.                   a. ik heb geen bericht van ontvangst v.d. klacht van Havermans                   b. ik ben niet gehoord.

                  c. ook heb ik niet binnen 9 weken een schriftelijk antwoord gekregen van Havermans c.q. de "burgemeester" van Zoetermeer.                   d. op geen enkele wijze is mij gelegenheid geboden conform de voorschriften daarna in beroep te gaan."11.1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 30 januari 1997 op verzoekers brief van 28 juni 1996 met onder meer het volgende:         "Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief (van 28 juni 1996; N.o.) deel ik u het volgende mede.          De afhandeling van uw klacht is door een misverstand ernstig in het ongerede geraakt.          Procedureel          Uw bovenvermelde, aan mij gerichte brief, waarin u klaagt over het niet in behandeling nemen van uw aangiften, heb ik kort na ontvangst ter verdere afhandeling doorgestuurd naar de chef van het onderdeel Zoetermeer.         Volgens de klachtenregeling van de regio Haaglanden is de burgemeester van Zoetermeer op grond van rapportage van de onderdeelschef (formele procedure) of de bureauchef van Zoetermeer (informele procedure), bevoegd tot het afdoen van de klacht.          De chef van het onderdeel Zoetermeer heeft mij bij brief d.d. 19 juli 1996 ge nformeerd over uw klacht. Deze brief is dezerzijds echter verkeerd ge nterpreteerd en opgevat als kennisgeving aan mij, dat uw klacht aldus was afgehandeld.          Zijn brief is dus abusievelijk als de afhandeling van uw klacht brief beschouwd. In de veronderstelling dat zijn brief aan u was toegestuurd, is deze in het archief geborgen.          Pas veel later is gebleken, dat u hierdoor helaas geen antwoord op uw brief heeft ontvangen. Ik bied u voor deze onvolkomenheden mijn verontschuldigingen aan.          Inhoudelijk          De onderdeelschef Zoetermeer heeft mij gerapporteerd, dat u in het verleden herhaaldelijk bij de politie Zoetermeer aangifte hebt gedaan en naar aanleiding daarvan ook hebt geklaagd.          Ik heb begrepen, dat de politie daarop telkenmale heeft gereageerd en dat uw klachten niet gegrond zijn verklaard. Dit heeft geleid tot nieuwe aangiften en klachten van uw zijde en tot herhaling en cumulatie van de discussie over de inhoud van dezelfde grieven. Dit heeft ten langen leste niet geleid tot nieuwe inzichten of feiten die aanleiding zouden moeten geven tot het instellen van nieuwe onderzoeken of klachtbehandeling.

Verdere politie-inspanningen zouden onnuttig zijn en tijdverspilling betekenen.          De politie heeft dan ook besloten niet meer op uw verzoeken en/of brieven in te gaan, tenzij u nieuwe feiten aanvoert. U bent hiervan bij brief d.d. 22 maart 1992 door de commissaris van politie Zoetermeer op de hoogte gesteld.          Overweging en oordeel          De chef van het onderdeel Zoetermeer heeft geconstateerd, dat uw brief geen nieuwe feiten of omstandigheden aanvoert en om hierboven uiteengezette redenen niet voor inhoudelijke behandeling in aanmerking komt.          Ik sluit mij bij deze mening aan en acht uw klacht om die redenen niet gegrond."11.2. In zijn brief van 30 januari 1997 verwees de korpsbeheerder naar de brief van de chef van het onderdeel Zoetermeer van 19 juli 1996 aan de korpsbeheerder en de brief van de commissaris van politie te Zoetermeer van 22 maart 1992 gericht aan verzoeker. 11.2.1. De brief van 19 juli 1996 luidt als volgt:         "De heer D. is een klager, die te pas en te onpas aangiftes formuleert rond de (vermeende) gedragingen van zijn exechtgenote en haar partner. Enige reaktie van de politie heeft in het verleden geleid tot nieuwe klachten van de heer D., die in deze ook niet meer serieus genomen wordt.          Derhalve is hem destijds schriftelijk medegedeeld dat op voortzetting van zijn klachten niet meer zal worden gereageerd (...) De gemeente hanteert eenzelfde gedragslijn ten aanzien van de heer D." 11.2.2. De brief van 22 maart 1992 is als volgt geformuleerd:         "Wel is vastgesteld dat u zich, naar eigen zeggen, rechtens tekort gedaan voelde en alle mogelijkheden zou aangrijpen om de overheid met uw zaak bezig te houden. Blijkens de wel zeer formele en theoretische beschouwingen in uw brieven bent u hiermee inderdaad aangevangen. Ik ben echter niet voornemens hieraan nog meer kostbare tijd te (laten) besteden. Tenzij u inhoudelijk nieuwe feiten aanvoert zal ik derhalve niet meer op uw verzoeken om antwoord, ed reageren."12. In reactie op de brief van de korpsbeheerder van 30 januari 1997 liet verzoeker de Nationale ombudsman bij brief van 20 februari 1997 onder meer nog het volgende weten:

         "Ik wil (...) de volgende opmerkingen plaatsen.          1) brief d.d. 22 maart 1992 is bijlage X bij brief van H. d.d. 4 aug.'92 betreffende uw dossier nr. 92.02221. Zoals bekend ging het hier over een klacht          a)       gericht tegen de burgemeester, wegens diens ongenuanceerde uitlatingen (dwz pertinente leugens)          b)       gericht tegen de korpschef, wegens het idem dito rondstrooien van pertinente onwaarheden.          c)       beiden gebaseerd op valse verslaggeving van V. van Jeugdzaken n.a.v. een gesprek d.d. 21/10/91 om 11.00 uur.          N.a.v. van 1c hierboven heb ik toen een klacht ingediend bij de korpschef. H. als plv. heeft dit toen "ondervangen" en wilde aan deze klacht geen verdere aandacht besteden.          Met zijn brief d.d. 22 maart 1992 geeft hij dit dus te kennen. (met mij heeft toen niemand n.a.v. de klacht gesproken)          Opm.* Wat dit te maken heeft met mijn aangiften d.d. 27/6/'95 en huidige klachten daarover is mij een raadsel.          2) brief 19 juli 1996 is gericht aan de korpsbeheerder, die aan de hand daarvan zijn brief van 30 januari 1997 opstelt.          Wederom is het diezelfde H. die hier ongenuanceerde uitspraken doet en zich verlaagt tot discriminerende uitlatingen als:                  "...klager"..."te pas en te onpas"                   "...niet meer serieus genomen wordt."          Hij zet de korpsbeheerder bewust op 't verkeerde been met de laatste alinea (Derhalve ... etc.) want (zie 1)) de bedoelde kopie gaat over 'n ndere zaak en n et over mijn aangiften c.a. van 27/6/'95. Er is geen sprake van "voortzetting", en dat wordt wel gesuggereerd/gezegd.          Cynisch genoeg heeft u destijds deze pertinente (en n.m.m. opzettelijke) verminking van mijn woorden "parafraseringen van burgemeester en plaatsvervangend korpschef" genoemd; (verslag nr. 92.02221 blz 10) en "niet verwijtbaar" (93/694).          Ik was het met het rapport o.a. daarom niet eens; en zie, wat gebeurt nu? Dezelfde "parafrasering" wordt van stal gehaald (3 en half jaar later!) en aangedikt met discriminerende opmerkingen zoals "klager" en "niet serieus" aan de korpsbeheerder voorgeschoteld. Zaken worden met elkaar verbonden, die niets met elkaar te maken hebben (wederom zou ik zo zeggen; want zie mijn brief d.d. 6592; waarbij ik zaak nr. 92.02221 aanhangig maakte). Het effect daarvan op de korpsbeheerder (die niet objectief blijkt te zijn) is voorspelbaar.

         Opm. * Ik vraag mij af of burgemeester en/of politie v.d. woonplaats dergelijke pertinent onheuse gegevens m g formuleren en jarenlang m g bewaren en m g gebruiken.          Ik vind dit een inbreuk op de persoonlijke integriteit van de burger en indruisen tegen art. 4 v.d. Grondwet (allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen.) (en daar valt bescherming tegen laster (door gezagdragers) onder).          Ik constateer, dat ik door die "parafrasering" m nder aanspraak heb, want a)       mijn aangiften zijn n et in behandeling genomen (en het is to val, dat het over privacy gaat) en b)       sterker nog; mijn persoon wordt door degenen die 'm zouden moeten beschermen in discrediet gebracht.          (...)          Ik h b aangifte gedaan (schriftelijk) van schending van de pricacy          a)       mbt tot 'n persoon, die zich opzettelijk voor mijn persoon heeft uitgegeven (dat is strafbaar) en          b)       mbt tot bedrijven die priv gegevens aan derden buitenstaanders hebben verstrekt. (en ook d t is strafbaar).          *        Ik vraag me af; waarom ik geen aangifte kan/mag doen (stelling van H.) (art. 4 Grondwet)          *        Ik vraag me af, waarom die aangiften botweg genegeerd worden (discriminatie) evenals mijn klacht daarover. Dusdanig genegeerd zelfs, dat ik zelfs genoodzaakt wordt, de Nationale ombudsman in te schakelen om deze te vragen of hier e.e.a. wel in de haak is.          *        Ik vraag mij af waarom er folders uitgegeven worden zoals "Een klacht over de politie indienen, dat kan..." (politie Haaglanden), terwijl de uitgevers ervan niet nakomen wat daarin vermeld staat. (is dat discriminatie en/of volksverlakkerij?) (deze folder zal ik opvragen en tezamen met de "Klachtenregeling Politie Haaglanden" aan u doen toekomen.) (folder is d.d. jan 1995!)          *        Ik vraag me af waarom "wetsdienaars" de wet niet naleven (geen wonder dat er zoveel misgaat).          3) brief 30 jan 1997          procedureel: hiervoor kan ik begrip opbrengen. Vergissen is menselijk en ten aanzien daarvan neem ik daar ook genoegen mee, behoudens dan 't geen de folder voorschrijft.          Inhoudelijk: Hieruit blijkt, dat K. van de korpsdirectie, duidelijk op 't verkeerde been wordt gezet door de brief (2) met bijlage (1); beide afkomstig van H.

         Verwijtbaar vind ik, dat hij blijkbaar, zijnde de klachtenbehandelaar, kennelijk niet in staat is, zich af te vragen wat mijn brief d.d. 28/6/'96 te maken heeft met de bijlage (1) die H. hem toegestuurd heeft. Evenzeer vind ik verwijtbaar dat niet de werkwijze conform bovengenoemde folder gevolgd wordt.          Opm.* Ik wil hier opmerken, dat ik met geen enkele, maar dan ook met geen enkele politiefunctionaris over de aangifte en/of de klacht kontakt heb gehad (dat verbaast me uitermate); tot op heden toe (periode ruim 1,5 jaar). Verwijtbaar vind ik, zijn nietobjectiviteit, zijn "slaafse" volgzaamheid t.a.v. de beweringen van H., die hij weliswaar anders formuleert (bliksemafleiding) maar desondanks navolgt (afhankelijkheid?).          Opm.* De inhoudelijkheid van de klacht is dus onvoldoende onderzocht; dat ligt dan in 't verlengde van het feit, dat procedures niet zijn nageleefd.          Ik wil er echter geen misverstand over laten bestaan dat mijn klacht niet alleen over de klachtenafhandeling gaat maar ook over de afhandeling van de aangifte. En juist die aangfite, die is inmiddels ruim 1,5 jaar oud. Daar kan dus wellicht niks meer aan gedaan worden. Klaarblijkelijk is het de bedoeling van H. om mijn rechten aan mij te onthouden door ongeoorloofde "zwartmakerij" van mijn persoon, zowel binnen als buiten het korps.          Ik kan me moeilijk voorstellen dat dat door de beugel kan.". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

