1998/047

Rapport
Op 3 september 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer N. te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (Cbm) te Apeldoorn. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het Cbm hem pas op 23 juli 1997 de rekening motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 2 juli 1997 tot en met 1 oktober 1997 heeft toegezonden, waardoor het hem onmogelijk werd gemaakt om bij de verkoop van zijn auto op 14 juli 1997 de motorrijtuigenbelasting over dat tijdvak met de koper te verrekenen.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Hierbij werd tevens een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting nog een aantal nadere vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Zowel verzoeker als het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Bij brief van 2 januari 1997 richtte verzoeker - op dat moment houder van zowel de personenauto met het kenteken NN-XX-XX als van de personenauto met het kenteken DR-XX-XX - zich tot de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (hierna: het Cbm) met het verzoek de rekeningen motorrijtuigenbelasting voor zijn auto met het kenteken NN-XX-XX voortaan te zenden naar zijn zaakadres X.1.2. In antwoord op zijn verzoek berichtte het Cbm verzoeker bij brief van 8 januari 1997 als volgt:"...(...) Betreft rekeningen motorrijtuigenbelasting voor auto met kenteken NN-XX-XX. (...) Inmiddels is het mogelijk de rekeningen te voorzien van een adressering welke afwijkt van het adres welke is verbonden aan uw fiscale nummer. Met ingang van het tijdvak 31 januari 1997 tot en met 30 april 1997, worden de rekeningen voorzien van het adres X. Voor de volledigheid in deze aangelegenheid deel ik u tenslotte mee, dat door de gewijzigde procedure in de aanmaak van de rekeningen, deze uiterlijk afwijken van de voorheen door u ontvangen rekeningen. Dit is eveneens van toepassing op de rekeningen voor de auto met kenteken DR-XX-XX, welke overigens worden verzonden naar het adres Y..."1.3. Verzoeker zette vervolgens eind juni 1997 de auto met het kenteken DR-XX-XX te koop. Deze auto verkocht hij op 14 juli 1997. Met dagtekening 23 juli 1997 zond het Cbm verzoeker voor deze - inmiddels verkochte - auto een rekening motorrijtuigenbelasting. Blijkens de daarbij meegezonden specificatie had de rekening betrekking op het tijdvak 2 juli 1997 tot en met 1 oktober 1997.1.4. Naar aanleiding van genoemde rekening motorrijtuigenbelasting deelde verzoeker het Cbm bij brief van 14 augustus 1997 het volgende mee:"...Bij terugkeer van mijn vakantie trof ik een rekening motorrijtuigenbelasting aan, gedateerd 23 juli 1997. Een copie hiervan treft u hierbij aan. Het gaat om de auto met kenteken DR-XX-XX. De auto is op 14 juli 1997 verkocht. De rekening voor motorrijtuigenbelasting kreeg ik dan ook pas nadat de auto was verkocht, met de verkoopprijs van de auto kan dan ook geen rekening worden gehouden met de volgens U nog verschuldigde motorrijtuigenbelasting. Ik kan mij er niet mee verenigen dat U de rekening voor de motorrijtuigenbelasting pas 3 weken nadat de belasting, volgens U, verschuldigd is geworden verzendt. Ik verzoek U dan ook de rekening te crediteren, en aan mij het bedrag in rekening te brengen