..        Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 13 maart 1997 op de klacht van verzoeker. In die brief deelde hij onder meer het volgende mee:         "De chef van het onderdeel Zoetermeer heeft mij bij brief d.d. 24 februari j.l. (...) terzake ge nformeerd.          Ik sluit mij daarbij aan onder de volgende opmerkingen.          Klager heeft zich in het verleden meermalen gewend tot de politie Zoetermeer met problemen, die zijns inziens door de politie konden worden behandeld of opgelost. Verschillen van inzicht hierover liepen uit in herhaalde briefwisselingen, klachten en kritische brieven van klager. Dit heeft vanuit efficiency-

overwegingen geleid tot be indiging van de activiteiten van de zijde van de politie in de gevallen die op herhaling van zetten neerkwamen en waarin klager niet nieuwe feiten of gezichtspunten of andere nieuwe casu stiek aandroeg.          Deze gedragslijn wordt overigens ook door de gemeente Zoetermeer gehanteerd.          Klager is hierover schriftelijk ge nformeerd.          Dit beleid is sindsdien toegepast in een aantal gevallen, waarin hij zich weer heeft gewend tot de politie Zoetermeer. Dit betrof dezelfde of soortgelijke kwesties. Kwesties waarin klager wezenlijk andere, nieuwe casu stiek aandroeg zijn w l door de politie Zoetermeer in behandeling genomen. Deze verliepen echter op dezelfde wijze en leidden inclusief een ingediende klacht daarover niet tot het door klager gewenste resultaat (zie hiervoor bijgevoegde briefwisseling naar aanleiding van een aangifte van klager terzake oplichting d.d. 23 september 1996).          De door klager hierover ingediende klacht is niet in behandeling genomen; de politie heeft hierop verder niet meer gereageerd op grond van het eerder bepaalde beleid ten aanzien van klager.          Aangezien hier echter sprake is van een afzonderlijke kwestie, had de onderdeelschef van Zoetermeer naar mijn mening er beter aan gedaan over het nietafdoen van deze klacht met klager te communiceren. Gelet op de inhoud van de klacht (zie bovenbedoelde briefwisseling hierover) en de historie van klagers dossier kan ik mij w l vinden in het besluit tot het nietafdoen van de klacht.          Voor wat betreft het niet tijdig door mij reageren op de klacht van 28 juni 1996 inzake het door de politie Zoetermeer niet in behandeling nemen van aangiften, verwijs ik u naar mijn brief aan klager d.d. 30 januari 1997 (...).          Nadat duidelijk was geworden, dat en waarom klager op zijn brief geen antwoord had gekregen, is de afdoening van de klacht niet tijdig tot stand gekomen. Hiervoor zijn verontschuldigingen op zijn plaats.          Vanwege de historie van de contacten tussen klager en de politie Zoetermeer is gekozen voor een procedureel beperkte afdoening van zijn klacht.          Gelet op de inhoud van de klacht en de ervaringen die inmiddels met klager zijn opgedaan, ben ik van mening dat dit geen afbreuk heeft gedaan aan de kwaliteit en gegrondheid van het oordeel. Ik zie dan ook geen aanleiding tot herziening van mijn oordeel."2. Bij zijn brief van 13 maart 1997 voegde de korpsbeheerder onder meer de volgende bijlage:

2.1. De brief van de chef onderdeel Zoetermeer van 24 februari 1997. In deze brief berichtte de chef van dit onderdeel de korpsbeheerder onder meer het volgende:         "Klager is geen onbekend persoon binnen de gemeente Zoetemeer. Reeds jarenlang bestookt hij de politie (en gemeente) met klachten, aangiften, bezwaarschriften etc. Deze zaken hebben betrekking op de verstoorde relatie met zijn exvrouw. Binnen het onderdeel Zoetermeer is een lijvig dossier aangelegd met betrekking tot alle zaken aangaande D.          Iedere antwoordbrief aan D. werd en wordt door hem per definitie beantwoord met een retourbrief, klacht of bezwaarschrift. Dit heeft ertoe geleid dat de voormalige onderdeelchef, de commissaris H., in mei 1992 een brief naar de heer D. heeft gestuurd met de mededeling dat aan zijn zaak in het vervolg geen aandacht meer zou worden besteed tenzij hij inhoudelijk nieuwe feiten zou aanvoeren.          Op 27 juni 1995 stuurt D. wederom drie brieven (niet n zoals in de klacht staat verwoord) naar de politie. Hij wenste in deze brieven aangifte terzake schending van zijn privacy te doen, onder andere gepleegd door zijn exvrouw. In alle gevallen werd door de onderdeelchef gesteld dat er geen sprake was van een strafbaar feit, dat zijn brieven soortgelijk waren aan de voorgaande brieven en dat derhalve niet gereageerd diende te worden. Tot op de dag van vandaag is niet gereageerd op deze brieven.          Vanaf 27 juni 1995 heeft klager 11 maal soortgelijke brieven gestuurd. Op de laatste brieven is door de hoofdinspecteur Do., chef van het bureau Nathaliegang, gereageerd. Wederom heeft dit geleid tot tegenreacties en nieuwe klachten. Derhalve wordt op dit moment opnieuw geen aandacht meer besteed aan de brieven en verzoeken van klager tenzij hij inhoudelijk nieuwe zaken aanbrengt.          Na 1992 is aan klager niet herhaald medegedeeld dat het schrijven van brieven naar de politie vruchteloos zou zijn gezien het eerder ingenomen en niet gewijzigde standpunt van de commissaris H.          Overigens merk ik op dat alle brieven van D. een zelfde inhoud c.q. strekking hebben."2.2. Bij het ambtsbericht van de chef onderdeel Zoetermeer waren onder meer de volgende bijlagen gevoegd:2.2.1. Een brief van verzoeker van 23 september 1996, gericht aan de politie van Zoetermeer. In deze brief doet verzoeker aangifte van oplichting.