van de motorrijtuigenbelasting van 2 tot 14 juli 1997 en aan de nieuwe koper, (...), het restant in rekening te brengen..."1.5. Bij brief van 28 augustus 1997 reageerde het Cbm als volgt op deze brief:"...Op grond van artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting wordt de motorrijtuigenbelasting over een bepaald tijdvak geheven van degene die bij aanvang van het tijdvak het motorrijtuig houdt. Als houder wordt hierbij aangemerkt degene die het kentekenbewijs op naam heeft staan. De belastingschuld begint op de begindatum van het te betalen tijdvak, verkoop na die datum brengt daarin geen verandering. Indien u in een lopend tijdvak uw motorrijtuig particulier verkoopt dient u zelf de reeds betaalde of nog te betalen belasting te verrekenen met de nieuwe eigenaar. Het feit dat u ten tijde van de verkoop van ons nog geen rekening voor het lopende tijdvak ontvangen had, ontslaat u niet van de verplichting de belasting voor het motorvoertuig DR-XX-XX te betalen. U wordt dan ook vriendelijk verzocht de rekening (...) alsnog te betalen..."1.6. Verzoeker was het met de inhoud van deze brief niet eens. Daarom wendde hij zich bij brief van 21 augustus 1997 nogmaals tot het Cbm. Daarbij deelde hij het Cbm het volgende mee:"...Met uw standpunt kan ik mij absoluut niet verenigen. Een betalingsplicht voor belasting ontstaat eerst op het moment van de aanslag; nu U de aanslag pas heeft gezonden na 2 juli, was er op 2 juli geen betalingsplicht. Bovendien miskent U, dat ik zelfs niet zou kunnen weten wat ik met de koper van de auto zou moeten verrekenen. Op het moment van verkoop van de auto was immers nog geen rekening voor motorrijtuigenbelasting verzonden, zodat het bedrag van de belasting niet eens vast zou staan. De auto is verkocht voordat Uw dienst de rekening heeft verzonden. Daarmee heeft U mij de mogelijkheid ontnomen de belasting op de koper te verhalen; er is geen enkele rechtsgeldige titel meer, waarom de koper verplicht zou zijn de belasting aan mij te vergoeden. Ik verzoek U dan nogmaals dringend de rekening te crediteren, en aan mij uitsluitend het bedrag over de periode van 2 tot 14 juli in rekening te brengen.

Mocht u daartoe niet bereid zijn dan bericht ik U reeds dat ik dat een onbehoorlijke gedraging in de zin van de Wet zal achten. Ook het eerst op 23 juli 1997 toezenden van een rekening, die op 2 juli verschuldigd zou zijn acht ik een onbehoorlijke gedraging. Ik verzoek U uitdrukkelijk hierop in te gaan..."1.7. In antwoord op deze brief deelde het Cbm verzoeker bij brief van 28 augustus 1997 - voor zover hier van belang - het volgende mee:"...De heffing van motorrijtuigenbelasting vindt plaats over een periode van 3 maanden, aanvangend met de datum, waarop het kenteken van het motorrijtuig is afgegeven of een daarvan afgeleide datum, die telkens drie maanden verder ligt. Dit tijdvak kan korter zijn indien de tenaamstelling van een kenteken in de genoemde periode heeft plaatsgevonden of indien in die periode een schorsing is be indigd. De belasting wordt in rekening gebracht bij degene, die op de eerste dag van het tijdvak de houder is van het motorrijtuig. Verkoop van het motorrijtuig in de in rekening gebrachte periode leidt slechts tot creditering of teruggaaf, indien in de periode het motorrijtuig is opgenomen in de handelsvoorraad van een door de Rijksdienst voor het wegverkeer erkende handelaar. Bij verkoop aan een particulier staat het de verkoper vrij, onderling te regelen of er belasting verrekend zal worden. De Belastingdienst is hierin geen partij. Ik merk nog op, dat aan u geen aanslag voor de eerder genoemde periode is opgelegd. Er is aan u een rekening gezonden. Het is geen absoluut vereiste, dat deze rekening aan u wordt gezonden v r de ingangsdatum van de periode..."1.8. Vervolgens diende verzoeker op 2 september 1997 een klacht in bij de Nationale ombudsman. 2. Standpunt verzoeker Het standpunt van verzoeker staat verwoord in de klachtsamenvatting onder

Klacht

. In zijn verzoekschrift wees verzoeker er nog op dat de tarieven voor de motorrijtuigenbelasting per 1 juli 1997 waren gewijzigd. In dit verband bracht hij naar voren dat, zelfs al zou hij geweten hebben dat er nog motorrijtuigenbelasting verschuldigd was - hetgeen hij niet wist - hij niets had kunnen verrekenen, omdat hij eenvoudigweg niet wist welk bedrag hij verschuldigd was.

3. Standpunt Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting De Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting deelde in reactie op verzoekers klacht het volgende mee:"...Historische achtergrond Het is gebruikelijk dat de selectie van de kentekens en vervolgens de aanmaak en verzending van rekeningen motorrijtuigenbelasting volgens de standaardprocedure op een zodanig tijdstip plaatsvinden, dat de ontvangst van een rekening v r of uiterlijk op de ingangsdatum van het aan te vangen tijdvak ligt. Dat dit niet het geval is voor de op naam van verzoeker staande kentekens vindt zijn oorzaak in de kwestie die vorig jaar speelde. Hiervoor mag ik u verwijzen naar (...) openbaar rapport nummer 96/604 van 24 december 1996. Op 2 januari 1997 ontving ik een brief van verzoeker om de rekeningen motorrijtuigenbelasting voor de auto met kenteken NN-XX-XX te zenden naar het afwijkende adres X. Hieraan is gevolg gegeven (...). Het, op verzoek, voorzien van rekeningen van een ander adres dan het, via het fiscale nummer, geregistreerde adres in het centrale adressenbestand (BvR) van de Belastingdienst vergt meer handelingen. Daarnaast is het onvermijdelijk dat, wederom door het fiscale nummer, de rekeningen voor alle op naam van verzoeker staande kentekens via de aanvullende procedure van een adres worden voorzien. Het gevolg hiervan is dan ook, dat voor de auto met kenteken DR-XX-XX de rekeningen eveneens via de aanvullende procedure zijn voorzien van adresgegevens. Gezien de aanvullende technische/administratieve procedure om rekeningen te voorzien van het gewenste adres, is het niet mogelijk een rekening v r aanvang van een tijdvak aan te bieden. Hiermee wordt noodgedwongen afgeweken van de wettelijke bepalingen dat de belasting bij aanvang van een tijdvak moet zijn betaald. Hetgeen (het Cbm; N.o.) hierover in zijn brief van 28 augustus j.l. aan verzoeker heeft bericht is derhalve niet geheel juist. Gang van zaken op het CBM inzake klagers probleem Voor de auto met kenteken NN-XX-XX zijn via de procedure "Verbeterd adresseren" de rekeningen met ingang van het tijdvak 31 januari 1997 en vervolgens voor de tijdvakken ingaande 30 april en 30 juli 1997, vertraagd verzonden naar het door verzoeker gewenste (afwijkende) adres. De rekeningen voor de auto met kenteken DR-XX-XX, ingaande 2 april en 2 juli 1997, zijn wegens dezelfde procedure eveneens vertraagd verzonden.

Reactie op de klachtHet is verzoeker sinds de rekening voor het tijdvak ingaande 31 januari 1997 (zie voorgaande alinea) reeds duidelijk dat de dagtekening/ontvangstdatum van de rekeningen ligt na de ingangsdatum van het tijdvak. Eind juni is het motorrijtuig met kenteken DR-XX-XX te koop aangeboden. V r de verkoopdatum had verzoeker dan ook kunnen informeren naar het te betalen bedrag, het betalingskenmerk en betalingswijze. (...) ConclusieNiet eerder dan de rekening voor het tijdvak ingaande 2 juli 1997 klaagt verzoeker, vindt het zelfs onbehoorlijk, over de verlate toezending hiervan. Op de hiervoor vermelde, eenvoudige wijze had tijdig bij het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (hierna: CBM) kunnen worden ge nformeerd aangaande de belasting voor het volgende tijdvak. Deze informatie had eveneens kunnen worden verstrekt indien verzoeker bij eerder verlaat toegezonden rekeningen had gereageerd. Ik ben dan ook niet van mening dat het CBM in deze onbehoorlijk heeft gehandeld en zie geen enkele aanleiding de rekening voor het tijdvak 2 juli 1997 tot en met 1 oktober 1997 te beperken tot de periode 2 juli 1997 tot en met 13 juli 1997..." 4. Reactie verzoeker In reactie op het standpunt van de Belastingdienst liet verzoeker het volgende weten:"...Allereerst: in de brief van de Belastingdienst van 8 oktober 1997 wordt de suggestie gewekt dat ik de problemen in feite allemaal aan mezelf te danken heb", nu ik zelf heb gevraagd om afwijkende adressering met betrekking tot auto NN-XX-XX. (...) Ik heb erop aangedrongen dat de Belastingdienst zich in dit opzicht behoorlijk zou gedragen, en de rekening zou verzenden aan diegene voor wie dit bedoeld is, het kantoor waar ik deel vanuit maak en dat eigenaar is van de auto. Ook de Belastingdienst is kennelijk van oordeel dat dit een behoorlijke gedraging oplevert, nu de Belastingdienst bereid is gebleken de adressering aan te passen. Dien ik uit de brief van 8 oktober te begrijpen dat ik persoonlijk de negatieve gevolgen van het feit dat ik de Belastingdienst heb gevraagd zich behoorlijk te gedragen, dien te dragen doordat ik om die reden de aanslag helemaal niet meer tijdig ontvang? Als een behoorlijke taakuitoefening door het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting met zich meebrengt dat aanslagen worden gericht aan de partij waarvoor deze bedoeld zijn,