2.2.2. Een brief van hoofdinspecteur Do. van 30 september 1996. Hierin deelde Do. verzoeker onder meer het volgende mee:         "Naar aanleiding van uw schrijven van 23 september 1996 betreffende een vermeende oplichting, deel ik u het volgende mede.          U heeft een overeenkomst (mondeling danwel schriftelijk) afgesloten (...). U schrijft dat (...) de overeenkomst slechts ten dele is nagekomen.          In dit geval is er sprake van een civielrechtelijk geschil. Mogelijk is er contractbreuk gepleegd (...). Dergelijke zaken behoren niet tot de competentie van de politie. Ik moge u in overweging geven om in het onderhavige geval advies in te winnen van een advocaat. Wellicht kan een uitspraak van een rechter in civiele zaken uitkomst bieden." 2.2.3. Een brief van verzoeker van 6 oktober 1996, waarin hij zich onder meer met het volgende wendde tot de politie te Zoetermeer:         "N.a.v. uw brief d.d. 30 sept. 1996 merk ik het volgende op.          1e Toen ik 10 september op bureau Nathaliegang was voor een aangifte, bracht ik voornoemd voorval als voorbeeld ter sprake. Toen werd gezegd dat het w l oplichting was!          2e U spreekt in de brief over "vermeend". Ik merk op dat er niks "vermeend" is. Het s oplichting; punt uit. Dat u daar niets aan doen wilt is pure laksheid en niets anders.          3e Als u mij informeert, zoals u mij h ft ge nformeerd, dan heeft u nooit en te nimmer "voldoende ge nformeerd" en is uw "hoop" daartoe "ijdele hoop".          4e U praat over "mogelijk contractbreuk". Aan vermoedens uwerzijds heb ik niets. Dit kunt u beter achterwege laten. Baseert u zich maar op de feiten; dat is het enige wat tot uw competentie behoort.          5e U concludeert zonder onderzoek; ook al zoiets belachelijks.          6e Ik ben niet eens door u gehoord; dat is nog belachelijker.          7e Wanneer ik aangifte doe, dan doe ik dat niet voor niets; en verwacht van u dat u dan datgene doet, zodanig dat aan alle randvoorwaarden voldaan wordt. Indien d n pas blijkt of hieraan voldaan wordt kan beoordeeld worden of voortzetting zinvol is.          Gezien 't feit dat niets van dit alles is gebeurd, verwacht ik alsnog 'n oproep, want ik handhaaf 'n aangifte en het is uw plicht deze na te trekken." 2.2.4. De reactie hierop van de hoofdinspecteur Do. van 18 oktober 1996 luidde als volgt:

         "...Wederom mocht ik van u een schrijven ontvangen aangaande een aangifte die u wenst te doen.          U voegt geen enkel nieuw feit toe aan hetgeen door u in een voorgaande brief reeds is gesteld. Derhalve blijf ik bij mijn standpunt dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Ik heb mijn personeel dan ook de opdracht gegeven uw zaak niet in behandeling te nemen.          Mij is gebleken dat u zeer gedreven bent als het gaat om het schrijven van brieven en het doen van een beroep op de politie. In reactie op onderhavige brief verwacht ik dan ook weer een brief van uw hand. Indien in deze brief geen nieuwe feiten staan vermeld, wordt deze niet in behandeling genomen en zult u van ons geen reactie ontvangen.          U heeft zelf aangegeven dat ik u nooit voldoende kan informeren. Het afsluiten van deze brief d.m.v. het uitspreken van de hoop u voldoende ge nformeerd te hebben, lijkt mij dan ook niet gepast. Wellicht dat een simpele groet bij u in betere aarde valt..." 2.2.5. Een brief van verzoeker van 22 oktober 1996 gericht aan het hoofd van de politie Zoetermeer. In deze brief berichtte verzoeker onder meer het volgende:         "Hierbij dien ik een klacht in tegen een zekere Do. (...) wegens aanstichting/uitlokking tot strafrechtelijk ontoelaatbaar gedrag en wens dat daarvan p.v. opgemaakt wordt tegen deze figuur en afgezet wordt van zaken waarvoor ik aangifte wens te doen.          Voorts doe ik aangifte van oplichting.". De reactie van verzoeker Verzoeker reageerde bij brief van 28 maart 1997 op de door de korpsbeheerder verstrekte inlichtingen. In die brief bracht hij onder meer het volgende naar voren:         "A. Mijn klacht heb ik u verwoord in mijn brief aan u d.d. 5/11/96 en het betrof het niet in behandeling nemen van mijn aangifte inzake privacyschending door o.a. X en het zich uitgeven voor een ander persoon door een zekere De.          Hiervan heb ik schriftelijk aangifte gedaan bij een tweetal brieven (beide d.d. 27/6/95) bij de politie Zoetermeer.          Dit wordt door de politie Zoetermeer in hun brief d.d. 24 feb '97 aan dhr. Deetman toegegeven. Zij spreken zelfs over een drietal brieven. Ook dat is juist en ook daarop werd evenmin gereageerd. (Een copie van deze "3e brief" gaat hierbij en gaat over privacyschending door Y).