in mijn geval het kantoor, dient een behoorlijke taakuitoefening door het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting tevens met zich te brengen dat de werkzaamheden zo worden georganiseerd, dat aan de - kennelijk wettelijke - verplichting een aanslag tijdig te zenden ook in dat geval kan worden voldaan. In dat opzicht is het ook verbazingwekkend dat de reden die thans wordt opgegeven, niet is opgegeven in de brief van 28 augustus. Kennelijk wordt deze reden pas achteraf toegevoegd aan het dossier. Een aanslag voor een aan mij toebehorende auto kan aan mij worden gezonden; een aanslag voor een niet aan mij toebehorende auto, niet. Op de kentekenbewijzen is altijd de juiste adressering opgenomen; het is mij dan ook volstrekt onduidelijk waarom deze adressering niet gewoon wordt gehanteerd, voor de toezending van de aanslagen. Het is mijns inziens dan ook onjuist dat de Belastingdienst het geregistreerde adres in het centrale adressenbestand van de Belastingdienst hanteert. Immers, dit centrale adressenbestand gaat uit van natuurlijke personen; het kenteken dient ten naam van een natuurlijk persoon te worden gesteld, uitsluitend vanwege de Wet-Mulder-problematiek. Met de vraag wie eigenaar van de auto is, en wie derhalve de aanslag moeten krijgen, heeft dat niets van doen. Het is mij ook niet duidelijk waarom, zoals het Centraal Bureau stelt, "alle op naam van verzoeker staande kentekens via de aanvullende procedure" van een adres zouden moeten worden voorzien. Immers, de vraag om een afwijkende adressering - adressering, nogmaals, aan het juiste adres - is uitsluitend gesteld voor de auto NN-XX-XX, niet voor andere auto's. Het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting maakt ook absoluut niet duidelijk waarom "noodgedwongen" wordt afgeweken van de wettelijke bepalingen. Waar de wettelijke bepaling kennelijk bepaalt dat de aanslag voor de aanvang van de periode zou moeten worden verzonden (waarmee gelijk mijn probleem zou zijn verholpen) is het aan de Belastingdienst om haar organisatie zo in te richten dat men aan deze wettelijke eis kan voldoen, ook als burgers erop staan dat de Belastingdienst zich behoorlijk gedraagt en derhalve een andere adressering gebruikt. De rekeningen van de auto met kenteken NN-XX-XX bereiken mij in feite niet meer; deze komen op kantoor aan, en gaan dan naar de boekhouder en worden betaald. Naar datering kijk ik al helemaal

niet; dat kan van mij ook niet verlangd worden. Ik ga ervan uit dat ik rekeningen tijdig krijg, zodat ik deze ook tijdig kan betalen. Het is mij zeker niet duidelijk dat de dagtekening/ ontvangstdatum van de rekeningen ligt na de ingangsdatum van het tijdvak; bovendien is dit, kennelijk, ook in strijd met de Wet. Het ligt niet op mijn weg te informeren naar het te betalen bedrag, het betalingskenmerk en de betalingswijze; het ligt op de weg van het Centraal Bureau om tijdig aanslagen en rekeningen te verzenden. Ik ben en blijf van mening dat het centraal Bureau niet behoorlijk heeft gehandeld, door deze rekeningen niet tijdig te verzenden..."5. Nadere informatie Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting5.1. In antwoord op nadere vragen door de Nationale ombudsman deelde de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting het volgende mee:"...De procedure "Verbeterd adresseren" is inderdaad de oplossing, gedeeltelijk geautomatiseerd en voor een deel handmatig, van een situatie waarin rekeningen motorrijtuigenbelasting naar een ander adres dienen te worden gezonden dan het adres waaronder een belastingplichtige staat geregistreerd in het centrale adressenbestand van de Belastingdienst. Een volledig handmatige procedure is praktisch niet uitvoerbaar aangezien dit zou betekenen dat de daarvoor in aanmerking komende rekeningen, welke oorspronkelijk zijn voorzien van de ongewenste adresgegevens, met een grote regelmaat handmatig dienen te worden geselecteerd en verwijderd uit de enorme aantallen dagelijks te verzenden rekeningen. Daarom is gekozen voor een wel uitvoerbare procedure welke hierna wordt uiteengezet. Teneinde tegemoet te kunnen komen aan de gewenste adressering dienen, zoals reeds vermeld, de betreffende rekeningen te worden gescheiden van de reguliere rekeningen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de automatische procedure die wordt gehanteerd ten behoeve van grootwagenparkhouders (bijvoorbeeld leasebedrijven). Een grootwagenparkhouder kan de motorrijtuigenbelasting namelijk per tape voldoen. Om de kentekens van een grootwagenparkhouder te kunnen onderscheiden is een speciale markering aangebracht. Deze markering is tevens geplaatst bij de kentekens waarvan de rekeningen een nabewerking behoeven in verband met een verbeterd adres. Op de eerste en de zestiende dag van de maand wordt daartoe een selectie gemaakt van de kentekens waarvan de peildatum viel op n van de veertien dagen voorafgaande aan die eerste of zestiende dag.

Uit het aldus ontstane separate tapebestand, bestaande uit de kentekens van een groot wagenparkhouder n de kentekens voor de procedure "Verbeterd adresseren", vindt vervolgens, op grond van de naam van de belastingplichtige, handmatig een verdere selectie plaats van de kentekens waarvan de rekening dient te worden voorzien van het verzochte adres. Daaropvolgend wordt de rekening handmatig vervaardigd en zo spoedig mogelijk verzonden. Uit het bovenstaande blijkt dat uiteindelijk het feitelijk verzenden van een rekening voor een zodanig bedoeld kenteken plaatsvindt nadat het tijdvak is aangevangen en de vervolghandelingen de oorzaak zijn van vertraging. Gesteld kan worden dat hierdoor de rekeningen gemiddeld twee tot drie weken na de ingangsdatum van het tijdvak worden verzonden. (...) Tenslotte kan ik u meedelen, dat alle rekeningen motorrijtuigenbelasting ondermeer zijn voorzien van het kenteken en tijdvak. In het onderhavige werkproces worden deze specificaties vermeld op een afzonderlijke bijlage..."5.2. Als bijlagen bij de reactie zond de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting afschriften van een tweetal rekeningen motorrijtuigenbelasting. De rekening met nummer 1525.77.889.M.7.3 (1), gedateerd 23 april 1997, had volgens de bijgevoegde specificatie betrekking op het tijdvak 2 april 1997 tot en met 1 juli 1997 voor het motorrijtuig met kenteken DR-XX-XX. De rekening met nummer 1525.77.889.M.7.4 (2), gedateerd 13 mei 1997 zag volgens de bijgevoegde bijlage op het tijdvak 30 april 1997 tot en met 30 juli 1997 en had betrekking op het motorrijtuig met kenteken NN-XX-XX.5.3. Daarnaar gevraagd liet het Cbm in een telefonische toelichting op de nadere reactie nog weten dat het niet mogelijk is om de kentekens waarvan de rekeningen een nabewerking behoeven in verband met een verbeterd adres 'vooruit' te selecteren, in die zin dat bijvoorbeeld op eerste en zestiende dag van de maand een selectie wordt gemaakt van de kentekens waarvan de peildatum valt op n van de veertien dagen volgend op die eerste of die zestiende dag. Het Cbm deelde in dit verband mee dat de automatische procedure die wordt gehanteerd ten behoeve grootwagenparkhouders kentekens slechts 'achteraf' kan selecteren. Voorts liet het Cbm weten dat uit praktische overwegingen was gekozen voor aansluiting bij de procedure voor grootwagenparkhouders. Het opzetten van een aparte procedure stuit op systeem-technische problemen, aldus het Cbm.