         Duidelijk blijkt dat er tot nu toe niet is gereageerd op welk van de drie brieven dan ook. Ik concludeer daaruit dat mijn klacht daarom gegrond is.         B. Het nietreageren wordt "gemotiveerd" met de stelling van "het zijn dezelfde of soortgelijke kwesties" (5e alinea brief korpsbeheerder d.d. 13 maart '97) en met de stelling "er is geen sprake v.e. strafbaar feit" (4e alinea brief politie Zoetermeer d.d. 24 feb '97).          1e Dat alles "hetzelfde of soortgelijk" zou zijn ontken ik ten stelligste. Aangiften die ik heb gedaan betroffen telkenmale een ndere zaak. Andere omstandigheden, andere data. Dat er soms dezelfde personen door mij werden herkend als dader maakt e.e.a. nog niet hetzelfde of soortgelijk. Dat iemand recidivist is, wil nog niet zeggen dat e.e.a. deswege niet meer strafbaar is.          (...)          Dienaangaande is de bewering v.d. politie als zou zij w l iets ondernemen als er "nieuwe feiten" zijn, voor het grootste gedeelte nog gelogen ook. In 't merendeel v.d. gevallen heeft ze n ets gedaan. En omdat ik d rover ben gevallen, hebben ze er de p in gekregen en doen ze nu n ets meer.          2e Ze hebben me mbt de onderhavige aangiften niet eens geh rd; hoe kunnen ze dan in hemelsnaam tot de conclusie komen "geen strafbaar feit"?          Ik meen me te herinneren dat "hij die zich opzettelijk uitgeeft voor een ander", strafbaar is en ook dat "het verspreiden van priv gegevens" (door Y en X) strafbaar is.          (...)          Tevens concludeer ik, dat het stafbureau geen verweer voert tegen mijn argumenten en evenmin doet dat de politie Zoetermeer.          Eveneens concludeer ik dat de stappen 1,2,3 uit de folder "Een klacht indienen....." (zie

Achtergrond

, onder 2.: N.o.) niet nagevolgd werden.          (...)          M.a.w. op geen enkele wijze wordt mijn klacht bestreden, maar zelfs bevestigd. Het enige wat de politie doet is halsstarrig en dom roepen: "soortgelijk"; en inderdaad soortgelijk is het vwb de strafbaarheid (alle aangiften betroffen strafbare handelingen) en vwb het falen v.d. politie zelf. Dit falen spruit voort uit persoonlijke vooroordelen en dientengevolge het doen van ongenuanceerde en dus opruiende uitspraken door de politie Zoetermeer.          (...)          Vervolgens wordt dit overgenomen door anderen, waaronder het stafbureau en de zaak is rond.          (...)

         De beweringen zoals zo ven opgesomd zijn pertinent onwaar, en worden gebruikt omdat men weet, dat het woord v.e. gezagsdrager eerder geloofd worden dan de woorden van een burger.          Blijkbaar had de politie Zoetermeer er belang bij om dergelijke laster te verspreiden en hebben ze het nog steeds om daarmee hun eigen falen te verdoezelen.          Uit de stukken blijkt dat de feiten mbt onderhavige aangiften en het nietreageren daarop juist zijn. Uit de stukken blijkt eveneens dat het nietreageren gebaseerd wordt op gekleurde uitlatingen van een zekere H. in 1992, terwijl in diezelfde brief staat (22/3/'92) "tenzij u inhoudelijk nieuwe feiten aanvoert."          (...)          Uit de stukken blijkt dat het hier een andere casus betreft en dus dat de politie zichzelf tegenspreekt. Zowel aard, plaats en tijd v.h. delict zijn nu anders dan toen.          Uit de stukken blijkt dat 'n klacht mbt een casus uit 1992 gegeneraliseerd wordt en dat de huidige klacht mbt een totaal andere casus als verlengstuk wordt bestempeld van de eerste. Dat is misleiding en desinformatie in omloop brengen, hetgeen niet alleen uitermate onzorgvuldig is maar ook kwalijk. Blijkbaar verstrengelt men opzettelijk 't een met 't ander, om dat prominente onderscheid tussen het en een het ander geweld aan te doen.          Uit de stukken blijkt verder dat voortzetting van deze houding v.d. politie leidt tot een structureel negeren van aangiften welke door betrokkene gedaan worden als het gaat om delicten welke door "de recidivist" worden gepleegd of waar Y of X bij betrokken is. A priori kunnen die dus in de ogen van de politie geen strafbare feiten meer begaan; dat wordt immers nu toch ook gesteld?          Licht of zwaar; elke zaak die weggewuifd wordt, of liever gezegd, gesaboteerd, is er een teveel. Tekorten moeten ze maar melden bij de verantwoordelijke minister en niet afwentelen op burgers, die recht hebben op bescherming.".        De reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden1. In reactie op de brief van verzoeker van 28 maart 1997 en op een aantal door de Nationale ombudsman gestelde vragen, berichtte de korpsbeheerder in zijn brief van 6 mei 1997 onder meer als volgt:         "De afdoening van de klacht van de heer D. over het niet in behandeling nemen van zijn aangiften is procedureel beperkt gebleven. Dit betekende in het onderhavige geval dat achterwege zijn gebleven: nadere toelichting door klager, een uitgebreid onderzoek, het houden van hoor en wederhoor.

         De beoordeling van de klacht is dezerzijds gebaseerd op de schriftelijke rapportage van de onderdeelschef (reeds in uw bezit) en mondelinge informatie, die niet tot andere gezichtspunten aanleiding gaf.          In de overweging is meegenomen, dat de gemeente Zoetermeer jegens klager eenzelfde gedragslijn hanteerde.          Er is derhalve in aanzienlijke mate gekoerst op de berichtgeving van de onderdeelschef, die normaliter volgens de klachtenregeling van de politie Haaglanden de burgemeester van Zoetermeer in deze kwestie zou hebben geadviseerd ter afdoening van de klacht. Het betrof immers een klacht in eerste aanleg (weliswaar gericht aan de korpsbeheerder), die door de burgemeester van Zoetermeer had kunnen worden afgedaan.          Om te voorkomen, dat de afdoening van de klacht na het misverstand over de brief van de onderdeelschef d.d. 19 juli 1996, nog langer op zich zou laten wachten, is gekozen voor de afdoening van de klacht door de korpsbeheerder."2. Voor de reactie op de overige vragen verwees de korpsbeheerder naar de rapportage van de hoofdinspecteur Do. van het onderdeel Zoetermeer. De korpsbeheerder deelde in zijn brief van 6 mei 1997 mee zich voor wat betreft de zakelijke feiten te kunnen vinden in die rapportage. In de rapportage van 1 mei 1997 berichtte Do. onder meer het volgende:         "De heer D. merkt op dat er niet meer gereageerd wordt op zijn brieven terwijl er geen sprake is van soortgelijke feiten. Op zich zijn de feiten weliswaar verschillend, de essentie van de zaak blijft in de loop der tijd echter identiek. De heer D. heeft problemen met zijn ex en probeert deze via de politie op te lossen door de politie te pas en te onpas te bestoken met aangiften tegen zijn ex. Terecht merkt D. dan ook op (...) dat hij dezelfde personen als dader erkent.          (...)          U vraagt waarom wel op de brief van 23 september 1996 is gereageerd en niet op voorgaande brieven. Het antwoord hierop is betrekkelijk simpel. De brief van 23 september 1996 was mijn eerste contact met de heer D. Ik werk namelijk nog niet zo lang in Zoetermeer. Niet belast met het verleden, meende ik een nieuwe poging te moeten wagen door de brief van de heer D. op de gebruikelijke wijze te beantwoorden. Ik heb deze poging moeten bekopen met enige nieuwe brieven waaronder een klacht tegen mij persoonlijk. In deze klacht wraakt hij de wijze waarop door mij zijn brief is beantwoord. In reactie hierop is ook door mij vervolgens gesteld dat aan de brieven van D. geen aandacht meer besteed zal worden tenzij hij nieuwe feiten aandraagt (niet zijnde de verstoorde relatie met zijn ex).

         Tussen 22 maart 1992 en 18 oktober 1996 is niet herhaald aan D. medegedeeld dat er niet op zijn brieven zal worden gereageerd. Inmiddels neemt de heer D. een gedeelde eerste plaats in op de lijst van klagers. De afhandeling van zijn klachten kost onevenredig veel tijd waardoor andere burgers te kort worden gedaan. Ik stel er bijzonder prijs op, van de klachten van de heer D. verlost te worden. Ik verzoek u dan ook de klacht van de heer D. gegrond te verklaren. Hopelijk zal zijn brievenschrijverij door deze verrassende uitspraak verstommen.". Nadere reactie van verzoeker De reactie van de korpsbeheerder gaf verzoeker aanleiding bij brief van 31 mei 1997 onder meer het volgende naar voren te brengen:         "Het blijkt dat de bevooroordeeldheid v.d. politie Zoetermeer alsmede de daaruit voortvloeiende discriminatoire houding van diezelfde instantie en de gemeente Zoetermeer oorzaak zijn van de diverse klachten, die diverse mensen blijken te hebben.          Het is dieptreurig dat dat niet onderkend wordt en dat men blijft vasthouden aan eenmaal ingenomen bevooroordeelde standpunten.          Ik daag de politie Zoetermeer en de gemeente Zoetermeer uit hun stelling hard te maken dat ik "te pas en (met name) te onpas de politie zou "bestoken" met aangiften (...).          En dan mag een zekere Do. beweren, dat'ie "nieuw" is en dat'ie mij niet kent, maar ik durf onder ede te beweren dat op 10 sept 1996, in het bijzijn van agent L. op het bureau Nathaliegang een zekere Do. (hij had een blauwe trui aan, terwijl agent L. in z'n hemdsmouwen zat) zich aan mij voorstelde en dat hij zich gedroeg zoals ik beschreven heb.          (...)          Dat is n g iets waar e.e.a. mee doorspekt is. Alsof functie, titel en weet ik al wat niet meer, m r garantie geeft voor het waarheidsgehalte v.e. uitspraak, opvatting, bewering enz; dan hetgeen een "doodgewone" burger zegt.          Zolang mensen botweg liegen en nderen niet kritisch zijn, bepalen gewichtige leugenaars wat waarheid is en niet simpele argeloze burgers, die gewoon eenvoudigweg de waarheid vertellen.          Ik proef uit de reactie van Do.: "stel D. maar in 't gelijk; maar k (Do.) zal mijn gedrag n et veranderen".          En uit de reactie van Deetman proef ik: "Ik (Deetman) moet afgaan op informatie vanuit Zoetermeer; en maak me daar verder niet druk om". Kortom: er wijzigt geen enkele moer en alles blijft 't zelfde liedje; en er wordt niets opgelost. En in wezen ligt d r het probleem.