Beoordeling

1. Verzoeker was tot 14 juli 1997 houder van zowel de personenauto met het kenteken NN-XX-XX als van de personenauto met het kenteken DR-XX-XX. Vanaf januari 1997 werden op zijn verzoek de rekeningen motorrijtuigenbelasting voor de auto met het kenteken NN-XX-XX door de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (hierna: Cbm) naar zijn zaakadres X gezonden. De rekeningen motorrijtuigenbelasting voor zijn auto met het kenteken DR-XX-XX ontving verzoeker op zijn priv -adres Y. Op 14 juli 1997 verkocht verzoeker de personenauto met het kenteken DR-XX-XX. Met dagtekening 23 juli 1997 zond het Cbm verzoeker voor deze auto een rekening motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 2 juli 1997 tot en met 1 oktober 1997.2. Verzoeker klaagt erover dat het Cbm hem pas op 23 juli 1997 de rekening motorrijtuigbelasting over het tijdvak 2 juli 1997 tot en met 1 oktober 1997 heeft toegezonden, waardoor het hem onmogelijk werd gemaakt om bij de verkoop van zijn auto op 14 juli 1997 de motorrijtuigenbelasting over dat tijdvak in de koopprijs te verrekenen. Daarbij wees verzoeker er nog op dat de tarieven voor de motorrijtuigenbelasting per 1 juli 1997 waren gewijzigd. Hij stelt zich in dit verband op het standpunt dat, zelfs al zou hij hebben geweten dat er nog motorrijtuigenbelasting verschuldigd was, hetgeen niet zo was, hij niets had kunnen verrekenen, omdat hij eenvoudigweg niet wist hoeveel hij verschuldigd was.3. In zijn reactie op de klacht wees het Cbm allereerst op de maatregelen die het had getroffen om problemen met betrekking tot de adressering van rekeningen motorrijtuigenbelasting op te lossen. Het Cbm deelde mee dat als gevolg hiervan – op verzoek - rekeningen van een ander adres kunnen worden voorzien dan het adres dat via het fiscale nummer in het centrale adressenbestand van (BvR) van de Belastingdienst staat geregistreerd. Dit was ook gebeurd met betrekking tot de rekening voor verzoekers auto met het kenteken NN-XX-XX. Het Cbm wees er verder op dat deze procedure meer handelingen vergt en dat het daarnaast administratief-technisch onvermijdelijk is dat de rekeningen voor alle op naam van betrokkene staande kentekens - dus in dit geval ook de rekening voor verzoekers auto met het kenteken DR-XX-XX - via de aanvullende procedure moeten worden voorzien van adresgegevens. Omdat aansluiting is gezocht bij de procedure die van toepassing is op grootwagenparkhouders is het volgens het Cbm niet mogelijk een rekening v r aanvang van een tijdvak aan te bieden, waarmee noodgedwongen wordt afgeweken van de wettelijke bepaling dat de belasting bij aanvang van een tijdvak moet zijn betaald. Verder deelde het Cbm mee dat ook eerdere rekeningen motorrijtuigenbelasting verlaat aan verzoeker waren verzonden. Het Cbm stelt zich

in dit verband op het standpunt dat het op de weg van verzoeker had gelegen v r de verkoopdatum te informeren naar het te betalen bedrag, het betalingskenmerk en de betalingswijze.4. De praktische voordelen van de door het Cbm gekozen oplossing voor de problemen bij de adressering van een rekening motorrijtuigenbelasting die moet worden gezonden naar een ander adres dan het adres waaronder een belastingplichtige staat geregistreerd in het centrale adressenbestand van de Belastingdienst, wegen op zichzelf op tegen de omstandigheid dat deze rekeningen daardoor pas gemiddeld twee tot drie weken na de ingangsdatum van het tijdvak waarop deze rekeningen betrekking hebben worden verzonden. Weliswaar kan als gevolg van deze handelwijze van het Cbm niet worden voldaan aan het in artikel 15, eerste lid van de Wet op motorrijtuigenbelasting 1994 neergelegde vereiste dat de belasting moet zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak, niet is echter gebleken dat belastingplichtigen hierdoor worden benadeeld. Met betrekking tot hetgeen verzoeker verder nog naar voren heeft gebracht op het punt van de door hem ervaren problemen bij de verkoop van zijn auto, wordt opgemerkt dat hij - ondanks de omstandigheid dat de rekening motorrijtuigenbelasting voor de auto met het kenteken DR-XX-XX pas was verzonden op 23 juli 1997, drie weken na aanvang van het belastingtijdvak – ten tijde van de verkoop van deze auto had kunnen weten dat hij over het gehele tijdvak voor deze auto nog motorrijtuigenbelasting verschuldigd was. Door de Belastingdienst is hieraan immers in een folder genoegzaam bekendheid gegeven (zie