         Zolang Do. beweert dat " lle aangiften in essentie in de loop der tijd identiek blijven", dan heeft'ie daar blijkbaar zijn functie en titel aan te danken. Met kromme redeneringen is iedereen in staat verbanden aan te leggen.          (...)          Ik voeg eraan toe dat personen in een organisatie, het gezicht v.e. organisatie bepalen alsmede het (dis)functioneren ervan; zeker wanneer deze personen op machtsposities zitten; en wanneer deze personen beroepsopvattingen vermengen/verwisselen met persoonlijke opvattingen; dan zit daar iets grondigs mis.          (...)          Voor strafbare feiten geldt: w e heeft w lk strafbaar feit, w nneer gepleegd en is dit wettelijk te bewijzen. En als de daarvoor ingestelde instantie (de politie, OM enz.) zich daarbij laat leiden door persoonlijke subjectiviteit en deze injecteert of liever gezegd daarmee andere instanties infecteert, dan kan terecht van een "verziekte" situatie gesproken worden.          Frappant is dat enerzijds Do. klaagt over 't feit dat e.e.a. "onevenredig veel tijd kost" terwijl anderzijds gesteld wordt dat er sinds '92(?) n et meer gereageerd werd op aangiften etc. Blijkbaar kost het nietreageren (dwz "nietsdoen") de politie onevenredig veel tijd; iets waar de burgers van Zoetermeer zich reeds lang over verbazen. Wat d et de politie in die tijd dat ze n ets doen? Blijkbaar zijn de "dienders" van Zoetermeer, dienders van hun eigen ego, en geen dienders van de wet; zij onttrekken zich van hun verantwoordelijkheden.          (...)          Eveneens mag het de Nationale ombudsman opgevallen zijn dat het de politie blijkbaar meer aangelegen is om de namen van "klagers" te onthouden, dan oorzaken van de klachten weg te nemen. Blijkbaar heeft men er belang bij een "zwarte lijst" van namen bij te houden (mag dat wel?) om deze "te pas en te onpas" te gebruiken?          Voor de politie Zoetermeer is blijkbaar ieder slachtoffer ook 'n misdadiger, althans zo wordt'ie benaderd en behandeld. Klagen mag niet, want dan kom je niet alleen op de zwarte lijst v.d. politie, maar ook op de zwarte lijst v.d. gemeente.          Zo is de algehele situatie, en of de Nationale ombudsman dat wijzigen kan is de vraag. Ik wacht 't wel af.".        Nadere reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden Bij brief van 17 juni 1997 stelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder in de gelegenheid te reageren op het commentaar van verzoeker. Van deze gelegenheid maakte de korpsbeheerder geen gebruik.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het niet-reageren op de schriftelijke aangiften1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden niet heeft gereageerd op zijn brieven van 27 juni 1995, waarin hij aangifte deed van schendingen van zijn privacy.2. De korpsbeheerder gaf in zijn reactie op de klacht aan dat verzoeker zich in het verleden meermalen had gewend tot de politie Zoetermeer met problemen die volgens verzoeker door de politie konden worden behandeld of opgelost. Verschillen van inzicht hierover waren uitgemond in herhaalde briefwisselingen, klachten en kritische brieven van verzoeker. De korpsbeheerder liet weten dat vanuit effici ncy-overwegingen was besloten tot be indiging van de activiteiten van de zijde van de politie in de gevallen die op herhaling van zetten neerkwamen en waarin klager geen nieuwe feiten of gezichtspunten of andere - nieuwe - casu stiek aandroeg. Verzoeker was hierover bij brief van 22 maart 1992 ge nformeerd. Daarna had de politie kwesties waarin verzoeker wezenlijk andere, nieuwe casu stiek aandroeg w l in behandeling genomen, aldus de korpsbeheerder; die gevallen verliepen echter op dezelfde wijze en leidden niet tot het door verzoeker gewenste resultaat.3. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat een overheidsinstantie aan haar gerichte brieven adequaat verwerkt, en deze afhandelt binnen een redelijke termijn. Een inhoudelijke reactie op een brief kan achterwege blijven wanneer het gaat om een feitelijk meningsverschil waarover al langdurig is gecorrespondeerd en waarbij van de overheid geen nieuwe standpunten zijn te verwachten. Blijft de betrokken burger desondanks schrijven, dan kan in zo'n geval worden volstaan met de schriftelijke mededeling dat brieven die inhoudelijk hetzelfde zijn als eerder ontvangen brieven geen beantwoording meer zullen krijgen, ook niet in de vorm van een brief waarin staat dat en waarom er geen inhoudelijke beantwoording volgt.4. Het is begrijpelijk dat de politie te Zoetermeer na langdurige briefwisseling met verzoeker destijds heeft besloten alleen nog op zijn brieven te reageren indien daarin nieuwe feiten naar voren werden gebracht. Het is juist dat zij hem daarvan schriftelijk op de hoogte heeft gesteld. Om te kunnen beoordelen of er wellicht sprake was van nieuwe feiten, diende elke daarop volgende brief van verzoeker wel aandachtig te worden gelezen. In zijn brieven van 27 juni 1995 deed verzoeker aangifte van schending van zijn privacy. In n van zijn brieven gaf hij aan bereid te zijn een en ander nader toe te lichten.

5.1. Met betrekking tot de schriftelijke aangiftes van 27 juni 1995 deelde de chef van het onderdeel Zoetermeer in een ambtsbericht (zie

Bevindingen

, onder C.2.1.) mee dat in alle gevallen door de onderdeelchef was gesteld dat er geen sprake was van een strafbaar feit, dat verzoekers brieven soortgelijk waren aan de voorgaande brieven en dat derhalve niet diende te worden gereageerd.5.2. Verzoeker was daarentegen van mening dat geen sprake was van soortgelijke feiten. Hoofdinspecteur Do. gaf in reactie op verzoekers commentaar (zie

Bevindingen

, onder E.2.) aan dat de feiten op zich weliswaar verschillend waren, maar dat de essentie van de zaak in de loop der tijd identiek was gebleven. Verzoeker had problemen met zijn ex-echtgenote en probeerde deze via de politie op te lossen, door de politie te pas en te onpas te bestoken met aangiften tegen zijn ex-echtgenote, aldus Do.6. De politie heeft een wettelijke verplichting om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie

Achtergrond

, onder 1.). In dit geval was de aangifte door verzoeker schriftelijk gedaan. In die zin behoefde de politie niet meer in letterlijke zin de aangifte op te nemen. Verzoeker had echter onvoldoende feiten in zijn brief naar voren gebracht om de aangifte als compleet aan te merken. De politie had in dit geval, gelet op haar wettelijke plicht en gelet op het feit dat verzoekers brief diende te worden opgevat als wens tot het doen van aangifte, nadere informatie aan verzoeker dienen te vragen. Dit had zij schriftelijk of mondeling kunnen doen. Alleen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, had kunnen worden geoordeeld dat de gedragingen niet waren te kwalificeren als strafbaar feit, zou de politie in beginsel daarbij ook de ruimte hebben gehad om van die opvatting blijk te geven. Wanneer verzoeker vervolgens echter in zijn wens tot het doen van aangifte zou hebben volhard, dan zou de politie de aangiftes hebben moeten doorsturen naar het openbaar ministerie. Het zou dan aan het openbaar ministerie zijn geweest om te bepalen of aan de aangiftes verder gevolg zou worden gegeven. De politie te Zoetermeer heeft echter helemaal niet gereageerd op verzoekers schriftelijke aangiften. Dat moge in het licht van de voorgeschiedenis van de contacten met verzoeker verklaarbaar en begrijpelijk zijn, juist was dat niet. De onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden is daarmee niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het niet-reageren op de klacht1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden, tot op het moment dat hij zich op 22 oktober 1996 tot de Nationale ombudsman wendde, nog niet had gereageerd op zijn klacht van 28 juni 1996.2. De korpsbeheerder reageerde uiteindelijk bij brief van 30 januari 1997 op verzoekers klacht. Als reden voor de late afdoening van de klacht bracht de korpsbeheerder naar voren dat hij de klacht kort na ontvangst ter verdere afhandeling had doorgestuurd naar de chef van het onderdeel Zoetermeer. De chef van het onderdeel Zoetermeer had hem vervolgens bij brief d.d. 19 juli 1996 ge nformeerd over de klacht. Die brief was echter abusievelijk als de afhandeling van de klachtbrief beschouwd. In de veronderstelling dat die brief aan verzoeker was toegestuurd, was deze in het archief opgeborgen. De korpsbeheerder gaf aan dat pas veel later was gebleken dat verzoeker hierdoor geen antwoord had ontvangen en bood voor deze onvolkomenheden zijn verontschuldigingen aan.3. Zoals de korpsbeheerder in zijn antwoord op de brief al heeft aangegeven, is door een interpretatiefout te laat gereageerd op de klacht van verzoeker. Dat is niet juist. De onderzochte gedraging van de korpsbeheerder is derhalve niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 'sGravenhage) is gegrond.                                     BIJLAGE

Achtergrond

1. Het opnemen van een aangifte Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat art. 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen. Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge art. 12 Sv. Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.2. In de folder "Een klacht indienen over de politie, dat kan..." van de politie Haaglanden van januari 1995 is onder meer het volgende opgenomen:

         "Kort na de mondelinge of schriftelijke indiening van uw klacht krijgt u een ontvangstbevestiging thuisgestuurd. In die brief staan ook de naam en het telefoonnummer van een contactpersoon bij wie u terecht kunt voor eventuele nadere informatie.          Hierna neemt een leidinggevende politieman/vrouw contact met u op om uitgebreid met u te spreken.          Ondertussen wordt begonnen met het onderzoeken van uw klacht. Het resultaat daarvan wordt nog eens serieus bekeken door de chef van het betrokken politiebureau en diens chef, de commissaris van het onderdeel.          Het schriftelijke antwoord op uw klacht krijgt u van de burgemeester van uw gemeente. Deze schrijft u binnen negen weken of hij of zij uw klacht gegrond of ongegrond acht. Het kan ook voorkomen dat de burgemeester een deel van uw klacht gegrond vindt.          Mocht u vinden dat uw burgemeester het om welke reden dan ook bij het verkeerde eind heeft, dan kunt u in beroep gaan. Dat kan op twee manieren.          Allereerst is beroep mogelijk bij de korpsbeheerder van de Politie Haaglanden, die tevens burgemeester is van de gemeente Den Haag.          Deze schakelt dan de onafhankelijke klachtencommissie in die onder voorzitterschap staat van een rechter.          Deze commissie brengt een advies uit aan de korpsbeheerder, waarna de korpsbeheerder beslist.          De tweede manier om in beroep te gaan is bij de Nationale Ombudsman."3. Enkele relevante artikelen uit de Klachtenregeling Politie Haaglanden:         "Artikel 2          Binnenkomst van een klacht          (...)          3. De burgemeester zendt de binnengekomen klacht naar de onderdeelschef.          (...)

         7. Hij (de onderdeelschef; N.o.) zendt de klager een ontvangstbevestiging.          (...) Artikel 4          Formele procedure in eerste aanleg, het onderzoek          (...)          3. De onderzoeker neemt contact op met de klager. Hij vraagt om een nadere toelichting op de klacht en informeert de klager omtrent de stappen in de procedure.         (...)          5. De onderzoeker hoort de politieambtenaar en getuigen en verzamelt relevante informatie.          6. Hij hoort de klager opnieuw in het geval de lezing omtrent de gebeurtenissen van de politieambtenaar afwijkt van die van de klager. Hij stelt de klager op de hoogte van deze lezing en stelt hem in de gelegenheid hierop te reageren.          (...)          Artikel 5          Formele procedure in eerste aanleg, de afdoening          1. Afdoening van een klacht in eerste aanleg geschiedt door de burgemeester.          (...)          Artikel 6          Procedure bij de korpsbeheerder          1. Indien de klager zich niet kan verenigen met de wijze van afdoening van de klacht door de burgemeester kan hij schriftelijk het oordeel van de korpsbeheerder vragen.          2. De korpsbeheerder vraagt de klachtencommissie om advies.          3. De korpsbeheerder geeft in een brief aan de klager zijn oordeel over de gegrondheid van de klacht. Hij baseert zijn oordeel op het advies van de klachtencommissie. (...)          Artikel 12          Termijnen          (...)

         2. Een klacht in eerste aanleg wordt afgedaan binnen 9 weken na registratie bij het betrokken onderdeel. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de onderdeelschef hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten.          (...)          4. De procedure bij de korpsbeheerder wordt binnen 10 weken na registratie van het verzoekschrift afgerond. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de secretaris van de klachtencommissie hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten."

Reserve onder B&C I:Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Bij twijfel over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit, dient de politie toch gevolg te geven aan haar wettelijke plicht. In dat geval dient zij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Alleen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit, behoort de politie in beginsel de ruimte te hebben om van die opvatting blijk te geven. Een discussie hierover dient echter te worden voorkomen.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Niet gereageerd op brieven verzoeker waarin hij aangifte deed van schendingen privacy.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden/korpsbeheerder

Klacht:

Nog niet gereageerd op klacht.

Oordeel:

Gegrond