Achtergrond

onder 3.). Bovendien had verzoeker uit de specificatie bij de rekening motorrijtuigenbelasting voor bedoelde auto van 23 april 1997 – die overigens ook drie weken na aanvang van het belastingtijdvak was verzonden en waarvan verzoeker de ontvangst niet heeft ontkend – kunnen afleiden dat tot en met 1 juli 1997 motorrijtuigenbelasting was betaald, zodat op 2 juli 1997 een nieuw tijdvak was aangevangen. Aangezien verzoeker op laatstgenoemde datum nog steeds houder van de onderhavige auto was, was hij ook over het tijdvak vanaf 2 juli 1997 motorrijtuigenbelasting verschuldigd. Voor zover verzoeker zich er op beroept dat hij als gevolg van wijzigingen in de tarieven per 1 juli 1997 niet wist hoeveel motorrijtuigenbelasting hij moest betalen, had het – zoals het Cbm terecht heeft gesteld – op zijn weg gelegen hierover bij het Cbm nadere informatie in te winnen. Verzoeker had er ook voor kunnen kiezen om in verband met het niet voor handen hebben van de nieuwe tarieven (nader in te vullen) afspraken over de verschuldigde motorrijtuigenbelasting te maken met de koper van zijn auto.5. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat het Cbm verwijtbaar heeft gehandeld door pas op 23 juli 1997 een rekening motorrijtuigenbelasting te zenden over het tijdvak 2 juli 1997 tot en met 1 oktober 1997. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/ Centraal bureau motorrijtuigenbelasting, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.

BIJLAGE ACHTERGROND1. Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet van 16 december 1993, Stb. 17)Artikel 6:"De belasting voor een personenauto, een bestelauto en een motorrijwiel wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt." Artikel 10:"Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden." Artikel 11:"1. Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven vangt het tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs en telkenmale drie maanden later.2. Bij wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs voor een motorrijtuig wegens wisseling van de houder van het motorrijtuig geldt als kort tijdvak waarover de belasting moet worden betaald, het tijdvak dat aanvangt met ingang van de dag van dagtekening van de wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs en dat eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met ingang waarvan de belasting voor het eerst na die wisseling moet worden betaald op de voet van het eerste lid.3. Het tweede lid blijft buiten toepassing voor een motorrijtuig waarvoor over het bij wisseling van de houder van het motorrijtuig lopende tijdvak geen aanspraak op teruggaaf van over dat tijdvak betaalde belasting bestaat." Artikel 15, eerste lid:"1. In afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet de belasting zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak." Artikel 18, eerste en tweede lid:        "1. Teruggaaf van belasting wordt verleend over de tijdvakken die nog niet zijn aangevangen op het tijdstip van wisseling van de

houder van het motorrijtuig dan wel waarop het houderschap van het motorrijtuig wordt be indigd.2. Teruggaaf van belasting wordt mede verleend over het lopende tijdvak, voor zover dit niet is verstreken op de dag waarop:a.       het motorrijtuig gaat behoren tot een bedrijfsvoorraad:b.       het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken vervalt.2. Brochure "Personenauto's en bestelauto's Motorrijtuigenbelasting", uitgave van de Belastingdienst Directie Particulieren, januari 1997, pagina 17         "(...) U verkoopt uw motorrijtuig aan een particulierBij verkoop aan een particulier of een niet erkende handelaar krijgt u geen belasting terug over het lopende tijdvak. De nieuwe eigenaar hoeft in dit geval pas motorrijtuigenbelasting te betalen met ingang van een nieuw tijdvak. (...) U kunt eventueel het resterende bedrag van het lopende tijdvak in de verkoopprijs van het motorrijtuig verrekenen. Bij betaling van motorrijtuigenbelasting over vier aaneensluitende tijdvakken ineens, krijgt u wel automatisch belasting terug over de tijdvakken die nog niet zijn begonnen..."         

Instantie: Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting

Klacht:

Rekening motorrijtuigenbelasting laat toegezonden.

Oordeel:

Niet gegrond